Woordenboek van de gewesttaal van de streek van Zottegem Beknopte Zottegemse Spraakkunst Klankleer Klinkers Medeklinkers Woordvorming
Woordleer Zelfstandige naamwoorden Geslacht Achtervoegsel Verkleinwoorden Woordafleidingen Lidwoord Bijvoeglijke naamwoorden Bijwoorden Voegwoorden Voornaamwoorden Bijvoeglijke voornaamwoorden Persoonlijke voornaamwoorden Bezittelijke voornaamwoorden Aanwijzende voornaamwoorden die dat den Telwoorden Werkwoorden Gezegde werkwoorden Hulpwerkwoorden Koppelwerkwoorden Voegwoorden Tussenwerpsels
WOORDENLIJSTEN Alfabetische lijst van alle woorden in A.N. met vertaling naar het Zottegems Alfabetische lijst van de woorden in het Zottegems, die geen verband hebben met het A.N. Uitdrukkingen in het dialect,gerangschikt naar het trefwoord in het A.N.
Het woordenboek van de gewesttaal van de streek van Zottegem is bedoeld : -enerzijds om een belangrijk stuk cultuurgoed te bewaren -en anderzijds als hulpmiddel voor degenen die onze moedertaal niet meer volledig onder de knie hebben. Ten einde het bruikbaar te houden beperken wij ons tot de woorden die wij dagelijks gebruiken, speciale vaktermen en verouderde woorden werden niet opgenomen, tenzij enkele Oud-Vlaamse woorden,die wij terugvinden in sommige benamingen. Het is niet encyclopedisch en wil evenmin de herkomst nagaan. Tijdens de 4de en 5de eeuw sprak men in Zottegem een soort West-Vlaams, de taal van de Saksen die toen, uit de zee, Engeland en Vlaanderen binnen vielen tot aan de “Schelde – Dender”. Na 1550 verloor Vlaanderen aan belangrijkheid aan Brabant en waarschijnlijk kwamen er Salische Franken uit Brabant in het Saksische Oost-Vlaanderen; en werd ons taalgebruik aangepast, wat zich hoofdzakelijk uitte in een klankverschuiving en het gebruik van enkele nieuwe woorden, vandaar de grote verschillen in dialecten in OostVlaanderen. Daar de burgerij meestal het Frans gebruikten, kwamen veel franse woorden in aangepaste vorm over naar de volkstaal. Het verschil tussen de streektalen ligt vooral in één klankverschuiving tengevolge van de stand die de tong en de lippen innemen bij het uitspreken van bepaalde klanken. Dit kunnen wij bevoorbeeld reeds vaststellen op een kleine afstand oostwaarts van Zottegem: pèrd wordt piêrd, schoop wordt schoêp, toêfel wordt toufel, Vloênderen wordt Vlounderen o.a. Dorpen of gemeenschappen werden vroeger in grote mate bepaald door het dialect dat er werd gesproken, het geen een sfeer van herkenning, identiteit en geborgenheid met zich meebracht. De rijkdom van het landschap van de menselijke natuur ligt in de variaties van de taal die hij vanaf zijn geboorte heeft gebruikt. Als cultuur bewuste mensen nemen wij aan, dat het Algemeen Nederlands en alle streektalen volwaardig zijn. Een streektaal heeft evenveel culturele waarde als een schilderij, of misschien nog meer, daar ze niet uit één persoon, maar uit één gemeenschap voorkomt. Dit cultuur- bezit zou niet mogen verloren gaan, zelfs als het A.N. in de toekomst zou voorbijgestreefd zijn door een andere vreemde taal. Ideaal is beide taalvormen te beheersen, nl. zijn eigen streektaal en het standaard Nederlands (A.N.). Het is vooral de jeugd die hier kan toe bijdragen, door een zekere fierheid aan te kweken voor hun streektaal en deze te gebruiken in gesloten gemeenschap. Men hoede zich voor: - een mengeling van beide, - men heeft vastgesteld dat kinderen die door hun ouders in een soort gezuiverde taal opgevoed werden het moeilijker hadden A.N. te spreken dan deze die hun moedertaal opgevoed werden. - het naäpen van een vreemde streektaal, - of zijn eigen dialect verkeerd te gebruiken, door A.N. woorden te verzottegemsen, (bevoorbeeld: laars wordt niet liêrze).
Beknopte Zottegemse Spraakkunst: Daar streektalen volwaardige talen zijn, hebben ze dus ook een spraakkunst, zij het meestal ongeschreven, zo ook het Zottegems. De hierna volgende regels zijn proefondervindelijk vastgesteld, ze zullen het gemakkelijker maken om zich van onze streektaal te bedienen.
Klankleer: Wij spellen de woorden zoals ze uitgesproken worden, zoveel mogelijk gebruik makend van de schrijfwijze in het A.N. en de in het A.N. gebruikte medeklinkers en klinkers, rekening houdend van de hierna vermelde regels.
Klinkers: Wij gebruiken volgende klinkers: a ,aa , è, e, ee, i, ie, iê, ij, èi, o, oê, oo, u, uê, uu, au, oe, eu en ui a wordt met de tong iets meer vooraan uitgesproken è zoals in bed e swa i benadert de e of de swa méér dan in A.N u benadert de e of de swa méér dan in A.N. èi open, lichtgeronde, voorklinker, tussen a en è, zoals de Duitse ei ui ( middel-nederlandse uu)
Om bepaalde klankverschijnsels te kunnen weergeven moeten wij gebruik maken van enkele lettercombinaties, die wij ons absoluut moeten eigen maken willen wij Zottegems spreken, dit zijn tweeklanken waarvan het tweede gedeelte een e (swa) is, waarbij kortere afstand tussen het verhemelte en de voortong. iê = bijna half open, ongeronde, voorklinker, tussen i en ie oê =bijna gesloten, achterklinker, tussen oe en oo uê =bijna half open, geronde, voorklinker, tussen uu en eu Alle klinkers worden kort uitgesproken voor een medeklinker, tenzij de klinker gevolgd wordt door r. ee, e, u, ie, ij, oe, eu worden iets langer uitgesproken, dan in A.N.. De burgerij spreekt de klinkers meestal iets langer uit. Klinkers, in niet-beklemtoonde lettergrepen, worden meestal toonloos, dus e (=swa) uitgesproken. Klankverschuiving t.o.z. van het A.N. Door de modernisering en vereenvoudiging van het A.N. worden klanken, die in de streektalen verschillen, tot een klank samen gebracht: o.a. met de ee -, ij -, oo - en ou-klanken. a blijft meestal a, kan ook è, iê, oo, ou of oê worden aa wordt meestal oê, kan ook aa blijven, zelden è, iê, oo, ou of o e in een gesloten beklemtoonde lettergreep wordt è, e in een open beklemtoonde lettergreep wordt ee e in een achtervoegsel en wordt zeer kort uitgesproken. ee blijft meestal ee, soms iê, zelden e of è i blijft meestal i, soms iê of ee ie wordt iê o blijft meestal o, zelden u of ou oo wordt uê voor f, g, k ,m, n, p en v, anders oê, zelden è, iê, oo, ou of o ooi wordt uê u blijft meestal u , eu voor n, zelden uê uu blijft meestal uu,
zelden ou of ui ui blijft meestal ui, zelden uu au wordt oo auw wordt èi ou wordt èi ooi wordt ue ei wordt meestal ei zoals in duits, zelden iê ij blijft meestal ij, zelden ee of e
Medeklinkers b, ch, d, f, g, h, j, ,k, ks, l, m, n, ng, nk, p, q, r, s, sch , sj, sk, t, th , ts, v, vw, w, wr, z, zj (ch, ks, ng, nk, sch, sj, sk, th, ts, vw, wr en zj wordt als een letter beschouwd). d aan het einde van een woord wordt stemloos, dus t uitgesproken! h wordt niet aangeblazen! wr wordt vr uitgesproken! l wordt uitgesproken met holle tongstand k voor b of d wordt stemhebbend nen in laatste lettergreep wordt zéér kort uitgesproken r is normaal een tongpunt r, bij de burgerij soms nog de franse r s aan het einde van een woord worden stemhebbend indien e toegevoegd werd.
Aanpassing t.o.z. van het A.N. c voor e, ee, ei of i wordt s c voor a, aa, o, oo, u, uu of medeklinker wordt k ch blijft ch (met tong onderaan) of wordt k, sj (vroeger s). f aan het einde van een woord wordt stemloos en “e” toevoegen, wordt dus ve g blijft g of wordt zj, g achter een n aan het einde van een woord wordt vervangen door (k) g valt weg na n in –gen indien voorafgaande lettergreep beklemtoond is, g valt weg na n tussen een gekleurde klinker en e .
j blijft j of wordt zj, valt weg tussen een gekleurde klinker en een doffe e je (zj uitgesproken in AN) wordt z. ng in laatse lettergreep wordt n(k), en n in meervoud of verkleinwoord qu wordt k r wordt weggelaten voor s of z sj wordt s sk wordt sch sch blijft sch (vroeger sk uitgesproken, nu sj+g), tenzij aan 't einde van een woord steeds s w valt weg tussen een gekleurde klinker en een e x wordt ks Woordvorming. De lettergrepen worden gevormd zoals in het A.N., een enkele medeklinker hoort bij volgende lettergreep, twee medeklinkers worden gesplitst, bij drie medeklinkers gaan de 2 laatste meestal naar de volgende lettergreep Wanneer de volgende lettergreep begint met een klinker wordt een ¨geplaatst op deze.
Wanneer een lettergreep eindigt op medeklinker en volgend woord begint met een klinker of h wordt deze medeklinker bij volgende lettergreep uitgesproken. In het A.N. wordt de eindmedeklinker,van een lettergreep verdubbeld om de klinker kort te houden, in het Zottegems is er geen verdubbeling, wij krijgen een open lettergreep en de klinker blijft kort! De eind-medeklinker wordt meer benadrukt, en iets langer aangehouden. De klemtoon is meestal zoals in A.N..
Woordleer: Daar sommige woorden ander betekenis hebben volgends woordsoort, en anders verbogen worden volgens de woorsoort vermelden wij bij ieder woord de woordsoort: bn., bw., lidw., telw., tw., vgw., vrnw., vz., wgr., ww., znw.
Zelfstandige naamwoorden: Geslacht blijft meestal onveranderd Een vrouwelijk znw. eindigt meestal op e Het meervoud wordt gevormd door toevoegen van en, n of s: De Saksische s komt nog voor bij enkele eenlettergrepige woorden en meerlettergrepige woorden die eindigen op el, er, en en em en woorden die eindigen op rm, lm, rn De maat- en gewichtwoorden, na een bepaald telwoord, worden in het meervoud gebruikt.
Achtervoegsel Toevoegen e Bij woorden die eindigen op er en el wordt een e toegevoegd: Bij vrouwelijke zelfstandige naamwoorden, op enkele uitzonderingen na, wordt een e toegevoegd, (overgebleven uit het Middelnederlands)
Achtervoegsel -ster wordt –stere Aan de niet-vrouwelijke zelfstandige naamwoorden is dit uitzonderlijk, nl. een 20-tal mannelijke en enkele onzijdige. Wanneer deze woorden als aanspreektitel gebruikt worden is het deftiger de e niet toe te voegen: -sen wordt meestal -sgen -ig wordt -eg Verkleinwoorden worden gevormd door het toevoegen van een van de volgende achtervoegsel: ken : bij de mannelijke naamwoorden die eindigen op e in de gewesttaal en bij de vrouwelijke naamwoorden die in de gewesttaal eindigen op iêre, uêre, uure, aase, eiê, oore, use, wordt de e weggelaten. eken sken: bij de woorden die eindigen op k(e)(en),(n)of g na de k of de g sen: bij de woorden die eindigen op t of te, de e valt weg: tsen: aan de woorden die eindigen op ee, iè ,oo, uu, oe, & ièn(e), eun(e) ,oen(e) en uin(e) wordt tsen: soms een klankverschuiving: oêöo, oöu, éïj, ièïe, aëi, uüu je: na woorden die eindigen op een t na een gekleurde of een lange klinker tje: na woorden die eindigen op een gekleurde of een lange klinker. Soms veranderen de klinkers van de laatste lettergreep: a wordt ei o xordt oo e wordt ie Meervoud wordt gevormd door n te vervangen door s of toevoegen s. Daar deze regels en afwijkingen moeilijk toe te passen zijn, nemen wij de meest gebruikte verkleinwoorden op in de woordenlijst. Woordafleidingen worden gevormd door te te plaatsen na bijvoeglijk naamwoorden, komt vaker voor dan in AN.
Lidwoord: Bepaald lidwoord voor naamwoord: mannelijk enkelvoud: de, den als het volgend woord begint met een klinker, t, d of b vrouwelijk enkelvoud: de onzijdig enkelvoud: het of ‘t meervoud: de
Onbepaald lidwoord voor naamwoord: mannelijk enkelvoud : ne, nen als het volgend woord begint met een klinker, t, d of b vrouwelijk enkelvoud: en onzijdig enkelvoud: e, en als het volgend woord begint met een klinker, t, d of b
Bijvoeglijke naamwoorden worden onvervoegd weergegeven.
Kunnen verbogen worden: plus e of plus s mannelijk enkelvoud : plus e, plus en als het naamwoord begint met een klinker t, d of b vrouwelijk enkelvoud: plus e onzijdig enkelvoud: ongewijzigd meervoud: ongewijzigd In combinatie met een koppelwerkwoord wordt soms e toegevoegd. Vergelijkende trappen worden gevormd door toevoegen er(e) en st(e) Soms laten voorafgaan door miêr en miêst Enkele uitzonderigen: braaf, braave, braafs, braaver, braafst, braafste goed, goeë, goeds, beeter, bèst, bèste half, halve, halfs, halver, halfst, halfste kurjeus, kurjeuze, kurjeus, kurjeuzer, kurjeust, kurjeuste nèrveus, nèrveuze, nèrveus, nèrveuzer, nèrveust, nèrveuste ooranje, ooranje, ooranjes, ooranjer, ooranjest, ooranjeste preetansjeus, preetansjeuze, preetansjeus, preetansjeuzer, preetansjeust, preetansjeuste serjeus, serjeuze, serjeus, serjeuzer, serjeust, serjeuste vies, vieze, vies, viezer, viest, vieste vroeg, vroeë, vroegs, vroeër, vroegst, vroegste wijd, wijë, wijds, wijër, wijdst, wijdste wijs, wijze, wijs, wijzer, wijst, wijste lief, lieve, liefs, liever, liefst, liefste
Bijwoorden: Uitzonderlijk kunnen bij bijwoorden, die eveneens als bijvoeglijk naamwoord gebruikt worden, trappen van vergelijking gevormd worden en kan er een flexie-e toegevoegd worden.
Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden: Van bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden kan men verkleinwoorden vormen. Een zelfde woord kan andere betekenis hebben al naar gelang bw of bn.
Voegwoorden: als en dan in AN worden of De ondergeschikte voegwoorden dat en of worden in het enkelvoud: da en o(f) in het meervoud: dan en on
Bijvoeglijke voornaamwoorden: Persoonlijke voornaamwoorden: onderwerpsvorm: ik('k), gij (ge), hij, zij(ze), het('t), (me)wolder , golder, zolder om het aandeel van het onderwerp tot uiting te laten komen wordt na het vervoegd werkwoord het onderwerp soms herhaald. ‘k ei kiêk da gedoên zelfstandig, niet gevolgd van werkwoord: ikke, gijê, hij, zij, het, woldere , goldere, zoldere meewerkend en lijdend voorwerp: mij, ou, hèm , heur, et, ons, golder, older
Bezittelijke voornaamwoorden: mannelijk enkelvoud e toevoegen: mijne, ouë, zijne, heure, zijne, onze, oldere, oldere. uitgezonderd plus en als het volgend woord begint met een klinker t, d of b vrouwelijk naamwoord enkelvoud onveranderd :
mijn, ou, zijn, heur, zijn,ons, older, older onzijdig enkelvoud onveranderd, n valt echter weg bij mijn: mij, ou, zijn, heur, zijn,ons, older, older voor naamwoord in meervoud onveranderd: mijn, ou, zijn, heur, zijn,ons, older, older zelfstandig gebruikt: mannelijk enkelvoud: de mijnen, den ounen, de zijnen, den heuren, de zijnen, den onzen, den olderen, den olderen vrouwelijk en meervoudige naamwoorden: de mijne, d' oune, de zijne, d' heure, de zijne, d' onze, d' oldere, d' oldere Aanwijzende voornaamwoorden: dat en die in betrekkelijke bijzinnen worden da en die. zelfstandig gebruikt den dienen Wederkerig voornaamwoord zich wordt : hèm, heur of older
Telwoorden: Hoofdtelwoorden: zelfstandig gebruikt van twee tot negentien e toevoegen: iên,twiêë,drijë,viere vijfve, zèse, zeevene, achte, neeëne, tiene, elve, twoêlve, dèrtiene,… , twèntig, dèrtig, tviêrtig, tvijftig, tzèstig enz.. bijvoeglijk gebruikt: iên (bij iên voor mannelijk naamwoord e toevoegen) twiê, drij, vier, vijf, zes, zeeven, acht, neeën, tien, elf, twoêlf, dèrtien, twènteg, enz.. Rangtelwoorden zelfstandig en bijvoeglijk gebruikt: mannelijk: den iêsten, den twiêden, den dèrden, vrouwelijk: d' ièste, de twiêde, de dèrde, onzijdig: 't iêste, 't wiêde, 't dèrde, 't vierde..... 'tiende, 't èlfste met zijn gevolgd door telwoord plus en in A.N. wordt mee gevolgd door bezittelijk voornaamwoord in meervoud, ook ge- (telwoord): - en.
Werkwoorden: Tegenwoordige tijd: eerste persoon enkelvoud: plus e tweede persoon: plus t indien werkwoord in de tweede persoon gevolgd wordt door klein woordje met onderwerp functie dan plus te, indien eindigt op ’t kofschip, anders plus de hei(n)ën 'k , hei(n)ë, g' hei(n)kt, hij hei(n)kt, z' hei(n)kt, 't hei(n)kt, w' hei(n)ên hei(n)ën:'k hei(n)ë, g' hei(n)kt,hij hei(n)kt, z' hei(n)kt, 't hei(n)kt, w' hei(n)ën
Verleden tijd: De meeste werkwoorden worden zwak vervoegd en eindigen dan in de voltooid verleden tijd op : -tege indien stam eindigt op stemloze medeklinker (='t kofschip) -dege indien stam eindigt op stemhebbende medeklinker De sterke werkwoorden hebben meestal geen achtervoegsel. Verleden deelwoord: De meeste werkwoorden die zwak vervoegd worden eindigen op t of d De sterke werkwoorden veranderen van klank en eindigen meestal op en Toekomende tijd: zal wordt za, zullen wordt zaan
goên plus werkwoord: nabijê toekomst Gebiedende wijs: Stam plus t, tenzij Stam plus d wanneer gevolg van woord die met een klinker begint Stam ongewijzigd als het volgend woord met een medeklinker begint.
Hulpwerkwoorden: hein: tegenwoordige tijd: ‘k hei, g’ heit, hij hee(t), z’ hee(t), w’ hein, w’heim, golder heit, zolder hein hei ‘k(e)? heit te? heet hij? hee se? hee ‘t? hei me? hei golder? hei zolder? hei ‘k iek(e)? hei te gij(ë)? hee se zij? hei me wolder(e)? hei te goldere? hein ze zoldere? Verleden tijd: ‘k hoo, g’ hoot, hij hoo(t), z’ hoo(t), ’t hoo(t ),w’ hoome, g(older) hoot, z(older) hoon ‘k hoo te kiêke, hoo ke? hoote gijë? hoot hij? hoo ze? hoot ‘t? hoo me? hoote goldere? hoon ze? hoo ‘k iek(e)? hoo te gij(ë)? hoo se zij? hoo me wolder(e)? hoo te goldere? hoon ze zoldere? voltooid verleden tijd: ‘k hei g’had toekomstige tijd: 'k za hein, of 'k goê hein k n za k n za voorwaardelijke wijze: 'k zoo ein, we zoon of we zoo me
zijn: tegenwoordige tijd 'k bèn, gij zij(t), hij èz, z' èz,'t ez bijnne 'k, bijnne 'k kik(e), zijê gij(ê), est hij, zijn me wolder(e)
ik bèn, gij zijt, hij és, zij ès, 't ès, we zijn, gholder zijt, zholder zijn bèn te kiêke? zijen -t gije? ès -t hij? essen -t zij
keunen: ‘k kan, ge keunt, hij kan, kan ek, keun de, kan hij doen: heeft hij dat gedaan?: dooke? doote gijë? doot hij? doo me? doote goldere? doon ze zoldere? het is waar: ‘t doot het is niet waar: ten dooten doot doe(n) kiêren doen omkiêren doen bij ontkennen: ken doo ken doo, ba ken doo, aba ken doo, aba gen doot ten doet en doet doot ? n doot ? t doot, t doot t doot,tn doot, tn doot tn doot bakendoo aa ba ken doo, aa ba gen doot
Koppelwerkwoorden: zijn, wèren en blijven wèren: 'k wère-gij wèrt-hij wèrt-wij wèren
'k wèrdege- wij wèrdegen 'k bijn geworden
Tussenwerpsel: Hier zijn er talrijke mooie variaties die de taal opfleuren.
Ja en neen Aan ja en neen als antwoord op een vraag wordt een zwakke vorm van het voornaamwoord toegevoegd: ja’k, jo’g, jou, jo’s, jo’t, jou’m, jo’gh, jo’s en niên’k, nee, neen’t; niê’m niet wordt meestal dubbele negatie: ja jaa'k, joök, ajèi ba jot, joum, jog, jou, jot, jos ajèi ba jot, ajè ba jot, a jèj ba jot, aba ’t doet neen aba niêë, aba ten doet ajèi ba niêë, a jèi ba neens, a jèj ba niêë neent,, neens ajèi ba niê'ê baniênek, och niêë, nie...nieë niênek, niêg, niênt, niêm ne (w.w.) ni
Ja en neen Aan ja en neen als antwoord op een vraag wordt een zwakke vorm van het voornaamwoord toegevoegd: ja’k, jo’g, jou, jo’s, jo’t, jou’m, jo’gh, jo’s en niên’k, nee, neen’t; niê’m niet wordt meestal dubbele negatie: nooit wordt: noot nie maar wordt: en (w.w.) moêr Opgelet op een vraag met moêr wordt met neen geantwoord om te bevestigen!
Allerlei tussenwerpselen: èij je jèij, èij je jèië ejaj, ajaj ejaj, aje jaj, aje jèië, aje jèj, ajèi, ajèij, ajèij ejè-ij, ajèi e jèi, ajèi ba jot, ajèi ba niêë, a jéj ejèj aje, ajè, ajèi, aji-jj èij, èije jèi, oej ij laba oe je joej, oejoejoej, da doe ziêre oewa, ge doe mij ziêre omda'ke bèi, da’s vies
Woordenlijsten: De woorden zijn in hun neutrale vorm opgenomen: - werkwoorden in de noemvorm - zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud - bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden onvervoegd Met vermelding woordsoort of derg.: bn., bijvoeglijk naamwoord bw., bijwoord lidw., lidwoord oud-Vl., oud-Vlaams telw., telwoord
tw., tussenwerpsel uitdr. uitdrukking vgw., voegwoord vklw., verkleinwoord vnw., voornaamwoord vz., voorzetsel wgr., woordgroep ww., werkwoord znw., zelfstandig aamwoord eventueel kt., kindertaal dt., dierentaal Uitdrukkingen in het dialect. Deze lijst is natuurlijk onvolledig. Het gebruik ervan vergemakkelijkt het aanleren van onze taal en vrolijkt het taalgebruik op. Er is geen vertaling naar het A.N. daar verondersteld wordt dat de gebruiker de betekenis van het dialectwoord machtig is; maar wel met verwijzing naar trefwoord in A.N. Oude Vlaamse woorden worden opgenomen daar deze soms voorkomen in bepaalde benamingen, doch worden niet fonetisch weergeven, daar wij de uitspraak niet kennen. Woordenlijsten: Ten einde het zakwoordenboek goed bruikbaar te maken stellen wij het als volgt op: 1- Alfabetische lijst van alle woorden in A.N. met vertaling naar het Zottegems 2- Alfabetische lijst van de woorden in het Zottegems, die geen verband hebben met het A.N.. 3- Gezegden in het dialect,gerangschikt naar het trefwoord in het A.N..
Woordenlijst gerangschikt naar AN. à: vz., oên, à: vz., teeën, à: vz., veur, aaien: ww., striêlen, striêldege, striêldege aalbes: znw., v., beeze, beezen aalbesje: znw., o., vklw., beesken, beeskes aalmoes: znw., m., almoes, almoezen aalmoesje: znw., o., vklw., almoesken, almoeskes aalmoezenier: znw., m., almoezenier, almoezeniers aalmoezenierster: znw., v., almoezenierstere, almoezeniersters Aalst: znw., o., Oulst, Aalstenaar: znw., m., Oulsteniêre, Oulsteniêren Aalstenaartje: znw., o., vklw., Oulsteniêrken, Oulsteniêrkes Aalsters: znw., o., Oulsters, Aalsterse: znw., v., Oulsterse, Oulstersen aambei: znw., o., speen, aan: bw., vz., oên, aanaarden: ww., hulen, huldege, gehuld aanbakken: ww., oênbaken, baktege oên, oên gebaken aanbeeld: znw., o., oumbeeld, oumbeelden aanbelangen: ww., oênbelèinen , belèindege oên, oênbelèind aanbellen: ww., oênbèlen, bèldege oên, oên gebèld aanbesteden: ww., oênbesteeën, besteetege oên, oênbesteet aanbesteden: ww., uitgeeven, goove uit, uit gegeeven aanbevelen: ww., oênbeveelen, beveeldege oên, oênbevoolen aanbevelen: ww., rekemandeeren, rekemandeerdege, gerekemandeerd aanbieden: ww., oênbieën, bietege oên, oên gebooën aanbieden: ww., preesanteeren, preesanteerdege, gepreesanteerd aanblaffen: ww., afbijten, beete aaf, aaf gebeeten aanbod: znw., o., oênbod, oênbooden aanbod: znw., o., veurstèl, veurstèlen aanbouwen: ww., oênbèiën, bèidege oên, oên gebèid aanbranden: ww., oênbranën, brandege oên, oên gebrand aanbrengen: ww., oênbreenën, brachte oên, oên gebracht aandacht: znw., v., oêndacht, oêndachten aandachtig: bn., bw., oêndachteg, aandachtig: bn., bw., ouplètend, aandeel: znw., o., oêndiêl, oêndiêlen aandeel: znw., o., part, parten aandeelhouder: znw., m., aksjoonèr, aksjoonèrs aandeelhouder: znw., m., oêndielhèiëre, oêndielhèiërs aandeelhouderster: znw., v., oêndielhèistere, oêndielhèisters aandenken: znw., m., soevenier, soeveniers aandenken: znw., o., oêndènken, oêndènkens aandoen: ww., oêndoen, dee oên, oên gedoen aandoen: ww., roêken, roêktege, geroêkt aandoening: znw., v., alteroêse, alteroêsen aandoening: znw., v., ataake, ataaken aandoening: znw., v., oêndoeneenë, oêndoeneenën aandoeningje: znw., o., vklw., ataksken, atakskes aandraaien: ww., vastedrouën, droudege vaste, vaste gedroud aandringen: ww., oêndreenën, droonë oên, oên gedroonën aanduiden: ww., oênduiden, duidtege oên, oên geduid aanduiden: ww., oênwijzen, weeze oên, oên geweezen aandurven: ww., turen, turdege, geturen aaneen: bw., oênestiêk, aaneen: bw., oêniên, aaneenflansen: ww., oêniênbrèiën, brèitege oêniên, oênien gebrèid aaneenflansen: ww., oêniênfabrieseeren, fabriekeerdege oêniên, oêniên gefabriekeerd aaneenflansen: ww., oêniênflanzen, flanstege oêniên, oêniên geflanst aaneenflansen: ww., oêniênklutsen, klutstege oêniên, oêniên geklutst aaneenhangen: ww., oêniênhèinën, hèindege oêniên, oêniên g'hèinën aangebrand: bn., oêngebrand, aangebrand vertelselken: wgr., oêngebrand vertèlselken , aangedaan: bn., oêngedoên, aangehuwd: bn., oêngetrèid,
aangekleed: bn., oêngekliêd, aangelengde melk: znw., v., fluitsesmèlk, aangenaam: bn., bw., oêngenoom, aangenaam: bn., bw., pleziereg, aangenomen: bn., oêgenoomen, aangenomen: bn., vgw., oêgepakt, aangetekend: bn., oêngetiêkend, aangetekende brief: wgr., oêngetiêkenden brief, aangetekende brief: znw., m., rekemandee, rekemandees aangetrouwd: bn., oêngetrèid, aangeven: ww., oêngeeven, goove oên, oên gegeeven aangezicht: znw., m., smiekel, smiekels aangezicht: znw., m., smoel, smoelen aangezicht: znw., o., bakhuis, bakhuizen aangezicht: znw., o., weezen, weezens aangezicht: znw., v., muile, muilen aangezicht: znw., v., toote, tooten aangezichtje: znw., o., vklw., muilken, muilkes aangezichtje: znw., o., vklw., smiekelken, smiekelkes aangezichtje: znw., o., vklw., smoelken, smoelkes aangezichtje: znw., o., vklw., tootsen, tootses aangezichtje: znw., o., vklw., weezeken, weezekes aangezien: vgw., deurda, aangezien: vgw., oêngezien, aangezien: vgw., oumda, aangrijpend: bn., oêngrijpend, aangrijpend: bn., pakend, aanhalen: ww., flèiën, flèitege, geflèit aanhalingsteken: znw., o., oênhoêleenkstiêken, oênhoêleenkstiêkens aanhang: znw., m., oênhènk, oênhèngen aanhanger: znw., m., oênhèinëre, oênhèinërs aanhangerster: znw., v., oênhèinstere, oênhèinsters aanhebben: ww., oênhèin, oo oên, oên g'haad aanhouden: ww., oênhèiën, hèitege oên, oên gehèiën aanhouder: znw., m., oênhèiëre, oênhèiërs aanhoudster: znw., v., oênhèistere, oênhèisters aankaarten: wgr., ter sproêke breenën, aankaarten: ww., oênklapen, klaptege oên, oên geklapt aanklagen: ww., oênkloêën, kloêdege oên, oên gekloêgd aankleden: ww., oênkliêën, kliêtege oên, oên gekliêd aankomen: ww., landen, landege, geland aankomen: ww., oênkoumen, kwame oên, oên gekoumen aankomen: ww., toekoumen, kwaame toe, toe gekoumen aankomen: ww., toestuiken, stuiktege toe, toe gestooken aankomst: znw., m., arievee, arievees aankomst: znw., v., oênkoumste, oênkoumsten aankoop: znw., m., oênkuêp, oênkuêpen aankopen: ww., oênkuêpen, kochte oên, oên gekocht aankunnen: ww., oênkeunen, koste oên, oên gekeunen aanladen: ww., oênloêën, loêtege oên, oên geloêd aanlaten: ww., tèmperen, tèmperdege, getèmperd aanleggen: ww., oênlèën, lègdege oên, oêngelèid aanleiding: znw., v., oênlijdeenë, oênlijdeenën aanlengen: ww., oênleenën, leendege oên, oên geleend aannaaien: ww., oênnouën, noudege oên, oên genoud aanneemster: znw., v., oêneemstere, oêneemstere aanneemstertje: znw., o., vklw., oêneemsterken, oêneemsterkes aannemer: znw., m., antreprenur, antreprenurs aannemer: znw., m., oêneemere, oêneemers aannemertje: znw., o., vklw., antreprenurken, antreprenurkes aannemertje: znw., o., vklw., oêneemerken, oêneemerkes aanpakken: ww., oênpaaken, paaktege oên, oên gepakt aanpassen: ww., oênpasen, pastege oên, oên gepast aanplakbiljet: znw., m., afiese, afiesen aanplakbiljet: znw., m., oênplakbrief, oênplakbriefen aanplakbiljetje: znw., o., vklw., afiesken, afieskes aanplakbiljetje: znw., o., vklw., oênplakbriefken, oênplakbriefkes aanplanting van iepen: oud-Vl., olmerie,
aanplanting van olmen: oud-Vl., olmerie, aanporren: ww., oênzèten, zètege oên, oên gezèt aanpraten: ww., oênklapen, klaptege oên, oên geklapt aanpraten: ww., oênproêten, proêtege oên, oên geproêt aanprijzen: ww., oênprijzen, prijsdege oên, oên gepreezen aanraden: ww., advizeeren, advizeerdege, geâdvizeerd aanraden: ww., oênroêën, roêtege oên, oên geroêd aanraken: ww., oênroêken, roêktege oên, oên geroêkt aanraken: ww., toetsen, toetstege, getoetst aanranden: ww., oênranden, randege oên, oên gerand aanreiken: ww., oêngeeven, goove oen, oên gegeeven aanrekenen: ww., oênreekenen, reekende oên, oên gereekend aanrichten: ww., oênriêchten, riêchtege oên, oên geriêcht aanrichten: ww., uitsteeken, stooke uit, uit gestooken aanrijden: ww., botsen, botstege, gebotst aanrijden: ww., oênrijën, ree oên, oên gereeên aanrijding: znw., v., botseenë, botseenën aanscherpen: ww., oêren, oêrdege, geoêrd aanschuiven: ww., oênschuiven, schoove oên, oên geschooven aanslag: znw., m., oênslag, oênslagen aansporen: ww., oênzèten, zètege oên, oên gezèt aansporing: znw., v., oênspeureenë, oênspeureenën aanspreken: ww., oênspreeken, sprooke oên, oên gesprooken aanstaan: ww., oênstoên, stoêndege oên, oên gestoên aanstaande: znw., m., toekoumstegen, toekoumstege aanstaande: znw., o., lief, lieven aanstaande: znw., v., oênstonde, oênstonde aanstaande: znw., v., toekoumstege, toekoumstege aansteken: wgr., doen branden, aansteken: ww., oênsteeken, stooke oên, oên gestooken aansteker: znw., m., briekee, briekees aansteker: znw., m., oênsteekere, oênsteekers aanstellen: ww., benoemen, benoemdege, benoemd aanstellen: ww., oênstèlen, stèldege oên, oên gestèld aanstellen: ww., ooverdrijven, ooverdreeve , ooverdreeven aanstoken: ww., oênstooken, stooktege oên, oên gestookt aanstoken: ww., oupstooken, stooktege oup, oup gestooken aanstonds: bw., sebiet, aantikkertje: znw., m., kèits, kèitsen aantonen: ww., oêntuênën, tuêndege oên, oên getuênd aantrekkelijk: bn., oêntrèkelijk, aantrekkelijk: bn., schuên, aantrekken: ww., oêntrèken, troke oên, oên getroken aanval: znw., m., oênval, oênvalen aanvallen: ww., oênvalen, viele oên, oên gevalen aanvang: znw., o., begiên, begiênen aanvangen: ww., begiênen, begon, begonen aanvangen: ww., oênvènën, vèndege oên, oên gevènën aanvatten: wgr., oên 't gat goên, aanverwant: bn., oêngetrèid, aanverwante: znw., v., famielde, famielden aanvullen: ww., oênvulën, vuldege oên, oên gevuld aanwrijven: ww., deursteeken, stooke deure, deurgestooken aanwrijven: ww., oênwrijven, wrijfdege oên, oên gewreeven aanzetten: ww., oênzèten, zètege oên, oên gezèt aanzetten: ww., stooken, stooktege, gestookt aap: znw., m., aap, aapen aapje: znw., o., vklw., aapken, aapkes aard: znw., m., oêrd, oêrden aardappel: znw., m., petotere, petoters aardappel in de pel: wgr., petoters mee de pèle, aardappel in de pel: znw., m., pèlepetotere, pèlepetoters aardappelbloem: znw., v., petoterbloume, petoterbloumen aardappellichter: znw., m., petoterhoêk, petoterhoêken aardappelloof: znw., o., petoterkruid, petoterkruiën aardappelmachine: znw., v., petotermasiene, petotermasienen aardappelmeel: znw., v., petoterbloume, petoterbloumen aardappelmes: znw., o., petotermès, petotermèsen
aardappelpap: znw., m., tuitsespap, tuitsespapen aardappeltje: znw., o., vklw., petoterken, petoterkes aardbei: znw., v., frijze, frijzen aardbei: znw., v., iêrebeeze, iêrebeezen aardbeving: znw., m., arbeeveenë, arbeeveenën aarde: znw., m., wiêreld, wiêrelden aarde: znw., v., èrde, èrden aarden: wgr., gewènt wèren, aarden: wgr., geweun wèren, aarden dam rond een vijver, soms dienend als wegafdamming: oud-Vl., dam, aarden lichaam waarop een windmolen staat: oud-Vl., berg, aardgas: znw., v., ardgaze, aardig: bn., bw., gewèldeg, aardig: bn., bw., giêsteg, aardig: bn., bw., lief, lieve, liefs, liever, liefst, liefste aardig: bn., bw., oêngenoêm, aardig: bn., bw., ordeg, aardig: bn., bw., snèl, aardkluit: znw., m., tolk, tolken aardverschuiving: znw., v., aardverschuiveenë, aardverschuiveenën aardworm: znw., m., tiêk, tiêken aartsdommerik: znw., m., arsdoumeriêk, arsdoumeriêken aartsdommerik: znw., m., stiêneezele, stiêneezels aartsdommerike: znw., v., arsdoumeriêke, arsdoumeriêke aartsdommerike: znw., v., stiêneezeliêne, stiêneezeliênen aartsdommerikje: znw., o., vklw., arsdoumeriêksken, arsdoumeriêkskes aartsdommerikje: znw., o., vklw., stiêneezelken, stiêneezelkes aartsengel: znw., m., aartseenële, aartseenëls aartsmoeder: znw., v., aartsmoedere, aartsmoeders aartsvader: znw., m., aartsvoêdere, aartsvoêders aartsvader: znw., m., stamvoêdere, stamvoêders aarzelen: ww., twijfelen, twijfeldege, getwijfeld aas: znw., m., wurme, wurmen aas: znw., o., oês, oêsen abatjour: znw., m., abazoer, abazoers abatjourtje: znw., o., vklw., abazoerken, abazoerkes abattoir: znw., m., abatwaar, abatwaaren abattoir: znw., o., slachthuis, slachthuizen abc: znw., m., abeesee, abeesees abces: znw., o., absès, absèsen abdij: znw., v., abdijë, abdijën abeel: znw., m., abiêl, abiêlen abnormaal: bn., bw., abnoêrmoêl, aborteren: ww., vruchtafdrijven, dreeve vrucht af, vrucht af gedreeven abortus: znw., o., miskroum, miskroumen abortus: znw., v., abortuus, abortuusen abortus: znw., v., vruchtafdrijveenë, vruchtafdrijveenën abri: znw., m., abrie, abries abrieken: znw., o., vklw., abrieken, abriekes abrikoos: znw., v., abriekooze, abriekoozen abrupt: wgr., iên iêne kiêr, absolutie: znw., v., abseluuse, abseluusen absoluut: bn., bw., abseluut, absoluut: bn., bw., koumpleet, abuis: bn., tw., miês, abuis: bn., tw., verkiêrd, abuis: znw., v., vergiêseenë, vergiêseenën abusief: bn., verkiêrd, accelereren: ww., verapen, verapte, verapt accentteken: znw., o., aksènt, aksènten accentteken: znw., o., kapken, kapkes accident: znw., o., aksiedènt, aksiedènten accident: znw., o., oêngeval, oêngevalen accidentje: znw., o., vklw., aksiedènteken, aksiedèntekes accidentje: znw., o., vklw., oêngevaleken, oêngevalekes accijnsbeambte: znw., m., zenuivergarde, zenuivergarden accijnscontrolleur: znw., m., zenuivergarde, zenuivergarden accordeon: znw., m., akoordejoon, akoordejoons
accordeonkje: znw., o., vklw., akoordeejoonksken, akoordeejoonkskes acetyleen: znw., v., karbuure, karbuuren acetyleen: znw., v., karbuurgaaze, karbuurgaazen acetyleenlamp: znw., v., karbuurlampe, karbuurlampen acetyleenlampje: znw., o., vklw., karbuurlampeken, karbuurlampekes ach: tw., och, acht: telw., achte, acht: znw., v., achte, achten achter: bw., vz., achter, achter: oud-Vl., bachten, achteraan: bw., achteroên, achteraan: bw., vanachter, achterbaks: bn., bw., achterbaks, achterblijfster: znw., v., achterblijfstere, achterblijfsters achterblijfstertje: znw., o., vklw., achterblijfsterken, achterblijfsterkes achterblijver: znw., m., achterblijvere, achterblijvers achterblijver: znw., o., kakenèst, kakenijsten achterblijvertje: znw., o., vklw., achterblijverken, achterblijverkes achterblijvertje: znw., o., vklw., kakenijtsen, kakenijtses achterdeur: znw., v., achterdeure, achterdeuren achterdeurtje: znw., o., vklw., achterdeurken, achterdeurkes achterhoofd: znw., o., achterhuêfd, achterhuêfden achterklap: wgr., achter 't gat, achterklap: znw., m., achterklaap, achterklaapen achterklappen: ww., kemeeren, kemeerdege, gekemeerd achterlaten: wgr., iên de steek loêten, achterlaten: ww., achterloêten, liête achtere, achter geloêten achterlicht: znw., o., achterluêcht, achterluêchten achterlichtje: znw., o., vklw., achterluchtsen, achterluchtses achterlijk: bn., bw., achterlijk, achterlijke: znw., m., achterlijken, achterlijkenen achterlijke: znw., v., achterlijke, achterlijke achterlopen: ww., achtergoên, geenë achtere, achter gegoên achterlopen: ww., achterluêpen, liêpe achtere, achter geluêpen achterover: bw., achteroover, achterste: znw., m., koefrefor, koefrefors achterste: znw., m., poep, poepen achterste: znw., o., achterste, achtersten achterste: znw., o., gat, gaten achterste: znw., v., koênte, koênten achterste: znw., v., scheete, scheeten achterstje: znw., o., vklw., koefreforken, koefreforkes achterstje: znw., o., vklw., koênteken, koêntekes achterstje: znw., o., vklw., poepken, poepkes achterstje: znw., o., vklw., scheetsen, scheetses achtertje: znw., o., vklw., gèitsen, gèi'tses achtertuin: znw., o., achtergelee, achtergeleeën achtertuin: znw., o., achterhof, achterhoven achtertuintje: znw., o., vklw., achtergeleeken, achtergeleekes achtertuintje: znw., o., vklw., achterhooveken, achterhoovekes achteruit: bw., achteruit, achteruit: tw., dt.achtuur, achteruit: znw., m., achteruit, achteruiten achterwaarts: bn., bw., achterwèrts, achterwerk: znw., m., koefrefor, koefrefors achterwerk: znw., m., poep, poepen achterwerk: znw., o., achterste, achtersten achterwerk: znw., o., gat, gaten achterwerk: znw., o., ., achterwèrk, achterwèrken achterwerk: znw., v., koênte, koênten achterwerk: znw., v., scheete, scheeten achterwerkje: znw., o., vklw., achterwèrksken, achterwèrkskes achterwerkje: znw., o., vklw., gèitsen, gèi'tses achterwerkje: znw., o., vklw., koefreforken, koefreforkes achterwerkje: znw., o., vklw., koênteken, koêntekes achterwerkje: znw., o., vklw., poepken, poepkes achterwerkje: znw., o., vklw., scheetsen, scheetses achtste: telw., achste,
achttien: telw., achtiene, achttien: znw., v., achtiene, achtienen achttiende: telw., achtienste, acrobaat: znw., m., akroobat, akroobaten acrobaat: znw., m., keunstendoendere, keunstsdoenders acrobaat: znw., m., keunsteniêre, keunsteniêrs acrobaatje: znw., o., vklw., akroobaatsen, akroobaatses acrobaatje: znw., o., vklw., keunstendoenderken, keunstendoesderkes acrobaatje: znw., o., vklw., keunstendoensterken, keunstendoessterkes acrobaatje: znw., o., vklw., keunsteniêrken, keunsteniêrkes acrobaatje: znw., o., vklw., keunsteniêrsterken, keunsteniêrsterkes acrobate: znw., v., akroobate, akroobaten acrobate: znw., v., keunstendoenstere, keunstendoensters acrobate: znw., v., keunsteniêrstere, keunsteniêrsters acteren: ww., teniêlspeelen, speeldege teniêl, teniêl gespeeld actief: bn., vandevuêren, actief: bn., bw., aktief, actief: wgr., iên gènk schieten, actief: wgr., iên gènk zijn, activiteit: znw., v., aktievietijt, aktievietijten activiteit: znw., v., beezeghijd, beezegheeden activiteitje: znw., o., vklw., aktievietijtsen, aktievietijtses activiteitje: znw., o., vklw., beezeghijdsen, beezeghijdses acupunctuur: znw., v., akuupunktuure, adem: znw., m., oêsme, oêsmen ademen: ww., oêsmen, oêsemdege, geoêsmd ader: znw., m., oêdere, oêders ader: znw., v., oêre, oêren aderontsteking: znw., o., flebiet, aderontsteking: znw., v., oêderöntsteekeenë, adertje: znw., o., vklw., oêderken, oêderkes adertje: znw., o., vklw., oêrken, oêrkes adieu: tw., adjeu, adopteren: ww., adopteeren, adopteerdege, geädopteerd adopteren: ww., oênpaaken, paaktege oên, oên gepakt advies: znw., m., roêd, roêën advies: znw., o., advies, adviezen adviseren: wgr., roêd geeven, adviseren: ww., advizeeren, advizeerdege, geâdvizeerd advocaat: znw., m., advekoêt, advekoêten advocaatje: znw., o., vklw., advekootsen, advekootses advocate: znw., v., advekoête, advekoêten aerodroom: znw., o., vliegplèin, vliegplèinen aerodroompje: znw., o., vklw., vliegplèinsen, vliegplèinses af: bw., aaf, afbetalen: ww., afbetoêlen, betoëldege af, afbetoëld afbieden: ww., afbieën, booë af, afgebooën afbraak: znw., v., afbroêke, afbroêken afbranden: ww., afbranën, brandege af, afgebrand afbreken: ww., afbreeken, brooke af, afgebrooken afdak: znw., o., afdak, afdaken afdakje: znw., o., vklw., afdaksken, afdakskes afdammen: ww., afdamen, damdege af, afgedamd afdammen: ww., oupspèiën, spèidege oup, oup gespèid afdamminetje: znw., o., vklw., afdameensken, afdameenskes afdamminetje: znw., o., vklw., spèiken, spèikes afdamming: znw., o., spèi, spèiën afdamming: znw., v., afdameenë, afdameenën afdamming, versperring in een waterloop: oud-Vl., dam, afdanken: wgr., den boonk geven, afdoen: ww., afdoen, dee af, afgedoên afdrogen: ww., afdruêën, druêdege af, afgedruêd afdruipen: ww., afdruipen, droop af, afgedroopen affaire: znw., o., ., afiêren, afiêrens affairetje: znw., o., vklw., afiêreken, afiêrekes affiche: znw., m., afiese, afiesen afficheje: znw., o., vklw., afiesken, afieskes affront: znw., o., afront, afronten
affronteren: ww., afronteeren, afronteerdege, gafronteerd affrontje: znw., o., vklw., afronteken, afrontekes afgaan: ww., afgoên, geenë af, afgegoên afgang: znw., m., afgèink, afgèinken afgang: znw., o., schijt, schijten afgeknipten afval van vlas: znw., o., snuit, snuiten afgelegen: bn., bw., afgeleeën, afgelegen: bn., bw., verloêten, afgelegen plaats: wgr., afgeleeëne plèke, afgelegen plaats: znw., o., vklw., boeregèitsen, boeregèitses afgelegen plaatsje: znw., o., boeregat, boeregaten afgeroomde melk: wgr., afgeruêmde mèlk, afgeroomde melk: znw., m., slap, slapen afgeschaften christelijke feestdag: wgr., mèsdag, afgestelde feestdag: znw., m., mèsdag, mèsdoêën afgestelden heiligedag: znw., m., mèsdag, mèsdoêën afgeven: ww., afgeen, goof af, afgegeen afglijden: ww., afsleeren, sleerdege af, afgesleerd afkalven: ww., afkalven, kalfdege af, afgekalfd afkalven: ww., afschijten, scheet af, afgescheeten afkalven: ww., toekoeken, koektege toe, toe gekoekt afkalven: ww., toesmaken, smaktege toe, toe gesmakt afkijken: ww., afkijken, keek af, afgekeeken afknagen: ww., afknoêën, knoêdege af, afgeknoêgd afkomst: znw., v., afkoumste, afkoumsten afkomstig: bn., afkoumsteg, afkomstig: bn., vuêrtkoumend, aflaat: znw., m., afloêt, afloêten aflaatje: znw., o., vklw., aflootsen, aflootses afladen: ww., afloêën, loêtege ad, afgeloêd afladen: ww., losen, lostege, gelost afleggen: ww., aflèën, lèdege af, afgelègd afleren: ww., afliêren, liêrdege af, afgeliêrd afleveren: ww., afgeen, goof af, afgegeen afleveren: ww., afleeveren, leeverdege af, afgeleeverd afleveren: ww., bestèlen, bestèldege, bestèld aflikken: ww., aflèken, lèktege af, afgelèkt aflopen: ww., afluêpen, liep af, afgeluêpen afmaaien: ww., afmouën, moudege af, afgemoud afmatten: ww., afmaten, matege af, afgemat afnemen: ww., afpaken, paktege af, afgepakt afpersen: ww., sjanteeren, sjanteerdege, gesjanteerd afpersen: ww., strijken, streeke, gestreeken afplukken: ww., afpluken, pluktege af, afgeplukt afraden: ww., afroêën, roêtege af, afgeroêd aframmelen: ww., aframelen, rameldege af, afgerameld afranselen: ww., afdruêën, druêdege af, afgedruêd afranselen: ww., afranselen, ranseldege af, afgeranseld afrasteren: ww., afboulden, bouldege af, afgebould afrastering: znw., v., afbouldeenë, afbouldeenën afrekenen: ww., afreekenen, reekendege af, afgereekend afrijden: ww., afrijën, ree af, afgereeën Afrika: znw., o., Afrieka, Afrikaan: znw., m., Afriekoên, Afriekoênen afrikaan: znw., m., steenkere, steenkers Afrikaans: bn., Afriekoêns, Afrikaans: znw., o., Afriekoêns, Afrikaanse: znw., v., Afriekoênse, Afriekoênse Afrikaantje: znw., o., vklw., Afriekoonsen, Afriekoonses afrikaantje: znw., o., vklw., steenkerken, steenkerkes afroepen: ww., afroepen, riep af, afgeroepen afromen: ww., afruêmen, ruêmdege af, afgeruêmd afschaffen: ww., afschafen, schaftege af, afgeschaft afschaven: ww., afschoêven, schoêfdege af, afgeschoêfd afscheppen: ww., afschèpen, schèptege af, afgeschèpt afscheuren: ww., afscheuren, scheurdege af, afgescheurd afschrijven: ww., afschrijven, schreef af, afgeschreeven afschrikken: wgr., schou moêken,
afschrikken: ww., afschriêken, schrêktege af, afgeschriêkt afschuimen: ww., afschèpen, schèptege af, afgeschèpt afschuimen: ww., afschuimen, schuimdege af, afgeschuimd afschuren: ww., afschuuren, schuimdege af, afgeschuurd afsloven: ww., afsluêven, sluêfdege af, afgesluêfd afsnappen: ww., afsnapen, snaptege af, afgesnapt afsnauwen: ww., afsnapen, snaptege af, afgesnapt afspannen: ww., afspanen, spandege af, afgespanen afspannen: ww., uitboulden, bouldege uit, uit gebould afspanning: znw., v., afspaneenë, afspaneenën afspanning: znw., v., uitbouldeenë, uitbouldeenën afspelen: ww., afspeelen, speedege af, afgespeeld afspraak: znw., v., afsproêke, afsproêken afspraakje: znw., o., vklw., afsproêksken, afsproêkskes afspreken: ww., afspreeken, sprook af, afgesprooken afstandsbediening: znw., o., baksken, bakskes afstrijden: ww., afstrijën, stree af, afgestreeën afstropen: ww., afstruêpen, struêptege af, afgestruêpt aftands: bn., èiderwèts, aftrekken: ww., aftrèken, trok af, afgetroken aftrekker: znw., m., aftrèkere, aftrèkers aftrekkertje: znw., o., vklw., aftrèkerken, aftrèkerkes afval: znw., m., afval, afvalen afval: znw., o., vuil, afvalberg: znw., m., vuilhuêp, vuilhuêpen afvallen: ww., afvalen, viel af, afgevalen afvoerpijp: znw., v., reeënbuize, reeënbuizen afvoerpijp: znw., v., reeënpijpe, reeënpijpen afvoerpijpje: znw., o., vklw., reeënbuisken, reeënbuiskes afvoerpijpje: znw., o., vklw., reeënpijpken, reeënpijpkes afwas: znw., m., afwas, afwasen afwas: znw., m., schootele, schootels afwasmachine: znw., v., afwasmasiene, afwasmasienen afwasmachinetje: znw., o., vklw., afwasmasiensen, afwasmasienses afwassen: wgr., schootels wasen, afwassen: ww., afwasen, wastege af, afgewasen afwaswater: znw., o., afwaswoêtere, afwaswoêters afwaswater: znw., o., schootelwoêtere, schootelwoêters afwatering eventueel leidend naar een waterplas: oud-Vl., watering, afwatering, sloot, plaats waar men het vee watert of drenkt, wed: oud-Vl., wateringe, afwateringsgreppel: oud-Vl., zijp, afwezig: bn., afweezeg, afwezig: bn., verstreugd, afwisselend: bn., bw., ooverhand, afzetten: ww., afzèten, zètege af, afgezèt afzien: ww., afzien, zoê af, afgezien afzondelijk duivenhok: oud-Vl., duivekete, agrarische exploitatie met als kern een hof: oud-Vl., goed, ai: tw., aa, ai: tw., aaj, ai: tw., oewa, air: wgr., 'n ère hèin, air: znw., v., ère, èren airtje: znw., o., vklw., èreken, èrekes ajuin: znw., m., dzuin, dzuins ajuintje: znw., o., vklw., dzuintsen, dzuintses akker: znw., m., kèitere, kèiters akkergrens: znw., o., geschiêd, geschiêden äkkergrens: znw., o., geschiêd, geschiêden akkerlandcomplex, jonger dan de kouters en ontstaan door ontginning van heide en moeras: oud-Vl., veld, akkerperceel: oud-Vl., voore, akkertje: znw., o., vklw., kèiterken, kèiterkes akkerweg: oud-Vl., los, akkevietje: wgr., moeëlijk wèrsken, akkevietje: znw., o., vklw., karwijtje, karwijtses akkoord: bn., akoord, akkoord: bn., dzuust, akkoord: znw., o., akoord, akoorden
akkoordje: znw., o., vklw., akoordeken, akoordekes al: bn., bw., telw., al, al: vgw., a, al te samen: wgr., al te goêre, alarm: znw., m., alaarme, alarmen aldus: bw., azuê, aleer: vgw., alïêr, aleer: vgw., veurda, alf: znw., m., olf, olfen alfabet: znw., m., abeesee, abeesees alfabet: znw., m., alfabèt, alfabèten Alfons: znw., m., Fons, Algemeen Nederlands: wgr., Schuên Vloums, alhoewel: vgw., alhoewè, allee: tw., alij, allee: znw., m., boelvaar, boelvaars alleen: bn., bw., aliên, alleetje: znw., o., vklw., boelvaarken, boelvaarkes allemaal: bn., vnw., amoêl, allemaal: wgr., amoêl soêmen, alleman: vnw., aleman, allerhande: telw., verschiêlende, allerhande: wgr., van ale soorten, allerlei: telw., alerlèi, allerlei: telw., verschiêlende, allerlei: wgr., van ales, alles: vnw., ales, alles: wgr., den g'hiêlen bataklèink, alles: wgr., giêlen santa boetiek, alleszins: bw., alesiêns, alleszins: bw., zeeker(s), almanak: znw., m., almenak, almenaken almanakje: znw., o., vklw., almenaksken, almenakskes alpenmuts: znw., m., alpèin, alpèins alpenmuts: znw., v., alpemutse, alpemutsen alpenmutsje: znw., o., vklw., alpèinsken, alpèinskes alpenmutsje: znw., o., vklw., alpemutseken, alpemutsekes als: vgw., as, als aloud bezit van een instelling veelal als relictlandschap bewaard: oud-Vl., akker, alsjeblieft: bw., tw., hierze, alsjeblieft: bw., tw., nèin, alsjeblieft: bw.,tw., asteblieft, alsmede: vgw., azuêk, alsof: vgw., azof, alsook: vgw., azuêk, alstublieft: bw., tw., asteblieft, alstublieft: bw., tw., hierze, alstublieft: bw., tw., nèin, alternatie: znw., v., alteroêse, alteroêsen althans: bw., vgw., purtèink, altijd: bw., altijd, altijd: bw., alzeleeven, alvleesklier: znw., m., pankreeas, pankreeasen alvleesklier: znw., v., alvliêskliere, alvliêsklieren alvorens: bw., oupveurhand, alvorens: bw., van ter veuren, alvorens: vgw., veur da, ambacht: znw., m., ambacht, ambachten ambachtje: znw., o., vklw., ambachteken, ambachtekes ambulance: znw., v., ambuulanse, ambuulansen ambulanceje: znw., o., vklw., ambuulansken, ambuulanskes Amerika : znw., o., Ameerieka, Amerikaan: znw., m., Ameeriekoêndere, Ameeriekoênders Amerikaans: bn., bw., Ameeriekoêns, Amerikaans: znw., o., Ameeriekoêns, Amerikaanse: znw., v., Ameeriekoênse, Ameeriekoênse Amerikaantje: znw., o., vklw., Ameeriekoênderken, Ameeriekoênderkes amputeren: ww., afzèten, zètege af, afgezèt
amputeren: ww., amputeeren, amputeerdege, geämputeerd amusant: bn., bw., amuuzant, amusant: bn., bw., pleziereg, ander: bn., tw., vnw., ander, ander: wgr., 't iên of 't andere, andermans: znw., m., iemandanders, andermans: znw., o., andermans, Andreas: znw., m., Dries, angst: znw., v., schoute, schouten angstig: bn., bw., schou, angstig: wgr., schou zijn, angstzweet: znw., v., poepers, poepers ansjovis: znw., m., anzooviês, anzooviêsen ansjovisje: znw., o., vklw., anzooviêsken, anzooviêskes antiek: bn., bw., èiderwèts, antiek: znw., o., antiek, antieken Antwerpen : znw., o., Antwèrpen , Antwerpenaar: znw., m., Antwèrpeniêre, Antwèrpeniêren Antwerpenaartje: znw., o., vklw., Antwèrpeniêrken, Antwèrpeniêrkes Antwerps: bn., Antwèrps, Antwerps: znw., o., Antwèrps, Antwerpse: znw., v., Antwèrpse, Antwèrpsen antwoord: wgr., iên antwoord oup, antwoord: znw., o., antwoord, antwoorden antwoorden: ww., antwoorden, antwoordege, geäntwoord antwoordje: znw., o., vklw., antwoordsen, antwoordses anus: znw., o., gat, gaten apart: bn., bw., apart, apenkop: znw., m., apekoup, apekoupen apenkop: znw., m., apemuile, apemuilen apenkopje: znw., o., vklw., apekoupken, apekoupkes apenkopje: znw., o., vklw., apemuilken, apemuilkes apin: znw., v., apiêne, apiên apinnetje: znw., o., vklw., apiêneken, apiênekes apotheker: znw., m., apooteekere, apooteekers apothekeres: znw., v., apooteekerèse, apooteekerèsen apothekeresje: znw., o., vklw., apooteekerèsken, apooteekerèskes apothekertje: znw., o., vklw., apooteekerken, apooteekerkes appel: znw., m., aapele, aapels appelbeignet: znw., m., apelbènjès, apelbènjèsen appelmoes: znw., m., apeltrot, apeltroten appelsien: znw., m., apelsien, apelsienen appelsientje: znw., o., vklw., apelsiensen, apelsienses appeltaart: znw., v., apeltorte, apeltorten appeltaartje: znw., o., vklw., apeltoortsen, apeltoortses appeltje: znw., o., vklw., aapelken, aapelkes appendicitis: wgr., blènde dorm oênsteekeenë, appendicitis: znw., o., apandiesiet, apandiesieten appendix: wgr., blènden dorme, appendix: znw., m., apandies, apandiesen appreciatie: znw., v., apreesjoêse, apreesjoêses appreciëren: ww., apreesjeeren, apreesjeerdege, geäpreesjeerd april: znw., m., apriêl, april: znw., v., gèsmoond, arbeiden: ww., wèrken, wèrktege, gewèrkt arbeider: znw., m., wèrkman, wèrkmans arbeiderswoning: znw., o., wèrkmanshuis, wèrkmanshuizen arbeiderswoninkje: znw., o., vklw., wèrkmanshuizeken, wèrkmanshuizekes Ardeens: bn., Ardeens, Ardeneese: znw., v., Ardeneese, Ardeneese Ardennen: znw., v., Ardènen, Ardenner: znw., m., Ardenees, Ardeneezen Ardennertje: znw., o., vklw., Ardeneesken, Ardeneeskes are: znw., v., aare, aaren arm: bn., bw., orme, arm: znw., m., orme, ormen armband: znw., m., braselee, braselees armband: znw., m., ormband, ormbanden
armbandje: znw., o., vklw., braseleeken, braseleekes armbandje: znw., o., vklw., ormbèindsen, ormbèindses arme: znw., m., ormen, orme armetje: znw., o., vklw., ormken, ormkes armgasmotor: znw., m., gazpoovere, gazpoovers armoede: znw., v., ormoe, ormoeën armpje: znw., o., vklw., ormken, ormkes arteriosclerose: znw., v., oêderverkalkeenë, oêderverkalkeenën Arthur Scheirisstraat: znw., m., Zwarte Graacht, arts: znw., m., dokteur, dokteurs arts: znw., v., dokterèse, dokterèsen asbak: znw., m., asenbak, asenbaken asbakje: znw., o., vklw., asenbaksken, asenbakskes asbest: znw., m., asbèst, assurantie: znw., v., asuuranse, asuuransen assurantie: znw., v., verzeekereenë, verzeekereenën atelier: znw., m., ateljee, ateljees atelier: znw., v., wèrkpluitse, wèrkpluitsen ateliertje: znw., o., vklw., ateljeeken, ateljeekes ateliertje: znw., o., vklw., wèrkpluitseken, wèrkpluitsekes atheneum: znw., o., athnee, athnees atoombom: znw., m., atoomboum, atoomboumen atoombompje: znw., o., vklw., atoomboumken, atoomboumkes attentie: znw., v., atènse, atènsen augustus: znw., m., ooguustuus, augustus: znw., v., uêgstmoond, auto: znw., m., ootoo, ootoos autobatterij: znw., v., ootoobatrie, ootoobatriën autobatterijtje: znw., o., vklw., ootoobatrieken, ootoobatriekes autootje: znw., o., vklw., ootootsen, ootootses autoped: znw., m., trotienète, trotienèten autopedje: znw., o., vklw., trotienètsen, trotiesètses autosnelweg: znw., v., ootoostraade, ootoostraaden autostrade: znw., v., ootoostraade, ootoostraaden avance: znw., v., avanse, avansen avanceren: ww., avanseeren, avanseerdege, geävanseerd averechts: bn., bw., ooverèst, avond: wgr., 's oêvens, avond: znw., m., oêvend, oêvenden avondje: znw., o., vklw., oêvendsen, oêvendses azijn: znw., m., azijn, azijnen
ba: tw., baa , baan: znw., v., boêne, boênen baantje: znw., m., post, posten baantje: znw., o., wèrk, wèrken baantje: znw., o., vklw., boonsen, boonses baar: bn., bluët, baar: znw., m., baare, baaren baard: wgr., vulen bord, baard: znw., o., bord, borden baardje: znw., o., vklw., boordsen, boordses baarmoeder: znw., m., boêrmoedere, boêrmoeders baarmoeder: znw., v., matriese, matriesen baas: znw., m., boês, boêsen baas: znw., m., fuuhrer, fuuhrers baasje: znw., o., vklw., boêsken, boêskes baasje: znw., o., vklw., fuuhrerken, fuuhrerkes babbelaar: znw., m., babeliêre, babeliêrs babbelaar: znw., m., toêteriêre, toêteriêrs babbelaarster: znw., v., babeliêrstere, babeliêrsters babbelaarster: znw., v., babelkonte, babelkonten babbelaarster: znw., v., toêteriêrstere, toêteriêrsters babbelaarstertje: znw., o., vklw., babeliêrsterken, babeliêrsterkes babbelaarstertje: znw., o., vklw., babelkonteken, babelkontekes babbelaarstertje: znw., o., vklw., toêteriêrsterken, toêteriêrsterkes babbelaartje: znw., o., vklw., babeliêrken, babeliêrkes babbelaartje: znw., o., vklw., toêteriêrken, toêteriêrkes
babbelen: ww., babelen, babeldege, gebabeld babbelen: ww., klapen, klaptege, geklapt babbelen: ww., toêteren, toêterdege, getoêterd babbelen, zonder ophouden: ww., kwèbelen, kwèbeldege, gekwèbeld babelkous: znw., v., babelkèise, babelkèisen babelkous: znw., v., klapèkstere, klapèksters babelkousje: znw., o., vklw., babelkèisken, babelkèiskes babelkousje: znw., o., vklw., klapèksterken, klapèksterkes badpak: znw., v., zwèmbroek, zwèmbroeken badpakje: znw., o., vklw., zwèmbroeksken, zwèmbroekskes bagage: znw., v., bagèize, bagèizen bagagedrager: wgr., 't stoelken van mijne veeloo , bagagedrager: znw., o., vklw., stoelken, stoelkes bakfiets: znw., m., trieportur, trieporturs bakfietsje: znw., o., vklw., trieporturken, trieporturkes bakhuis: znw., o., bakhuis, bakhuizen bakhuis: znw., o., oovekot, oovekoten bakhuisje: znw., o., vklw., bakhuizeken, bakhuizekes bakhuisje: znw., o., vklw., oovekootsen, oovekootses bakkebaard: znw., v., fabrieë, fabrieën bakkebaardje: znw., o., vklw., fabriesken, fabrieskes bakken: ww., baken, baktege, gebaken bakker: znw., m., bakere, bakers bakkerin: znw., v., bakeriêne, bakeriênen bakkerinetje: znw., o., vklw., bakeriêneken, bakeriênekes bakkertje: znw., o., vklw., bakerken, bakerkes bakkie: znw., o., vklw., poutsen, poutses bakkie: znw., v., taase, taasen bakkie: znw., v., zaate, zaaten baksteen: oud-Vl., kareel, baksteen: oud-Vl., tichelsteen, baksteen: znw., m., bakstiên, bakstiênen baksteen: znw., m., kariêlstien, kariêlstienen baksteentje: znw., o., vklw., bakstiênsen, bakstiênses baksteentje: znw., o., vklw., kariêlstiensen, kariêlstienses baktrog: znw., v., moelde, moelden baktrogje: znw., o., vklw., moeldeken, moeldekes Balegem: znw., o., Boêlegèm, Balegems: bn., Boêlegèms, balk: znw., v., balke, balken balkje: znw., o., vklw., balksken, balkskes balkon: znw., m., balkoonk, balkoons balkonnetje: znw., o., vklw., balkoonksken, balkoonkskes ballon: znw., m., baloonk, baloons ballon: znw., m., luchtbaloonk, luchtbaloons ballonnetje: znw., o., vklw., baloonksken, baloonkskes ballonnetje: znw., o., vklw., luchtbaloonksken, luchtbaloonkskes balpen: znw., m., biek, bieken balpen: znw., m., bieroo, bieroos balpen: znw., m., stieloo, stieloos balpentje: znw., o., vklw., bieksken, biekskes balpentje: znw., o., vklw., bierooken, bierookes balpentje: znw., o., vklw., stielooken, stielookes balustrade: znw., v., baluustraade, baluustraaden balustrade: znw., v., reeleenë, reeleenën balustradetje: znw., o., vklw., baluustraadeken, baluustraadekes balustradetje: znw., o., vklw., reeleensken, reeleenskes balzak: znw., v., boze, bozen banaan: znw., v., banaane, banaanen banaantje: znw., o., vklw., banaaneken, banaanekes band: znw., m., band, banden bandiet: znw., m., bandiet, bandieten bandiete: znw., v., bandiete, bandieten bandietje: znw., o., vklw., bandietsen, bandietses bandje: znw., o., vklw., bandeken, bandekes bang: bn., bw., schou, bang: tw., boefe, bangerik: znw., m., broekschijtere, broekschijters
bangerik: znw., m., schijtzak, schijtzaken bangerike: znw., v., broekschijtstere, broekschijtsters bangerike: znw., v., schijtzak, schijtzaken bangerikje: znw., o., vklw., broekschijterken, broekschijterkes bangerikje: znw., o., vklw., schijtzaksken, schijtzakskes bank: znw., v., bènke, bènken bankje: znw., o., vklw., bènksken, bènkskes bankroet: bn., fajiet, barak: znw., v., braake, braaken barakje: znw., o., vklw., braksken, brakskes barbier: znw., m., barbier, barbieren barbier: znw., m., kwafur, kwafurs barbiertje: znw., o., vklw., barbierken, barbierkes barbiertje: znw., o., vklw., kwafurken, kwafurkes bareel: znw., v., bariêle, bariêlen bareeltje: znw., o., vklw., bariêlken, bariêlkes bareelwachter: znw., m., bariêlwachtere, bariêlwachters bareelwachters-huis: znw., o., roethuis, roethuisen bareelwachters-huisje: znw., o., vklw., roethuizeken, roethuizekes bareelwachtster: znw., v., bariêlwachtstere, bariêlwachtsters baren: wgr., e kènd kuêpen, baren: ww., kuêpen, kuêptege, gekocht baretje: znw., o., vklw., baarken, baarkes baron: znw., m., baroonk, baroons barones: znw., v., baronèse, baronèsen baronnestje: znw., o., vklw., baronèseken, baronèsekes baronnetje: znw., o., vklw., baroonksken, baroonkskes barrevoets: bw., borvoets, barst: znw., v., barste, barsten barstje: znw., o., vklw., barsteken, barstekes basiliek: znw., m., bazeliek, bazelieken basiliekje: znw., o., vklw., bazelieksken, bazeliekskes bassen: ww., baasen, baastege, gebaasen bassin: znw., m., basèink, basèins bassinkje: znw., o., vklw., basèinksken, basèinkskes bastaard: znw., m., bastoêrd, bastoêrden bastaardje: znw., o., vklw., bastoêrdeken, bastoêrdekes batterij: znw., v., batrie, batrieën batterij: znw., v., pielde, pielden batterijtje: znw., o., vklw., batrieken, batriekes batterijtje: znw., o., vklw., pieldeken, pieldekes bavet: znw., v., bavète, bavèten bavetje: znw., o., vklw., bavèteken, bavètekes bazig: bn., bw., boêzeg, bazin: znw., v., boêziêne, boêziênen bazin: znw., v., fuuhreriêne, fuuhreriênen bazinnetje: znw., o., vklw., boêziêneken, boêziênekes bazinnetje: znw., o., vklw., fuuhreriêneken, fuuhreriênekes bed: znw., m., nèst, nèsten bed: znw., o., bède, bèden bedaard: bn., bw., kalm, bedaren: ww., iênhèiën, hielde iên, iên gehèiën bedelaar: znw., m., beedeliêre, beedeliêrs bedelaar: znw., m., scheuëre, scheuërs bedelaarster: znw., v., beedeliêrstere, beedeliêrsters bedelaarster: znw., v., scheustere, scheusters bedelaarstertje: znw., o., vklw., beedeliêrsterken, beedeliêrsterkes bedelaarstertje: znw., o., vklw., scheusterken, scheusterkes bedelaartje: znw., o., vklw., beedeliêrken, beedeliêrkes bedelaartje: znw., o., vklw., scheuërken, scheuërkes bedenken: ww., bedènken, bedènktege, bedènkt bedevaart: znw., m., beedevort, beedevorten bedevaart: znw., m., beewiêg, beewiêgen bedevaart doen: ww., beevorden, beevordege, gebeevord bedevaart doen: ww., beewiêën, beewiêgdege, gebeewiêgd bedevaartganger: znw., m., beevordere, beevorders bedevaartgangertje: znw., o., vklw., beevorderken, beevorderkes bedevaartgangster: znw., v., beevordstere, beevordsters
bedevaartgangstertje: znw., o., vklw., beevordsterken, beevordsterkes bedienen: ww., bedienen, bediendege, bediend bedje: znw., o., vklw., bèdeken, bèdekes bedje: znw., o., vklw., nijtsen, nijtses bedorven ei: wgr., zwolp èi , bedotten: ww., bedoten, bedotege, bedot bedotten: ww., betroupen, betrouptege, betroupt bedrag: znw., o., bedrag, bedroêën bedragje: znw., o., vklw., bedragsken, bedragskes bedriegen: ww., bedrieën, bedrooë, bedrooën bedriegen: ww., duupeeren, duupeerdege, geduupeerd bedrieger: znw., m., bedrieëre, bedrieërs bedrieger: znw., m., zeurzak, zeurzaken bedriegertje: znw., o., vklw., bedrieërken, bedrieërkes bedriegertje: znw., o., vklw., zeurzaksken, zeurzakskes bedriegster: znw., v., bedriestere, bedriesters bedriegster: znw., v., zeurzak, zeurzaken bedriegstertje: znw., o., vklw., bedriesterken, bedriesterkes bedrogene: znw., m., duup, duupen bedrogene: znw., v., duupe, duupen bedwelmen: ww., bedwèlmen, bedwèlmdege, bedwèlmd beek: znw., v., beeke, beeken beektje: znw., o., vklw., beeksken, beekskes beemd: oud-Vl., anger, been: znw., o., biên, beenen beenkap: znw., v., gète, beenkapen beenkapje: znw., o., vklw., gètsen, gètses beentje: znw., o., vklw., biênsen, biênses beer (dieren): znw., v., ziêke, beer (uitwerpselen): znw., m., biêr, beerkar: znw., o., ziêkstiêk, ziêkstiêken beerlepel: znw., m., ziêkleepele, ziêkleepels beerlepel: znw., m., ziêkschootele, ziêkschootels beerpomp: znw., v., ziêkpoompe, ziêkpoompen beerput: znw., m., biêrpute, biêrputen beerput: znw., m., ziêkpute, ziêkputen beerroeder: znw., m., ziêkroerdere, ziêkroerders beerton: znw., v., biêrkuipe, biêrkuipen beerton: znw., v., ziêkkuipe, ziêkkuipen beerwagen: znw., v., ziêkkère, ziêkkèren beesje: znw., o., vklw., beesken, beeskes beest: znw., v., biêste, biêsten beestachtig: bn., bw., biêstachteg, beestachtig: bn., bw., wriê(d), beestig: bn., bw., biêst, beestig: bn., bw., biêsteg, beestigheid: znw., v., biêsteghijd, biêstegheeden beestigheidje: znw., o., vklw., biêsteghijdsen, biêsteghijdses beestje: znw., o., vklw., biêsteken, biêstekes beet: znw., v., beete, beeten beethebben: wgr., en farse lapen, beethebben: wgr., goe vast hèin, beethebben: wgr., liêën hèin, beetje: znw., o., vklw., beetsen, beetses beetnemen: wgr., liêën hèin, begeleiden: ww., begelijden, begelijdegde, begelijd begijn: znw., v., begijne, begijnen begijnhof: znw., o., begijnhof, begijnhoven begijnhofje: znw., o., vklw., begijnhooveken, begijnhoonvekes begijntje: znw., o., vklw., begijnsen, begijnses begin: znw., o., begiên, begiênen beginnen: ww., begiênen, begon, begonen begraafplaats: znw., o., kerkhof, kerkhoven begraafplaats: znw., v., begroêfpluitse, begroêfpluitsen begrijpen: ww., begrijpen, begreepe, begreepen begroeten: ww., begroeten, begroetege, begroet beha : znw., m., beehaa, beehaas beha : znw., m., soetjèin, soetjèins
beha : znw., m., tètenkaboês, tètenkaboêsen behaatje: znw., o., vklw., beehaaken, beehaakes behaatje: znw., o., vklw., soetjèinsken, soetjèinskes behaatje: znw., o., vklw., tètenkaboêsken, tètenkaboêskes behagen: wgr., giêren zien, behagen: ww., behoêën, behoêgdege, behoêgd behagen: ww., believen, beliefdege, beliefd behalve: vgw., vz., behalve, behalve: vgw., vz., buiten, behalve: vz., uitgenoomen, behalve: wgr., buiten da, behandelen: ww., miêsteren, miêsterdege, gemiêsterd behoefte: znw., v., behoefte, behoeften behorend tot een rechtsgebied: oud-Vl., baen, beiaard: znw., m., bèiörd, bèiörden beide: telw., soêmen, beide: wgr., ale twieë, bejaardenhome: znw., o., èimanekeshuis, èimanekeshuizen bejaardenhuis: znw., o., èimanekeshuis, èimanekeshuizen bejaardentehuis: znw., o., èimanekeshuis, èimanekeshuizen bek: znw., m., bèk, bèken bekend: bn., bekènd, bekend: bn., gekènd, bekende: znw., m., bekènden, bekènden bekendheid: znw., v., bekèndhijd, bekèndheeden beker: znw., m., beekere, beekers bekertje: znw., o., vklw., beekerken, beekerkes bekijken: ww., bekijken, bekeeke, bekeeken bekje: znw., o., vklw., bèksken, bèkskes bekommernis: znw., v., huêfbreekeenë, huêfbreekeenën bekopen: ww., bekuêpen, bekochte, bekocht bekwaam: bn., bw., bekwoum, bel: znw., v., bèle, bèlen belachelijk: bn., bw., belaëlijk, belachelijk: wgr., belaëlijk moêken, belachelijk maken: ww., uitschijten, scheete uit, uit gescheeten belasting: znw., v., belasteenë, belasteenën beledigen: ww., afronteeren, afronteerdege, gafronteerd beledigen: ww., beleedegen, beleedegde, beleedegd belediging: znw., o., afront, afronten belediging: znw., v., beleedegeenë, beleedegeenën beledigingetje: znw., o., vklw., afronteken, afrontekes beledigingetje: znw., o., vklw., beleedegeensken, beleedegeenskes beleefd: bn., bw., beleefd, beleefd: bn., bw., goe gemanierd, beleefdheid: znw., v., beleefdhijd, belet: znw., o., belèt, belfort: znw., o., bèlfort, bèlforten belfortje: znw., o., vklw., bèlforteken, bèlfortekes believen: ww., believen, beliefdege, beliefd bellen: ww., bèlën, bèldege, gebèld belletje: znw., o., vklw., bèleken, bèlekes benadeelde: znw., m., benoêdeelden, benoêdeelden benadeelde: znw., m., duup, duupen benadelen: wgr., te kort doen, benadelen: wgr., tor doen, benadelen: ww., benoêdeelen, benoêdeeldege, benoêdeeld benauwd: bn., bw., schou, benauwdheid: znw., v., schoute, schouten beneden: bw., vz., beneen, benevens: vz., èn uëk, benevens: wgr., buiten da, bengel: znw., m., beenële, beenëls bengel: znw., m., deuëniet, deuënieten bengel: znw., m., kapoen, kapoenen bengel: znw., o., vklw., pateeken, pateekes bengel: znw., v., deuëniete, deuënieten bengeltje: znw., o., vklw., beenëlken, beenëlkes
bengeltje: znw., o., vklw., deuënietsen, deuënietses bengeltje: znw., o., vklw., kapoensen, kapoenses bengeltje: znw., o., vklw., pateeken, pateekes benoemen: ww., benoemen, benoemdege, benoemd benzine: znw., v., nafte, benzinestation: znw., v., naftepoompe, naftepoompen beraad: znw., o., beroêd, beroêden berechten: ww., berèchten, berèchtege, berècht beredeneren: ww., reezeneeren, reezeneerdege, gereezeneerd berenmuts: znw., v., biêremutse, biêremutsen berenmutsje: znw., o., vklw., biêremutseken, biêremutsekes bergaf: znw., m., bèrgaf, bergaaven bergen: ww., wiêgbèrgen, bèrdege wiêg, wiêg gebèrgd bergen: ww., wiêgsteeken, stooke wiêg, wiêg gestooken berghok: znw., v., bèrgeenë, bèrgeenën berghokje: znw., o., vklw., bèrgeensken, bèrgeenskes bergje: oud-Vl., kaalde, bergmuts: znw., m., pasmontanje, pasmontanjen bergmutsje: znw., o., vklw., pasmontansken, pasmontanskes bergop: bw., bergoup, bergplaats voor kar: znw., o., kèrekot, kèrekooten berisping: znw., v., schiêve, schiêven berispingetje: znw., o., vklw., schiêfken, schiêfkes berm: znw., m., borme, borms bermpje: znw., o., vklw., bormken, bormkes beroepsmilitair: znw., m., boefere, boefers beroerte: znw., v., beroerte, beroerten beroerte: znw., v., groêkte, groêkten berooid: bn., bw., orme, berouw: znw., o., berèi, bes: znw., v., beeze, beezen beschaamd: bn., bw., beschoumd, beschaamd: bn., bw., gezeneerd, beschadigen: ww., beschoêdegen, beschoêdegde, beschoêdegd beschadigen: ww., kapotmoêken, moêktege kapot, kapot gemoêkt beschadigen: ww., reenuweeren, reenuweerdege, gereenuweerd bescheiden: bn., bw., iênvoudeg, bescheiden: bn., bw., sèmpel, bescheiden woning met één verdieping en bestaande uit één vertrek: oud-Vl., camere, beschimmelen: ww., beschèmelen, beschèmelde, beschèmeld beschonken: bn., zat, beslag: znw., o., beslag, besloêën beslissen: ww., besliêsen, besliêste, besliêst beslommering: znw., v., besloumereene, besloumereenën beslommering: znw., v., huêfbreekeenë, huêfbreekeenën besluiten: ww., besluiten, besloote, beslooten besmet worden: ww., betroupen, betrouptege, betroupt besmettelijk: bn., besmètelijk, besmettelijke ziekte: znw., v., role, rolen besmetten: ww., besmèten, besmètege, besmèt besmetten: ww., betroupen, betrouptege, betroupt bespeuren: ww., bespeuren, bespeurdege, bespeurd bespringen: ww., bespreenën, besproonë, besproonën bespringen: ww., dèken, dèktege, gedèkt best: bn., bw., bèst, best: bn., bw., noga, bestaan: znw., o., bestoên, bestoêns beste: znw., m., bèsten, bèste bestekamer: wgr., bèste koomere, bestekamer: wgr., schuêne pluitse, bestellen: ww., bestèlen, bestèlendege, bestèld betalen: ww., betoêlen, betoêldege, betoêld betaling: znw., v., betoêleenë, betoêleenën betasten: ww., betaasten, betastege, betast beter: bn., bw., beeter, beteren: ww., beeteren, beeterdege, gebeeterd beterschap: znw., v., beeterschap, beeterschapen Bethlehem: znw., o., Bèthleehèm,
betonweg: znw., m., betoon, betoons betonweg: znw., m., betoonwiêg, betoonweeën betonweg: znw., m., makadaam, makadaams betonwegje: znw., o., vklw., betoonsken, betoonskes betonwegje: znw., o., vklw., betoonwiêgsken, betoonwiêgskes betonwegje: znw., o., vklw., makadaamken, makadaamkes betoveren: ww., betuêveren, betuêverdege, betuêverd betrappen: ww., betroupen, betrouptege, betroupt betrefd: wgr., wa betrèfd, betrekken: ww., betrèken, betroke, betroken betrekking: znw., v., pluitse, pluitsen betrekkingetje: znw., o., vklw., pluitseken, pluitsekes betrokken: bn., betroken, betrouwbaar: bn., betrèiboêr, betrouwbaar: wgr., goe volk, beu: bn., beu, beuk: oud-Vl., buke, beuk: znw., m., beuk, beuken beuk: znw., m., buuk, buuken beukje: znw., o., vklw., beuksken, beukskes beukje: znw., o., vklw., buuksken, buukskes beuzelarij: znw., v., bagatèle, bagatèlen beuzelarijtje: znw., o., vklw., bagatèleken, bagatèlekes beuzelpraat: znw., m., ziêbere, ziêbers bevallen: ww., bevaalen, beviêle, bevaalen bevallen: ww., kuêpen, kuêptege, gekocht bevel: znw., o., bevèl, beveelen bevelen: ww., beveelen, bevoole, bevoolen bevelen: ww., koumandeeren, koumandeerdege, gekoumandeerd beven: ww., beeven, beefdege, gebeefd bevruchten: ww., bevruchten, bevruchtege, bevrucht bevuilen: ww., betoêteren, betoêterdege, betoêterd bevuilen: ww., plamoêsteren, plamoêsterdege, plamoêsterdege bewaarschool: znw., v., bewoêrschoole, bewoêrschoolen bewaarschool: znw., v., kakschoole, kakschoolen bewaarschool: znw., v., papschoole, papschoolen bewaarschooltje: znw., o., vklw., bewoêrschoolken, bewoêrschoolkes bewaarschooltje: znw., o., vklw., kakschoolken, kakschoolkes bewaarschooltje: znw., o., vklw., papschoolken, papschoolkes bewaren: ww., bewoêren, bewoêrdege, bewoêrd beweren: ww., bewiêren, bewiêrdege, bewiêrd beweren: ww., preesuumeeren, preesumeerdege, gepreesumeerd bewolken: ww., betrèken, betroke, betroken bewolken: ww., oovertrèken, oovertroke, oovertroken bewondering: znw., v., bewoêndereenë, bewoêndereenën bewust: bn., bewust, bewust: bw., oupzètelijk, bewusteloos: bn., bewusteluês, bezeten: bn., bezeeten, bezig: bn., bw., beezeg, bezig: wgr., giên ziêtend gat hein, bezigen: ww., beezegen, beezegdege, gebeezegd bezuren: ww., bekuêpen, bekochte, bekocht bic: znw., m., biek, bieken bicje: znw., o., vklw., bieksken, biekskes bidden: ww., biêden, biêdtege, gebeeden bidden: ww., leezen, leesdege, geleezen bidon: znw., m., biedoonk, biedoons bidonetje: znw., o., vklw., biedoonksken, biedoonkskes biechten: ww., biechten, biechtege, gebiecht bieden: ww., bieeën, booë af, gebooën biefstuk: znw., o., buustiêk, buustiêken biefstukje: znw., o., vklw., buustiêksken, buustiêkskes bier: znw., o., bier, bieren biertje: znw., o., vklw., bierken, bierkes biet: znw., v., betroêve, betroêven bietje: znw., o., vklw., betroêfken, betroêfkes biggetje: znw., o., vklw., beeëntsen, beeëntses
bij: bw., vz., bij, bij: znw., v., bie, bieën bij voorbaat: wgr., oup 't veurhand, bijgevolg: bw., vgw., bijgevolg, bijhouden: ww., bijhèiën, hèitege bij, bijgehèiën bijkans: bw., abij, bijkans: bw., bekanst, bijkeuken: znw., o., schootelhuis, schootelhuizen bijkeukentje: znw., o., vklw., schootelhuizeken, schootelhuizekes bijkomen: ww., bijkoumen, koumendege bij, bijgekoumen bijl: znw., o., bijl, bijlen bijleggen: ww., bijlèën, lègdege bij, bijgelègd bijltje: znw., o., vklw., bijlken, bijlkes bijna: bw., abij, bijna: bw., bekanst, bijnaam: znw., m., bijnoom, bijnoomen bijnaam: znw., m., verwijtnoom, verwijtnoomen bijnaampje: znw., o., vklw., bijnoomken, bijnoomkes bijnaampje: znw., o., vklw., verwijtnoomken, verwijtnoomkes bijten: ww., bijten, beete, gebeeten bijtje: znw., o., vklw., bieken, biekes bijzonder: bn., bw, bezoënder, bijzonder: bn., bw, èrg, bijzonder: bn., bw, speesjoêl, bijzonder: bn., bw, wriê(d), bikkel: znw., m., biêkele, biêkels bikkeltje: znw., o., vklw., biêkelken, biêkelkes bil: znw., v., biêle, biêlen billenkoek: wgr., pak sloëën, billenkoek: znw., m., poepsuikere, poepsuikers billenspleetje: znw., o., vklw., greetsen, greetses billensplit: znw., o., vklw., greetsen, greetses billetje: znw., o., vklw., biêleken, biêlekes bilspleet: wgr., voore van mijn gat, bilspleet: znw., v., voore, vooren bilspleetje: znw., o., vklw., voorken, voorkes binden: ww., bènden, bonde, gebonden binder: znw., m., bèndere, bènders binnen: bw., vz., biênen, binnenband: znw., m., biênenband, biênenbanden binnenbandje: znw., o., vklw., biênenbandeken, biênenbandekes binnenhof: znw., m., biênenhof, biênenhoven binnenhof: znw., o., vklw., koerken, koerkes binnenhofje: znw., o., vklw., biênenhooveken, biênenhoovekes binnenin: bw., biêneniên, binnenin: bw., vanbiênen, binnenlopen: ww., biênenluêpen, liepe biênen, biênengeluêpen bintje: znw., o., vklw., bientsen, bientses bintjes: znw., v., muizen, muizen bisschop: znw., m., biêskoup, biêskoupen bit: znw., o., gebiêt, gebiêten bit: znw., o., mondstiêk, mondstiêken bitter: bn., bw., biêter, bivakmuts: znw., m., pasmontèinje, pasmontèinjes bivakmuts: znw., v., kagoele, kagoelen bivakmutsje: znw., o., vklw., kagoeleken, kagoelekes bivakmutsje: znw., o., vklw., pasmontèinsken, pasmontèinskes bizar: bn., bw., kemiek, bizar: bn., bw., ordeg, blaadje: znw., v., vklw.bloodsen, bloodses blaar: znw., m., wèifele, wèifels blaartje: znw., o., vklw., wèifelken, wèifelkes blaas: znw., v., bloêze, bloêzen blaasbalg: znw., v., bloêsbalke, bloêsbalken blaasje: znw., o., vklw., bloesken, bloeskes blaaskaak: znw., v., bloêskoêke, bloêskoêken blaaskaakje: znw., o., vklw., bloêskoêksken, bloêskoêkskes blad: znw., o., blad, bloêren
blad: znw., v., bloêre, bloêren bladerdak: oud-Vl., feuillie, bladerdeeg: znw., m., bloêderdiêg, bloêderdeeën bladje: znw., o., vklw., bladsen, bladses bladje: znw., o., vklw., bloêrken, bloêrkes blaffen: ww., baasen, baastege, gebaasen blaffetuur: znw., v., blafetuure, blafetuuren blaffetuurtje: znw., o., vklw., blafetuurken, blafetuurkes blaten: ww., blèten, blètege, geblèt blauw: bn., blèi, blauw: znw., o., blèid, blauwe haagmus: wgr., blèi hoêgmuse, blauwen: znw., m., blèiën, blèië blazen: ww., bloêzen, bloêsdege, gebloêzen blazer: znw., m., bleezere, bleezers blazer: znw., m., bloêzere, bloêzers blazertje: znw., o., vklw., bleezerken, bleezerkes blazertje: znw., o., vklw., bloêzerken, bloêzerkes bleek: bn., bw., bliêk, bleek: bn., bw., schijterachteg, bleek: znw., m., bliêk, bliêken bleekje: znw., o., vklw., bliêksken, bliêkskes bleekneus: wgr., bliêke schijtere, bleekneuzig: bn., bliêk, bleekneuzig: bn., schijterachteg, bleekveld: znw., m., bliêk, bliêken bleken: ww., bliêken, bliêktege, gebliêkt bles: znw., v., blèse, blèsen blesje: znw., o., vklw., blèsken, blèskes bliek: znw., m., bliek, blieken bliekje: znw., o., vklw., blieksken, bliekskes blij: bn., bw., blij, blijken: ww., blijken, bleeke, gebleeken blijken: ww., schijnen, scheene, gescheenen blijven: ww., blijven, bleeve, gebleeven blik: znw., o., blèk, blèken blik: znw., v., duêze, duêzen blikje: znw., o., vklw., blèksken, blèkskes blikje: znw., o., vklw., duêsken, duêskes blikopener: znw., m., duêzenoopener, duêzenoopeners blikopenertje: znw., o., vklw., duêzenoopenerken, duêzesoopenerkes bliksem: znw., m., blikseme, bliksems bliksemafleider: znw., v., donderoe, donderoeën bliksemen: ww., bliêksemen, bliêksemdege, gebliêksemd bliksempje: znw., o., vklw., bliksemken, bliksemkes blind: bn., bw., blènd, blinde: znw., m., blènden, blènde blinde vink: wgr., veuël zoênder koup, blindedarm: znw., m., apandies, apandiesen blindedarm: znw., m., blèndendorm, blèndendorms blindedarmontsteking: znw., blèndendormontsteekeene, blèndendormontsteekeenën blindedarmontsteking: znw., o., apandisiet, apandisieten blinken: ww., bleenken, bloonke, gebloonken bloed: znw., o., bloed, bloeden: ww., bloeën, bloedtege, gebloed bloedworst: wgr., ruêën triep, bloedworst: wgr., zwarten triep, bloedzweer: znw., v., zeevenuêë, zeevenuêën bloei: znw., m., bloe, bloei: znw., v., fleur, bloeien: ww., bloejën, bloejdege, gebloejd bloeimaand: znw., v., beevoêrdsmoond, bloeimaand: znw., v., bloemoond, bloeimaand: znw., v., mèi, bloem: znw., v., bloume, bloumen bloemkool: znw., v., bloumkuêle, bloumkuêlen bloemkooltje: znw., o., vklw., bloumkuêleken, bloumkuêlekes bloempje: znw., o., vklw., bloumeken, bloumekes
bloes: znw., v., bloeze, bloezen bloeshemd: znw., m., lakos, lakozen bloeshemd: znw., v., bloeze, bloezen bloeshemdje: znw., o., vklw., bloesken, bloeskes bloeshemdje: znw., o., vklw., lakosken, lakoskes bloesje: znw., o., vklw., bloesken, bloeskes blok bij de kerk vanwaar de veldwachter op zondag de bekendmakingen deed: oud-Vl., kerksteen, blok bij de kerk vanwaar de veldwachter op zondag de bekendmakingen deed: oud-Vl., kerkstichele, bloot: bn., bw., bluêt, blootje: wgr., iên zijnen bluëten, blootje: znw., o., vklw., bluêtsen, bluêtses blootvoets: bw., bluêtvoets, bloten: znw., m., bluêten, bluête blozen: ww., bleuzen, bleusdege, gebleusd bluf: znw., m., bluf, bluf: znw., o., beslag, bluf: znw., o., complemènt, complemènten bluf: znw., o., tantafiêren, tantafiêrens bluffen: wgr., beslag moëken, bluffen: ww., stoefen, stoeftege, gestoeft bluffer: wgr., diêke nèke, bluffer: wgr., gruête kluêten, bluffer: znw., m., blagur, blagurs bluffer: znw., m., blufere, bluffer: znw., m., parètemoêkere, parètemoêkers bluffer: znw., m., stoefere, stoefers bluffer: znw., v., blagurstere, blagursters bluffer: znw., v., huêfflake, huêfflaken bluffer: znw., v., parète, parèten bluffer: znw., v., preetènse, preetènsen bluffertje: znw., o., vklw., blagurken, blagurkes bluffertje: znw., o., vklw., blagursterken, blagursterkes bluffertje: znw., o., vklw., bluferken, bluferkes bluffertje: znw., o., vklw., huêfflaksken, huêfflakskes bluffertje: znw., o., vklw., parètemoêkerken, parètemoêkerkes bluffertje: znw., o., vklw., preetènsken, preetènskes bluffertje: znw., o., vklw., stoeferken, stoeferkes blufster: znw., v., parètemoêkstere, parètemoêksters blussen: ww., blusen, blustege, geblusd blut: bn., rut, blut: bn., bw., rut, bluts: znw., m., bluts, blutsen blutsen: ww., blutsen, blutstege, geblutst blutstje: znw., o., vklw., blutseken, blutsekes bobijn: znw., v., boobijne, bobijnen bobijn: znw., v., tuite, tuiten bobijntje: znw., o., vklw., bobijnsen, bobijnses bobijntje: znw., o., vklw., tuitsen, tuitses bocht: znw., m., bocht, bochten bocht: znw., m., drou, drouen bochtje: znw., o., vklw., bochteken, bochtekes bochtje: znw., o., vklw., drouken, droukes bodding: znw., m., poteenk, poteenën boe: tw., boe, boef: znw., m., bandiet, bandieten boef: znw., m., boef, boefen boef: znw., v., bandiete, bandieten boefje: znw., o., vklw., bandietsen, bandietses boefje: znw., o., vklw., boefken, boefkes boek: znw., m., boek, boeken boekentas: znw., o., kaboês, kaboêsen boekentas: znw., v., boekentase, boekentasen boekentas: znw., v., karnasjère, karnasjèren boekentasje: znw., o., vklw., boekentasken, boekentaskes boekentasje: znw., o., vklw., kaboêsken, kaboêskes boekentasje: znw., o., vklw., karnasjèrken, karnasjèrkes boekje: znw., o., vklw., boeksken, boekskes boel: znw., m., boel,
boel, slordige -: wgr., hanekes nèst, boeltje: znw., o., vklw., boelken, boelkes boer: znw., m., boer, boeren boer, (kaartspel): znw., m., zot, zoten boerderij: znw., v., boerderijë, boerderijën boerderij: znw., v., doeneenë, doeneenën boerderijtje: znw., o., vklw., boerderijken, boerderijkes boerderijtje: znw., o., vklw., doeneensken, doeseenskes boerenhof: znw., o., boerenhof, boerenhoven boerenhof: znw., v., doeneenë, doeneenën boerenhofje: znw., o., vklw., boerenhooveken, boerenhoovekes boerenhofje: znw., o., vklw., doeneensken, doeseenskes boerenknecht: znw., m., boereknècht, boereknèchten boerenknechtje: znw., o., vklw., boereknèchtsen, boereknèchtses boerenmeid: znw., v., boeremèisen, boeremèisens boerenmeidje: znw., o., vklw., boeremèisken, boeremèiskes boerentoren: znw., m., boerentooren, boeretoorens boerenwoning: znw., o., boerenhuis, boerenhuizen boerenwoning: znw., v., boereweuneenë, boereweuneenën boerenwoning: znw., v., boereweunste, boereweunsten boerenwoninkje: znw., o., vklw., boerenhuizeken, boerenhuizekes boerenwoninkje: znw., o., vklw., boereweuneensken, boereweuneenskes boerenwoninkje: znw., o., vklw., boereweunsteken, boereweunstekes boerin: znw., v., boeriene, boerienen boerin: znw., v., miêstèse, miêstèsen boerinnetje: znw., o., vklw., boerieneken, boerienekes boerinnetje: znw., o., vklw., miêstèsken, miêstèskes boers: bn., bw., boers, boers: bn., bw., loump, boertje: znw., o., vklw., boerken, boerkes boezem: znw., m., boezem, boezems boezem: znw., o., hèrte, hèrten boezemtje: znw., o., vklw., boezemken, boezemkes boezemtje: znw., o., vklw., hèrteken, hèrtekes boheemster: znw., v., boeheemstere, boeheemsters boheemstertje: znw., o., vklw., boeheemsterken, boeheemsterkes bohemer: znw., m., boeheemere, boeheemers bohemertje: znw., o., vklw., boeheemerken, boeheemerkes boiler: znw., m., bwaler, bwalers boilertje: znw., o., vklw., bwalerken, bwalerkes bok: znw., m., bok, boken bokje: znw., o., vklw., boksken, bokskes bokken: ww., boken, boktege, gebokt bokkig: bn., bw., bokeg, bol: znw., m., bol, bolen bolletje: znw., o., vklw., boleken, bolekes bolster: znw., v., sluêstere, sluêsters bom: znw., m., boum, boumen bometje: znw., o., vklw., boumken, boumkes bon: znw., m., boonk, boonken bonnetje: znw., o., vklw., boonksken, boonkskes bonus: znw., m., priem, priemen bonusje: znw., o., vklw., priemken, priemkes bonzen: ww., stampen, stamptege, gestampt boodschap: znw., v., kemiêse, kemiêsen boodschapje: znw., o., vklw., kemiêsken, kemiêskes boodschappentas: znw., m., nètzak, nètzaken boodschappentasje: znw., o., vklw., nètzaksken, nètzakskes boom: wgr., de treemen van en kère, boom: znw., m., buêm, buêmen boom: znw., v., boulde, boulden boom (kar): znw., v., treeme, treemen boomgaard: znw., m., booërd, booërds boomgaardje: znw., o., vklw., booërdsen, booërdses boomkwekerij: oud-Vl., planterij, boompje: znw., o., vklw., bouldeken, bouldekes boompje: znw., o., vklw., buêmken, buêmkes boomstronk: znw., m., bool, boolen
boomstronk: znw., o., hiêsgat, hiêsgoêten boomstronkje: znw., o., vklw., boolken, boolkes boomstronkje: znw., o., vklw., hiêsgatsen, hiêsgatses boomvalk: znw., m., steekveuële, steekveuëls boon: znw., v., buêne, buênen boontje: znw., o., vklw., buunsen, buunses boor: znw., v., buêre, buêren boortje: znw., o., vklw., buêrken, buêrkes boos: bn., bw., koê(d), boos: bn., bw., vies, vieze, vies, viezer, viest, vieste boosheid: znw., v., booshèid, boosheeden boot: znw., m., buêt, buêten bootje: znw., o., vklw., buutsen, buutses bootvormige klomp: znw., o., vklw., buutsen, buutses bord: znw., o., bord, borden bord: znw., v., taluêre, taluêren bordje: znw., o., vklw., boordsen, boordses bordje: znw., o., vklw., taluêrken, taluêrkes borduren: ww., borduuren, borduurdege, geborduurd borduur: znw., o., borduursele, borduursels boreling: znw., m., boorleenk, boorleenks borelinkje: znw., o., vklw., boorleensken, boorleenskes boren: ww., buêren, buêrdege, gebuêrd borrel: znw., m., dreupele, dreupels borreltje: znw., o., vklw., dreupelken, dreupelkes borst: znw., o., hèrte, hèrten borst: znw., v., borst, borsten borst: znw., v., maame, maamen borstel: znw., m., bosele, bosels borstelsteel: znw., m., boselsteel, boselsteelen borstelsteeltje: znw., o., vklw., boselsteelken, boselsteelkes borsteltje: znw., o., vklw., boselken, boselkes borstje: znw., o., vklw., borsteken, borstekes borstje: znw., o., vklw., hèrteken, hèrtekes borstje: znw., o., vklw., mameloesken, mameloeskes borstje: znw., o., vklw., mamken, mamekes borsttepel: znw., m., teepele, teepels borsttepel: znw., v., tète, tèten borsttepeltje: znw., o., vklw., teepelken, teepelkes borsttepeltje: znw., o., vklw., tèteken, tètekes borstvliesontsteking: znw., woêterfleuruus, borstvliesontsteking: znw., o., fleuruus, borstwering: znw., v., balestraade, balestraaden bos: oud-Vl., hout, bos: znw., m., bos, bosen bosanemoon: znw., o., vklw., duuvelken, duuvelkes bosanemoontje: znw., o., vklw., duuvelken, duuvelkes bosbes: znw., o., vklw., kezijntsen, kezijnses bosbesje: znw., o., vklw., kezijntsen, kezijntses bosduif: znw., v., balduive, balduiven bosduifje: znw., o., vklw., balduiveken, balduivekes bosje: znw., o., vklw., boselken, boselkes bot: bn., bw., bot, bot: bn., bw., bruut, bot: znw., m., kneut, kneuten boter: znw., v., bootere, boterbloem: znw., v., booterbloume, booterbloumen boterbloempje: znw., o., vklw., booterbloumeken, booterbloumekes boterham: znw., m., boot, booten boterham: znw., m., booterham, booterhams boterhampje: znw., o., vklw., booterhameken, booterhamekes boterhampje: znw., o., vklw., bootsen, buutses boterkoek: znw., m., booterkoeke, booterkoeken boterkoek: znw., m., rozijnenkoeke, rozijnenkoeken boterkoekje: znw., o., vklw., booterkoeksken, booterkoekskes boterkoekje: znw., o., vklw., rozijnenkoekskes, rozijneskoekskes botje: znw., o., vklw., kneutsen, kneutses botsautootje: znw., m., ootoskootere, ootoskooters
botsen: ww., botsen, botstege, gebotst botsen: ww., dotsen, dotstege, gedotst botten: ww., boten, botege, gebot bougie: znw., v., boezie, boezies bougietje: znw., o., vklw., boezieken, boeziekes bouillabaisse: znw., v., v., boejabijze, boejabijzen bouillon: znw., m., boejoonk, boejoonks boule-de-Berlin: znw., m., boel-de-bèrlèin, boeldebèrlèins boulevard: znw., m., boelvaar, boelvaars boulevardje: znw., o., vklw., boelvaarken, boelvaarkes bout: znw., m., bèit, bèiten bout: znw., v., vijze, vijzen boutje: znw., o., vklw., bèitsen, bèitses boutje: znw., o., vklw., vijzeken, vijzekes bouwbedrijf: znw., o., bèibedrijf, bèibedrijven bouwbedrijfje: znw., o., vklw., bèibedrijfken, bèibedrijfkes bouwen: ww., bèiën, bèitege, gebèit bouwland: znw., m., kèitere, kèiters bouwland: znw., o., bèiland, bèilanden bouwplaats: znw., m., santjee, santjees bouwplaats: znw., m., wérf, wérven bouwplaats: znw., v., bèipluitse, bèipluitsen bouwplaatsje: znw., o., vklw., bèipluitseken, bèipluitsekes bouwplaatsje: znw., o., vklw., santjeeken, santjeekes bouwplaatsje: znw., o., vklw., wérfken, wérfkes bouwvakker: znw., m., travooman, travoomans boven: bw., vz., booven, bovenaan: bw., vanbooven, bovendien: bw., boovendien, bovenop: bw., boovenoup, boze aardgeest: oud-Vl., alvinne, boze aardgeest : oud-Vl., alf, braadworst: znw., v., sooziedze, sooziedzen braadworstje: znw., o., vklw., sooziedzeken, sooziedzekes braaf: bn., bw., braaf, braave, braafs, braaver, braafst, braafste braaf: bn., bw., kt., zoet, braambes: znw., v., briêmbranze, briêmbranzen braambesje: znw., o., vklw., briêmbranzeken, briêmbranzekes bracelet: znw., m., braselee, braselees braceletje: znw., o., vklw., braseleeken, braseleekes braden: ww., broêën, broêtege, gebroêd Brakel: znw., o., Broêkele, braken: ww., spouën, spoudege, gespouën brand: wgr., iên brand schietën, brand: znw., m., brand, branden brandhout: znw., o., stoofhèit, stoofhèiten brandje: znw., o., vklw., brèindsen, brèindses brandkast: znw., m., koefrefor, koefrefors brandkastje: znw., o., vklw., koefreforken, koefreforkes brandnetel: znw., m., teenële, teenëls brandneteltje: znw., o., vklw., teenëlken, teenëlkes brandweerman: znw., m., pompiêr, pompiêrs brandweervrouw: znw., v., pompiêrster, pompiêrsters breed: bn., bw., briê(d), breed: bn., bw., wijd, breedte: znw., v., briêdte, briêdten breidel: znw., m., brèiële, brèiëls breidel: znw., o., kurdiêl, kurdiêlen breidel: znw., v., giede, gieden breien: ww., brèiën, brèitege, gebrèit breinaald: znw., v., brèinoulde, brèinoulden breinaaldje: znw., o., vklw., brèinouldeken, brèinouldekes breiwol: znw., v., brèiwule, breiwol: znw., v., sète, breken: ww., breeken, brooke, gebrooken brengen: ww., breenën, brachte, gebracht bretel: znw., o., griêl, griêlen bretelletje: znw., o., vklw., griêlekes, griêlekes
bricoleren: ww., briekooleeren, briekooleerdege, gebriekooleerd brief: znw., m., brief, brieven brieftje: znw., o., vklw., briefken, briefkes brievenbesteller: znw., m., faktur, fakturs brievenbestelster: znw., v., faktur, fakturs brievenbus: znw., v., brievenbuse, brievenbusen brievenbus: znw., v., bwatelètere, bwatelèters brievenbusje: znw., o., vklw., brievenbusken, brievenbuskes brievenbusje: znw., o., vklw., bwatelèterken, bwatelèterkes bril: znw., m., briêl, briêlen brildragen: ww., briêlen, briêldege, gebriêld brillantine: znw., v., briejantiene, briejantienen broche: znw., v., brose, brosen brochetje: znw., o., vklw., brosken, broskes broeder: znw., m., broere, broeren broedertje: znw., o., vklw., broerken, broerkes broeien: ww., broeën, broetege, gebroed broek: znw., v., broek, broeken broekje: znw., o., vklw., broeksken, broekskes broekriem: znw., m., broekriem, broekriemen broekriem: znw., v., sèntuure, sèntuuren broekriempje: znw., o., vklw., broekriemken, broekriemkes broekriempje: znw., o., vklw., sèntuurken, sèntuurkes broekzak: znw., m., broekzak, broekzaken broekzakje: znw., o., vklw., broekzaksken, broekzakskes broer: wgr., onze anderen, broer: znw., m., broere, broers broertje: znw., o., vklw., broerken, broerkes brok: znw., v., broke, broken brokje: znw., o., vklw., broksken, brokskes brol: znw., m., brol, brolen bromfiets: znw., m., veeloomootoo, veeloomootoos bromfietsje: znw., o., vklw., veeloomootootsen, veeloomootootses bron: oud-Vl., borre, bron: oud-Vl., fontein, bron: znw., v., bore, boren bron: znw., v., brone, bronen bron: znw., v., fontijne, fontijnen bron die tijdelijk slaapt, met name 's zomers: oud-Vl., slaapborre, bronchitis: znw., o., bronsiet, bronsieten bronnetje: znw., o., vklw., boreken, borekes bronnetje: znw., o., vklw., broneken, bronekes bronnetje: znw., o., vklw., fontijnsen, fontijnses bronstig (koe): bn., duchteg, bronstig (merrie): bn., heenksteg, bronstig (schaap, geit): bn., bokeg, bronstig (varken): bn., biêreg, brood: znw., o., bruêd, bruêën brooddoos: znw., v., bruêduêze, bruêduêzen brooddoosje: znw., o., vklw., bruêduêsken, bruêduêskes broodje: znw., m., piestoolee, piestoolees broodje: znw., o., vklw., bruudsen, bruudses broodkorst: znw., v., koste, kosten broodkorstje: znw., o., vklw., kosteken, kostekes broodpudding: znw., m., poteenk, poteenën broodzak: znw., m., bruêzak, bruêzaken broodzakje: znw., o., vklw., bruêzaksken, bruêzakskes brouwen: ww., brèiën, brèitege, gebrèit brouwerij: znw., v., brèiërijë, brèiërijën brouwerijtje: znw., o., vklw., brèiërijken, brèiërijkes brug: oud-Vl., brug, brug: znw., v., bruë, bruën Brugge: znw., o., Bruë, Bruggeling: znw., m., Bruëleenk, Bruëleenën Bruggelinge: znw., v., Bruëleenë, Bruëleenë Bruggelinnetje: znw., o., vklw., Bruëleensken, Bruëleenskes bruggetje: znw., o., vklw., brugsken, brugskes bruidsstoet: znw., v., swiete, swieten
bruidsstoetje: znw., o., vklw., swietsen, swietses bruiloft: znw., o., trèifiêste, trèifiêsten bruiloftje: znw., o., vklw., trèifeestsen, trèifeestses bruin: bn., bruin, bruinbakken: wgr., petoters bruneeren, bruinbakken: ww., bruneeren, bruneerdege, gebruneerd bruinbrood: znw., o., bruinbruêd, bruinbruêën bruinbroodje: znw., o., vklw., bruinbruudsen, bruinbruudses bruine: znw., m., bruinen, bruine bruine: znw., v., bruine, bruine bruinen: ww., bruinen, bruindege, gebruind bruineren: ww., bruneeren, bruneerendege, gebruneerd Brussel: znw., o., Bruusele, Brusselaar: znw., m., Bruuseliêre, Bruuseliêrs Brusselaarster: znw., v., Bruuselèse, Bruuselèsen Brusselaarstertje: znw., o., vklw., Bruuselèsken, Bruuselèskes Brusselaartje: znw., o., vklw., Bruuseliêrken, Bruuseliêrkes brutaal roepen: wgr., huilen èn tieren, brute: znw., v., boteriêke, boteriêken brute: znw., v., bruute, bruute bruut: bn., bw., bruut, bruut: znw., m., boteriêk, boteriêken bruut: znw., m., bruut, bruuten bui: znw., m., buië, buiën buigen: ww., buiën, buigdege, gebooën buigzaam: bn., buigzoêm, buigzaam: bn., gedwee, buigzaam: bn., slap, buik: znw., m., buik, buiken buik: znw., v., pèinse, pèinsen buikje: znw., o., vklw., buiksken, buikskes buikje: znw., o., vklw., pèinsken, pèinskes buikloop: wgr., vlieënd schijt, buikloop: znw., v., schijterij, schijterijën buikpijn : znw., v., buikpijne, buikpijnen buikwind: znw., m., prot, proten buikwind: znw., v., scheete, scheeten buikwindje: znw., o., vklw., prootsen, prootses buikwindje: znw., o., vklw., scheetsen, scheetses buikwindje: znw., o., vklw., wèndsen, wèndses buis: znw., v., buize, buizen buisje: znw., o., vklw., buisken, buiskes buiten: bw., vz., buiten, buiten: znw., m., buiten, buitengewoon: bn., bw., buitegeweun, buitenspel: znw., m., ofsèt, ofsèten buitenzetten: ww., buitesmijten, smijtege buiten, buitegesmeeten buitenzetten: ww., buitezèten, zètege buiten, buitegezèt bundel: wgr., en budze rijshèit, bundel: wgr., 'ne bunsel kuêren, bundel: znw., m., bundele, bundels bundel: znw., m., bunsele, bunsels bundel: znw., v., budze, budzen bundel uitgeschud dekstro: znw., o., vklw., walmken, walmkes bundel uitgeschud dekstroo: znw., o., vklw., walmken, walmkes bundeltje: znw., o., vklw., budzeken, budzekes bundeltje: znw., o., vklw., bundelken, bundelkes bundeltje: znw., o., vklw., bunselken, bunselkes bunder: znw., m., bundere, bunders burgemeester: znw., m., burgemiêstere, burgemiêsters burgemeesteres: znw., v., burgemiêsterèse, burgemiêsterèsen bus: znw., m., biedoonk, biedoons busje: znw., o., vklw., biedoonksken, biedoonkskes bussel: znw., v., budze, budzen busseltje: znw., o., vklw., budzeken, budzekes buurman: znw., m., buurman, buurmans buurmannetje: znw., o., vklw., buurmaneken, buurmanekes buurvrouw: znw., v., buurvrèië, buurvrèiën
buurvrouwtje: znw., o., vklw., buurvrèiken, buurvrèikes
caban: znw., v., kabane, kabanen cabannetje: znw., o., vklw., kabaneken, kabanekes cacao: znw., m., kakaöo, kakaöos cadet: znw., m., kadee, kadeeën cadet: znw., m., kadèt, kadèten cadete: znw., v., kadète, kadèten cadetje: znw., o., vklw., kadeeken, kadeekes cadetje: znw., o., vklw., kadètsen, kadètses café: znw., m., kafee, kafees café: znw., o., stamenee, stamenees cafeetje: znw., o., vklw., kafeetsen, kafeetses cafeetje: znw., o., vklw., kapèleken, kapèlekes cafeetje: znw., o., vklw., stameneeken, stameneekes cahier: znw., m., kajee, kajees cahiertje: znw., o., vklw., kajeeken, kajeekes calcium cyanamide: znw., m., zwartekalk, calcium cyanamide: znw., o., kalkstikstof, kalkstikstofen calcium cyanamide: znw., v., siänamiede, campagne: znw., v., kepounde, kepounden caoutchouc: znw., o., kèiëtsoe, cartouche: znw., v., kartoese, kartoesen cartouchje: znw., o., vklw., kartoesken, kartoeskes cassis: wgr., zwarte beeze, cassis: znw., v., holebeeze, holebeezen cassis: znw., v., kasies, kasiesen cavia: znw., v., ziêrate, ziêraten caviaatje: znw., o., vklw., ziêrèitsen, ziêrèitses ceintuur: znw., v., sèntuure, sèntuuren ceintuurtje: znw., o., vklw., sèntuurken, sèntuurkes cement: znw., m., semènt, cent: znw., m., sènt, sènten centiem: wgr., halve sènt, centiem: znw., m., sèntiem, sèntiemen centiemtje: znw., o., vklw., sèntiemken, sèntiemkes centraalstation: znw., m., sèntral, sèntralen centraalstation: znw., o., sèntralstasjoonk, sèntralstasjoonks champagne: znw., v., sampanje, sampanjen champetter: znw., v., sampètere, sampèters champettertje: znw., o., vklw., sampèterken, sampèterkes champignon: znw., m., sampiejoonk, sampiejoons chance: znw., v., sanse, sansen chanteren: ww., santeeren, santeerdege, gesanteerd chapelure: znw., v., sapluure, sapluuren charlatan: znw., m., sarletèink, sarletèinks Charles: znw., m., Saarle, Charles-Louis: znw., m., Wiet, Charlotte: znw., v., Sarlote, chassis: znw., m., sasie, sasieën chassistje: znw., o., vklw., sasieken, sasiekes chemisch: bn., bw., schèikeundeg, cheque: znw., m., sijk, sijken chequeje: znw., o., vklw., sijksken, sijkskes chic: bn., bw., sjiek, chicaneren: ww., siekaneeren, siekaneerdege, gesiekaneerd chicaneur: znw., m., siekaneur, siekaneurs chicaneurster: znw., v., siekaneurstere, siekaneursters chicaneurstertje: znw., o., vklw., siekaneursterken, siekaneursterkes chicaneurtje: znw., o., vklw., siekaneurken, siekaneurkes chichidame: znw., v., siesiemadam, siesiemadamen chichidame: znw., v., strontmadam, strontmadamen chichidametje: znw., o., vklw., siesiemadamken, siesiemadamkes chichidametje: znw., o., vklw., strontmadamken, strontmadamkes China: znw., o., Siena, Chinees: znw., m., Sienees, Sieneesen Chineesje: znw., o., vklw., Sieneesken, Sieneeskes Chinese: znw., v., Sieneese, Sieneese
chiropracteuse: znw., v., nootekroêkstere, nootekroêksters chiropractor: znw., m., nootekroêkere, nootekroêkers chocolaatje: znw., o., vklw., sookoolèitsen, sookoolèitses chocolade: znw., v., sookoolaa, sookoolaas chocolademelk: znw., v., sookoolaamèlk, sookoolaamèlken cholerisch: bn., keliêreg, cholerisch: bn., kooleriek, cholerisch: bn., oupvlieënd, christelijke begraafplaats: oud-Vl., kerkhof, Christus: znw., m., Kriestuus, cichorei: znw., v., peeën, peeën cichorei: znw., v., suikerèië, suikerèiën cijfer: znw., o., sijfer, sijfers cijfertje: znw., o., vklw., sijferken, sijferkes circus: znw., m., sierk, sierken circusje: znw., o., vklw., sierksken, sierkskes citroen: znw., m., sietroen, sietroenen citroentje: znw., o., vklw., sietroensen, sietroenses cliché: znw., m., kliesee, kliesees clicheetje: znw., o., vklw., klieseeken, klieseekes clitoris: znw., m., kieteliêre, kieteliêren clitoris: znw., o., vklw., diefken, diefkes clitorisje: znw., o., vklw., kieteliêrken, kieteliêrkes clown: znw., m., kloon, kloonen clowntje: znw., o., vklw., kloontsen, kloontses coiffeur: znw., m., kwafur, kwafurs coiffeurtje: znw., o., vklw., kwafurken, kwafurkes coiffeuse: znw., v., kwafeuse, kwafeusen coiffeusetje: znw., o., vklw., kwafeusken, kwafeuskes coiffure: znw., v., kwafuure, kwafuuren coiffuretje: znw., o., vklw., kwafuurken, kwafuurkes cola: znw., m., koolaa, koolaas colaatje: znw., o., vklw., koolaatsen, koolaatses colère: znw., v., keliêre, keliêren colèretje: znw., o., vklw., keliêrken, keliêrkes college: znw., o., gestichte, gestichten collegetje: znw., o., vklw., gestichteken, gestichtekes collier: znw., m., koljee, koljees colliertje: znw., o., vklw., koljeeken, koljeekes commandant: znw., m., koumandant, koumandanten commandante: znw., v., koumandante, koumandanten commandantje: znw., o., vklw., koumandantsen, koumandantses commandatuur: znw., v., koumandatuure, koumandatuuren commanderen: ww., koumandeeren, koumandeerge, gekoumandeerd communicant: znw., m., kemuunikant, kemuunikanten communicante: znw., v., kemuunikante, kemuunikanten communicantje: znw., o., vklw., kemuunikèinsen, kemuunikèinses communie: znw., v., kemuune, kemuunen compleet: bn., bw., kompleet, complex achter het veld: oud-Vl., bachten tvelt, compliment: znw., o., koumplemènt, koumplemènten complimentje: znw., o., vklw., koumplemènteken, koumplemèntekes computer: znw., m., koumpjoetere, koumpjoeters computertje: znw., o., vklw., koumpjoeterken, koumpjoeterkes concours: znw., m., konkoer, konkoers concourtje: znw., o., vklw., konkoerken, konkoerkes condoom: znw., m., kondoom, kondooms condoom: znw., v., kapootanglijze, kapootanglijzen condoom: znw., v., kapoote, kapooten condoompje: znw., o., vklw., kapootanglijsken, kapootanglijskes condoompje: znw., o., vklw., kapootsen, kapootses condoompje: znw., o., vklw., kondoomken, kondoomkes confituur: znw., v., konfetuure, konfetuuren confituurtaart: znw., v., konfetuurtorte, konfetuurtorten confituurtaartje: znw., o., vklw., konfetuurtorteken, konfetuurtortekes conform: bn., bw., vz., oovereenstèmend, congé: znw., m., konzee, konzees constipatie: znw., v., verstoupeenë, verstoupeenën
continu: bn., bw., oênafgebrooken, cool: wgr., schijnboêr hard, corbillard: znw., m., korbiejaar, korbiejaars corbillardje: znw., o., vklw., korbiejaarken, korbiejaarkes correspondentie: znw., v., korèspondènse, korèspondènse corroderen: ww., beroesten, beroeste, beroest coupe: znw., m., koep, koepen coupetje: znw., o., vklw., koepken, koepkes courage: znw., v., karoudze, karoudzen coureur: znw., m., koerur, koerurs coureurtje: znw., o., vklw., koerurken, koerurkes couveuse: znw., v., koeveuze, koeveuzen cowboy: znw., m., koubouj, kouboujs cowboytje: znw., o., vklw., kouboujken, kouboujkes cowgirl: znw., v., kougurle, kougurls cowgirltje: znw., o., vklw., kougurlken, kougurlkes crack: znw., m., krak, kraken crackje: znw., o., vklw., kraksken, krakskes crapuul: znw., o., krapuul, krapuulen crapuultje: znw., o., vklw., krapuulken, krapuulkes crèche: znw., v., krèse, krèsen crème: znw., m., krijm, krijmen creperen: ww., kreveeren, kreveerdege, gekreveerd croissant: znw., m., kwrazaan, kwrazaans croissantje: znw., o., vklw., kwrazaansken, kwrazaanskes croquemonsieur: znw., m., krokmesjeu, krokmesjeus croquemonsieurtje: znw., o., vklw., krokmesjeuken, krokmesjeukes cultivateren: ww., duuvelen, duuveldege, geduuveld cultivator: znw., m., kuultivatur, kuultivaturs cultivator: znw., m., schoepere, schoepers cultivator: znw., v., benuêre, benuêren curieus: bn., bw., kurjeus, cyaankali: znw., m., zwartekalk, cyaankali: znw., v., siänamiede, cyanide: znw., m., zwartekalk, cyanide: znw., v., siänamiede, cyste: znw., o., vklw., vètboleken, vètbolekes
daar: bw., vgw., dor, daar: bw., vgw., gènter, daar: bw., vgw., oumda, daarbij: bw., dorbij, daardoor: bw., dordeur, daarenboven: bw., dorboven, daarlangs: bw., dorlèins, daarlangs: wgr., lèinks gèntere, daarmee: bw., dormee, daarom: bw., doroume, daarop: bw., doroup, daartegen: bw., dorteeënoover, daartoe: bw., dortoe, daarvoor: bw., dorveuren, daas: znw., v., boêle, boêlen daas: znw., v., doêze, doêzen daas: znw., v., pèrdevlieë, pèrdevlieën dadel: znw., v., kadèister, kadèisters dadelijk: bn., bw., subiet, dader: znw., m., doêdere, doêders daderes: znw., v., doêdsterèse, doêdsterèsen daderestje: znw., o., vklw., doêdsterèsken, doêdsterèskes dadertje: znw., o., vklw., doêderken, doêderkes dag: znw., m., dag, doêën dagblad: znw., o., dagblad, dagbloêren dagblad: znw., v., gazète, gazèten dagbladje: znw., o., vklw., dagblèidsen, dagbleidses dagbladje: znw., o., vklw., gazèteken, gazètekes dagelijks: bn., bw., doêëlijks, dagwand: znw., o., dagwand, dagwanden
dak: wgr., en dak, moêr 't taak, dak: znw., o., dak, daaken dakgoot: znw., v., dakgoote, dakgooten dakgoot: znw., v., korniêse, korniêsen dakpan: znw., v., dakpaane, dakpaanen dakpan: znw., v., paane, paanen dakpannetje: znw., o., vklw., dakpaaneken, dakpaanekes dakpannetje: znw., o., vklw., paaneken, paanekes dal: oud-Vl., vael, dal: znw., o., dal, daalen dalende helling: znw., m., bergaf, bergaaven dam: znw., m., dam, daamen dam: znw., o., spèi, spèiën damp: oud-Vl., swalm, damp: znw., m., damp, dampen dampje: znw., o., vklw., dampken, dampkes dan: bw., thuuns, dan: bw., vgw., dan, dank je: bw., dèinke, dank je: bw., mèrsie, darmkanker: wgr., vier in den buik, darmkanker: znw., m., dormkèinkere, dormkèinkers dartsspel: znw., m., veuëlpiek, veuëlpieken das: znw., m., das, daazen das: znw., m., plastroonk, plastroons dat: vgw., vnw., da, datgene: vnw., da, datum: znw., m., doêtèm, doêtèms datzelfde: vnw., dazèlde, dauw: znw., o., dèi, dèiën daveren: ww., doêveren, doêverdege, gedoêverd de: lidw., de(n), debardeur: znw., m., zielee zoênder mèiën, zielees debardeurtje: znw., o., vklw., zieleeken, zieleekes december: znw., v., deesèmbere, december: znw., v., kèstmoond, deeg: znw., m., diêg, diêën deerlijk: bn., bw., diêrlijk, deerlijk: bn., bw., schabouëlijk, deerlijk: bn., bw., wriê(d), deernis: znw., v., koumpaase, koumpaasen defect: bn., kapot, defect: znw., o., defèkt, defèkten defect: znw., v., paane, paanen defectje: znw., o., vklw., defèkteken, defèktekes defectje: znw., o., vklw., paaneken, paanekes definitief: wgr., veur goed, degene: vnw., dedie, degout: znw., v., teeëngoeste, teeëngoesten degoutant: bn., bw., deegoetant, deken: znw., m., deeken, deekens deken: znw., o., dèksele, dèksels deken: znw., v., sourze, sourzen dekentje: znw., o., vklw., deekensen, deekenses dekentje: znw., o., vklw., dèkselken, dèkselkes dekentje: znw., o., vklw., sourzeken, sourzekes dekken: ww., dèken, dèktege, gedèkt deksel: znw., o., dèksele, dèksels deksel: znw., v., scheele, scheelen dekseltje: znw., o., vklw., dèkselken, dèkselkes dekseltje: znw., o., vklw., scheelken, scheelkes dekstro: znw., o., dèkstruêt, dèkstruêën delen: ww., diêlen, diêldege, gediêld den: znw., m., dèn, dènen denkelijk: bn., bw., woêrschijnlijk, denken: wgr., goed oup hein, denken: ww., pèizen, pèisdege, gepèisd dentist: znw., m., dantiest, dantiesten
dentiste: znw., v., dantieste, dantiesten derailleur: znw., m., deerajur, deerajurs derailleur: znw., o., verzèt, verzèten derde: telw., dèrde, dergelijk: vnw., zoken, dergelijk: wgr., azuê iêt, dertien: telw., dèrtien, dertiende: telw., dèrtiende, dertiende: telw., dèrtienste, dertig: telw., dèrteg, dertig a. 74 ca.: oud-Vl., dagwand, dertigste: telw., dèrtegste, derven: ww., miêsen, miêstege, gemiêsterd desem: znw., m., diêsem, diêsems desnoods: wgr., as 't moet, dessert: znw., m., diesiêr, diesiêren dessertje: znw., o., vklw., diesiêrken, diesiêrkes deugd: znw., v., deugd, deugden deugen: ww., deuën, deudege, gedeugd deugniet: znw., m., deuëniet, deuënieten deugniet: znw., m., niewèrd, niewèrs deugniete: znw., v., deuëniete, deuënieten deugnietje: znw., o., spuêk, spuêken deugnietje: znw., o., v klw.,spuêksken, spuêkes deugnietje: znw., o., vklw., deuënietsen, deuënietses deugnietje: znw., o., vklw., niewèrdsen, niewèrdses deuk: znw., m., bluts, blutsen deukje: znw., o., vklw., blutseken, blutsekes deur: znw., v., deure, deuren deurklopper: znw., m., deurkloupere, deurkloupers deurkloppertje: znw., o., vklw., deurklouperken, deurklouperkes deuropening: znw., o., deurgat, deurgoêten deuropeningje: znw., o., vklw., deurgèitsen, deurgèitses deurtje: znw., o., vklw., deurken, deurkes devoot: bn., bw., godsdiensteg, dewelke: vnw., dedie, deze: vnw., dienen, deze morgen: wgr., van de morend, dezelfde: vnw., dezèlde, diamant: znw., m., diamant, diamanten diamantje: znw., o., vklw., diamanteken, diamantekes diarree: znw., m., afgèink, diarree: znw., o., schijt, diarree: znw., o., vlieëndschijt, diarree: znw., v., schijterij, dicht: bn., bw., dicht, dichtbij: bn., bw., teeën, dichtgooien: ww., toesmijten, smeete toe, toe gesmeeten dictionaire: znw., m., dieksjonèr, dieksjonèrs dictionairtje: znw., o., vklw., dieksjonèrken, dieksjonèrkes die: vnw., die, dieet: znw., o., regiem, regiemen diegene: vnw., dedie, dienen: ww., dienen, diendege, gediend dienstmeisje: znw., o., mèisen, mèisens dienstmeisje: znw., o., vklw., mèisken, mèiskes dientengevolge: bw., dormee, diep: bn., bw., diep, diep bord: wgr., diepe taluêre, diep bord: wgr., soep taluêre, diepte in een lopend water: oud-Vl., konkele, dier: znw., v., biêste, biêsten dierenarts: znw., m., pèrdemiêstere, pèrdemiêsters dierenhandelaar: znw., m., biêstemarsènk, biêstemarsènks dierentuin: znw., m., biêstenhof, biêstenhooven diergaarde: oud-Vl., warande, diertje: znw., o., vklw., biêsteken, biêstekes diezelfde: vnw., dezèlde,
dijk die zijn diensten pas bewijst als een andere dijk het begeeft: oud-Vl., slaperdijc, dik: bn., bw., diêk, dik: bn., bw., vèt, dik achterwerk: znw., m., koefrefor, koefrefors dikdoenerij: wgr., gruêt doen, dikken: znw., m., vèten, vète dikkerd: znw., m., diêken, diêke dikkerd: znw., m., diêkzak, diêkzaken dikkerd: znw., m., papzak, papzaken dikkerd: znw., m., vètzak, vètzaken dikkerdje: znw., o., vklw., diêksken, diêkskes dikkerdje: znw., o., vklw., diêkzaksken, diêkzakskes dikkerdje: znw., o., vklw., papzaksken, papzakskes dikkerdje: znw., o., vklw., vètzaksken, vètzakskes dikoor: znw., v., boze, bozen dikwijls: bw., diêkels, dikzak: znw., m., diêkzak, diêkzaken dikzakje: znw., o., vklw., diêkzaksken, diêkzakskes diner: znw., m., dienee, dienees dinertje: znw., o., vklw., dieneetsen, dieneetses ding: znw., o., deenk, deenën dingetje: znw., o., vklw., deenksken, deenkskes dinsdag: znw., m., dijzendag, dijzendagen dissel: znw., o., dèisele, dèisels disselboom: znw., o., dèisele, dèisels distel: znw., m., dèsele, dèsels distelsteker: znw., v., dèselschupe, dèselschupen dit: vnw., da, ditzelfde: vnw., dazèlfde, dobbelsteen: znw., m., tiêrleenk, tiêrleens dobbelsteentje: znw., o., vklw., tiêrleenksken, tiêrleenkskes doch: vgw., moêr, doch: vgw., toch, dochter: znw., v., dochtere, dochters dochtertje: znw., o., vklw., dochterken, dochterkes dode: znw., m., duêën, duêë dode: znw., v., duêë, duêë dodemaand: znw., o., ., noovèmbere, dodemaand: znw., v., duêëmoond, doen: ww., doen, dee, gedoên doener: znw., m., doendere, doenders doenster: znw., v., doenstere, doensters dokter: znw., m., dokteur, dokteurs dokteres: znw., v., dokteurèse, dokteurèsen dokterestje: znw., o., vklw., dokteurèsken, dokteurèskes doktertje: znw., o., vklw., dokteurken, dokteurkes dokwerker: znw., m., dokwèrkere, dokwèrkers dokwerkerster: znw., v., dokwèrkstere, dokwèrksters dom: bn., bw., doum, dom: bn., bw., stoum, dominale omheinde bosweide voor herten of paarden, meestal aansluitend bij de woning: oud-Vl., bruul, dominale omheinde bosweide voor herten of paarden, meestalniet aansluitend bij de woning: oud-Vl., park, dominale omheinde bosweide, meestal niet aansluitend bij een woning: oud-Vl., perk, dommekracht: znw., m., kriek, krieken dommerik: wgr., doume guust, dommerik: znw., m., doumeriêk, doumeriêken dommerik: znw., m., eezele, eezels dommerik: znw., m., kalfskoup, kalfskoupen dommerik: znw., m., muten, mutsen dommerik: znw., m., sèmpelen, sèmpelenen dommerik: znw., o., kalf, kalven dommerik: znw., o., kieken, kiekens dommerik: znw., v., doumuêre, doumuêren dommerik: znw., v., eezeliêne, eezeliênen dommerik: znw., v., sèmpele, sèmpele dommerikje: znw., o., vklw., doumeriêksken, doumeriêkskes dommerikje: znw., o., vklw., doumuêrken, doumuêrkes dommerikje: znw., o., vklw., eezeliêneken, eezeliênekes
dommerikje: znw., o., vklw., eezelken, eezelkes dommerikje: znw., o., vklw., kalfken, kalfkes dommerikje: znw., o., vklw., kalfskoupsken, kalfskoupskes dommerikje: znw., o., vklw., kieksken, kiekskes dommerikje: znw., o., vklw., muteken, mutekes dommerikje: znw., o., vklw., sèmpelken, sèmpelkes domoor: wgr., doume guust, domoor: znw., m., doumeriêk, doumeriêken domoor: znw., m., eezele, eezels domoor: znw., m., kalfskoup, kalfskoupen domoor: znw., m., muten, mutens domoor: znw., m., sèmpelen, sèmpele domoor: znw., o., kalf, kalven domoor: znw., o., kieken, kiekens domoor: znw., v., doumuêre, doumuêren domoor: znw., v., eezeliêne, eezeliênen domoor: znw., v., sèmpele, sèmpele domoortje: znw., o., vklw., doumeriêksken, doumeriêkskes domoortje: znw., o., vklw., doumuêrken, doumuêrkes domoortje: znw., o., vklw., eezeliêneken, eezeliênekes domoortje: znw., o., vklw., eezelken, eezelkes domoortje: znw., o., vklw., kalfken, kalfkes domoortje: znw., o., vklw., kalfskoupsken, kalfskoupskes domoortje: znw., o., vklw., kieksken, kiekskes domoortje: znw., o., vklw., muteken, mutekes domoortje: znw., o., vklw., sèmpelken, sèmpelkes donder: znw., m., doêndere, doênders donderbeestje: znw., o., vklw., doênderbiêtsen, doênderbiêtses donderdag: znw., m., doenderdag, doenderdagen donderen: ww., doênderen, doênderdege, gedoênderd donderslag: znw., m., doênderslag, doêndersloêën donderslagje: znw., o., vklw., doênderslagsken, doênderslagskes dondersteen: znw., m., doênderstiên, doênderstiênen dondersteentje: znw., o., vklw., doênderstiensen, doênderstiênses dondertje: znw., o., vklw., doênderken, doênderkes donjon: oud-Vl., grote torre, dons: znw., o., dons, donsen dood: bn., bw., duê, dood: wgr., pietsen de duêd, dood: znw., v., duêd, doodgaan: ww., duêgoên, geene duêd, duêgegoên doodlachen: ww., duêlaaën, lachdege duêd, duêgelaaën doodmoe: bn., beu, doodmoe: bn., duêmoe, doodnuchter: bn., bw., bloenuchter, doodop: bn., duêdoup, doodsbenauwd: bn., duêschou, doodsbenauwd: wgr., duê van grouêle, doodsbenauwd: wgr., duê van schoute, doodsbericht: znw., m., duêbrief, duêbrieven doodsbrief: znw., m., duêbrief, duêbrieven doodshoofd: znw., m., duêdskoup, duêdskoupen doodshoofd: znw., o., duêdshuêfd, duêdshuêfden doodshoofdje: znw., o., vklw., duêdshuêveken, duêdshuêvekes doodshoofdje: znw., o., vklw., duêdskoupken, duêdskoupkes doodsprentje: znw., o., duêbeeldeken, duêbeeldekes doof: bn., duêf, doofpot: znw., m., duêfpot, duêfpoten doofstom: bn., duêfstoum, doofstomme: znw., m., duêfstoumen, duêfstoume doofstomme: znw., v., duêfstoume, duêfstoume dooien: ww., deuën, deudege, gedeugd dooier: znw., m., dool, doolen doop: znw., m., duêp, duêpen doopsuiker: znw., m., duêpsuikere, duêpsuikers doopsuiker: znw., m., kènderkak, kènderkaken doopvont: znw., v., duêpfonte, duêpfonten door: bw., vz., deur,
doordat: vgw., deurda, doorgaans niet erg uitgestrekt akkerland: oud-Vl., akker, doorgang: znw., m., deurgènk, deurgènën doorgang, b.v. in een kouterhaag: oud-Vl., troée, doorgangetje: znw., o., vklw., deurgènksken, deurgènkskes doorgeven: ww., deurgeeven, goove deure, deurgegeeven doorgronden: ww., deurgroênden, groêndegde deure, deurgegroênd doorhebben: ww., deurhèin, hoo deure, deurgehad doorheen: bw., deur, doorlaat: znw., m., deurloêt, deurloêten doorlaatje: znw., o., vklw., deurlootsen, deurlootses doormidden: wgr., swiêsen deure, doorn: znw., m., duêrn, duêrnen doornat: bn., deurnat, doornat: bn., klètsnat, doornat: bn., spètsenat, doornat: bn., zuipenat, doornhaag: znw., v., duêrnhoêë, duêrnhoêën doornhaagje: znw., o., vklw., duêrnhoêgsken, duêrnhoêgskes doorntje: znw., o., vklw., duêrnken, duêrnkes doorrijden: ww., deurrijën, reeë deure, deurgereeën doorslag: znw., m., deurslag, deursloêën doorslagje: znw., o., vklw., deurslagsken, deurslagskes doorsteken: ww., deursteeken, stooke deure, deurgestooken doortrappen: ww., deurtraapen, trapte deure, deurgetrapt doortrapt: bn., bw., deurtrapt, doos: znw., v., duêze, duêzen doosje: znw., o., vklw., duêsken, duêskes dop: znw., m., toup, toupen dopelinetje: znw., o., vklw., duêpeleenksken, duêpeleenkskes dopeling: znw., m., duêpeleenk, duêpeleenën dopje: znw., o., vklw., toupken, toupkes dorpel: znw., m., dorpele, dorpels dorpel: znw., v., zule, zulen dorpeltje: znw., o., vklw., dorpelken, dorpelkes dorpeltje: znw., o., vklw., zuleken, zulekes dorpsplein: oud-Vl., plaats, dorpsplein: oud-Vl., plaetse, dorpsplein: znw., v., pluitse, pluitsen dorpspleintje: znw., o., vklw., pluitseken, pluitsekes dorsen: ww., dèsen, dèstege, gedosen dorsmachine: znw., m., dèsmeulen, dèsmeulens dorst: znw., m., dust, dorsvlegel: znw., m., vleeële, vleeëls dorsvlegeltje: znw., o., vklw., vleeëlken, vleeëlkes douche: znw., m., does, doesen douche: znw., o., stortbad, stortbaden douchen: ww., doesen, doestege, gedoest dove: znw., m., duêven, duêve doven: ww., duêven, duêfdege, geduêfd dovenetel: znw., m., duêveneetele, duêveneetels draad: znw., m., droêd, droêën draaglamp: znw., v., baladeuze, baladeuzen draaglampje: znw., o., vklw., baladeusken, baladeuskes draagtas: znw., o., kaboês, kaboêzen draagtassetje: znw., o., vklw., kaboêsken, kaboêskes draai: znw., m., drou, drouën draaibank: znw., v., droubènke, droubènken draaiboom: znw., m., droubuêm, droubuêmen draaiboom: znw., v., boulde, boulden draaiboompje: znw., o., vklw., bouldeken, bouldekes draaiboompje: znw., o., vklw., droubuêmken, droubuêmkes draaien: ww., drouën, droudege, gedrougd draaierig: bn., drouächteg, draaikever: znw., m., droukeevere, droukeevers draaikolk: oud-Vl., koonkele, draaikont: znw., v., droukonte, droukonten draaikontje: znw., o., vklw., droukonteken, droukontekes
draaitol: znw., m., droutoup, droutoupen draaitol: znw., v., driêlnoote, driêlnooten draak: znw., v., droêke, droêken dracht: znw., v., dracht, drachtig: bn., drachteg, draf: znw., m., draaf, dragen: ww., droêën, dreeë, gedreeën drank: znw., m., drèink, dranken drankje: znw., o., vklw., drèinksken, drankskes draperie: znw., v., draperie, draperiën draperietje: znw., o., vklw., draperieken, draperiekes draven: ww., draaven, draafdege, gedraafd dreigen: ww., driêën, driêgdege, gedriêgd drek: znw., m., stroênt, stroênten drempel: znw., v., zule, zulen drempeltje: znw., o., vklw., zuleken, zulekes drenkplaats voor dieren inz. paarden: oud-Vl., peerdeputte, drenkplaats voor dieren inz. paarden: oud-Vl., wijwater, drie: telw., drijë, drie: znw., m., drijë, drijën driegen: ww., driêën, driêgdege, gedriêgd Driekoningen: znw., m., drijkeuneenën, driewielige kar: znw., v., drijwielkère, drijwielkèren driftig: bn., bw., kooleriek, drijfzand: znw., m., kwèlme, kwèlmen drijfzand: znw., o., drijfzand, drijfzanden dringend moeten plassen: wgr., huêgwoêtere, drinkbus: znw., v., dreenkbuse, dreenkbusen drinkbus: znw., v., pule, pulen drinkbusje: znw., o., vklw., dreenkbusken, dreenkbuskes drinkbusje: znw., o., vklw., puleken, pulekes drinkeboer: znw., m., droonkord, droonkords drinken: ww., dreenken, droonke, gedroonken drinker achtergelaten pinten: wgr., klake stèkere, drinkgeld: znw., m., poerbwaar, poerbwaaren drinkgeld: znw., o., dreenkgèld, dreenkgèlden drinkgeldje: znw., o., vklw., poerbwaarken, poerbwaarkes drinkglas: znw., o., dreenkglaas, dreenkgloêzen drinkglasje: znw., o., vklw., dreenkgloêzeken, dreenkgloêzekes droge weide: oud-Vl., eusel, droge weide: oud-Vl., euselken, droge worst: wgr., druêë sesiedze, droge worst: wgr., druêg èndeken, drogen: ww., druêën, druêgdege, gedruêgd drol: znw., m., stroênt, stroênten drolletje: znw., o., vklw., stroonsen, stroonses dromen: ww., druêmen, druêmedege, gedruêmd dromerig: bn., bw., druêmereg, dronkaard: znw., m., droonkord, droonkords dronkaard: znw., m., zatlap, zatlapen dronkaard: znw., v., droonklute, droonkluten dronkaardje: znw., o., vklw., zatlapken, zatlapkes dronken: bn., zat, droog: bn., bw., druê, droog: znw., o., druêg, druêën droogkoord: znw., m., wasdroêd, wasdroêden droogkoordje: znw., o., vklw., wasdroodsen, wasdroodses drooglijn: znw., m., wasdroêd, wasdroêden drooglijntje: znw., o., vklw., wasdroodsen, wasdroodses droogte: znw., m., druêgte, druêgten druif: znw., v., druive, druiven druifje: znw., o., vklw., druifken, druifkes druilregen: znw., m., zapreeëne, zapreeëns druilregenen: ww., zaberen, zaberdege, gezaberd druipnat: bn., klètsnat, druipneus: znw., m., drupneuze, drupneuzen druipneusje: znw., o., vklw., drupneusken, drupneuskes drukfout: znw., v., drukfèite, drukfèiten
drukfoutje: znw., o., vklw., drukfèitsen, drukfèitses drukken: ww., druken, druktege, gedrukt drukken: ww., kuimen, kuimdege, gekuimd drukte: znw., v., drukte, drukten drummen: ww., drumen, drumdege, gedrumd druppel: znw., m., drupele, drupels druppeltje: znw., o., vklw., drupelken, drupelkes dubbel woonst: znw., v., twieweunste, twieweunsten dubbelganger: znw., m., dubelgèinëre, dubelgèinërs dubbelgangster: znw., v., dubelgèinstere, dubelgèinsters duchtig: bn., bw., duchteg, duchtig: bn., bw., fleenk, duchtig: bn., bw., goed, goeë, goeds, beeter, bèst, bèste duif: znw., v., duive, duiven duifje: znw., o., vklw., duifken, duifkes duikboot: znw., m., duikbuêt, duikbuêten duikbootje: znw., o., vklw., duikbuutsen, duikbuutses duiken: ww., duiken, dooktege, gedooken duim: znw., m., duim, duimen duimpje: znw., o., vklw., duimken, duimkes duimspijker: znw., v., pienijze, pienijzen duimspijkertje: znw., o., vklw., pienijsken, pienijskes Duits: bn., bw., Duits, Duits: znw., m., Duits, Duitse: znw., v., Duitse, Duitse Duitser: znw., m., Duitsere, Duitsers Duitsertje: znw., o., vklw., Duitserken, Duitserkes duivel: wgr., luêp schijten, duivel: znw., m., duuvele, duuvels duivelin: znw., v., duuveliêne, duuveliênen duivelinnetje: znw., o., vklw., duuveliêneken, duuveliênekes duivelskind: znw., o., duuvelsjoonk, duuvelsjoonën duivelskindje: znw., o., vklw., duuvelsjoonksken, duuvelsjoonkskes duiveltje: znw., o., vklw., duuvelken, duuvelkes duivenhok: znw., o., duivekot, duivekoten duivenhokje: znw., o., vklw., duivekootsen, duivekootses duivenmelker: znw., m., duivemèlkere, duivemèlkers duivenmelkertje: znw., o., vklw., duivemèlkerken, duivemèlkerkes duivenmelkster: znw., v., duivemèlkstere, duivemèlksters duivenmelkstertje: znw., o., vklw., duivemèlksterken, duivemèlksterkes duivin: znw., v., duiviêne, duiviêne duivinnetje: znw., o., vklw., duiviêneken, duiviênekes duizelig: bn., deuzeleg, duizend: telw., duuzd, duizend: znw., v., duuzd, duizenste: telw., duuzenste, dun: bn., bw., dun, dupe : znw., m., duup, duupen dupe : znw., v., dupe, dupen duperen: ww., duupeeren, duupeerdege, geduupeerd duren tijd : wgr., dieren tijd, durfster: znw., v., durfstere, durfsters durfstertje: znw., o., vklw., durfsterken, durfsterkes durven: ww., turen, turdege, geturen durver: znw., m., durvere, durvers durvertje: znw., o., vklw., durverken, durverkes dus: bw., vgw., dus, duts: znw., m., duts, dutsen duts: znw., m., sies, siezen duts: znw., o., schoop, schoopen duts: znw., v., sluêre, sluêrs dutsje: znw., o., vklw., dutseken, dutsekes dutsje: znw., o., vklw., schoopken, schoopkes dutsje: znw., o., vklw., siesken, sieskes dutsje: znw., o., vklw., sluêrken, sluêrkes duur: bn., bw., dier, duur: znw., m., duur, duw: znw., m., dou, douën
duw: znw., m., toets, toetsen duwen: ww., douën, doudege, gedouën duwtje: znw., o., vklw., douken, doukes duwtje: znw., o., vklw., toetseken, toetsekes dwaas: bn., bw., dwoês, dwaas: bn., bw., oênuêzel, dwaas: bn., bw., zot, dwaas: znw., m., dwoêzen, dwoêze dwaas: znw., m., oênuêzelen, oênuêzele dwaas: znw., m., zot, zoten dwaasje: znw., o., vklw., dwoêzeken, dwoêzekes dwaasje: znw., o., vklw., oênuêzelken, oênuêzelkes dwaasje: znw., o., vklw., zoteken, zotekes dwars: bn., bw., ooverèst, dwars: bn., bw., swiêsen, dwars: oud-Vl., swers, dwars: oud-Vl., weers, dwars: oud-Vl., wers, dwars door: wgr., tzwiêsen deure, dwarsliggen: ww., teeënwèrken, wèrktege teeën, teeën gewèrkt dwarsligger: znw., m., schiêfziêkere, schiêfziêkers dwarsligger: znw., m., teeënwèrkere, teeënwèrkers dwarsligger: znw., v., bielde, bielden dwarsliggertje: znw., o., vklw., bieldeken, bieldekes dwarsliggertje: znw., o., vklw., schiêfziêkerken, schiêfziêkerkes dwarsliggertje: znw., o., vklw., teeënwèrkerken, teeënwèrkerkes dwarsligster: znw., v., teeënwèrkstere, teeënwèrksters dwarsligstertje: znw., o., vklw., teeënwèrksterken, teeënwèrksterkes dwaze: znw., v., dwoêze, dwoêze dwaze: znw., v., oênuêzele, oênuêzelen dwaze: znw., v., tuurlewiete, tuurlewieten dwaze: znw., v., wute, wutens dwaze: znw., v., zote, zote dwazerik: znw., m., tuurlewiet, tuurlewieten dwazerik: znw., m., wuten, wutens dwazerikje: znw., o., vklw., tuurlewietsen, tuurlewietses dwazerikje: znw., o., vklw., wuitsen, wuitses dwazetje: znw., o., vklw., dwoêzeken, dwoêzekes dwazetje: znw., o., vklw., tuurlewietsen, tuurlewietses dwazetje: znw., o., vklw., wuitsen, wuitses dwazetje: znw., o., vklw., zoteken, zotekes dweil: znw., m., dwèil, dwèilen dweilen: ww., dwèilen, dwèildege, gedwèild dweiltje: znw., o., vklw., dwèilken, dwèilkes dwerg: znw., m., hotentot, hotentoten dwerg: znw., v., hotentote, hotentoten dwergje: znw., o., vklw., hotentoteken, hotentotekes dwergje: znw., o., vklw., hotentotsen, hotentotses
eau de cologne: znw., v., oodekeloonje, oodekeloonjs echt: bn., bw., ècht, echt waar : wgr., ècht woêr, echter: bw., toch, echtgenoot: znw., m., vèint, vèinten echtgenootje: znw., o., vklw., vèintsen, vèintses echtgenote: znw., v., vrèië, vrèiën eed: znw., m., iêd, iêden eekhoorn: znw., m., iêkhuêrn, iêkhuêrns eekhoorntje: znw., o., vklw., iêkhuêrnken, iêkhuêrnkes eelt: znw., v., wiêre, wiêren een: bn., lidw., telw., vnw., iên, een: znw., v., iên, een en weer trekken: ww., solen, soldege, gesold een ha. 22 a. 98 ca.: oud-Vl., bunder, een oppervlakkige bewerking waarbij de oude graanstoppels tijdens het voorjaar afgeschoffeld worden: oud-Vl., schuffelvore, een terrein van een zekere oppervlakte: oud-Vl., hoeve, een terrein van een zekere oppervlakte: oud-Vl., hofstede,
een terrein van een zekere oppervlakte: oud-Vl., stede, een terrein waarop een landbouwbedrijf stond, staat of kan staan: oud-Vl., hofstede, een terrein waarop een landbouwbedrijf stond, staat of kan staan: oud-Vl., stede, een uit een groter rechtsgebied afgezonderd terrein: oud-Vl., vrijhede, één van de drie delen ervan in het drieslagselsel: oud-Vl., kouter, een van de verplichte bewerkingen van het akkerland in het middeleeuwse drieslagbedrijf: oud-Vl., schoffelvoor, een zeker kaartspel beoefenen: oud-Vl., fieferen, eend: znw., m., iende, ienden eend kuiken: wgr., iende kieken, eender wat: wgr., zèlfde waten, eenenveertig: telw., iênenviêrteg, eenenveertigste: telw., iênenviêrtegste, eens: bn., bw., akoord, eens: bn., bw., eens, eens: wgr., 'ne kiêr, eens: wgr., van ze leeven, eens : wgr., 'ne kiêr niet, eenscharige ploeg: znw., v., voetsesploeg, voetsesploeën eentje: znw., m., iemand, eentje: znw., o., vklw., iênsen, iênse eer: bw., vgw., iêr, eer: znw., v., iêre, iêren eerbewijzen: ww., iêrebewijzen, bewijsdege iêre, iêrebeweezen eerlijk: bn., bw., iêrlijk, eerst: bn., bw., telw., iêst, eerste: wgr., 't iêrste, 't bèste, eerste: znw., m., iêsten, eerste: znw., v., iêste, eerste communie: wgr., klèin iêste kemuune, eersten-tap: wgr., iêsten tap, eeuw: znw., m., iêw, iêwen effen: bn., bw., plat, effen terrein: oud-Vl., bane, eg: znw., v., eede, eeden egel: znw., m., huts, hutsen egel: znw., o., steekelvèrken, steekelvèrkes egge: znw., v., eede, eeden egge met lange tanden: znw., m., ouptrèkere, ouptrèkers eggen: ww., eeën, eedegde, g'eegd eggen met korte tanden: ww., sleepen, sleeptege, gesleept egoïsme: znw., o., eegooïesme, egoïst: znw., m., eegooïest, eegooïesten egoïstje: znw., o., vklw., eegooïestsen, eegooïestses eh: tw., eeh, ei: tw., ij, ei: wgr., ij laba, ei: znw., o., èi, èiërs ei: znw., o., kt., tietèi, tietèiërs ei: znw., o., vklw., kt., tietenèiken, tietenèikes eierboer: znw., m., èiërmarsèink, èiërmarsèins eierboerin: znw., v., èiërmarsèinkster, èiërmarsèinksters eierboerinnetje: znw., o., vklw., èiërmarsèinksterken, èiërmarsèinksterkes eierboertje: znw., o., vklw., èiërmarsèinksken, èiërmarsèinkskes eigen: bn., èiën, eigen: wgr., mijn èiëne, eigenaar: znw., m., èiëniêre, èiëniêrs eigenaardig: bn., bw., èiënordeg, eigenaardig: bn., bw., kemiek, eigenaardig: bn., bw., ordeg, eigenaardig: bn., bw., schou, eigenaardig: bn., bw., vies, vieze, vies, viezer, viest, vieste eigenaardig: tw., tjèin, eigenaartje: znw., o., vklw., èiëniêrken, èiëniêrkes eigenares: znw., v., èiëniêrstere, èiëniêrsteres eigendom van een instelling: oud-Vl., goed, eigenlijk: bn., bw., èiëndlijk, eik: znw., m., iêk, iêken eikel: znw., m., iêkele, iêkels
eikeltje: znw., o., vklw., iêkelken, iêkelkes eikenbos: oud-Vl., eechout, eiland: znw., o., èiland, èilanden eilandje: znw., o., vklw., èilandje, èilandje eind: znw., m., ènd, einde: wgr., van de nèst tot den ènde, einde: znw., o., èinde, èinden eindelijk: bn., bw., èindelijk, eindelijk: tw., anfèin, eindigen: ww., èindegen, èindegdege, g'èindegd eischaal: znw., v., scholpe, scholpen eitje: znw., o., vklw., èiken, èikes eitje: znw., o., vklw., kt., tietèiken, tietèikes eiwit: wgr., wit van èi, eiwit: wgr., wit van 't èi, ekster: znw., v., èkstere, èksters eksteroog: znw., v., èkstruêë, èkstruêën eksteroogje: znw., o., vklw., èkstruêgsken, èkstruêgskes elastiek: znw., m., rèkere, rèkers elastiekje: znw., o., vklw., rèkerken, rèkerkes elektricien: znw., m., eeletriesjèin, eeletriesjèins elektriciteit: znw., m., eeletriek, elektrisch: bn., bw., eelèktries, elektrische bel: wgr., eeletrieke bèle, elf: telw., èlve, elf: znw., v., èlve, èlven elfde: telw., èlfste, Elizabeth: znw., v., Lies, elk: bn., vnw., èlk, elk: bn., vnw., ieder, elkaar: vnw., makanders, elkander: vnw., makanders, elleboog: znw., m., èleboog, èlebooën ellende: znw., v., mizeere, mizeeren ellendig: bn., bw., èlèndeg, ellendig huis: oud-Vl., keete, els: znw., v., èls, èlzen elzenbos: oud-Vl., elshout, emmer: znw., m., hoêkere, hoêkers emmer: znw., m., iêmere, iêmers emmer: znw., v., marmiete, marmieten emmertje: znw., o., vklw., hoêkerken, hoêkerkes emmertje: znw., o., vklw., iêmerken, iêmerkes emmertje: znw., o., vklw., marmieteken, marmietekes emotie: znw., v., oêndoeneenë, oêndoenenëen en: vgw., èin, ene: znw., m., iênen, enfin: bw., anfèin, engel: znw., m., eenële, eenëls engelenmis: wgr., eenëlkes mèse, engeltje: znw., o., vklw., eenëlken, eenëlkes enig: bn., bw., telw., iêneg, enigszins afgelegen gehucht: oud-Vl., hoek, enkel: bn., bw., telw., eenkel, enkel: znw., m., knoesele, knoesels entrepreneur: znw., m., antreprenur, antreprenurs entrepreneurtje: znw., o., vklw., antreprenurken, antreprenurkes epaulet: znw., o., schèiërstiêk, schèiërstiêken epidemie: znw., v., role, rolen er: bw., èr, er iets op vinden: ww., uitvènden, vonde uit, uit gevoênden eraan: bw., èroen, erbarmelijk: bn., bw., schabouëlijk, erfenis: znw., v., èrfnèse, èrfnèsen erfoom: znw., m., suikernoonkel, suikernoonkels erfoompje: znw., o., vklw., suikernoonkelken, suikernoonkelkes erftante: znw., v., suikertante, suikertanten erftantetje: znw., o., vklw., suikertanteken, suikertantekes
erg: bn., bw., wriê(d), ergens: bw., ievranst, ergens: wgr., hier èn dor, erin: bw., èriên, ernstig: bn., bw., serjeus, serjeuze, serjeus, serjeuzer, serjeust, serjeuste erop: bw., èroup, erts: znw., o., èrts, èrtsen ervan: bw., èrvan, ervaring: znw., v., ervoêreenë, ervoêreenën Erwetegem: znw., o., Ertegèm, erwt: znw., o., èrte, èrten erwtje: znw., o., vklw., èrteken, èrtekes etage: znw., v., stoudze, stoudzen etalage: znw., m., reejoon, reejoons etalage: znw., v., eetaloudze, eetaloudzen etalage: znw., v., vietriene, vietrienen eten: ww., eeten, eetege, g'eeten eten: ww., frèten, frètege, gefrèt eten: znw., o., eeten, eterniet: znw., m., eeterniet, ether: znw., m., eethèr, ettelijke: telw., veele, etter: znw., m., ètere, èters ettervorming aan vinger toppen: znw., v., vèite, eucharistieviering: znw., v., mèse, mèsen even: bn., bw., eeven, even: bn., bw., poêr, even: bn., bw., rèds, even: wgr., djuust ne kiêr, evenals: vgw., èinuêk, eveneens: bw., uêk, eventjes: bw., rèdsekes, evenwel: bw., pertèink, everzwijn: wgr., wiêld vèrken, everzwijn: znw., o., steekelvèrken, steekelvèrkens everzwijntje: znw., o., vklw., steekelvèrksken, steekelvèrkskes examen: znw., m., konkoer, konkoers examen: znw., o., èksoume, èksoumen excuseren: ww., èkskuuzeeren, èkskuuzeerdege, g'èkskuuzeerd expresbrief: znw., m., èksprès, èksprèsen expresbriefje: znw., o., vklw., èksprèsken, èksprèskes express: bn., bw., èksprès, ezel: znw., m., eezele, eezels ezelin: znw., v., eezeliêne, eezeliênen ezelinnetje: znw., o., vklw., eezeliêneken, eezeliênekes ezeltje: znw., o., vklw., eezelken, eezelkes
faam: znw., v., bekèndhijd, bekèndheeden facade: znw., v., fasaade, fasaaden facteur: znw., m., faktur, fakturen facteurtje: znw., o., vklw., fakturken, fakturkes faecaliên: znw., m., stroênt, stroênten failleren: wgr., fajiet goên, failliet: bn., fajiet, falen: ww., miêsluken, miêsluktege, miêslukt familie: znw., v., famielde, famielden fantaseren: ww., druken, druketege, gedrukt fantaseren: ww., fantazeeren, fantazeerdege, gefantazeerd farce: znw., v., farse, farsen farceje: znw., o., vklw., farseken, farsekes farceur: znw., m., farsur, farsurs farceurtje: znw., o., vklw., farsurken, farsurkes farceuse: znw., v., farseuze, farseuzen farceusetje: znw., o., vklw., farseusken, farseuskes faut: znw., m., keemele, keemels faut: znw., v., fèite, fèiten fautje: znw., o., vklw., fèitsen, fèitses fautje: znw., o., vklw., keemelken, keemelkes
februari: znw., v., feebrewoêre, februari: znw., v., kortemoond, februari: znw., v., sprokelmoond, feeks: znw., v., rose, rosen feeksje: znw., o., vklw., rosken, roskes feest: znw., v., fiêste, fiêsten feestdag: znw., v., fiêstdag, fiêstdoêën feestje: znw., o., vklw., fiêsteken, fiêstekes feitelijk: bn., bw., èiëntlijk, feitelijk: bn., bw., fèitelijk, feodaal: oud-Vl., leen, ferm: bn., bw., fèrm, fermetje: znw., o., vklw., fèrmèteken, fèrmètekes fermetje: znw., o., vklw., hoeveken, hoevekes fermette: znw., o., hoeveken, hoevekes fermette: znw., v., fèrmète, fèrmèten fezelen: ww., feezelen, feezeldege, gefeezeld fier: bn., bw., fiêr, fiets: znw., m., veeloo, veeloos fietsband: znw., m., veelooband, veeloobanden fietsbel: znw., v., veeloobèle, veeloobèlen fietsje: znw., o., vklw., veelootsen, veelootses fietsketting: znw., v., veelookeeteenë, veelookeeteenën fietsstuur: znw., m., giedoonk, giedoonks fietstas: znw., m., veeloozak, veeloozaken fijn: bn., bw., fijn, flanel: znw., v., flanèle, flanèlen flapoor: znw., v., flapuêre, flapuêren flauw: bn., bw., flèi, flauw plezier: znw., v., boereleute, boereleuten flauwe mop: znw., m., tziep, tziepen flauwe mop: znw., v., boereleute, boereleuten flauwe mop: znw., v., flèië, flèië flauwen: znw., m., flèiüut, flèiüuten fleje: znw., o., vklw., flèsken, flèskes flemen: ww., fleemen, fleemdege, gefleemd flemen: ww., flosen, flostege, geflost flemen: ww., gatlèken, gatlèktege, gat gelèkt flemer: znw., m., v., gatlèkere, gatlèkers flemer: znw., v., flèikonte, flèikonten flemer: znw., v., flose, flosen flemer: znw., v., gatlèkstere, gatlèksters flemertje: znw., o., vklw., flèikonteken, flèikontekes flemertje: znw., o., vklw., flosken, floskes flemertje: znw., o., vklw., gatlèkerken, gatlèkerkes flemertje: znw., o., vklw., gatlèksterken, gatlèksterkes fles: znw., v., flèse, flèsen flesdopje: znw., o., vklw., bierscheelken, bierscheelkes flessentrekker: znw., m., flèsenoopendoendere, flèsenoopsdoenders fleur: znw., v., fleur, flierefluiter: znw., m., flierefluitere, flierefluiters flierefluiter: znw., v., flierefluitstere, flierefluitsters flierefluitertje: znw., o., vklw., flierefluiterken, flierefluiterkes flierefluitertje: znw., o., vklw., flierefluitsterken, flierefluitsterkes flik: znw., m., fliek, flieken flikflooien: ww., flosen, flostege, geflost flikje: znw., o., vklw., flieksken, fliekskes flink: bn., bw., fèrm, flink: bn., bw., fleenk, flodderen: ww., floderen, floderdege, gefloderd fluisteren: ww., fluisteren, fluisterdege, gefluisterd fluit: znw., v., fluite, fluiten fluiten: ww., fluiten, fluitege, geflooten fluiten: ww., schuifelen, schuifeldege, geschuifeld fluitje: znw., o., vklw., fluitsen, fluitses fluweel: znw., o., floer, fluwelen: bn., floeren, fluwelen broek: wgr., floerene broek,
fluwijn: znw., o., flewijn, flewijnen fluwijntje: znw., o., vklw., flewijnsen, flewijnses foefelen: ww., foefelen, foefelde, gefoefeld foefje: znw., o., foefken, foefkes foefje: znw., v., bloêze, bloêzen foert: tw., foert, fontein: znw., v., fontijne, fontijnen fonteintje: znw., o., vklw., fontijnsen, fontijnses foor: znw., v., fuêre, fuêren foorwagen: znw., m., fuêrwoêëne, fuêrwoêëns foorwagentje: znw., o., vklw., fuêrwooëntsen, fuêrwooëntses fopspeen: znw., v., tuute, tuuten fopspeentje: znw., o., vklw., tuuteken, tuutekes forceren: ww., forseeren, forseerde, geforseerd forel: znw., v., forèl, forèlen forenz: znw., m., pèndeliêre, pèndeliêrs fornuis: znw., v., kwiezienjère, kwiezienjèren fornuisje: znw., o., vklw., kwiezienjèrken, kwiezienjèrkes fors: bn., bw., foorseg, fosfor: znw., m., fosfoor, foto: znw., o., petrèt, petrèten foto: znw., v., footoo, footoos fotograaf: znw., m., petrètentrèkere, petrètstrèkers fotograafje: znw., o., vklw., petrètentrèkerken, petrètentrèkerkes fotograve: znw., v., petrètentrèkstere, petrètentrèksters fotogravetje: znw., o., vklw., petrètentrèksterken, petrètentrèksterkes fotootje: znw., o., vklw., footootsen, footootses fotootje: znw., o., vklw., petrijtsen, petrijtses fout: znw., v., fèite, fèiten foutje: znw., o., vklw., fèitsen, fèitses frak: znw., m., frak, fraken frakje: znw., o., vklw., fraksken, frakskes frame: znw., m., kadere, kaders franchipan: znw., v., fransiepane, fransiepanen Franciscus: znw., m., Sies, frank: bn., bw., frèink, frank: wgr., 'ne frèinken duuvele, frank: znw., v., frèink, frèinken Frans: bn., Frans, Frans: znw., o., Frans, Franse: znw., v., Franse, Franse franskiljon: znw., m., franskiejoonk, franskiejoons Fransman: znw., m., Fransman, Fransmans Fransmannetje: znw., o., vklw., Fransmaaneken, Fransmanekes frats: znw., v., farse, farsen fratsetje: znw., o., vklw., farseken, farsekes frees: znw., m., duuvele, duuvels frees: znw., m., schoepere, schoepers frees: znw., v., freeze, freezen friet: znw., v., friet, frieten frietkraam: znw., o., frietkroum, frietkroumen frietkraamje: znw., o., vklw., frietkroumken, frietkroumkes friettent: znw., o., frietkroum, frietkroumen friettentje: znw., o., vklw., frietkroumken, frietkroumkes fris: bn., bw., friês, frisco: znw., m., frieskoo, frieskoos friscootje: znw., o., vklw., frieskooken, frieskookes frites: znw., v., friet, frieten frommelen: ww., froumelen, froumeldege, gefroumeld fruit: znw., o., fruit, fruitboom: znw., m., fruitbuêm, fruitbuêmen frutselen: ww., froetselen, froetseldege, gefroetseld fundament: znw., v., fundoêse, fundoêsen fundamentje: znw., o., vklw., fundoêsken, fendoêskes fut: znw., v., fut, futen
gaaf: bn., bw., oêngeschonden, gaai: znw., m., kuêl, kuêlen
gaan: ww., goên, geene, gegoên gaan dienen: wgr., goên dienen, gaan liggen: wgr., goên liêën, gaan zitten: wgr., goên ziêten, gaar: bn., bw., zacht, gaarne: bw., giêren, gaatje: znw., o., vklw., gootsen, gootses gabardine: znw., v., gabardiene, gabardienen gabardinetje: znw., o., vklw., gabardieneken, gabardienekes gaffel: znw., v., gaafle, gaafels gaine: znw., v., gijne, gijnen gaine: znw., v., schreu, schreuën gal: znw., v., gale, galen galm: znw., m., hèlme, hèlmen gang: znw., v., gèink, gèinën gang tussen muren: znw., v., kètse, kètsen gangje: znw., o., vklw., gèinksken, gèinkskes gangje tussen muren: znw., o., vklw., kètseken, kètsekes gangreen: znw., o., kèivier, gans: bn., bw., giêl, gans: znw., v., ganze, ganzen gansje: znw., o., vklw., ganzeken, ganzekes ganzenhoeder: znw., m., ganzewachtere, ganzewachters ganzenhoedster: znw., v., ganzewachtstere, ganzewachtsteres gapen: ww., goopen, gooptege, gegoopt garage: znw., v., garèize, garèizen garagehouder: znw., m., garèiziest, garèiziesten garagehouder: znw., v., garèizieste, garèiziesten gareel: znw., o., gariêl, gariêls garen: znw., m., twijn, garen: znw., o., goêren, garnaal: oud-Vl., garnate, garnaal: znw., m., giêrnoêrd, giêrnoêrden gas: znw., v., gaaze, gasfles: wgr., bombone gaaze, gasfles: znw., v., bombone, bombonen gaslamp: znw., v., gaslampe, gaslampen gaslampje: znw., o., vklw., gaslampeken, gaslampekes gast: znw., m., gast, gasten gastin: znw., v., gastiêne, gastiênen gastinnetje: znw., o., vklw., gastiêneken, gastiênekes gastje: znw., o., vklw., gèistsen, gèistses gat: znw., o., achterste, achtersten gat: znw., o., gat, goêten gatje: znw., o., vklw., gèitsen, gèi'tses gauw: bn., bw., agèi, gauw: bn., bw., gèi, gauw: bn., bw., rap, gazet: znw., v., gazète, gazèten gazetje: znw., o., vklw., gazijtsen, gazijtkes gazon: znw., m., gazoonk, gazoons gazon: znw., v., peloeze, peloezen gazonnetje: znw., o., vklw., gazoonsken, gazoonskes gazonnetje: znw., o., vklw., peloezeken, peloezekes gebaar: znw., o., geboêr, geboêren gebaartje: znw., o., vklw., geboêrken, geboêrkes gebak: znw., o., vklw., pateetsen, pateetses gebak: znw., v., gatoo, gatoos gebakje: znw., o., vklw., gatooken, gatookes gebakje: znw., o., vklw., pateetsen, pateetses gebakken steen: znw., m., kariêlstien, kariêlstienen gebaren: ww., geboêren, geboêrdege, geboêrd gebarsten: bn., gebosen, gebeuren: ww., gebeuren, gebeurdege, gebeurd gebladerte: oud-Vl., feuillie, gebluste steenkool: znw., v., schrabielde, schrabielden gebruikelijk zijn: wgr., iên zijn, gebruiken: ww., beezegen, beezegdege, gebeezegd
gebuur: znw., m., gebuur, gebuuren gebuurman: znw., m., buurman, buurmans gebuurtje: znw., o., vklw., gebuurken, gebuurkes gebuurtmannetje: znw., o., vklw., buurmaneken, buurmanekes gebuurvrouw: znw., v., buurvrèië, buurvrèiën gebuurvrouwtje: znw., o., vklw., buurvrèiken, buurvrèikes gecastreerd ezeltje: znw., o., vklw., vèintsen, vèintses gecastreerd haantje: znw., o., vklw., kapoensen, kaproenses gecastreerde ezel: znw., m., vèint, vèinten gecastreerde haan: znw., m., kapoen, kapoenen gedaan: bn., gedoên, gedacht: znw., o., gedacht, gedachten gedoe: znw., o., gedoe, gedoes geduld: znw., o., geduld, gedulden geduld: znw., v., pasjènse, pasjènsen gedurende: vz., biênst, gedurende: vz., geduurende, gedurende: vz., tijdens, geel: bn., geel, geel: znw., o., geel, geen: bw., lidw., vnw., giên, geenszins: wgr., abseluut niet, geenszins: wgr., niet van, geer: znw., v., zwèse, zwèsen geerakker: znw., m., zweehoek, zweehoeken geerakker: znw., v., zwèse, zwèsen geest: znw., m., giêst, giêsten geestig: bn., bw., giêsteg, geeuwen: ww., goopen, gooptege, gegoopt gegeneerd: bn., bw., gezeneerd, gegraven kuil, al dan niet gevuld met water: oud-Vl., put, gegraven waterloop: znw., m., gracht, grachten gegraven waterloopje: znw., o., vklw., grachteken, grachtekes gegroet: tw., saluu, gegroet: tw., saluukes, gehakt: znw., o., gekapt, gehaktbal: wgr., baleken gekapt, gehandicapt: bn., maloundeg, gehandicapte: znw., m., maloundegen, maloundege gehandicaptje: znw., o., vklw., maloundiegsken, maloundiegskes geheel: bn., bw., g'hiêl, geheel: bn., bw., g'hiêlegans, geheel: wgr., g'hiêlegans griêd, geheim: znw., o., g'hèim, g'hèimen geheim bergplaatsje: znw., o., vklw., meunksken, meunkskes geheime bergplaats: znw., m., meunk, meunken geheimpje: znw., o., vklw., g'hèimken, g'hèimkes gehemelte: znw., o., g'heemelste, g'heemelsten gehemelte: znw., o., verheemelste, verheemelsten gehoorzamen: wgr., goe luisteren, gehoorzamen: ww., luisteren, luisterdege, geluisterd geil: bn., bw., hiêt, geilaard: znw., m., hiêten, hiête geilneef: znw., m., hiêten, hiête geilnicht: znw., v., hiête, hiête geintje: znw., v., farse, farsen geit: znw., v., giête, giêten geitenbaard: znw., o., giêtenbord, giêtenborden geitenbaardje: znw., o., vklw., giêtenboordsen, giêtenboordses geitenbok: znw., m., giêtenbok, giêtenboken geitenbokje: znw., o., vklw., giêtenboksken, giêtenbokskes geitenpoot: znw., m., giêtepuêt, giêtepuêten geitenpootje: znw., o., vklw., giêtepuêtsen, giêtepuêtses geitje: znw., o., vklw., giêtsen, giêtses gek: bn., bw., zot, gek: wgr., 'nen halve zot, gek: znw., m., zot, zoten gekje: znw., o., vklw., zoteken, zotekes
gekkenhuis: znw., o., zothuis, zothuizen geknoei: znw., o., gezeur, gekookt ei: wgr., gekookt èi, gekookte ham: wgr., gekookte hèspe, gelaat: wgr., bloês weezen, gelaat: znw., o., weezen, weezens gelaat: znw., v., toote, tooten gelaatje: znw., o., vklw., tootsen, tootses gelaatje: znw., o., vklw., weezeken, weezekes geld: znw., o., gèld, geld afdoen: ww., struêpen, struêptege, gestruêpt geldbeugel: znw., m., portemenee, portemenees geleden: bn., geleen, geleden: bn., leen, geleerd: bn., bw., geliêrd, gelegenheid: znw., v., akoêze, akoêzen geleiden: ww., begelijden, begelijdegde, begelijd gelen: znw., m., geelen, geele geletterd: bn., geliêrd, gelijk: bn., bw., vgw., gelijk, gelijk: bn., bw., vgw., zèlde, gelijk: wgr., gelijk hèin, gelijk: znw., o., gelijk, gelijk willen hebben: ww., strijën, streeë, gestreeën gelijken op: wgr., trèken oup, gelijken op: wgr., uitzien gelijk, gelijkenis: wgr., hèiën veur, gelijkenis: znw., v., smeete, smeeten gelijkvloers: znw., m., beneen, beneens geloof: znw., o., geluêf, geluêven geloop: znw., o., geluêp, geluêpen geloven: ww., geluêven, geluêfdege, geluêfd gelovig: bn., bw., geluêveg, geluid: znw., o., lawèit, lawèiten geluk: znw., v., sanse, geluksvogel: znw., m., gelukzak, gelukzaken geluksvogel: znw., m., sanseur, sanseurs geluksvogel: znw., v., gelukzake, gelukzaken geluksvogel: znw., v., sanseuze, sanseuzen geluksvogeltje: znw., o., vklw., gelukzaksken, gelukzakskes geluksvogeltje: znw., o., vklw., sanseurken, sanseurkes geluksvogeltje: znw., o., vklw., sanseusken, sanseuskes gelukzak: znw., m., gelukzak, gelukzaken gelukzak: znw., m., sanseur, sanseurs gelukzak: znw., v., gelukzake, gelukzaken gelukzak: znw., v., sanseuze, sanseuzen gelukzakje: znw., o., vklw., gelukzaksken, gelukzakskes gelukzakje: znw., o., vklw., sanseurken, sanseurkes gelukzakje: znw., o., vklw., sanseusken, sanseuskes gemak: znw., o., gemak, gemaken gemak: znw., o., vetrèk, vetrèken gemakkelijk: bn., bw., gemakelijk, gemeen: bn., bw., gemiên, gemeen: bn., bw., krapuleus, gemeenschappelijk: oud-Vl., meen, gemeente: znw., v., gemiênte, gemiênten gemeenteraad: znw., v., gemiênteroêd, gemiênteroêën gemenerik: znw., m., gemiêneriêk, gemiêneriêken gemenerikster: znw., v., gemiêneriêkstere, gemiêneriêksters gendarm: znw., m., zendarm, zendarms gendarmerie: znw., v., zendarmerie, zendarmerieën gendarmpje: znw., o., vklw., zendarmken, zendarmkes gene: vnw., die, gene: vnw., diene, geneesheer: znw., m., dokteur, dokteurs geneesheer: znw., v., dokterèse, dokterèsen geneesmiddel: znw., o., meedeesijn, meedeesijnen geneesmiddel: znw., o., meedekamènt, meedekamènten
geneesmiddeltje: znw., o., vklw., meedeesijnsen, meedeesijnses geneesmiddeltje: znw., o., vklw., meedekamènteken, meedekamèntekes generatie: znw., v., geeneroêse, geeneroêses generen: ww., zeneeren, zeneerendege, gezeneerd genever: znw., v., zenuivere, zenuivers genieten: wgr., deugd oên èin, genieten: ww., geniêren, geniêrdege, geniêrd genieten: ww., genieten, genoote, genooten genoeg: bw., telw., genoeg(d), genoegdoeninetje: znw., o., vklw., vuldoeneensken, vuldoeneesskes genoegdoening: znw., v., vuldoeneenë, vuldoeneenën genoegen: znw., o., genoeën, genoeëns genoegen: znw., v., vuldoeneenë, vuldoeneenën Gent: znw., o., Gènt, Gentenaar: znw., m., Gènteniêre, Gènteniêrs Gentenaartje: znw., o., vklw., Gènteniêrken, Gènteniêrkes Gents: bn., Gènts, Gents: znw., o., Gènts, Gentse: znw., v., Gèntse, Gèntse gepast: bn., bw., gepast, gepelde garnaal: wgr., gepèlde giêrnoêrd, geperste kop : znw., v., huêfflake, huêfflaken geplaveide verkeersweg: oud-Vl., kasseie, geplaveide weg: oud-Vl., kautseie, geplavijd wegje: znw., o., vklw., kasijken, kasijkes geplavijde weg: znw., v., kasijë, kasijën gepresseerd: bn., gepreseerd, geraakt: bn., geroêkt, Geraardsbergen: znw., o., Giesbèrgen, gerechtelijk district: oud-Vl., baen, gerechtskind: wgr., verloêten kènd, gereed: bn., bw., griê(d), gereedschap: znw., o., aloum, aloumen gereedschapskist: znw., m., aloumbak, aloumbaken gereedschapskistje: znw., o., vklw., aloumbaksken, aloumbakskes geregeld: bn., bw., reeëlmoêteg, Germaine: znw., v., Mèinse, gerooid bos: oud-Vl., rode, gerooid bos: oud-Vl., rodeken, gerooid bos: oud-Vl., rot, gerst: znw., m., schokeloen, schokeloenen gerucht: znw., o., lawèit, lawèiten geruchtje: znw., o., vklw., lawèitsen, lawèitses geruit: bn., karoo, geruit hemd: wgr., karoo hènde, geruststelling: znw., v., geruststèleenë, geslachtsgemeenschap hebben: ww., veuëlen, veuëldege, geveuëld geslepen: bn., bw., gesleepen, gespannen: bn., piekapiek, gespleten tanden: wgr., splijt tanden, gesproken dagblad: wgr., gesprooken dagblad, geste: znw., o., geboêr, geboêren gesteld: bn., vgw., gestèld, gesteld: bn., vgw., stèld, gesticht: znw., o., gestichte, gestichten gesticuleren: wgr., geboêren moêken, gestoken appel: wgr., gestooken apele, getater: znw., o., getoêtere, getoêters getikt: bn., steekezot, getouw: znw., o., getèi, getèien geur: znw., m., reuk, reuken geurtje: znw., o., vklw., reuksken, reukskes geut: znw., v., geute, geuten geuteling: znw., m., geuteleenk, geuteleenën geutelingetje: znw., o., vklw., geuteleenksken, geuteleenkskes geutje: znw., o., vklw., geuteken, geutekes gevaar: znw., o., gevoêr, gevoêren geval: znw., o., geval, gevalen
gevecht: wgr., de luut mee den biêr, gevecht: znw., m., luut, luuten geven: ww., geen, goove, gegooven gevoegdoen: ww., afgoên, geenë af, afgegoên gevoegdoen: ww., kaken, kakte, gekakt gevoegdoen: ww., schijten, scheete, gescheeten gevoel: znw., o., gevoel, gevogelte: znw., o., geveuëlte, geveuëlten geweldig: bn., bw., tw., gewèldeg, geweldig: bn., bw., tw., vriêselijk, geweldig: bn., bw., tw., wriê(d), geweldig te werk gaan: wgr., katoen geeven, geweldig te werk gaan: wgr., pieloonk geeven, geweldige koude: wgr., wriêë kèië, gewelf: znw., o., gewèlf, gewèlven gewiekst: bn., bw., gesleepen, gewiekst: bn., bw., sliêm, gewijde voorhof bij een kerk, vaak met een gebouw: oud-Vl., atrium, gewis: bn., bw., zeeker(s), gewoon: bn., bw., geweun, gewoon: wgr., zoênder koumplemènten, gewoonte: znw., v., gewènte, gewènten gewrichtsreumatiek: wgr., vlieënd nootflesijn, gewrichtsreumatiek: znw., o., ., nootflesijn, nootflesijnen gezaag: znw., o., gezoêg, gezag: znw., o., gezaag, gezamelijk bewerkt akkerlandcomplex van een gemeenschap: oud-Vl., kouter, gezicht: znw., m., smoel, smoelen gezicht: znw., o., bakhuis, bakhuisen gezicht: znw., o., weezen, weezens gezicht: znw., o., vklw., kt., moeleken, moelekes gezicht: znw., v., blafetuure, blafetuuren gezicht: znw., v., toote, tooten gezichtje: znw., o., vklw., bakhuizeken, bakhuizekes gezichtje: znw., o., vklw., blafetuurken, blafetuurkes gezichtje: znw., o., vklw., smoelken, smoelkes gezichtje: znw., o., vklw., tootsen, tootses gezichtje: znw., o., vklw., weezeken, weezekes gezichtje: znw., o., vklw., kt., moeleken, moelekes gezien: bn., vz., gezien, gezin: znw., o., geziên, geziênen gezin: znw., v., famielde, famielden gezind: bn., geziênd, gezindheid: znw., v., geziêndhijd, gezondheid: tw., santee, gezondheid: tw., schol, gezondheid: znw., v., gezondhijd, gezwel: znw., m., wèifele, wèifels gezwel: znw., o., gezwèl, gezwèlen gezwel: znw., v., pure, puren gezwelletje: znw., o., vklw., gezwèlken, gezwèlkes gezwelletje: znw., o., vklw., pureken, purekes gezwelletje: znw., o., vklw., wèifelken, wèifelkes gezwets: znw., o., getoêtere, getoêters gier: znw., v., ziêke, ziêken gierig: bn., bw., biêst, gierig: bn., bw., giereg, gierigaard: wgr., gierege biêste, gierigaard: znw., m., èrtefrètere, èrtefrèters gierigaard: znw., m., gieregord, gieregorden gierigaard: znw., m., vrèk, vrèken gierigaard: znw., v., biêste, biêsten gierigaard: znw., v., èrtefrètstere, èrtefrètsters gierigaard: znw., v., piêne, piênen gierigaarde: znw., v., gieregorde, gieregorden gierigaardje: znw., o., vklw., piêne, piêne gierigaardje: znw., o., vklw., piêneken, piênekes gierigaardje: znw., o., vklw., vrèksken, vrèkskes
gierigheid: znw., v., giereghijd, gieregheeden gieten: ww., gieten, goote, gegooten gietijzer: znw., v., geute, gif: znw., o., vergèf, vergèfen gij: vnw., gij, Gilbert: znw., m., Zuulbèr, gilet: znw., m., zielee, zielees giletje: znw., o., vklw., zieleeken, zieleekes ginder: bw., gènter, ginds: bw., gènter, gips: znw., m., ploêstere, ploêsters gissen: ww., groêken, groêktege, gegroêkt gist: znw., m., giêst, giêsten gisteren: bw., giêsteren, gisterenavond: bw., giêsternoêvend, glaasje: znw., m., dreupele, dreupels glaasje nieuwe klare: znw., m., dreupele, dreupels glaasje oude klare: znw., m., dreupele, dreupels glad: bn., bw., sleer, gladde snede: wgr., zoete snee, glas: znw., o., glas, gloêzen glas bier: znw., m., demie, demies glazen dak: wgr., gloêzen dak, glazuur: znw., o., glazuur, gleuf: znw., v., spleete, spleeten gleuf: znw., v., voore, vooren gleufje: znw., o., vklw., spleetsen, spleetses gleufje: znw., o., vklw., voorken, voorkes glibberig: bn., bw., sleer, glijbaan: znw., v., sleerboêne, sleerboênen glijbaan: znw., v., sleere, sleeren glijbaantje: znw., o., vklw., sleerboontsen, sleerboontses glijbaantje: znw., o., vklw., sleerken, sleerkes glijden: ww., sleeren, sleerdege, gesleerd gloeiend: bn., bw., gloeënd, gloeiende kolen: wgr., koole vier, gluiper: znw., m., valschoêrd, valschoêrds gluipster: znw., v., valse, valse glunderen: ww., glunderen, glunderdege, geglunderd God: znw., m., God, Gooden God beliefd: wgr., as 't God bliefd, goddank: bw., tw., goddèink, Godveerdegem: znw., o., Uutsfèrtegèm, godverdomme: tw., godverdoume, goed: bn., bw., goe, goeë, goeds, beeter, bèst, bèste goed weder: wgr., goe weere, goed weder: wgr., schuên weere, goedemiddag: tw., daag, goedemiddag: tw., goendaag, goedemorgen: tw., daag, goedemorgen: tw., goendaag, goedenacht: tw., daag, goedenacht: tw., goendaag, goedenavond: tw., daag, goedenavond: tw., goendag, goedenavond: tw., goenoêvend, goedendag: tw., daag, goedendag: tw., goendaag, goedendag: tw., goendag, goederen: znw., m., marsandieze, marsandiezen goederen wegstoppen: ww., meunken, meunktege, gemeunkt goedertrein: znw., m., marsandieze, marsandiezen goedgehumeurd: bn., goegeziênd, goedgeluimd: bn., goegeziênd, goedgezind: bn., goegeziênd, goedhartig: bn., bw., goedhèrteg, goedkoop: bn., bw., goekuêp, goedzak: znw., m., dzuêl, dzuêlen
goedzak: znw., m., goezak, goezaken goedzak: znw., v., dzuêle, dzuêlen goedzak: znw., v., seutebeeze, seutebeezen goedzakje: znw., o., vklw., dzuêlekes, dzuêlekes goedzakje: znw., o., vklw., dzuêlkes, dzuêlkes goedzakje: znw., o., vklw., goezaksken, goezakskes goedzakje: znw., o., vklw., seutebeesken, seutebeeskes goestinetje: znw., o., vklw., goesteensken, goesteenskes goesting: znw., m., kriêk, kriêken goesting: znw., v.goesteenë, goesteenën goesting: znw., v., goeste, goestingje: znw., v., vklw.goesteensken, goesteenskes gokken: ww., wiêten, wiêtege, gewiêt golf: znw., m., golf, golven golfje: znw., o., vklw., golfken, golfkes gom: znw., m., goum, goumen gompje: znw., o., vklw., goumken, goumkes gonzen: ww., roonken, roonktege, geroonkt goochelaar: znw., m., schamatur, schamaturs goochelaar: znw., m., tuêveriêre, tuêveriêrs goochelaarster: znw., v., schamateuze, schamateuzen goochelaarster: znw., v., tuêveriêrstere, tuêveriêrsters goochelaarstertje: znw., o., vklw., schamateusken, schamateuskes goochelaarstertje: znw., o., vklw., tuêveriêrsterken, tuêveriêrsterkes goochelaartje: znw., o., vklw., schamaturken, schamaturkes goochelaartje: znw., o., vklw., tuêveriêrke, tuêveriêrke goochelen: ww., tuêveren, tuêverdege, getuêverd gooien: ww., wèrpen, wiêrpe, geworpen goot: oud-Vl., groef, goot: znw., v., goote, gooten goot: znw., v., zèpe, zèpen gootje: znw., o., vklw., gootsen, gootses gootje: znw., o., vklw., zèpken, zèpkes gootsteen: znw., m., gootstiên, gootstiênen gootsteen: znw., m., poombak, poombaken gootsteentje: znw., o., vklw., gootstiênsen, gootstiênses gootsteentje: znw., o., vklw., poombaksken, poombakskes gordijn: znw., v., gordijne, gordijnen gordijntje: znw., o., vklw., gordijnsen, gordijnses goud: znw., o., gèid, gouden: bn., gèiën, goudvis: znw., m., gèiviês, gèiviêsen goudvisje: znw., o., vklw., gèiviêsken, gèiviêskes graad: znw., v., groêd, groêden graaf: znw., m., graaf, graaven graag: bn., bw., giêren, graan: znw., o., groên, groênen graasland, vaak hoger gelegen dan de hooilanden: oud-Vl., wede, graasland, vaak hoger gelegen dan de hooilanden: oud-Vl., weide, graat: znw., m., groêt, groêten graat: znw., v., steekere, steekers graatje: znw., o., vklw., groetsen, groetses graatje: znw., o., vklw., steekerken, steekerkes graatmager: bn., bw., groêtmoêëre, graatmager: wgr., dzuust 't vèl oover de biênen, gracht: oud-Vl., dijk, gracht: oud-Vl., wal, gracht: znw., m., gracht, grachten grachtje: znw., o., vklw., grachteken, grachtekes graf: znw., o., graf, groêven grafdelver: znw., m., groêfmoêkere, groêfmoêkers grafdelver: znw., v., groêfmoêkstere, groêfmoêksters grafje: znw., o., vklw., groêfken, groêfkes grammafoonplaat: znw., v., ploête, ploêten grammafoonplaatje: znw., o., vklw., plootsen, plootses grammefoon: znw., m., ploêtespeelere, ploêtespeelers granaatappel: oud-Vl., garnate, granaatsteen: oud-Vl., garnate,
grap: znw., v., farse, farsen grapjas: znw., m., farsur, farsurs grapjas: znw., m., kemiek, kemieken grapjas: znw., v., farseuze, farseuzen grapjas: znw., v., kemieke, kemieken grapjasje: znw., o., vklw., farseuzeken, farseuzekes grapjasje: znw., o., vklw., farsurken, farsurkes grapjasje: znw., o., vklw., kemieksken, kemiekskes grapje: znw., v., farse, farsen grappig: bn., bw., kemiek, gras: znw., o., gès, gras rond koeienvlaai: znw., m., vèthul, vèthulen grasland: znw., v., miêsgoudze, miêsgoudzen graslandje: znw., o., vklw., miêsgoudzeken, miêsgoudzekes grasmaand: znw., m., apriêl, grasmaand: znw., v., gèsmoond, grasparkiet: znw., m., peruus, peruusen grasperk: znw., o., gèsplèin, gèsplèinen grasperk: znw., v., peloeze, peloezen grasperkje: znw., o., vklw., gèsplèinsen, gèsplèinses grasperkje: znw., o., vklw., peloezeken, peloezekes grasplein: znw., o., gèsplèin, gèsplèinen graspleintje: znw., o., vklw., gèsplèinsen, gèsplèinses gratis: bw., gratis, grauw: bn., grèi, gravel: wgr., stiêngruis, gravin: znw., v., graviêne, graviênen gravinnetje: znw., o., vklw., graviêneken, graviênekes grazen: oud-Vl., eeuwen, grazen: ww., wiêën, wiêtege, gewiêt grendel: znw., m., schof, schooven grendeltje: znw., o., vklw., schofken, schofkes grens: znw., v., fronsiêre, fronsiêren grens: znw., v., grèns, grènzen grensboom: oud-Vl., wachtboom, grenssteen: znw., m., poêle, poêlen grensstrook: oud-Vl., ree, grensstrook: oud-Vl., reen, greppel: znw., v., voore, vooren greppeltje: znw., o., vklw., voorken, voorkes griep: znw., m., griep, grieperig: bn., griepachteg, griesmeel: znw., m., smoel, smoelen grijs: bn., grijs, gril: znw., v., griêl, griêlen grimas: znw., m., froet, froeten grimas: znw., m., froetere, froeters grimasje: znw., o., vklw., froeterken, froeterkes grimasje: znw., o., vklw., froetsen, froetses grint: znw., m., gravee, grint: znw., v., kèirèilde, groeien: ww., groeën, groedege, gegroed groen: bn., groen, groen: znw., o., groen, groene: znw., v., groene, groene groenen: znw., m., groenen, groene groente: znw., o., groensel, groensels groententuin: znw., m., lochteenk, lochteenën groentenvergiet: znw., o., stramijn, stramijnen groentenzeef: znw., o., vergiet, vergieten groenzwaarde: oud-Vl., groeze, groep: znw., m., groep, groepen groep: znw., m., troep, troepen groep woningen groter dan een dorp, maar kleiner dan een stad: oud-Vl., vleck, groepje: znw., o., vklw., groepken, groepkes groepje: znw., o., vklw., troepken, troepkes groet: znw., m., groet, groeten groeten: ww., groeten, groetege, gegroet
groeten: ww., saluuweeren, saluuweerdege, gesaluuweerd groetje: znw., o., vklw., groetsen, groetses groezelig: bn., bw., vies, vieze, vies, viezer, viest, vieste groezelig: bn., bw., vuil, grompot: znw., m., roonkere, roonkers grompot: znw., v., roonkstere, roonksters grompotje: znw., o., vklw., roonkerken, roonkerkes grompotje: znw., o., vklw., roonksterken, roonksterkes grond: znw., v., groênd, groênden grondwerker: znw., m., tèrasier, tèrasiers grondwerkster: znw., v., grondwèrkstere, grondwèrksters groot: bn., bw., gruêt, groot: wgr., gruête kastaar, groot: wgr., gruête klose, groot blokperceel bij een familiale exploitatie van aanzien: oud-Vl., hoeve, grootmoeder: znw., v., gruêtmoedere, gruêtmoeders grootmoedertje: znw., o., vklw., gruêtmoederken, gruêtmoederkes grootvader: znw., v., gruêtvoêdere, gruêtvoêders grootvadertje: znw., o., vklw., gruêtvoêderken, gruêtvoêderkes grote: znw., v., gruête, gruête grote boerderij: oud-Vl., hof, grote boerderij: oud-Vl., neerhof, grote boerderij: znw., m., hof, hooven grote borsten: znw., m., balkoonk, balkoons grote hoeve: oud-Vl., dorp, grote hoeve met bijhorende kouters: oud-Vl., dorp, grote knikker: znw., m., bolekèt, bolekèten grote mond: wgr., gruêt lawèit, grote oog: znw., v., baluêë, baluêën grote overdekte ruimte: oud-Vl., halle, grote school: wgr., gruête schoole, grote schoonmaak : wgr., gruête kuis, grote toren: oud-Vl., grote torre, grote trekknuppel: znw., m., zweenële, zweenëls groten: znw., m., gruêten, gruête Grotenberge: znw., o., Brèivèlde, Grotenbergestraat: wgr., berg van Brèivélde, grutten, met name boekweit en haver: oud-Vl., gruute, gruwelijk: bn., bw., grèiëlijk, Guinees biggetje: wgr., ziê rèitsen, gulp: znw., m., spriet, sprieten gulpje: znw., o., vklw., sprietsen, sprietses gunst: znw., o., plezier, plezieren Gustaaf: znw., m., Guust, guur: bn., bw., zuur, guure wind: wgr., 'ne zuure wènd,
ha: tw., haa, haag: znw., v., hoêë, hoêën haagje: znw., o., vklw., hoêgsken, hoêgskes haak: znw., m., hoêk, hoêken haakje: znw., o., vklw., hoêksken, hoêkskes haan: wgr., hoêne steeken, haan: znw., m., hoêne, hoênen haantje: znw., o., vklw., hoêneken, hoênekes haar: tw., dt., jèrt, haar: vnw., heur, haar: znw., o., hoêr, hoêren haard: znw., m., hèrd, hèrden haardje: znw., o., vklw., hèrdsen, hèrdses haardot: znw., m., toep, toepen haardotje: znw., o., vklw., toepken, toepkes haardracht: znw., v., kwafuure, kwafuuren haargolf: znw., m., bèk, bèken haarhamer: znw., m., hoêrhoomere, hoêrhoomers haarkliefster: znw., v., hèrtefrètstere, hèrtefrètsters haarkliefster: znw., v., hoêrkliefstere, hoêrkliefsters haarkliefster: znw., v., siekaneuze, siekaneuzen
haarkliefstertje: znw., o., vklw., hèrtefrètsterken, hèrtefrètsterkes haarkliefstertje: znw., o., vklw., hoêrkliefsterken, hoêrkliefsterkes haarkliefstertje: znw., o., vklw., siekaneusken, siekaneuskes haarkliever: znw., m., hèrtefrètere, hèrtefrèters haarkliever: znw., m., hoêrklievere, hoêrklievers haarkliever: znw., m., siekaneur, siekaneurs haarklievertje: znw., o., vklw., hèrtefrèterken, hèrtefrèterkes haarklievertje: znw., o., vklw., hoêrklieverken, hoêrklieverkes haarklievertje: znw., o., vklw., siekaneurken, siekaneurkes haarspeld: znw., v., hoêrspèle, hoêrspèlen haarspeldje: znw., o., vklw., hoêrspèleken, hoêrspèlekes haarspit: znw., o., oumbeeld, oumbeelden haartje: znw., o., vklw., hoêrken, hoêrkes haas: znw., m., hoêze, hoêzen haasje: znw., o., vklw., hoêzeken, hoêzekes haast: bw., presee, haast: znw., m., presee, haast: znw., v., hoêste, haasten: ww., hoêsten, hoêstege, gehoêst haastig: bn., bw., gepreseerd, haastig: bn., bw., hoêsteg, hadden een grondheerlijke functie: oud-Vl., meiers, hagedis: znw., v., lèkertiêse, lèkertiêsen hagel: znw., m., hoêële, hoêëls hagelbui: znw., v., hoêëlbuië, hoêëlbuiën hagelen: ww., hoêëlen, hoêëldege, gehoêëld hak: znw., v., broêke, broêken hakblok: znw., m., kapblok, kapbloken haken: ww., hoêken, hoêktege, gehoêkt haken: ww., kresteeren, kresteerdege, gekresteerd hakkelen: ww., hakelen, hakeldege, gehakeld hakken: ww., broêken, broêktege, gebroêkt hakken: ww., kapen, kapte, gekapt hakmes: znw., o., kapmès, kapmèsen hal: znw., v., hale, halen halen: ww., hoêlen, hoêldege, gehoêld half: bn., bw., half, halve, halfs, halver, halfst, halfste half weg: wgr., halver weeë, halfoogst: znw., m., halfuêgst, halletje: znw., o., vklw., haleken, halekes halsband: znw., m., koljee, koljees halsdoek: znw., m., halsdoek, halsdoeken halsdoek: znw., m., saal, saalen halsdoek: znw., m., sarp, sarpen halsdoekje: znw., o., vklw., halsdoeksken, halsdoekskes halsdoekje: znw., o., vklw., saalken, saalkes halsdoekje: znw., o., vklw., sarpken, sarpkes halsjuk: znw., o., gariêl, gariêlen halsketting: znw., v., halskeeteenë, halskeeteeën halt: tw., halt, halt: tw., hou, halve gare: znw., m., halven, halve halve gare: znw., m., tuurlewuut, tuurlewuuten halve gare: znw., v., halve, halve halve gare: znw., v., tuurlewuute, tuurlewuuten halve garentje: znw., o., vklw., tuurlewuuteken, tuurlewuutekes halve garentje: znw., o., vklw., tuurlewuutsen, tuurlewuutses ham: znw., v., hèspe, hèspen hamer: znw., m., hoomere, hoomers hamertje: znw., o., vklw., hoomerken, hoomerkes hampje: znw., o., vklw., hèspken, hèspkes hand: znw., o., hand, handen handdoek: znw., m., handdoek, handdoeken handdoekje: znw., o., vklw., handdoeksken, handdoekskes handelaar: znw., m., marsènk, marsènks handelen: ww., handelen, handelge, gehandeld handgegraven waterplas: oud-Vl., vijver, handje: znw., o., vklw., hèindsen, hèindses
handkar: znw., v., steekkère, steekkèren handschoen: znw., v., wante, wanten handschoenmaakster: znw., v., wantemoêkstere, wantemoêkstere handschoenmaker: znw., m., wantemoêkere, wantemoêkers handschoentje: znw., o., vklw., wèintsen, wèintses handtas: znw., v., zakos, zakosen handtastje: znw., o., vklw., zakosken, zakoskes handvol: znw., v., puête, puêten handzaag: znw., v., dzoozèfzoêë, dzoozèfzoêën handzaagje: znw., o., vklw., dzoozèfzoêgskes, dzoozèfzoêgskes hangen: ww., hèinën, hèindege, gehèinën hangslot: znw., m., karna, karnas hangslot: znw., o., moleslot, moleslooten hangslotje: znw., o., vklw., karnaasken, karnaaskes hangslotje: znw., o., vklw., moleslootsen, molesloutses hangweegschaal: znw., m., usele, usels hangweegschaaltje: znw., o., vklw., uselken, uselkes hapje: znw., o., vklw., broksken, brokskes hard: bn., bw., hard, hardsteen: oud-Vl., trapsteen, haren: ww., hoêren, hoêrdege, gehoêrd haring: znw., m., hoêreenk, hoêreenën hark: znw., v., broêke, broêken hark: znw., v., riêke, riêken harken: ww., broêken, broêktege, gebroêkt hart: znw., o., hèrte, hèrten hartaanval: znw., v., ataake, ataaken hartinfarct: znw., o., hèrtinfakt, hèrtinfakten hartje: znw., o., vklw., hèrteken, hèrtekes hartkwaal: znw., v., hèrtziekte, hèrtziekten haten: ww., hoêten, hoêtege, gehoêt haven: znw., v., hoêven, hoêvens havenarbeider: znw., m., dokwèrkere, dokwèrkers havenarbeidster: znw., v., dokwèrkstere, dokwèrksters haver: znw., v., hoêvere, havermoutpap: znw., v., hoêvermèitpap, hoêvermèitpapen hazelaar: oud-Vl., hassel, hazelaar: znw., m., hoêzeleêre, hoêzeleêren hazelnoot: znw., v., hoêzelnoote, hoêzelnooten hazenlip: znw., m., hoêzemond, hoêzemonden hazewind: znw., m., hoêzewènd, hoêzewènden hé: tw., hee, hé: tw., hij, hè: tw., aj, hebben: ww., hèin, oo, g'haad Hector: znw., m., Tor, heel: bn., bw., èrg, heel: bn., bw., giêlegans, heel wat: wgr., ghiêl veele, heen: bw., deur, heer: znw., m., hiêre, hiêren heertje: znw., o., vklw., hiêrken, hiêrkes hees: bn., bw., hiês, heester: znw., m., struik, struiken heet: bn., bw., hiêt, hei: tw., hijla, hei: tw., hijlaba, heila: tw., hijla, heila: tw., hijlaba, heimelijk: bn., bw., geniepeg, heimelijk: bn., bw., hèimelijk, hek als toegang tot een omheind terrein: oud-Vl., hekken, hekel: znw., m., piek, pieken hekken: znw., o., hèken, hèkens hekkentje: znw., o., vklw., hèksken, hèkskes heks: znw., o., sèrpènt, sèrpènten heks: znw., v., hèkse, hèksen heksje: znw., o., vklw., hèkseken, hèksekes
heksje: znw., o., vklw., sèrpijntsen, sèrpijntses hel: bn., bw., schiêterend, hel: znw., v., hèle, hèlen hela: tw., hijla, helaas: tw., èijejèi, helaas: wgr., spijteg genoeg, held: znw., m., hèld, hèlden Heldenlaan: znw., v., Neerstroête, helemaal: bn., bw., giêlegans, helling: oud-Vl., hell, helling waarop een windmolen staat: oud-Vl., berg, helm: znw., m., hèlme, hèlmen helmpje: znw., o., vklw., hèlmken, hèlmkes helpen: wgr., 'n hèintsen toesteeken, helpen: ww., hèlpen, hielpe, geholpen hem: vnw., hèm, hemd: znw., o., hènde, hènden hemd met korte mouwen: znw., m., lakos, lakozen hemdeslip: znw., v., hèndeslèpe, hèndeslèpen hemdeslipje: znw., o., vklw., hèndeslèpken, hèndeslèpkes hemdje: znw., o., vklw., hèndeken, hèndekes hemdje met korte mouwen: znw., o., vklw., lakosken, lakoskes hemel: znw., m., heemele, heemels hemelgespan: znw., m., lucht, Hemelvaart: znw., m., Heemelvoêrt, Hemelveerdegem: znw., o., Sientzans, hemorroïden: znw., o., speen, speenen hemostase: znw., v., roefe, roefen hen: vnw., holder, hen: znw., v., hiêne, hiênen hengst: znw., m., heenkst, heenksten hengstig: bn., heenksteg, hennenhok: znw., o., kiekekot, kiekekoten hennetje: znw., o., vklw., hiêneken, hiênekes herbeginnen: ww., hèrbegiênen, hèrbegone, hèrbegonen herberg: znw., m., kafee, kafees herberg: znw., o., stamenee, stamenees herbergje: znw., o., vklw., kafeetsen, kafeetses herbergje: znw., o., vklw., stameneeken, stameneekes herderskruid: znw., o., vklw., portemeneeken, portemeneekes herenhuis: znw., o., hiêrenhuis, hiêrenhuizen herfst: znw., m., hèrfst, hèrfsten herfstmaand: znw., o., sèptèmbere, herfstmaand: znw., v., hèrfstmoond, herhalen: ww., hèrbegiênen, hèrbegiêndege, hèrbegonen herinneren: ww., rapeleeren, rapeleerdege, gerapeleerd herkomst: znw., v., afkoumste, afkoumsten hersen: znw., v., hèrsen, hèrsens herstellen: ww., reepareeren, reepareerdege, gereepareerd hert: znw., o., hèrt, hèrten hertje: znw., o., vklw., hèrtsen, hèrtses hervatten: ww., hèrbegiênen, hèrbegiêndege, hèrbegonen Herzele: znw., o., Hiêzele, hesp: znw., v., hèspe, hèspen hespje: znw., o., vklw., hèspken, hèspkes het: lidw., vnw., het, heten: ww., hiêten, hiêtege, gehiêten hetgeen: vnw., 't giên, hetzij: vgw., 't zij, heup: znw., v., heupe, heupen heupje: znw., o., vklw., heupken, heupkes heuvel waarop een windmolen staat: oud-Vl., berg, hier: bw., hier, hier: wgr., hier noêr toe, hieraan: bw., hieroên, hierdoor: bw., hierdeure, hiermee: bw., hiermee, hierna: bw., hiêrnoêr,
hierom: bw., hieroume, hierover: bw., hieroovere, hiertoe: bw., hiertoe, hiervan: bw., hiervan, hij: vnw., hij, hijgen: ww., hijën, hijdege, gehijd hik: znw., m., sniêk, sniêken hikken: ww., sniêken, sniêktege, gesniêkt Hillegem: znw., o., Hiêlegèm, hinder: znw., v., zenoêse, zenoêsen hinderen: ww., zeneeren, zeneerendege, gezeneerd hinderlijk: bn., bw., masant, hinken: ww., heenkelen, heenkeldege, geheenkeld hinken: ww., mèinken, mèinktege, gemèinkt hinkhoest: znw., m., keenkhoest, keenkhoesten hitsig: bn., bw., worm, hitsig: bn., vnw., hiêtseg, hoe: bw., vgw., hoe, hoed: znw., m., hoed, hoeden hoeden: ww., ouppasen, pastege oup, oup gepast hoedje: znw., o., vklw., hoedsen, hoedses hoek: oud-Vl., winkel, hoek: znw., m., hoek, hoeken hoek waar wegen samenkomen: oud-Vl., knock, hoekje: znw., o., vklw., hoeksken, hoekskes hoen: znw., v., hiêne, hiênen hoentje: znw., o., vklw., hiêneken, hiênekes hoer: znw., v., hoere, hoeren hoerenloper: znw., m., hoereluêpere, hoereluêpers hoerenlopertje: znw., o., vklw., hoereluêperken, hoereluêperkes hoertje: znw., o., vklw., hoerken, hoerkes hoes: znw., o., flewijn, flewijnen hoesten: ww., hoeksten, hoekstege, gehoekst hoestje: znw., o., vklw., flewijnsen, flewijnses hoeve: znw., v., hoeve, hoeven hoeveboter: wgr., boeren bootere, hoeveel: telw., hoeveele, hoeveelheid: znw., v., hoeveelhijd, hoeveelheeden hoeveelste: telw., hoeveelste, hoeven: ww., moeten, moeste, gemoeten hoevetje: znw., o., vklw., hoeveken, hoevekes hoewel: vgw., alhoewè, hoezeer: vgw., alhoewè, hof: znw., m., hof, hooven hof rond een kerk: oud-Vl., kerkhof, hofje: znw., o., vklw., hooveken, hoovekes hofken: znw., o., vklw., hooveken, hoovekes hofmadeliefje: oud-Vl., kassautses, hofmadeliefje: oud-Vl., kassauwe, hoge hoed: znw., m., sapoobuus, sapoobuuzen hoge hoedje: znw., o., vklw., sapoobuusken, sapoobuuskes hok: znw., o., kot, kooten hokje: znw., o., vklw., kootsen, kootses hol: znw., o., hol, hoolen hola: tw., hijla, holletje: znw., o., vklw., hooleken, hoolekes homo: znw., v., zanète, zanèten homofiel: znw., m., antrekuulur, antrekuulurs hond: znw., m., hoênd, hoênden hondenhok: znw., o., hoêndekot, hoêndekooten hondenkar: znw., v., hoêndekère, hoêndekèren hondenkaretje: znw., o., vklw., hoêndekèreken, hoêndekèrekes hondenstaart: znw., m., hoêndestèrt, hoêndestèrten hondenstaartje: znw., o., vklw., hoêndestèrtsen, hoêndestèrtses honderd: telw., hoênderd, honderdduizend: telw., hoênderdduusd, honderdduizenste: telw., hoênderdduuste, honderste: telw., hoênderste,
hondje: znw., o., vklw., hoondsen, hoondses hondsdolheid: znw., v., roêzernijë, roêzernijën honger: znw., m., hoonëre, honing: znw., m., ziêm, honingbes: znw., m., ziêmbeeze, ziêmbeezen hoofd: znw., m., keetele, keetels hoofd: znw., m., koup, koupen hoofd: znw., o., huêfd, huêfden hoofdje: znw., o., vklw., huêveken, huêvekes hoofdje: znw., o., vklw., keetelken, keetelkes hoofdje: znw., o., vklw., koupken, koupkes hoofdkaas: znw., v., huêfflake, huêfflaken hoofdpijn: znw., v., huêfpijne, huêfpijnen hoofdpijn: znw., v., kouppijne, kouppijnen hoog: bn., bw., huê(g), hoog zingen: ww., schiêteren, schiêterdege, geschiêterd hoogdag: znw., m., huêgdag, huêgdagen hoogst: bw., huêgst, hoogstens: wgr., huêp èn al, Hoogstraat: znw., v., Huêgstroête, hooi: znw., o., heu, hooiberg: znw., m., upere, upers hooiland, veelal laaggelegen en langs een waterloop: oud-Vl., meers, hooimaand: znw., v., heumoond, hooimaand: znw., v., juulie, hooischelf: znw., m., heuschèlf, heuschèlven hooivork: znw., v., gaafle, gaafels hooivork: znw., v., vurke, vurken hooizolder: znw., m., schèlf, schèlven hoop: wgr., oup nen huêp, hoop: znw., m., huêp, huêpen hoor: tw., hèin, hoor: tw., zaan, hoorn: znw., m., toetere, toeters hoorntje: znw., o., vklw., toeterken, toeterkes hopen: ww., hoopen, hoopen, gehoopt horen: ww., huêren, huêrdege, gehuêrd hork: znw., m., loumperiêk, loumperiêken horkje: znw., o., vklw., loumperiêksken, loumperiêkskes horloge: znw., v., horloodze, horloodzen horlogetje: znw., o., vklw., horloodzeken, horloodzekes horzel: znw., m., hosele, hosels hot: tw., dt.tuuk, hottentot: znw., m., hotentot, hotentoten hottentot: znw., v., hotentote, hotentoten hottentotje: znw., o., vklw., hotentotsen, hotentotses hou: tw., dt.hou, houden: ww., hèiën, hield, gehèiën houden van: wgr., hèiën van, hout: znw., o., heit, houten: bn., hèiten, houten overstapje als toegang tot een omheind terrein: oud-Vl., stichel, houthok: znw., v., hèitmijte, hèitmijten houtkachel: znw., v., hèitstoove, hèitstooven houtskool: znw., v., bluskoole, bluskoolen hovaardig: bn., bw., huêvèrdeg, hovaardig: bn., bw., preetansjeus, preetansjeuze, preetansjeus, preetansjeuzer, preetansjeust, preetansjeuste huichelaar: znw., m., muilentrèkere, muilentrèkers huichelaar: znw., m., schijnhèilegoêrd, schijnhèilegoêrds huichelaar: znw., m., smoelentrèkkere, smoelstrèkkers huichelaar: znw., m., tootentrèkere, tootentrèkers huichelaarster: znw., v., muilentrèkstere, muilentrèksters huichelaarster: znw., v., schijnhèilegoêrde, schijnhèilegoêrde huichelaarster: znw., v., smoelentrèkstere, smoelentrèksters huichelaarster: znw., v., tootentrèkstere, tootentrèksters huichelaarstertje: znw., o., vklw., muilentrèksterken, muilentrèksterkes huichelaarstertje: znw., o., vklw., schijnhèilegoêrdeken, schijnhèilegoêrdekes
huichelaarstertje: znw., o., vklw., smoelentrèksterken, smoelentrèksterkes huichelaarstertje: znw., o., vklw., tootentrèksterken, tootestrèksterkes huichelaartje: znw., o., vklw., muilentrèkerken, muilentrèkerkes huichelaartje: znw., o., vklw., schijnhèilegoêrdsen, schijnhèilegoêrdses huichelaartje: znw., o., vklw., smoelentrèkerken, smoelentrèkerkes huichelaartje: znw., o., vklw., tootentrèkerken, tootestrèkerkes huichelen: wgr., doen asof, huichelen: wgr., hèimelijk doen, huid: znw., o., vèl, vèlen huidenbewerker: oud-Vl., pilter, huidschimmelvlek: znw., o., katrienewiel, huiduitslag: znw., m., brand, huidziekte: znw., v., vèlziekte, vèlziekten huik: oud-Vl., faelge, huilebalk: znw., v., kt., schriêmkonte, schriêmkonten huilen: ww., huilen, huildege, gehuild huilen: ww., schriêmen, schriêmdege, geschriêmd huis: znw., o., huis, huizen huis van lichte zeden: znw., v., cabardoeze, cabardoezen huisarts: znw., m., dokteur, dokteurs huisarts: znw., v., dokterèse, dokterèsen huisbaas: znw., m., huismiêstere, huismiêsters huisbaasje: znw., o., vklw., huismiêsterken, huismiêsterkes huisbazin: znw., v., huismiêstèse, huismiêstèsen huisbazinnetje: znw., o., vklw., huismiêstèsken, huismiêstèskes huisdeur: znw., v., buitendeure, buitendeuren huishoudelijke ruzie: wgr., en hoêr in de soepe, huishoudelijke ruzie: wgr., petrol in de soepe, huishouden: znw., o., huishèiën, huishèiëns huishuur: znw., m., pacht, pachten huismeester: znw., m., huismiêstere, huismiêsters huismeesteres: znw., v., huismiêsterèsse, huismiêsterèssen huistaak: znw., o., huiswèrk, huiswèrken huiswerk: znw., m., devwaar, devwaars huiswerk: znw., o., huiswèrk, huiswèrken huiswerkje: znw., o., vklw., devwaarken, devwaarkes huiswerkje: znw., o., vklw., huiswèrksken, huiswèrkskes hul: znw., m., hul, hulen huldigen: wgr., iêre bewijzen, hullen: ww., oumgeeven, goove oume, oum gegeeven hulletje: znw., o., vklw., huleken, hulekes hulp: znw., v., hulpe, hulpen hulpje: znw., o., vklw., hulpken, hulpkes humeur: znw., v., geziêndhijd, geziêndheeden humusrijke aarde: wgr., vète groênd, hun: vnw., holder, huppelen: ww., trampelen, trampeldege, getrampeld huren: ww., pachten, pachtege, gepacht hut: znw., v., hute, huten hut: znw., v., kabane, kabanen hutje: znw., o., vklw., huteken, hutekes hutje: znw., o., vklw., kabaneken, kabanekes hutsepot: znw., m., hutsepot, hutsepotten hutsepotje: znw., o., vklw., hutsepoutsen, hutsepoutses huurcontract: znw., o., bèil, bèilen huurder: znw., m., pachtere, pachters huurwoning: znw., o., pachthuis, pachthuizen huwelijk: znw., m., trèi, trèien huwelijksaankondiging: wgr., afroepen in de kèrke,
ia: tw., dt.ieäa, idee: znw., o., gedacht, gedachten identiteitskaart: znw., m., paspor, paspors ie: vnw., hij, ieder: vnw., ieder, iedereen: vnw., aleman, iedereen: vnw., iederiên, iemand: vnw., iemand,
iemand: znw., m., iemand, iemand die alles in de war brengt: oud-Vl., werregaren, iemand die rusteloos is en niet kan stilzitten: oud-Vl., werregaren, Ieper: znw., o., Ieperen, iets: bw., vnw., iet, ietsepietsie: wgr., en beetsen, ijdel: bn., bw., pront, ijdeltuit: znw., m., m., parètemoêkere, parètemoêkers ijdeltuit: znw., v., parète, parèten ijdeltuite: znw., v., parète, parèten ijdeltuite: znw., v., parètemoêkstere, parètemoêksters ijdeltuitetje: znw., o., vklw., parèteken, parètekes ijdeltuitetje: znw., o., vklw., parètemoêksterken, parètemoêksterkes ijdeltuitje: znw., o., vklw., parèteken, parètekes ijdeltuitje: znw., o., vklw., parètemoêkerken, parètemoêkerkes ijle haring: znw., m., leegoêrd, leegoêrds ijlen: ww., ijlen, ijldege, geïjld ijs: znw., m., ijskrijm, ijskrijmen ijs: znw., m., krijmalaglas, krijmalaglazen ijs: znw., o., ijs, ijshoorn: znw., m., toetere, toeters ijshoorntje: znw., o., vklw., toeterken, toeterkes ijsje: znw., o., vklw., ijskrijmken, ijskrijmkes ijsje: znw., o., vklw., krijmalaglasken, krijmalaglaskes ijsje: znw., o., vklw., krijmken, krijmkes ijskarretje: znw., o., vklw., krijmkèreken, krijmkèrekens ijskoud: bn., bw., ijskèi(d), ijskoud: wgr., wriê kèid, ijverig: bn., bw., vandevuêren, ijverig: bn., bw., veroet, ijzel: znw., m., ijzele, ijzels ijzeren eg: znw., v., piêneede, piêneeden ijzeren houvast in muren: oud-Vl., anker, ijzeren staaf: znw., m., petrèil, petrèilen ijzeren staaf: znw., m., poetere, poeters ijzerhoudende aarde: znw., o., ijzermoêl, ijzersterk: bn., ijzerstèrk, ik: vnw., iêk, ik: vnw., 'k iêk, immers: bw., toch, immuniteit: oud-Vl., vrijhede, impotent: bn., bw., kèi(d), impotent: wgr., nie keunen, in: bw., vz., iên, in de week zetten: wgr., te wiêk zèten, in hokken bijeen zetten: ww., stuiken, stuiktege, gestuikt in orde komen: wgr., goe koumen, in ruil voor: wgr., iên de pluitse van, in strijd met: wgr., teeën iên, in zover: wgr., iên zoovère, inburgeren: ww., iênburgeren, burgerde iên, iên geburgerd inderdaad: bw., wèrkelijk, indien: vgw., iêngeval, ineen: bw., iêniên, ineens: bw., iêniênekiêr, ineenstorten: ww., toekoeken, koektege toe, toe gekoekt ineenstorten: ww., toesmaken, smaktege toe, toe gesmakt ingesloten: bn., iêngeslooten, ingeval: vgw., as, ingeval: vgw., iêndien, ingeval: vgw., iêngeval, ingevolge: wgr., oên d' hand van, inhouden: ww., iênhèiën, hielde iên, iên gehèiën inhoudsmaat: oud-Vl., mudde, inkeping: znw., v., kèrte, kèrten inkt: znw., m., ènt, inpakken: ww., bunselen, bunseldege, gebunseld inrichten: ww., iênriêchten, riêchtege iên, iên geriêcht
inrijden: ww., iênrijën, reeë iên, iên gereeën inrit (boerderij): znw., o., hofgat, hofgaten inschenken: ww., iêngiêten, goote iên, iên gegooten insect: znw., o., iênsèkt, iênsèkten insektenbeet: znw., m., striêl, striêlen insektenbeet: znw., v., beete, beeten insektenbeet: znw., v., stèk, stèken insektenbeetje: znw., o., vklw., beeteken, beetekes insektenbeetje: znw., o., vklw., stèksken, stèkskes insektenbeetje: znw., o., vklw., striêlken, striêlkes inspanning: znw., v., iênspaneenë, iênspaneenën inspraak: znw., v., iênsproêke, iênsproêken insteken: ww., iênsteeken, stooke iên, iên gestooken instep: znw., v., gaine, gainen instrument: znw., o., iênstremènt, iênstremènten instrumentje: znw., o., vklw., iênstremijntsen, iênstremèntses integendeel: bw., iênteeëndiêl, internaat: znw., o., iênternoêt, iênternoêten internet: znw., o., iênternèt, iênternèten invloed: znw., m., iênvloed, iênvloeden inzicht: znw., o., weezen, inzitten: ww., iênziêten, zoête iên, iên gezeeten inzitten: ww., iênziêten , zoête iên, iên gezeeten Italiaan: znw., m., Ietaljondere, Ietaljonders Italiaans: znw., o., Ietaljons, Italiaanse: znw., v., Ietaljonse, Ietaljonse Italiaantje: znw., o., vklw., Ietaljondereken, Ietaljonderekes Italiê: znw., o., Ietoêlje,
ja: bw., tw., jaa, ja: bw., tw., jot, ja: wgr., jaa 'k, jaar: znw., o., joêr, joêren jaargetijde: znw., o., joêrgetijë, joêrgetijën jaarmarkt: znw., v., joêrmort, joêrmorten jaartje: znw., o., vklw., joêrken, joêrkes jachtterrein: oud-Vl., warande, Jacquês Lebel: znw., m., woêterapele, Jacquês Lebel: znw., m., zaklebèl, jagen: ww., joêën, joêgdege, gejoêgd jaloers: bn., bw., zaloes, jammer: bn., tw., spijteg, jammeren: ww., kloêën, kloêdege, gekloêgd jammerlijk: bn., bw., schabouëlijk, Jan Baptist: znw., m., Tieste, janken: ww., kt., blèten, blètege, geblèt januari: znw., v., janewoêre, januari: znw., v., lèimoond, januari: znw., v., nuuëmoond, Japan: znw., o., Japan, Japannees: znw., m., Japanees, Japaneezen Japanneesje: znw., o., vklw., Japaneesken, Japaneeskes Japanner: znw., m., Japanees, Japaneezen Japannese: znw., v., Japanese, jas: znw., m., frak, fraken jasje: znw., o., vklw., fraksken, frakskes jasmijn: znw., v., dzuuzemiene, dzuuzemienen jasmijnboom: znw., m., dzuuzemienenbuêm, dzuuzemienenbuêmen je: vnw., ge, jenever: znw., v., zenuivere, zenuivers jeneverbesstruik: oud-Vl., wachtelboom, jeuk: znw., v., joksel, joksels jeuken: ww., joken, joktege, gejokt jeukpoeder: znw., o., jokpoeëre, jokpoeërs jezelf: vnw., gijzèlve, Jezus: znw., m., Jeezuus, jicht: znw., o., flesijn, jicht: znw., v., bietses,
jij: vnw., gij, jijzelf: vnw., gijzèlve, jodin: znw., v., joodiêne, joodiênen jodiumtinctuur: znw., m., tènturjot, jong: bn., bw., joonk, jong: znw., o., joonk, joone jong vrouwelijk kipje: znw., o., vklw., poeldeken, poeldekes jonge kaas: wgr., joonë koês, jonge vrouwelijke kip: znw., v., poelde, poelden jongeman: znw., m., joonkman, joonkmans jongemannetje: znw., o., vklw., joonkmans, joonkmans jongen: tw., joonens, jongen: znw., m., joonen, joonens jongen: znw., o., vklw., maaneken, maanekes jongen, aardige -: wgr., snèle joonëne, jongen, aardige -: wgr., snèle kiêrle, jongen, aardige -: wgr., snèle vènt, jongen, dwaze -: wgr., oênuêzel vèintsen, jongen, ondeugende -: znw., o., vklw., pateeken, pateekes jongentje, ondeugend -: znw., o., vklw., pateeken, pateekes jongetje: znw., o., vklw., joonksken, joonkskes jongetje: znw., o., vklw., maneken, manekes jongvrouw: znw., v., joonkvrèië, joonkvrèiën jonk: znw., o., joonk, joone jonkje: znw., o., vklw., joonksken, joonkskes jood: znw., m., joode, jooden joodje: znw., o., vklw., joodeken, joodekes jou: vnw., ou, journaal: wgr., gesprooken dagblad, jouw: vnw., ounen, Jozef: znw., m., Dzèf, Jozef: znw., m., Tzeef, ju: tw., dt.juu, jubelen: ww., juubelen, juubelde, gejuubeld jubilee: znw., m., zuubelee, zuubelees jubileetje: znw., o., vklw., zuubeleeken, zuubeleekes judas: znw., m., dzuudas, dzuudasen judasje: znw., o., vklw., dzuudasken, dzuudaskes judo: znw., m., zuudoo, juffer: znw., v., iefrèi, iefrèiën juffertje: znw., o., vklw., iefrèiken, iefrèikes juffrouw: znw., v., gastiêne, gastiênen juffrouw: znw., v., iefrèi, iefrèiën juffrouwtje: znw., o., vklw., gastiêneken, gastiênekes juffrouwtje: znw., o., vklw., iefrèiken, iefrèikes juichen: ww., juiën, juichdege, gejuichd juist: bn., bw., dzuust, juist: bn., bw., zuust, juist: wgr., 't doot, juist geleden: wgr., kort geleen, juisten: znw., m., dzuusten, dzuuste juli: znw., v., heumoond, juli: znw., v., juulie, jullie: vnw., golder, juni: znw., v., juunie, juni: znw., v., ruêzemoond, juni: znw., v., zoomermoond, juttezak: znw., m., drolzak, drolzaken juttezaksje: znw., o., vklw., drolzaksken, drolzakskes juweel: znw., o., zuuwiêl, zuuwiêlen
kaak: znw., v., koêke, koêken kaakbeen: znw., o., koêkbiên, koêkbiênen kaakje: znw., o., vklw., koêksken, koêkskes kaakslag: znw., m., klèts, klètsen kaakslag: znw., m., plèts, plètsen kaakslag: znw., v., fliêtere, fliêters kaakslag: znw., v., kotkedoze, kotkedozen
kaakslag: znw., v., salawante, salawanten kaakslagje: znw., o., vklw., fliêterken, fliêterkes kaakslagje: znw., o., vklw., klètsken, klètskes kaakslagje: znw., o., vklw., kotkedozeken, kotkedozekes kaakslagje: znw., o., vklw., plètsken, plètskes kaakslagje: znw., o., vklw., salawanteken, salawantekes kaal: bn., bw., klèts, kaal: bn., bw., plèts , kaalhoofd: znw., m., klètskoup, klètskoupen kaalhoofd: znw., m., plètsekoup, plètsekoupen kaalhoofd: znw., v., sleere, sleeren kaalhoofdje: znw., o., vklw., klètskoupken, klètskoupkes kaalhoofdje: znw., o., vklw., plètsekoupken, plètsekoupkes kaalhoofdje: znw., o., vklw., sleerken, sleerkes kaalkop: znw., m., klètskoup, klètskoupen kaalkop: znw., m., plètsekoup, plètsekoupen kaalkop: znw., v., sleere, sleeren kaalkopje: znw., o., vklw., klètskoupken, klètskoupkes kaalkopje: znw., o., vklw., plètsekoupken, plètsekoupkes kaalkopje: znw., o., vklw., sleerken, sleerkes kaan: znw., v., koêën, kaantjes: znw., v., koêën, koêën kaars: znw., v., boezie, boezies kaars: znw., v., kiêse, kiêsen kaarsje: znw., o., vklw., boezieken, boeziekes kaarsje: znw., o., vklw., kiêsken, kiêskes kaart: znw., v., korte, korten kaarten: ww., korten, kortege, gekort kaarter: znw., m., kortere, korters kaartje: znw., o., vklw., koortsen, koortses kaartspel: znw., o., kortspèl, kortspeelen kaartster: znw., v., kortstere, kortsteren kaas: znw., m., koês, koêzen kaasje: znw., o., vklw., koêsken, koêskes kabaal: znw., o., lawèit, lawèiten kabas: znw., o., kaboês, kaboêzen kabasje: znw., o., vklw., kaboêsken, kaboêskes kabeljauw: znw., m., kabeljou, kabeljouën kabouter: znw., m., kaboutere, kabouters kaboutertje: znw., o., vklw., kabouterken, kabouterkes kachel: znw., m., duuvele, duuvels kachel: znw., v., stoove, stooven kacheltje: znw., o., vklw., duuvelken, duuvelkes kacheltje: znw., o., vklw., stoofken, stoofkes kadee: znw., m., kastaar, kastaaren kadeetje: znw., o., vklw., kastaarken, kastaarkes kader: znw., m., kadere, kaderen kadertje: znw., o., vklw., kaderken, kaderkes kaften: ww., spoêsemen, spoêsemdege, gespoêsemd kak: znw., m., kt., kakaa, kakaas kakenestje: znw., o., vklw., kakenijtsen, kakenijtses kakje: znw., o., vklw., kaksken, kakskes kakken: ww., schijten, scheete, gescheeten kakschool: znw., v., kakschoole, kakschoolen kakschooltje: znw., o., vklw., kakschoolken, kakschoolkes kalender: znw., m., almenak, almenaken kalendertje: znw., o., vklw., almenaksken, almenakskes kalf: znw., m., muten, mutens kalf: znw., o., kalf, kalven kalfje: znw., o., vklw., kalfken, kalfkes kalfje: znw., o., vklw., muteken, mutekes kalfskop: znw., m., kalfskoup, kalfskoupen kalfskoptje: znw., o., vklw., kalfskoupsken, kalfskoupskes kalm: bn., bw., kalm, kam: znw., m., kam, kamen kamaraad: znw., m., kameroêd, kameroêden kamaraadje: znw., o., vklw., kameroodsen, kameroodses kameel: znw., m., keemele, keemels
kameeltje: znw., o., vklw., keemelken, keemelkes kamer: znw., v., koomere, koomers kamerjas: znw., m., pèinwar, pèinwars kamerjasje: znw., o., vklw., pèinwarken, pèinwarkes kamertje: znw., o., vklw., koomerken, koomerkes kammetje: znw., o., vklw., kamken, kamkes kan: znw., v., kane, kanen kanarie: znw., m., kanoêreveuële, kanoêreveuëls kanarietje: znw., o., vklw., kanoêreveuëlken, kanoêreveuëlkes kanarievogel: znw., m., kanoêreveuële, kanoêreveuëls kanarievogeltje: znw., o., vklw., kanoêreveuëlken, kanoêreveuëlkes kandelaar: znw., m., kandeliêre, kandeliêrs kandelaartje: znw., o., vklw., kandeliêrken, kandeliêrkes kanker: znw., m., kènkere, kènkers kannetje: znw., o., vklw., kaneken, kanekes kanon: znw., o., kanoonk, kanoons kanonnetje: znw., o., vklw., kanoonksken, kanoonkskes kant: znw., o., kant, kantje: znw., o., vklw., kèintsen, kèintses kap: znw., v., kape, kapen kapblok: znw., m., kapblok, kapbloken kapblokje: znw., o., vklw., kapbloksken, kapblokskes kapel: znw., v., kapèle, kapèlen kapelaan: znw., m., oênderpaastere, oênderpaasters kapeltje: znw., o., vklw., kapèleken, kapèlekes kapje: znw., o., vklw., kapken, kapkes kapmantel: znw., m., kapesoonk, kapesoonks kapmanteltje: znw., o., vklw., kapesoonksken, kapesoonkskes kapmes: znw., o., kapmès, kapmèsen kapmesje: znw., o., vklw., kapmèsken, kapmèskes kapoen: znw., m., kapoen, kapoenen kapoen: znw., m., martekoo, martekoos kapoentje: znw., o., vklw., kapoensen, kapoenses kapoentje: znw., o., vklw., martekootsen, martekootses kapot: bn., kapot, kapotgaan: ww., kapotgoên, geenë kapot, kapot gegoên kapotgaan: ww., reenuweeren, reenuweerdege, gereenuweerd kapotmaken: ww., kapotmoêken, moêktege kapot, kapot gemoêkt kappen: ww., afdoen, dee af, afgedoên kapper: znw., m., kwafur, kwafurs kaproen: znw., v., puntmutse, puntmutsen kapster: znw., v., kwafeuse, kwafeuzen kapstertje: znw., o., vklw., kwafeusken, kwafeuskes kar: znw., v., kère, kèren karakter: znw., o., karaktère, karaktèren karamel: znw., o., spèk, spèken karamel: znw., v., pielde, pielden karamelletje: znw., o., vklw., pieldeken, pieldekes karamelletje: znw., o., vklw., spèksken, spèkskes karnemelk: znw., v., kiêremèlk, karnemelkpap: znw., m., kiêremèlkpap, kiêremèlkpapen karnemelksaus: znw., v., kiêremèlksèise, kiêremèlksèisen karnen: ww., kiêrnen, kiêrndege, gekiêrnd karnwiel: znw., o., kiêrnwiel, kiêrnwielen karrenhok: znw., v., remieze, remiezen kartje: znw., o., vklw., kèreken, kèrekes karton: znw., o., kartoonk, kartoonks kartonnen: bn., kartoonën, karwei: znw., o., karwij, karwijën karwei: znw., o., wèrk, wèrken kassei: znw., v., kasijë, kasijën kasseiweg: znw., v., kasijboêne, kasijboênen kasseiwegje: znw., o., vklw., kasijboonsen, kasijboonses kasserol: znw., v., kaserole, kaserolen kasseroltje: znw., o., vklw., kaseroleken, kaserolekes kast: wgr., iën de kase, kast: znw., v., kase, kasen kastanje: wgr., kastoonje noote,
kasteel: znw., o., kastiêl, kastiêlen kasteel, veelal omwald: oud-Vl., kasteel, kasteelheer: znw., m., kastiêlhiêre, kastiêlhiêren kasteelheertje: znw., o., vklw., kastiêlhiêrken, kastiêlhiêrkes kasteeltje: znw., o., vklw., kastiêlken, kastiêlkes kasteelvrouw: znw., v., kastiêlvrèië, kastiêlvrèiën kasteelvrouwtje: znw., o., vklw., kastiêlvrèiken, kastiêlvrèikes kastje: znw., o., vklw., kasken, kaskes kat: znw., v., kate, katen kat: znw., v., poeze, poezen kater: znw., m., koêtere, koêters katertje: znw., o., vklw., koêterken, koêterkes katholiek: bn., bw., katheliek, katholiek: znw., m., katheliek, kathelieken katholieke: znw., v., kathelieke, kathelieke katin: znw., v., katiëne, katiënen katje: znw., o., vklw., kateken, katekes katje: znw., o., vklw., poesken, poeskes kattejongetje: znw., o., vklw., katejoonksken, katejoonkskes kattejonk: znw., o., katejoonk, katejoonën kattepoep: znw., m., katestroênt, katestroênten kattepoepje: znw., o., vklw., katestroontsen, katestroontses kattin: znw., v., katiëne, katiënen kattin: znw., v., teeve, teeven kattinnetje: znw., o., vklw., katiëneken, katiënekes kattinnetje: znw., o., vklw., teefken, teefkes kauwen: ww., sieken, siektege, gesiekt kauwgom: znw., m., siek, sieken kazak: znw., v., kazake, kazaken kazakkendraaier: znw., m., kazakekiêrdere, kazakekiêrders kazakkendraaier: znw., m., kazakendrouëre, kazaksdrouërs kazakkendraaister: znw., v., kazakekiêrdstere, kazakekiêrdsters kazakkendraaister: znw., v., kazakendroustere, kazakendrousters keel: znw., v., keele, keelen keelholte: znw., o., keelgat, keelgaten keer: znw., m., kiêr, kiêren kegel: znw., m., keeële, keeëls kegelen: ww., keeëlen, keeëldege, gekeeëld kegeltje: znw., o., vklw., keeëlken, keeëlkes kei: bn., bw., wriê(d), kei: znw., m., kèi, kèien keikop: znw., m., kèikoup, kèikoupen keikopje: znw., o., vklw., kèikoupken, kèikoupkes kelder: znw., m., kèldere, kèlders keldergat: znw., o., kèldergat, kèldergaten keldergatje: znw., o., vklw., kèldergèitsen, kèldergèitses kelderslak: znw., v., kèlkderslèke, kèlkderslèken kelderslakje: znw., o., vklw., kèlkderslèksken, kèlkderslèkskes keldertje: znw., o., vklw., kèlderken, kèlderkes kelen: ww., slachten, slachtege, geslacht kemel: znw., m., keemele, keemels kemeltje: znw., o., vklw., keemelken, keemelkes kennen: ww., kènën, kèndege, gekènd kennis: wgr., kènèse hèin, kennis: znw., v., kènèse, kènèsen kennismaking (ouders verloofden): znw., v., woêfelëeteenë, woêfelëeteenën kenteken: znw., o., kèntiêken, kèntiêkens kentekentje: znw., o., vklw., kèntiêksken, kèntiêkskes kenwijsje: znw., o., vklw., veusken, veuskes kepie: znw., m., keepie, keepies kepietje: znw., o., vklw., keepieken, keepiekes kerel: znw., m., gajar, gajars kerel: znw., m., kadee, kadeeën kerel: znw., m., kadèt, kadèten kerel: znw., m., kiêrele, kiêrels kerel: znw., m., vèint, vèinten kerelin: znw., v., kiêreliênë, kiêreliênën kerelinnetje: znw., o., vklw., kiêreliêneken, kiêreliênekes
kereltje: znw., o., vklw., gajarken, gajarkes kereltje: znw., o., vklw., kadeeken, kadeekes kereltje: znw., o., vklw., kadètsen, kadètses kereltje: znw., o., vklw., kiêrelken, kiêrelkes kereltje: znw., o., vklw., vèintsen, vèintses keren: ww., kiêren, kiêrdege, gekiêrd kerk: znw., v., kèrke, kèrken kerkgang: znw., m., kèrkgèink, kèrkgèinën kerkhof: znw., o., kèrkhof, kèrkhooven kermen: ww., kèrmen, kèrmdege, gekèrmd kermis: znw., v., kiêrmèse, kiêrmèsen kermisplaats: znw., v., fuêre, fuêren kernbom: znw., m., atoomboum, atoomboumen kers: znw., v., kèze, kèzen kers: znw., v., schijtkèze, schijtkèzen kerselaar: znw., m., kèzeliêre, kèzeliêrs Kerselaar: znw., o., Kiêzere , kersje: znw., o., vklw., kriêksken, kriêkskes kersouwe: oud-Vl., kassauwe, Kerstdag: znw., m., Kèstdag, Kèstdoêën kerstman: znw., m., kèstman, kèstmanen Kerstmis: znw., m., Kèstdag, Kèstdoêën Kerstweek: znw., v., Kèstweeke, Kèstweeken ketel: znw., m., keetele, keetels keteltje: znw., o., vklw., keetelken, keetelkes ketting: znw., v., keeteenë, keeteenën ketting: znw., v., keetne, keetens kettingje: znw., o., vklw., keeteensken, keeteenskes keukenfornuis: znw., v., kwiezienjère, kwiezienjèren keukenhanddoek: znw., m., schootelhanddoek, schootelhanddoeken keutel: znw., m., keutele, keutels keuteltje: znw., o., vklw., keutelken, keutelkes kever: znw., m., keevere, keevers kevertje: znw., o., vklw., keeverken, keeverkes kibbelen: ww., kijven, kijfdege, gekeeven kieken: znw., o., kieken, kiekens kiekentje: znw., o., vklw., kieksken, kiekskes kiekenvlees: znw., o., kiekevliês, kiekevliêzen kiel: znw., m., kiel, kielen kiem: znw., v., kiêste, kiêsten kiemen: ww., kiêsten, kiêstege, gekiêst kiemen koren op veld: ww., schieten, schoote, geschooten kiemen van zaad: ww., uitschieten, schoote uit, uit geschooten kiemen verwijderen: ww., kiêsten, kiêstege, gekiêst kiempje: znw., o., vklw., kiêsteken, kiêstekes kies: znw., m., boktand, boktanden kiesje: znw., o., vklw., boktèinsen, boktèinses kieskeurig: bn., bw., diefiesiel, kietelen: ww., kietelen, kieteldege, gekieteld kiezell: znw., m., gravee, kiezelsteen: znw., o., vklw., kèiken, kèikes kiezen: ww., kiezen, kooze, gekoozen kijken: ww., kijken, keeke, gekeeken kijven: ww., kijven, kijfdege, gekeeven kikker: znw., m., pui, puiën kikkerbil: znw., v., puibiêle, puibiêlen kikkerbilletje: znw., o., vklw., puibiêleken, puibiêlekes kikkerdril: znw., o., puirèk, puirèken kikkertje: znw., o., vklw., puiken, puikes kikvors: znw., m., pui, puiën kikvorsje: znw., o., vklw., puiken, puikes killig: bn., bw., kiêleg, kilte: znw., v., kiêleghijd, kin: znw., m., kiênenbak, kiênenbaken kin: znw., v., kiêne, kiênen kind: znw., m., pagader, pagaders kind: znw., m., petotere, petoters kind: znw., m., snotere, snoters
kind: znw., m., steenkere, steenkers kind: znw., o., kènd, kènders kind: znw., o., schijtgat, schijtgaten kind: znw., o., stroêntgat, stroêntgaten kind: znw., v., flose, flosen kind: znw., v., ziêktiêle, ziêktiêlen kind dat veel watert: znw., o., piêsgat, piêsgaten kind dat veel watert: znw., v., piêskèise, piêskèisen kind dat veel watert: znw., v., ziêktiêle, ziêktiêlen kind, geadopteerd : wgr., oêngenoomen kènd, kind, levendig -: znw., o., spuêk, spuêken kind, mollig -: znw., v., brodze, brodzekes kind, onbeschaafd -: znw., o., hoerejoonk, hoerejoonks kind, verwend -: wgr., bedorven kènd, kind, verwend -: wgr., fèbe kiênsen, kind, verwend -: znw., o., kakekènd, kakekènders kind, verwend -: znw., v., fèbe, fèben kinderen van neef: wgr., anderwèrts kènders, kinderen van neef: wgr., kozijns kènders, kindermeisje: znw., o., kèndermèisen, kèndermèisens kindermeisje: znw., o., vklw., kèndermèisken, kèndermèiskes kinderopvang: znw., v., krèse, krèsen kinderstoel: znw., o., kakstoel, kakstoelen kinderstoeltje: znw., o., vklw., kakstoelken, kakstoelkes kindertuin: znw., v., krèse, krèsen kinderwagen: znw., v., kènderkoetse, kènderkoetsen kinderwagen: znw., v., kèndervetuure, kèndervetuuren kinderwagen: znw., v., poesète, poesèten kinderwagen: znw., v., vetuure, vetuuren kinderwagentje: znw., o., vklw., kènderkoetsken, kènderkoetskes kinderwagentje: znw., o., vklw., kèndervetuurken, kèndervetuurkes kinderwagentje: znw., o., vklw., poesèteken, poesètekes kinderwagentje: znw., o., vklw., vetuurken, vetuurkes kindje: znw., o., vklw., flosken, floskes kindje: znw., o., vklw., kiensen, kienses kindje: znw., o., vklw., pagaderken, pagaderkes kindje: znw., o., vklw., petoterken, petoterkes kindje: znw., o., vklw., schijtgèitsen, schijtgèitses kindje: znw., o., vklw., snoterken, snoterkes kindje: znw., o., vklw., steenkerken, steenkerkes kindje: znw., o., vklw., stroêntgèitsen, stroêntgèitses kindje: znw., o., vklw., ziêktiêlken, ziêktiêlkes kindje (dat veel watert): znw., o., vklw., piêsgèitsen, piêsgèitses kindje (dat veel watert): znw., o., vklw., piêskèisken, piêskèiskes kindje (dat veel watert): znw., o., vklw., ziêktiêlken, ziêktiêlkes kindje, levendig : znw., o., vklw., spuêksken, spuêkskes kindje, mollig -: znw., o., vklw., brodzeken, brodzekes kindje, onbeschaafd -: znw., o., vklw., hoerejoonksken, hoerejoonkskes kindje, verwend -: znw., o., vklw., fèbeken, fèbekes kindje, verwend -: znw., o., vklw., kakekientsen, kakekientses kinds: bn., bw., kèns, kinkhoest: znw., m., keenkhoest, keenkhoesten kip: znw., o., kieken, kiekens kipje: znw., o., vklw., kieksken, kiekskes kippenhok: znw., o., kiekekot, kiekekoten kippenvel: znw., o., kiekevliês, kiekevliêzen kit: znw., m., mastiek, mastieken kittelaar: znw., m., kieteliêre, kieteliêren kittelaartje: znw., o., vklw., kieteliêrken, kieteliêrkes klaagster: znw., v., kloêgstere, kloêgsteres klaar: bn., bw., griê(d), klaar: bn., bw., kloêr, klaarkomen: ww., griêkoumen, kwame griêd, griê gekoumen kladpapier: znw., m., kladere, kladers klagen: ww., kèrmen, kèrmdege, gekèrmd klagen: ww., kloêën, kloêdege, gekloêgd klager: znw., m., kloêëre, kloêërs klagertje: znw., o., vklw., kloêërken, kloêërkes
klak: znw., m., klaak, klaaken klakje: znw., o., vklw., klaksken, klakskes klant: znw., m., kalant, kalanten klantje: znw., o., vklw., kalèintsen, kalèintses klap: znw., v., salawante, salawanten klapekster: znw., v., klapèkstere, klapèksters klapekstertje: znw., o., vklw., klapèksterken, klapèksterkes klapje: znw., o., vklw., salawanteken, salawantekes klappen: ww., klapen, klaptege, geklapt klaproos: znw., v., kolebloume, kolebloumen klas: znw., v., klase, klasen klasje: znw., o., vklw., klaasken, klaskes kleed: znw., o., kliêd, kliêren kleedje: znw., o., vklw., kliedsen, kliedses kleefverband: znw., m., sparadra, sparadras kleerkast: znw., v., kliêrkase, kliêrkasen kleermaakster: znw., v., kliêrmoêkstere, kliêrmoêksters kleermaker: znw., m., kliêrmoêkere, kliêrmoêkers klei: oud-Vl., potaarde, klei: znw., m., kliêm, klein: bn.,bw., klèin, klein aapje: znw., m., martekoo, martekoos klein aapje: znw., o., vklw., martekootsen, martekootses kleine: znw., v., klèine, klèinen kleine bundel korenaren: znw., v., zante, zanten kleine hoeveelheid: znw., m., klaak, klaaken kleine hoeveelheid: znw., v., scheete, scheeten kleine kouter: oud-Vl., lettelkouter, kleine rooiing: oud-Vl., roodekin, kleinen: znw., m., klèinen, klèine kleingeld: znw., o., eenkelgèld, eenkelgèlden kleinigheid: znw., v., klèineghijd, klèinegheeden kleintje: znw., o., vklw., klèinsen, klèinses klets: tw., boefe, klets: znw., m., klèts, klètsen klets: znw., m., plak, plaken kletsen: ww., kemeeren, kemeerdege, gekemeerd kletsnat: bn., klètsnat, kletspraat: znw., m., tsiep, tsiepen kletstante: znw., v., kemeere, kemeeren kletstantetje: znw., o., vklw., kemeerken, kemeerkes kleur: znw., m., kleur, kleuren kleuterschool: znw., v., kakschoole, kakschoolen kleuterschool: znw., v., papschoole, papschoolen kleven: ww., plaken, plaktege, geplakt klier: znw., v., kliere, klieren klikken: ww., veroêën, veroêtege, veroêt kliniek: znw., o., klieniek, klienieken klink: znw., v., kleenke, kleenken klinken: ww., kleenken, kleenktege, gekloonken klinkje: znw., o., vklw., kleenksken, kleenkskes klinknagel: znw., v., revète, revèten klok: znw., v., kloke, kloken klokhuis: znw., o., flokhuis, flokhuizen klokje: znw., o., vklw., kloksken, klokskes klokzeel: znw., o., klokziêl, klokziêlen klomp: znw., m., kloupere, kloupers klompje: znw., o., vklw., klouperken, klouperkes kloof: znw., v., kloove, klooven kloofje: znw., o., vklw., kloofken, kloofkes kloot: znw., m., kluêt, kluêten klootje: znw., o., vklw., kluêtsen, kluêtses klootzak: znw., m., kluêtzak, kluêtzaken klootzakje: znw., o., vklw., kluêtzaksken, kluêtzakskes kloppen: ww., kloupen, klouptege, gekloupt klos: znw., v., klose, klosen klos: znw., v., tuite, tuiten klos garen: wgr., tuite goêren,
klosje: znw., o., vklw., klosken, kloskes klosje: znw., o., vklw., tuitsen, tuitses kluis: znw., koefrefor, koefrefors kluisje: znw., o., vklw., koefreforken, koefreforkes kluit: wgr., brok érde, klungel: znw., m., kleunële, kleunëls klungelaar: znw., m., broseliêre, broseliêrs klungelaar: znw., m., knoêëre, knoêërs klungelaar: znw., m., wroetere, wroeters klungelaarster: znw., v., broseliêrstere, broseliêrsters klungelaarster: znw., v., knoêjstere, knoêjsters klungelaarster: znw., v., wroetstere, wroetsters klungelaarstertje: znw., o., vklw., broseliêrsterken, broseliêrsterkes klungelaarstertje: znw., o., vklw., knoêjsterken, knoêjsterkes klungelaarstertje: znw., o., vklw., wroetsterken, wroetsterkes klungelaartje: znw., o., vklw., broseliêrken, broseliêrkes klungelaartje: znw., o., vklw., kloêërken, kloêërkes klungelaartje: znw., o., vklw., wroeterken, wroeterkes kluts: znw., m., kluts, klutsen knagen: ww., knoêën, knoêdege, geknoêgd knap: bn., bw., schuên, knap: bn., bw., sliêm, knecht: znw., m., gast, gasten knechtje: znw., o., vklw., gèistsen, gèi'tses kneuzen: wgr., 'nen geblutsten apele, kneuzen: ww., blutsen, blutstege, geblutst knevelen: ww., vastebènden, bonde vaste, vaste gebonden knie: znw., v., knie, knieën knikker: znw., m., marbele, marbels knipogen: wgr., en uêgsken trèken, knipperlicht: znw., m., peenkere, peenkers knoedel: znw., m., knoedel, knoedels knoeien: ww., broênselen, broênseldege, gebroênseld knoeien: ww., muêsen, muêstege, gemuêst knoeien: ww., siepooteeren, siepooteerdege, gesiepooteerd knoeier: znw., m., froetseliêre, froetseliêrs knoeier: znw., m., kloefkapere, kloefkapers knoeier: znw., m., krabere, krabers knoeier: znw., m., muêsere, muêsers knoeier: znw., m., siepootur, siepooturs knoeiertje: znw., o., vklw., froetseliêrken, froetseliêrkes knoeiertje: znw., o., vklw., kloefkaperken, kloefkaperkes knoeiertje: znw., o., vklw., kraberken, kraberkes knoeiertje: znw., o., vklw., muêserken, muêserkes knoeiertje: znw., o., vklw., siepooturken, siepooturkes knoeister: znw., v., froetseliêrstere, froetseliêrsters knoeister: znw., v., froetstere, froetsters knoeister: znw., v., kloefkapstere, kloefkapsters knoeister: znw., v., siepooteuze, siepooteuzen knoeistertje: znw., o., vklw., froetseliêrsterken, froetseliêrsterkes knoeistertje: znw., o., vklw., froetsterken, froetsterkes knoeistertje: znw., o., vklw., kloefkapsterken, kloefkapsterkes knoeistertje: znw., o., vklw., siepooteusken, siepooteuskes knoest: znw., v., wiêre, wiêren knoflook: znw., o., luêk, luêken knol: znw., m., knol, knolen knoop: znw., m., knoup, knoupen knoopje: znw., o., vklw., knoupken, knoupkes knoopsgat: znw., o., knoupsgat, knoupsgoëten knoopsgatje: znw., o., vklw., knoupsgèitsen, knoupsgèitses knopen: ww., knuêpen, knuêptege, geknuêpt knorpot: znw., m., knabelboze, knabelbozen knorpotje: znw., o., vklw., knabelbozeken, knabelbozekes knorpotje: znw., o., vklw., knoderiêrken, knoderiêrkes knorpotje: znw., o., vklw., knoderiêrsterken, knoderiêrsterkes knorren: ww., roonken, roonktege, geroonkt knorrepot: znw., m., knoderiêre, knoderiêrs knorrepot: znw., v., knoderiêstere, knoderiêsters
knotwilg: znw., v., treunke, treunken knuffelen: ww., ooverpampelen, ooverpampeldege, ooverpampeld knutselaar: znw., m., briekoolur, briekoolurs knutselaarster: znw., v., briekoolurstere, briekoolursters knutselaarstertje: znw., o., vklw., briekoolursterken, briekoolursterkes knutselaartje: znw., o., vklw., briekoolurken, briekoolurkes knutselen: ww., brikooleeren, brikooleerdege, gebrikooleerd koe: znw., v., koe, koeën koebeest: znw., v., koebiêste, koebiêsten koebeestje: znw., o., vklw., koebiêsteken, koebiêstekes koeienstal: znw., m., koestal, koestalen koeienstront: znw., m., koestront, koestronten koeienvlaai: znw., m., koestront, koestronten koek: znw., v., koeke, koeken koekelharing: znw., m., koekelhoêreenk, koekelhoêreens koekoek: znw., m., koekoek, koekoeken koer: znw., m., koer, koeren koers: znw., v., koers, koersen koets: znw., v., koetse, koetsen koetsje: znw., o., vklw., koetseken, koetsekes koffer: znw., v., koefere, koefers kofferruimte: znw., v., bagèize, bagèizen koffertje: znw., o., vklw., koeferken, koeferkes koffie: znw., m., kafee, kafees koffiekan: znw., v., kafeekaane, kafeekaanen koffiekannetje: znw., o., vklw., kafeekaaneken, kafeekaanekes kogel: znw., m., kooële, kooëls kogeltje: znw., o., vklw., kooëlken, kooëlkes koijnenkeutel: znw., m., kenijnestroênt, kenijnestroênten koijnenkeuteltje: znw., o., vklw., kenijnestroontsen, kenijnestroontses koken: ww., broênselen, broênseldege, gebroênseld koket: bn., bw., kokèt, kokette: znw., v., koketiene, koketienen kokettetje: znw., o., vklw., koketièneken, koketiènekes kolenas: znw., v., schrabielde, schrabielden kolenemmer: znw., m., koolenhoêkere, koolenhoêkers kolenhok: znw., o., koolkot, koolkooten kolenkachel: znw., v., feukontnuu, feukontnuus kolenschop: znw., v., koolschupe, koolschupen kom: znw., v., koume, koumen kom: znw., v., schuite, schuiten komen: ww., koumen, kwame, gekoumen komisch: bn., bw., kemiek, kommetje: znw., o., vklw., koumeken, koumekes kommetje: znw., o., vklw., schuitsen, schuitses kompas: znw., m., koumpas, koumpasen kompasje: znw., o., vklw., koumpasken, koumpaskes komst: wgr., oup koumste, komst: znw., v., koumste, konijn: znw., o., kenijn, kenijnen konijnenhok: znw., o., kenijnekot, kenijnekoten konijntje: znw., o., vklw., kenijntsen, kenijntses koning: znw., m., keuneenk, keuneenën koning (kaartspel): znw., m., hiêre, hiêren koningin: znw., v., keuneengiêne, keuneengiênen koningin (kaartspel): znw., v., vrèië, vrèiën koninginnetje: znw., o., vklw., keuneengiêneken, keuneengiênekes koninkje: znw., o., vklw., keuneenksken, keuneenkskes konkelfoezen: ww., koonkelfoezen, koonkelfoesdege, gekoonkelfoesd kookfornuis: znw., v., kwiezienjère, kwiezienjèren kool: znw., v., kuêle, kuêlen koolmijn: znw., m., fost, fosten koolschop: znw., v., koolschupe, koolschupen koolschopje: znw., o., vklw., koolschupken, koolschupkes koolvlieg: znw., v., kuêlvlieë, kuêlvlieëen koopje: znw., v., solde, solden koord: znw., v., kuêrde, kuêrden koordje: znw., o., vklw., kuêrdeken, kuêrdekes
koorstblaas: znw., v., koorsebloêze, koorsebloêzen koorstblaasje: znw., o., vklw., koorsebloêsken, koorsebloêskes koorstlip: znw., v., koorsebloêze, koorsebloêzen koorts: znw., v., koors, koorsen koosnaam: znw., m., troetelnoom, troetelnoomen kop: znw., m., koup, koupen kop: znw., o., vklw., poutsen, poutsen kop: znw., v., taase, taasen kop: znw., v., zaate, zaaten kop koffie: wgr., zaate kaafee, kopen: ww., kuêpen, kuêptege, gekocht kopje: znw., o., vklw., koupken, koupkes kopje: znw., o., vklw., poutsen, poutses kopje: znw., o., vklw., taasken, taaskes kopje: znw., o., vklw., zaatsen, zaatses kopje koffie: wgr., poutsen kaafee, koppel: znw., o., koupele, koupels koppelen: ww., koupelen, koupeldege, gekoupeld koppeltje: znw., o., vklw., koupelken, koupelkes koppig: bn., bw., koupeg, koppig zijn: ww., boken, boktege, gebokt koppigaard: znw., m., koup, koupen koppigaard: znw., m., koupegord, koupegords koppigaardje: znw., o., vklw., koupegordeken, koupegordekes koppigaardje: znw., o., vklw., koupken, koupkes koppijn: znw., v., kouppijne, kouppijnen koprol: znw., v., tuimelpèrte, tuimelpèrten koprollen: wgr., tuimelpèrte moêken, kopstuk: znw., m., brèiële, brèiëls kordeel: znw., o., kurdiêl, kurdiêlen koren: znw., o., kuêren, korenbloem: znw., v., kuêrenbloume, kuêrenbloumen korenhark: znw., v., oekst'riêke, oekst'riêken korenhok: znw., m., stuik, stuiken korenland: znw., o., kuêreland, kuêrelanden korset: znw., m., korsee, korsees korsetje: znw., o., vklw., korseeken, korseekes korst: znw., v., koste, kosten korst: znw., v., kroete, kroeten korstje: znw., o., vklw., kosteken, kostekes korstje: znw., o., vklw., kroetsen, kroetses kort: bn., bw., kort, kortademig: bn., bw., kortoêsemeg, korte maand: wgr., korte moond, korte periode: znw., o., vklw., tijdsen, tijdses kortom: bw., anfèin, kosten: znw., m., kosten, koster: znw., m., kostere, kosters kosteres: znw., v., kosteriêne, kosteriênen kot: znw., o., kot, kooten kotelet: znw., v., kortelète, kortelèten koteletje: znw., o., vklw., kortelètsen, kortelètses koteren: ww., kooteren, kooterdege, gekooterd koterhaak: znw., m., kooterhoêk, kooterhoêken kotje: znw., o., vklw., kootsen, kootses kotsen: ww., spouën, spoudege, gespouën koud: bn., bw., kèi(d), koude: wgr., kèi hèin, koude: wgr., stijf van de kèie, koude: znw., m., kèië, koukleum: znw., m., kèiëlijken, kèiëlijke kous: znw., v., kèise, kèisen kousenvoet: znw., m., kèisvoet, kèisvoeten kouter: znw., m., kèitere, kèiters kouterhaag: oud-Vl., haghe, kozijn: znw., m., kezijn, kezijns kozijntje: znw., o., vklw., kezijntsen, kezijntses kraag: znw., m., schabernak, schabernaken
kraag: znw., v., kroêë, kroêën kraagje: znw., o., vklw., kroêsken, kroêskes kraagje: znw., o., vklw., schabernaksken, schabernakskes kraai: znw., v., krouë, krouën kraaien: ww., krouën, kroudege, gekroud kraam: znw., o., kroum, kroumen kraaminrichting: znw., o., moederhuis, moederhuizen kraampje: znw., o., vklw., kroumken, kroumkes kraan: znw., v., kroêne, kroênen kraantje: znw., o., vklw., kroontsen, kroontses krab: znw., v., kraabe, kraaben krab: znw., v., scharte, scharten krabben: ww., kraben, krabtege, gekrabt krabben: ww., scharten, schartege, geschart krabber: znw., m., krabere, krabers krabbertje: znw., o., vklw., kraberken, kraberkes krabster: znw., v., krabstere, krabsters krabstertje: znw., o., vklw., krabsterken, krabsterkes kracht: znw., v., foorse, kracht: znw., v., macht, krachtig: bn., bw., foorseg, krak: znw., m., krak, kraken krakelen: ww., kijven, kijfdege, gekeeven kraken: ww., kroêken, kroêktege, gekroêkt krankzinnig: bn., bw., zot, krankzinnigen: znw., m., zot, zoten krant: znw., v., gazète, gazèten krantje: znw., o., vklw., gazèteken, gazètekes krap: bn., bw., nèi, kras: bn., bw., gewèldeg, kras: tw., krak, kreeft: znw., v., kreeft, kreeften krenken: ww., kwètsen, kwètstege, gekwètst krent: znw., v., karènte, karènten krentenbrood: znw., o., karèntenbruêd, karèntenbruêën krentenbroodje: znw., o., vklw., karèntenbruêdsen, karèntenbruêdses krenterig: bn., bw., giereg, krentje: znw., o., vklw., karènteken, karèntekes kreuken: ww., veroumpelen, veroumpeldege, veroumpeld krib: znw., v., krèbe, krèben kribbetje: znw., o., vklw., krèbeken, krèbekes kriebelen: ww., kietelen, kieteldege, gekieteld kriebelen: ww., krawietelen, krawieteldege, gekrawieteld kriek: znw., v., krieke, krieken kriekje: znw., o., vklw., krieksken, kriekskes krijgen: ww., krijën, kreeë, gekreeën krijgstocht gebied: oud-Vl., herevaert bannen, krijsen: ww., schiêteren, schiêterdege, geschiêterd krik: znw., m., kriêk, kriêken kristalsuiker: znw., m., kristaliezee, kristaliezees kroeg: znw., o., stamienee, staminees kroegje: znw., o., vklw., stamieneeken, stamieneekes kroes: znw., m., kroes, kroezen kroesje: znw., o., vklw., kroesken, kroeskes krols: bn., hiêt, krols: bn., hiêtseg, krom: bn., bw., kroum, krommen: ww., buiën, buigdege, gebooën kroon: znw., v., kruêne, kruênen kroonkurk: znw., o., vklw., scheelken, scheelkes kroontje: znw., o., vklw., kruunsen, kruunses kroostrijk: bn., kruêsterijk, krot: wgr., hei kot, kruenen: ww., kuimen, kuimdege, gekuimd kruid: znw., o., kruid, kruiën kruiden: ww., kruiën, kruidege, gekruid kruidje: znw., o., vklw., kruidsen, kruidses kruidnagel: znw., m., grofnoêële, grofnoêëls
kruidnagel: znw., v., kruinoote, kruinooten kruidnoot: znw., v., kruinoote, kruinooten kruik: znw., v., griêve, griêven kruik: znw., v., kane, kanen kruikje: znw., o., vklw., griêfkes, griêfkes kruikje: znw., o., vklw., kaneken, kanekes kruim: znw., o., poer, kruimel: znw., m., kruimele, kruimelen kruimeltje: znw., o., vklw., kruimelken, kruimelkes kruipen: ww., kruipen, kruiptege, gekroopen kruis: znw., o., kruis, kruisen kruisbeeld: oud-Vl., cruce, kruisbeeld: znw., m., kruislieveniêre, kruislieveniêren kruisbeeldje: znw., o., vklw., kruislieveniêrken, kruislieveniêrkes kruisbes: znw., v., steekelbeeze, steekelbeezen kruisje: znw., o., vklw., kruisken, kruiskes kruisje: znw., o., vklw., kseenewoêrdeken, kseenewoêrdekes kruislicht: znw., o., kruisliêcht, kruisliêchten kruiwagen: znw., m., brewèt, brewèten kruiwagen: znw., m., kortewoêëne, kortewoêëns kruiwagentje: znw., o., vklw., brewijtsen, brewètses kruiwagentje: znw., o., vklw., kortewooëntsen, kortewooëntses krullenbol: znw., m., krulekoup, krulekoupen krullenbolletje: znw., o., vklw., krulekoupken, krulekoupkes krullenkop: znw., m., krulekoup, krulekoupen krullenkopje: znw., o., vklw., krulekoupken, krulekoupkes kudde: znw., v., kude, kuden kuddetje: znw., o., vklw., kudeken, kudekes kuiereren: ww., baladeeren, baladeerdege, gebaladeerd kuif: znw., v., brose, brosen kuifje: znw., o., vklw., brosken, broskes kuiken: znw., o., kieken, kiekens kuil: znw., m., pute, puten kuiltje: znw., o., vklw., puitsen, puitses kuip: znw., v., kuipe, kuipen kuipje: znw., o., vklw., kuipken, kuipkes kuisen: ww., kuisen, kuistege, gekeusen kuit: znw., v., broêë, broêën kuitje: znw., o., vklw., broêsken, broêskes kunnen: ww., keunen, koste, gekeunen kunst: znw., v., keunst, keunsten kunstenaar: znw., m., keunsteniêre, keunsteniêren kunstenares: znw., v., keunsteniêrstere, keunsteniêrsters kunstig aangelegde hof of tuin met kronkelpaden: oud-Vl., dolhof, kunstmatig: bn., bw., keunstmoëteg, kunstmatige heuvel waarop opperhof stond: oud-Vl., mote, kunstmatige heuvel waarop opperhof stond: oud-Vl., wal, kunstmatige verhevenheid waarop een versterking of een kasteel staat: oud-Vl., mote, kunstmest: znw., o., semiekvèt, semiekvèten kurk: znw., m., kurk, kurken kurk: znw., o., flokhèit, flokhèiten kurk: znw., o., stoupsele, stoupsels kurkentrekker: znw., m., aftrèkere, aftrèkers kurkentrekker: znw., m., flèsenoopendoendere, flèsenoopendoenders kurkje: znw., o., vklw., flokhèitsen, flokhèitses kurkje: znw., o., vklw., kurksken, kurkskes kurkje: znw., o., vklw., stoupselken, stoupselkes kus: wgr., 'n beesken geeven, kus: znw., m., beeze, beezen kusje: znw., o., vklw., beesken, beeskes kusje: znw., o., vklw., kt., èiken, èikes kussen: ww., ambraseeren, ambraseerdege, geämbraseerd kussen: znw., o., kusen, kusens kussensloop: znw., o., flewijn, flewijnen kwaad: bn., bw., koê(d), kwaad wijf: znw., v., rose, kwaadspreekster: wgr., kemeer wijf, kwaadspreekster: wgr., vuile toonë,
kwaadspreekster: znw., v., kemeere, kemeeren kwaadspreekstertje: znw., o., vklw., kemeerken, kemeerkes kwaadspreken: ww., kemeeren, kemeerdege, gekemeerd kwaadste: znw., m., koêtsten, koêtste kwaadste: znw., v., koêtste, koêtste kwaadstoker: znw., m., koêstookere, koêstookers kwaadstokertje: znw., o., vklw., koêstookerken, koêstookerkes kwaadstookster: znw., v., koêstookstere, koêstooksters kwaadstookstertje: znw., o., vklw., koêstooksterken, koêstooksterkes kwajongen: znw., m., deuëniet, deuënieten kwajongen: znw., m., kadee, kadees kwajongen: znw., m., kadèt, kadèten kwajongen: znw., o., apejoonk, apejoonën kwajongen: znw., o., vklw., pateeken, pateekes kwajongentje: znw., o., vklw., apejoonksken, apejoonkskes kwajongentje: znw., o., vklw., deuënietsen, deuënietses kwajongentje: znw., o., vklw., kadeeken, kadeekes kwajongentje: znw., o., vklw., kadètsen, kadètses kwajongentje: znw., o., vklw., pateeken, pateekes kwak: znw., m., kwaak, kwaaken kwaken: ww., kwaaken, kwaaktege, gekwaakt kwakje: znw., o., vklw., kwaaksken, kwaakskes kwakken: ww., poefen, poeftege, gepoefd kwakzalfster: znw., v., kwakzalfstere, kwakzalfsters kwakzalver: znw., m., kwakzalvere, kwakzalvers kwaliteit: znw., v., koêletèit, koêletèiten kwameisje: znw., o., vklw., pateeken, pateekes kwameisje: znw., v., apejoonk, apejoonen kwameisje: znw., v., deuëniete, deuënieten kwameisje: znw., v., kadète, kadèten kwansuis: bw., zuêgezèid, kwart: telw., kort, kwart: znw., o., kort, korten kwartier: znw., o., ketier, ketieren kwartiertje: znw., o., vklw., ketierken, ketierkes kwartje: znw., o., koortsen, koortses kwast: znw., v., wiêre, wiêren kwastje: znw., o., vklw., wiêrken, wiêrkes kweek: znw., v., peeën, peeën kwekken: ww., kwèken, kwèktege, gekwèkt kwestie: znw., v., kwèste, kwèsten kwetsen: ww., kwètsen, kwètstege, gekwètst kwezel: znw., m., pieloêrenbijtere, pieloêrenbijters kwezelaar: znw., m., kweezeliêre, kweezeliêrs kwezelaartje: znw., o., vklw., kweezeliêrken, kweezeliêrkes kwezeltje: znw., o., vklw., pieloêrenbijterken, pieloêrenbijterkes kwibus: znw., m., kwiebuus, kwiebuusen kwibusje: znw., o., vklw., kwiebuusken, kwiebuuskes kwiek: bn., bw., leevendeg, kwijlen: ww., ziêberen, ziêberdege, geziêberd kwijtschelden: ww., kwijtschèlden, scholde kwijt, kwijtgescholden kwijtschelding: znw., v., abseluuse, abseluusen kwijtschelding: znw., v., kwijtschèldeenë, kwijtschèldeenën
la Une: wgr., Bruusel Frans, laadperron: oud-Vl., rampe, laag: bn., bw., liêg, laaggelegen deel van een complex: oud-Vl., grond, laagste deel van een terein: oud-Vl., bodem, laan: znw., m., boelvaar, boelvaars laantje: znw., o., vklw., boelvaarken, boelvaarkes laars: znw., o., vklw., boutsen, boutses laars: znw., v., bote, boten laarsje: znw., v., bote, boten laat: bn., bw., loête, laat noenmaal: wgr., Boêlegèmse noene, laatst: bn., bw., lèst, laatste: telw., lèste,
laatste: znw., m., lèsten, lèste laatste oogst: znw., m., hoêne, hoênen laattijdige handeling: wgr., vijën achter Poêsen, labyrinthus: oud-Vl., dolhof, lachen: ww., laaën, laadege, gelaaën ladder: znw., v., liêre, liêren laddertje: znw., o., vklw., liêrken, liêrkes lade: znw., m., schof, schooven lade: znw., v., schuive, schuiven ladetje: znw., o., vklw., schofken, schofkes ladetje: znw., o., vklw., schuifken, schuifkes lafaard: znw., m., lafoêrd, lafoêrds lafaardje: znw., o., vklw., lafoêrdeken, lafoêrdekes lafaarster: znw., v., lafoêrdstere, lafoêrdsters lafaarstertje: znw., o., vklw., lafoêrsterken, lafoêrsterkes lagere klas: wgr., liêëre klaase, lagere school: wgr., liêëre schoole, laken: znw., o., loêken, loêkens lakentje: znw., o., vklw., loêksken, loêkskes lam: bn., bw., lam, lam: znw., o., lam, lamen lame: znw., v., lame, lame lamen: znw., m., lamen, lame lammetje: znw., o., vklw., lameken, lamekes lamp: znw., v., lampe, lampen lampe belge: znw., v., lambèlz, lambèlzen lampekap: znw., m., abazoer, abazoers lampekap: znw., v., lampekape, lampekapen lampekapje: znw., o., vklw., abazoerken, abazoerkes lampekapje: znw., o., vklw., lampekapken, lampekapkes lampje: znw., o., vklw., lampeken, lampekes lamzak: wgr., lamlèndege kluêtzak, land: znw., o., land, landen land afnemen al ploegend of delvend: oud-Vl., afackeren, landen: ww., landen, landege, geland landloopster: znw., v., tramaarstere, tramaarsters landloopstertje: znw., o., vklw., tramaarsterken, tramaarsterkes landloper: znw., m., tramaar, tramaaren landlopertje: znw., o., vklw., tramaarken, tramaarkes landweg: znw., m., los, losen landwegje: znw., o., vklw., losken, loskes lang: bn., bw., lèin(k), lang brood: wgr., lèn bruêd, lang geleden: wgr., lèinë leen , lange plank: wgr., lènge plènke, langs: bw., vz., lèinks, langs een waterloop: oud-Vl., dijk, langzaam: bn., bw., troêg, langzamerhand: wgr., stiêlekes oên, lantaarn: znw., o., karbuurliêcht, karbuurliêchten lantaarntje: znw., o., vklw., karbuurliêchteken, karbuurliêchtekes last: znw., v., zenoêse, zenoêsen lastig: bn., bw., moeëlijk, lastig: wgr., moeëlijk moêken, lastpost: znw., m., ambetanten, ambetante lastpost: znw., m., ambetanteriêk, ambetanteriêken lastpostje: znw., o., vklw., ambachteken, ambachtekes lastpostje: znw., o., vklw., ambetanteriêksken, ambetanteriêkskes lat: znw., v., laate, laaten laten: wgr., loêten zien, laten: ww., loêten, liête, geloêten latenstaan: wgr., loêten stoên, later: bn., bw., loêter, later aangeplant hoogstammig bos: oud-Vl., bos, latje: znw., o., vklw., lèitsen, lèitses laurierblad: znw., o., loolierblad, loolierbloêren laurierbladje: znw., o., vklw., loolierblèidsen, loolierblèidses lauw: bn., bw., lèi,
lawaai: wgr., e gruêt stiêk lawèit, lawaai: znw., o., lawèit, lawèiten lawaaimaakster: znw., v., lawèitmoêkstere, lawèitmoêksteres lawaaimaakster: znw., v., tuurlewuute, tuurlewuuten lawaaimaker: znw., m., lawèitmoêkere, lawèitmoêkers lawaaimaker: znw., m., tuurlewuut, tuurlewuuten laxeermiddel: znw., v., priegoêse, priegoêsen laxeren: ww., puurzeeren, puurzeerdege, gepuurzeerd Ledebergstraat: znw., o., Strijpestruitsen, leder: znw., o., leer, ledigen: wgr., leegmoêken, ledikant: znw., o., bède, bèden leedvermaak: znw., o., leedvermoêk, leedvermoêken leeg: bn., bw., leeg, leegdrinken: ww., uitdreenken, droonke uit, uit gedroonken leegganger: znw., m., leeggèinëre, leeggèinërs leeggangster: znw., v., leeggèinstere, leeggèinsters leem: oud-Vl., potaarde, leem: znw., m., kliêm, leem: znw., m., liêm, leep: bn., bw., liêp, leeuw: znw., m., liêw, liêwen Leeuwergem: znw., o., Liêvergem, leeuwerik: znw., v., kuêrlewèrke, kuêrlewèrken leeuwin: znw., v., liêwiêne, liêwiênen leger: znw., m., troep, troepen leger: znw., o., leeëre, leeërs leggen: ww., lèën , lèi , gelèid leider: wgr., hoontsen de veursten, lekken: ww., lèken, lèktege af, gelèkt lekker: bn., bw., lèker, lelietje-van-dalen: znw., o., ., muugètsen, muugètses lelietje-van-dalen: znw., o., vklw., mèibloumeken, mèibloumekes lelijk: bn., bw., liêlek, lelijke: znw., v., liêleke, liêleke lelijkerd: znw., m., liêlekoêrd, liêlekoêrden lendendoek: znw., v., schreu, schreuën lendendoekje: znw., o., vklw., schreuken, schreukes lenen: ww., liênen, liêndege, geliênd lenig: bn., bw., leeneg, lenig: bn., bw., slap, lente: znw., m., uitkoumen, lente: znw., v., lènte, lentemaand: znw., v., dzoozèfmoond, lentemaand: znw., v., lèntemoond, lentemaand: znw., v., morte, lepel: znw., m., leepele, leepels lepeltje: znw., o., vklw., leepelken, leepelkes lerares: znw., v., schoolmiêstèse, schoolmiêstèsen leraresje: znw., o., vklw., schoolmiêstèsken, schoolmiêstèskes leren: ww., liêren, liêrdege af, geliêrd leugen: znw., v., leuëne, leuëns leugenaar: znw., m., leuëniêre, leuëniêrs leugenaarster: znw., v., leuëniêrstere, leuëniêrsters leugenaarstertje: znw., o., vklw., leuëniêrsterken, leuëniêrsterkes leugenaartje: znw., o., vklw., leuëniêrken, leuëniêrkes leugentje: znw., o., vklw., leuëntsen, leuëntses leuk: bn., bw., pleziereg, leute: znw., v., leute, leuten leutig: bn., bw., leuteg, leve: tw., vievan, leven: znw., o., leeven, leevens levende haag: oud-Vl., haag, levensgenieter: znw., m., genietere, genieters levensgenieter: znw., m., leevensgenietere, leevensgenieters levensgenietere: znw., v., leevensgenietere, leevensgenieters levensgenietertje: znw., o., vklw., genieterken, genieterkes levensgenietertje: znw., o., vklw., leevensgenieterken, leevensgesieterkes
levensgenietster: znw., v., genietsteres, genietersteressen lever: znw., m., leevere, leevers lezen: ww., leezen, leesdege, geleezen liberaal: znw., m., lieberoêl, lieberoêlen liberale: znw., v., lieberoêle, lieberoêle lichaam: znw., o., lijf, lijven licht: bn., bw., liêcht, licht: znw., m., lucht, luchten lichten: ww., liêchten, liêchtege, geliêcht lichtgeraakt: bn., liêchtgeroêkt, lichtjes regenen: ww., zaberen, zaberdege, gezaberd lichtjes wenen: ww., kneuteren, kneuterdege, gekneuterd Lichtmis: znw., v.,Liêchtmèse, lichtschakelaar: znw., m., iênteruuptur, iênteruupturs lied: znw., o., lied, liedses liedje: znw., o., vklw., veusken, veuskes lief: bn., bw., lief, liefdesbeet: znw., v., soezeplèke, soeseplèken liefdesbeetje: znw., o., vklw., soezeplèksken, soeseplèkskes liefdesverdriet: znw., o., ledevede, ledevedes liefelijk: bn., bw., ordeg, liefhebben: wgr., giêren zien, liefje: znw., o., schijtgat, schijtgoêten liefje: znw., o., vklw., scheetsen, scheetses liefje: znw., o., vklw., soeken, soekes liefje: znw., v., scheete, scheeten liegen: ww., lieën, looë, gelooën lier: znw., v., wiênde, wiênden lies: znw., o., gemachte, gemachten lies: znw., v., lies, liezen liesbreuk: znw., v., breuke, breuken liesbreukje: znw., o., vklw., breuksken, breukskes lieveheersbeestje: znw., o., vklw., lievenhiêrbietsen, lievenhiêrbietses lieveheersbeestje: znw., o., vklw., poumpernèleken, poumpernèlekes lievevrouwebeestje: znw., o., vklw., lievevrèibietsen, lievevrèibietses lift: znw., m., asansur, asansurs liftje: znw., o., vklw., asansurken, asansurkes liggen: ww., liêën, loêë, geleeën lijden: ww., afzien, zoê af, afgezien lijdzaam: wgr., iên 't gariêl luêpen, lijf: znw., o., lijf, lijven lijfje: znw., o., vklw., lijveken, lijvekes lijkauto: znw., m., korbiejaar, korbiejaars lijken: ww., ouptrèken, trèktege oup, oup getroken lijkkist: znw., m., liêchtere, liêchters lijkwagen: znw., m., korbiejaar, korbiejaars lijn: oud-Vl., liende, lijn: znw., v., lijne, lijnen lijntje: znw., o., vklw., lijntsen, lijntses lijntrekken: ww., plantrèken, trèktege plan, plan getroken lijntrekker: znw., m., plantrèkere, plantrèkers lijntrekkertje: znw., o., vklw., plantrèkerken, plantrèkerkes lijntrekster: znw., v., plantrèkstere, plantrèksters lijntrekstertje: znw., o., vklw., plantrèksterken, plantrèksterkes lijst: znw., m., kadere, kaders lijstje: znw., o., vklw., kaderken, kaderkes likeur: znw., m., likeur, likeuren likeurtje: znw., o., vklw., likeurken, likeurkes Limburg: znw., o., Liêmburg, Limburger: znw., m., Liêmburgere, Liêmburgers Limburgertje: znw., o., vklw., Liêmburgerken, Liêmburgerkes Limburgs: znw., o., Liêmburgs, Limburgse: znw., v., Liêmburgse, Liêmburgse limonade: znw., v., limenaade, limenaaden limonadetje: znw., o., vklw., limenaadeken, limenaadekes linie: oud-Vl., liende, links: bn., bw., leenks, links: tw., dt.jèrt,
linnen goed: znw., o., oêndergoed, oêndergoeëen lip: znw., v., lèpe, lèpen lipje: znw., o., vklw., lèpken, lèpkes liter: znw., m., lietere, lieters loeien: ww., burelen, bureldege, gebureld loeren: ww., loeren, loerdege, geloerd logée: znw., v., loozeergastiêne, loozeergastiênen logeergast: znw., m., loozeergast, loozeergasten logeergastje: znw., o., vklw., loozeergèistsen, loozeergèistses logeetje: znw., o., vklw., loozeergastiêneken, loozeergastiênekes lolly: znw., m., lèkstok, lèkstoken lolly: znw., m., stampere, stampers lolly'tje: znw., o., vklw., lèkstoksken, lèkstokskes lolly'tje: znw., o., vklw., stamperken, stamperkes lomp: bn., bw., loump, lomperik: znw., m., loumperiêk, loumperiêken lomperike: znw., v., loumperiêke, loumperiêke lomperikje: znw., o., vklw., loumperiêksken, loumperiêkskes look: znw., o., luêk, loon: znw., o., luên, luênen loop: znw., m., luêp, luêpen loop naar den duivel: wgr., luêp schijten, loop naar den duivel: wgr., schijt zaan, loopje: wgr., oup e luêpken, loopje: znw., o., vklw., luêpken, luêpkes looplamp: znw., v., baladeuze, baladeuzen looplampje: znw., o., vklw., baladeusken, baladeuskes loops (rund): bn., duchteg, loops (teef): bn., hiêt, lopen: ww., luêpen, liêpe, geluêpen loper: znw., m., paspartoe, paspartoes los: bn., bw., los, los: wgr., los loêten, losbandig: bn., bw., losbandeg, losbol: znw., m., flierefluitere, flierefluiters losbol: znw., m., wieplawou, wieplawous losbol: znw., m., wuiten, wuitens losbol: znw., v., flierefluitstere, flierefluitsters losbol: znw., v., wieplawouë, wieplawouën losbolletje: znw., o., vklw., flierefluiterken, flierefluiterkes losbolletje: znw., o., vklw., flierefluitsterken, flierefluitsterkes losbolletje: znw., o., vklw., wieplawouken, wieplawoukes losbolletje: znw., o., vklw., wuiteken, wuitekes loskrijgen: ww., loskrijën, kreeë los, los gekreeën lossen: ww., losen, lostege, gelost lotto: znw., m., lotoo, Louis: wgr., Wietsen zen Tieste, Louis: znw., m., Loewie, Louis: znw., m., Wiet, louwmaand: znw., v., janewoêre, louwmaand: znw., v., lèimoond, louwmaand: znw., v., nuuëmoond, loverrijke plaats: oud-Vl., paradijs, lucht: znw., m., lucht, luchten luchtballon: znw., m., luchtbaloonk, luchtbaloonks luchtballonnetje: znw., o., vklw., luchtbaloonksken, luchtbaloonkskes lucifer: znw., o., stèksken, stèkskes lui: bn., bw., leuzeg, lui: bn., bw., lui, luiaard: znw., m., fijnjaan, fijnjaans luiaard: znw., m., leuzegord, leuzegorden luiaard: znw., v., leuzegorde, leuzegorden luiaardje: znw., o., vklw., fijnjaansken, fijnjaanskes luiaardje: znw., o., vklw., leuzegordeken, leuzegordekes luiaardje: znw., o., vklw., leuzegordsen, leuzegordses luid: bn., bw., lui, luiden: ww., luiën, luitege, geluit luiêr: znw., m., piêsdoek, piêsdoeken
luierik: znw., m., luiëriêk, luiëriêken luierik: znw., v., luiëriêke, luiëriêken luierikje: znw., o., vklw., luiëriêksken, luiëriêkskes luifel: znw., o., afdak, afdaken luifeltje: znw., o., vklw., afdaksken, afdakskes luik: znw., v., blafetuure, blafetuuren luikje: znw., o., vklw., blafetuurken, blafetuurkes luipaard: znw., o., luipèrd, luipèrden luis: znw., v., luize, luizen luisje: znw., o., vklw., luisken, luiskes luisteren: ww., luisteren, luisterdege, geluisterd luitenant: znw., m., luutnant, luutnants luiwagen: znw., m., schuurbosele, schuurbosels lumbago: znw., o., verschot, verschoten lust om te eten: znw., m., kriêk, kriêken lusten: ww., meuën, mochte, gemeuën lusthof: oud-Vl., warande,
maag: znw., v., moêë, moêën maagdarm: znw., m., moêgdorme, moêgdormen maagoprisping: znw., o., vklw., boerken, boerkes maagoprisping: znw., v., woêtergale, woêtergalen maagsap: znw., o., moêgzap, moêgzapen maagzweer: znw., v., moêgzwiêre, moêgzwiêren maaien: ww., mouën, moudege, gemoud maaimachien: znw., v., moumasiene, moumasienen maal: znw., m., kiêr, maaltijd: znw., m., dienee, dienees maaltijd: znw., v., eeteenë, eeteenën maaltijdje: znw., o., vklw., dieneetsen, dieneetses maaltijdje: znw., o., vklw., eeteensken, eeteenskes maan: znw., v., moêne, moênen maand: wgr., 't halvend van de moond , maand: znw., v., moond, moonden maandag: znw., m., moondag, maandje: znw., o., vklw., moondsen, moondses maandstonde: znw., m., brol, brolen maandstonde: znw., v., reeëls, reeëls maantje: znw., o., vklw., moêneken, moênekes maar: bw., vgw., moêr, maar ook: wgr., moêr uêk, maart: znw., v., dzoozèfmoond, maart: znw., v., lèntemoond, maart: znw., v., morte, Maarten: znw., m., Marten, maat (afmeting): znw., v., moête, moêten maat (vriend): znw., m., moêt, moêten maatje: znw., o., vklw., mootsen, mootses macadam: znw., m., makadaam, makadaams macadampje: znw., o., vklw., makadaamken, makadaamkes macaroni: znw., v., makaroonie, makaroonies machinegeweer: znw., v., mitrajète, mitrajèten macht: znw., v., macht, machten macron: znw., m., makron, makrons madame: znw., v., madam, madamen madametje: znw., o., vklw., madamken, madamkes mager: bn., bw., moêër, magere melk: znw., m., slap, magneet: znw., o., trèkijzere, trèkijzers magneetje: znw., o., vklw., trèkijzerken, trèkijzerkes magriet: znw., v., SintJansbloume, SintJansbloumen magrietje: znw., o., vklw., SintJansbloumeken, SintJansbloumekes mahomedaan: znw., m., mahoomeedoên, mahoomeedoênen mahomedaanse: znw., v., mahoomeedoonse, mahoomeedoonse mahomedaantje: znw., o., vklw., mahoomeedoonsen, mahoomeedoonses mais: znw., m., maïes, maïezen maïzena: znw., v., maïzeenaa, maïzenaas maken: ww., moêken, moêktege, gemoêkt
malchance: znw., v., malsans, malsansen malcontent: bn., malkontènt, malen: ww., moêlen, moêldege, gemoêlen malheur: znw., o., malheur, malheuren mam: znw., v., maame, maamen mam: znw., v., mameloeze, mameloezen mamaatje: znw., o., moetsen, moetses mammetje: znw., o., vklw., mamken, mamekes man: znw., m., guust, guusten man: znw., m., maan, mans man: znw., m., vèint, vèinten man: znw., o., maanemèns, maanemènsen man, bange -: znw., m., schijtzak, schijtzaken man, corpulente -: znw., m., vètzak, vètzaken man, dikke -: znw., m., diêken, diêke man, domme -: wgr., doume kluêt, man, domme -: wgr., stoume kluêt, man, dwaze -: wgr., zoten tieste, man, dwaze -: znw., m., wuiten, wuitens man, misnoegde -: znw., m., knoderiêre, knoderiêrs man, misnoegde -: znw., m., roonkboze, roonkbozen man, onverschillige -: wgr., druên tieste, man, oude -: wgr., èië pee, man, oude -: znw., m., pee, peeën man, sterke -: wgr., stèrke peet, man, vuile -: wgr., vuile pitoe, man, vuile -: znw., m., vètzak, vètzaken manchet : znw., v., mansète, mansèten manchetknoop: znw., m., mansèteknoup, mansèteknoupen manchetknoopje: znw., o., vklw., mansèteknoupken, mansèteknoupkes mand: znw., v., mande, manden mand ( zuiveren koren): znw., v., wane, wanen mandarijn: znw., v., mandariene, mandarienen mandarijntje: znw., o., vklw., mandarieneken, mandarienekes mandje: znw., o., vklw., mandeken, mandekes mandoline: znw., v., mandooliene, mandoolienen mandolinetje: znw., o., vklw., mandoolieneken, mandoolienekes maneschijn: znw., m., moêneschijn, moêneschijnen manier: znw., v., maniere, manieren mank: bn., bw., mèink, manken: ww., mèinken, mèinktege, gemèinkt manken: ww., piêkelen, piêkeldege, gepiêkeld manken: ww., trampelen, trampeldege, getrampeld mankepoot: znw., m., mèinkepuêt, mèinkepuêten mankepootje: znw., o., vklw., mèinkepuutsen, mèinkepuutses mankepote: znw., v., mèinkepuête, mèinkepuêten mankeren: ww., mankeeren, mankeerdege, gemankeerd mannegek: znw., v., manekeszote, maanekeszoten manneke: znw., o., vklw., maneken, maanekes manneken: znw., o., vklw., peetsen, peetses mannelijk: bn., bw., manelijk, mannelijk konijn: znw., m., rijëre, rijërs mannelijk konijntje: znw., o., vklw., rijërken, rijërkes mannengek: znw., v., manezot, manezoten mannengekje: znw., o., vklw., manekeszoutsen, manekeszoutses mannengekje: znw., o., vklw., manezoutsen, manezoutses mannetje: znw., o., vklw., boêsken, boêskes mannetje: znw., o., vklw., guustsen, guustses mannetje: znw., o., vklw., maanemènsken, maanemènskes mannetje: znw., o., vklw., maneken, manekes mannetje: znw., o., vklw., vèintsen, vèintses mannetje, bang -: znw., o., vklw., schijtzaksken, schijtzakskes mannetje, corpulent : znw., o., vklw., vètzaksken, vètzakskes mannetje, dik -: znw., o., vklw., diêksken, diêkskes mannetje, misnoegd -: znw., o., vklw., knoderiêrken, knoderiêrkes mannetje, misnoegd -: znw., o., vklw., roonkbozeken, roonkbozekes mannetje, vuil -: znw., o., vklw., vètzaksken, vètzakskes mannetje,oud -: znw., o., vklw., peeken, peekes
mansarde: znw., v., mansarde, mansarden mansardedak: znw., o., mansardedak, mansardedaken mansardetje: znw., o., vklw., mansardeken, mansardekes mantel: znw., m., paltoo, paltoos mantel: znw., m., pardesuu, pardesuus mantel: znw., v., kapoote, kapooten mantel met kraag: znw., v., kapoote, kapooten mantelje met kraag: znw., o., vklw., kapootsen, kapootses manteltje: znw., o., vklw., kapootsen, kapootses manteltje: znw., o., vklw., paltootsen, paltootses manteltje: znw., o., vklw., pardesuuken, pardesuukes manziek: bn., manezot, mare: znw., v., moêre, moêren margarine: znw., v., magariene, magarienen Maria Ten Hemelopneming: znw., m., Oênze Lieve Vrèi Heemelvoêrt, markt: znw., m., mort, morten marktje: znw., o., vklw., morteken, mortekes marmiet: znw., v., marmiete, marmieten marmietje: znw., o., vklw., marmieteken, marmietekes marteko: znw., m., martekoo, martekoos martekotje: znw., o., vklw., martekootsen, martekootses mastel: znw., v., mastèle, mastèlen masteletje: znw., o., vklw., mastèleken, mastèlekes masteluin: znw., m., masteluin, masteluins masturberen: ww., aftrèken, trok af, afgetroken mastuurberen: ww., afspeelen, speedege af, afgespeeld matcho: znw., m., kastaar, kastaars matchootje: znw., o., vklw., kastaarken, kastaarkes mattentaart: znw., v., matentorte, matentorten mattentaartje: znw., o., vklw., matentoortsen, matentoortses mayonaise: znw., v., majonijze, majonijzen mazelen: znw., o., vklw., moêzelkes, me: vnw., me, mecanicien: znw., m., mekaniesjèin, mekaniesjèins mecanicien: znw., m., montur, monturs medaille: znw., v., medoulde, medoulden medailletje: znw., o., vklw., medouldeken, medouldekes mede voelen: wgr., ach giêre, mede voelen: wgr., ach giêre Gote, medelijden: znw., v., koumpaase, koumpaasen medicament: znw., o., meedakamènt, meedakamènten medicamentje: znw., o., vklw., meedekamènteken, meedekamèntekes medicijn: znw., o., meedeesijn, meedeesijnen medicijntje: znw., o., vklw., meedeesijnsen, meedeesijnses mee: bw., mee, meedrijven: ww., meegoên, geenë mee, mee gegoên meegaan: ww., meegoên, geenë mee, mee gegoên meel: znw., o., meel, meelen meeloopster: znw., v., meeluêpstere, meeluêpsters meeloopstertje: znw., o., vklw., meeluêpsterken, meeluêpsterkes meelopen: ww., meeluêpen, liepe mee, mee geluêpen meeloper: znw., m., meeluêpere, meeluêpers meelopertje: znw., o., vklw., meeluêperken, meeluêperkes meenemen: ww., meepaken, paktege mee, mee gepakt meer: bn., bw., miêr, meer: znw., o., miêr, miêren meertje: znw., o., vklw., miêrken, miêrkes meest: bn., bw., miêst, meestal: bw., miêstal, meester: znw., m., miêstere, miêsters meesteren: ww., miêsteren, miêsterdege, gemiêsterd meesteres: znw., v., miêstèse, miêstèsen meesterestje: znw., o., vklw., miêstèsken, miêstèskes meestergast: znw., m., miêstergast, miêstergasten meestergastje: znw., o., vklw., miêstergèistsen, miêstergèistses meesterknecht: znw., m., miêsterknècht, miêsterknèchten meesterknechtje: znw., o., vklw., miêsterknèchtsen, miêsterknèchtses meestertje: znw., o., vklw., miêsterken, miêsterkes
meetlat: znw., v., laate, laaten meetlatje: znw., o., vklw., lèitsen, lèitses meezitten: ww., meeziêten, zoête mee, mee gezeeten mei: znw., v., beevoêrdsmoond, mei: znw., v., bloemoond, mei: znw., v., mèi, meid: znw., o., mèisen, mèisens meikever: znw., m., roonkere, roonkers meikever (m.): znw., m., muldere, mulders meikever (vr.): znw., m., pastere, pasters meikevertje: znw., o., vklw., roonkerken, roonkerkes meikevertje (m.): znw., o., vklw., mulderken, mulderkes meikevertje (vr.): znw., o., vklw., pasterken, pasterkes meisje: znw., o., deenk, deenën meisje: znw., o., joonk, joone meisje: znw., o., vklw., deenksken, deenkskes meisje: znw., o., vklw., joonksken, joonkskes meisje: znw., o., vklw., meetsen, meetses meisje: znw., o., vklw., scheetsen, scheeten meisje: znw., v., mèisken, mèiskes meisje: znw., v., scheete, scheeten meisje: znw., v., vrèiken, vrèikes meisje, aardig -: wgr., snèl deenk, meisje, aardig -: wgr., snèl joonk, meisje, dik -: znw., o., vklw., moksken, mokskes meisje, dik -: znw., v., moke, moken meisje, dom -: wgr., stront konte, meisje, dwaas -: wgr., oênuêzel joonk, meisje, flink : wgr., fèrme poeze, meisje, flink -: wgr., fèrme moke, meisje, flink -: wgr., fèrme poeze, meisje, jong -: wgr., joonk deenk, meisje, moeilijk - : wgr., vies petrèt, meisje, mooi -: wgr., fèrme poeze, meisje, ondeugend -: znw., o., vklw., hèksejoonksken, hèksejoonkskes meisje, ondeugend -: znw., o., vklw., patiêleken, patiêlekes meisje, ondeugend -: znw., v., hèksejoonk, hèksejoonks meisje, ondeugend -: znw., v., patiêle, patiêlen meisje, speels -: znw., o., zotgat, zotgaten meisje, speels -: znw., o., vklw., zotgèitsen, zotgèitses meisje, verlegen -: znw., o., vklw., seutebeesken, seutebeeskes meisje, verlegen -: znw., o., vklw., seuteken, seutekes meisje, verlegen -: znw., v., seute, seuten meisje, verlegen -: znw., v., seutebeeze, seutebeezen meisjesachtig: bn., bw., mèiskesachteg, meisjesgek: znw., m., mèiskeszot, mèiskeszoten meisjesgekje: znw., o., vklw., mèiskeszoutsen, mèiskeszoutses mekaar: vnw., makander, mekander: vnw., makander, melk: znw., v., mèlk, melkbrood: znw., o., mèlkbruêd, mèlkbruêden melkbroodje: znw., o., vklw., mèlkbruudsen, mèlkbruudses melkerijboter: wgr., mèlkerij bootere, melkstoel: znw., m., mèlkstoel, mèlkstoelen men: vnw., ge , mendraad: znw., o., kerdiêl, kerdiêlen meneer: znw., m., menhiêre, menhiêren meneertje: znw., o., vklw., menhiêrken, meshiêrkes menen: ww., miênen, miêndege, gemiênd mengelinetje: znw., o., vklw., meenëleensken, meenëleenskes mengeling: znw., v., meenëleenë, meenëleenën menigte: wgr., huêp volk, meninetje: znw., o., vklw., miêneensken, miêneenskes mening: znw., v., miêneenë, miêneenën menopauze: wgr., kiêren van de joêren, menopauze: wgr., oovergènk van de jaren, menopauze: znw., v., meenepooze, menepoozen mens: znw., m., mèns, mènsen
mensje: znw., o., vklw., mènsken, mènskes menstruatie: znw., v., moondstonde, moondstonden menstruatie: znw., v., verandereenë, verandereenën mep: znw., m., sarlewante, sarlewanten mep: znw., v., kotkedoze, kotkedozen mep: znw., v., voonke, voonken mepje: znw., o., vklw., kotkedozeken, kotkedozekes mepje: znw., o., vklw., sarlewanteken, sarlewantekes mepje: znw., o., vklw., voonksken, voonkskes merci: bw., mèrsie, merel: oud-Vl., meerlaen, merel: znw., m., miêrloê, miêrloêën mergkool: znw., v., mèrgkuêle, mèrgkuêlen merrie: znw., v., mèrie, mèriën mes: znw., o., mès, mèsen mest: znw., o., mèst, mesthaak: znw., m., mèsthoêk, mèsthoêken mesthoop: znw., m., mèseenk, mèseenks mesthoop: znw., m., mèsthuêp, mèsthuêpen mestkar: znw., v., mèstkère, mèstkèren mestkever: znw., v., stroêntvlieë, stroêntvlieën mestvocht: znw., v., ziêke, mestvork: znw., v., mèstriek, mèstrieken mestvork: znw., v., riêke, riêken mestwater: znw., v., mèstspoele, mèstspoelen met: bw., vz., mee, met heidekruid begroeide vlakte of complex: oud-Vl., heed, met heidekruid begroeide vlakte of complex: oud-Vl., heidelheed, met het oog op: wgr., mee d' uê oup, met ijven begroeid: oud-Vl., eeuwen, meteen: bw., iêniênekiêr, meteoriet: wgr., valende stère, meter: znw., v., meetere, meeters meter: znw., v., meetsen, meetses meter, schijn meter : znw., o., meetsenlap, meetsenlapen metselaar: znw., m., mètsere, mètsers mevrouw: znw., o., wijf, wijven mevrouw: znw., v., madam, madamen mevrouw: znw., v., mevrèië, mevrèiën mevrouw (adelijk): znw., v., meevrèië, meevrèiën mevrouwtje: znw., o., vklw., madamken, madamkes mevrouwtje: znw., o., vklw., mevrèiken, mevrèikes mevrouwtje: znw., o., vklw., wijveken, wijvekes mezelf: vnw., mezelf, middag: wgr., flak oup de noene, middag: wgr., oênder de noene, middag: wgr., 's noens, middag: wgr., van de noene, middag: znw., m., noene, noenen middel: znw., o., leen, leenen midden: wgr., te miêren, midden: znw., o., miêden, miêdens middenste: oud-Vl., medel, middenste: oud-Vl., meel, mier: znw., v., miere, mieren mierennest: znw., m., mierenèst, mierenèsten migraine: znw., v., scheelekouppijne, mij: vnw., mij, mijden: ww., mijken, mijktege, gemijkt mijn: vnw., mijn, mijn: znw., v., mijne, mijnen mijnheer: znw., m., menhiêre, menhiêrs mijnheertje: znw., o., vklw., menhiêrken, meshiêrkes mijnwerker: znw., m., fostman, fostmans mijnwerkster: znw., v., fostvrèië, fostvrèiën mijzelf: vnw., mijzèlf, milt: znw., v., mèlte, mèlten min: bn., bw., miên,
minaar: znw., m., oênhèiëre, oênhèiërs minaartje: znw., o., vklw., oênhèiërken, oênhèiërkes minares: znw., v., oênhèistere, oênhèisters minarestje: znw., o., vklw., koketièneken, koketiènekes minarestje: znw., o., vklw., oênhèisterken, oênhèisterkes mindervalide: bn., maloondeg, mindervalide: znw., m., maloondegen, maloondege mindervalide: znw., v., maloondege, maloondege minnares: znw., v., koketiene, koketienen minuut: znw., m., minuut, minuuten minuut je: znw., o., vklw., minuutsen, minuutses mirabel: znw., m., marbeljoên, marbeljoênen mis: bn., bw., miês, mis: znw., v., mèse, mèsen misére: wgr., zwarte sniêë, misére: znw., v., mizeere, mizeeren miskraam: znw., m., miêsval, miêsvalen mislopen: ww., miêsluêpen, miêsluêptege, miês geluêpen mislukken: ww., miêsluken, miêsluktege, miêslukt misnoegd: bn., bw., vies, vieze, vies, viezer, viest, vieste mispel: znw., m., mèspele, mèspels misschien: bw., meschien, misschien: bw., twèsen, misselijk: bn., bw., ordeg, mist: znw., m., smuik, smuiken mistig: bn., bw., gesmuikt, misval: znw., m., miêsval, miêsvalen mitrailleur: znw., v., mitrajète, mitrajèten mits: vgw., mits, modder: znw., m., trot, troten modder: znw., v., moore, mooren model: znw., o., moodèl, moodèlen modelletje: znw., o., vklw., moodèleken, moodèlekes modepop: znw., v., moodepupe, moodepupen modepopje: znw., o., vklw., moodepupken, moodepupkes moe: bn., bw., moe , moed: znw., v., karoudze, karoudzen moede: bn., bw., moe , moedeloos: bn., bw., klèin karoudzeg, moeder: znw., o., vklw., meerken, meerkes moeder: znw., v., moedere, moeders moederhuis: znw., o., moederhuis, moederhuisen moedertje: znw., o., vklw., moederken, moederkes moedig: bn., bw., karoudzeg, moeial: znw., m., moeäl, moeäls moeien: ww., moeën, moeste, gemoed moeilijk: bn., bw., moeëlijk, moeilijk: wgr., giëne kak, moeilijk: wgr., straven toebak, moeilijk hebben: wgr., zijne peere zien, moeilijkheden: wgr., oên de stok krijën, moeite: znw., v., moete, moeten moer: znw., v., moere, moeren moeras: oud-Vl., broek, moerassige drond waarin men wegzinkt: oud-Vl., doolage, moerbes: znw., v., moerbeeze, moerbeezen moertje: znw., o., vklw., moerken, moerkes moesten: ww., moesten, moeste, gemoeten moestuin: oud-Vl., lochting, moestuin: znw., m., lochteenk, lochteenën moestuinpad: znw., o., lochteenkboonsen, lochteenkboonses moeten: ww., moeten, moeste, gemoeten mogen: ww., meuën, mochte, gemeuën mok: znw., m., kroes, kroezen mokje: znw., o., vklw., kroesken, kroeskes mokkel: znw., v., moke, moken mokkeltje: znw., o., vklw., moksken, mokskes mol: znw., m., mol, molen
molen: znw., m., meulen, meulens molenaar: znw., m., meulniêre, molenaar: znw., m., muldere, mulders molenaarster: znw., v., meulneriêne, meulneriênen molenaarstertje: znw., o., vklw., meulneriêneken, meulneriênekes molenaartje: znw., o., vklw., meulniêrken, meulniêrkes molenaartje: znw., o., vklw., mulderken, mulderkes molentje: znw., o., vklw., meuleken, meulekes molletje: znw., o., vklw., moleken, molekes mond: znw., m., mond, monden mond: znw., o., vklw., kt., moeleken, moelekses mond: znw., v., muile, muilen mond: znw., v., toote, tooten mondeling: bn., bw., mondeleenks, mondje: znw., o., vklw., moondsen, moondses mondje: znw., o., vklw., muilken, muilkes mondje: znw., o., vklw., tootsen, tootses mondstuk: znw., o., mondstiêk, mondstiêken mondvol: znw., m., mondvul, mondvulen monpelen: ww., moemelen, moemeldege, gemoemeld monpelen: ww., proêzelen, proêzeldege, geproêzeld mooi: bn., bw., schuên, mooi: bn., bw., sjiek, mooi: bn., bw., snèl, Moor: znw., m., Muêr, Muêren moord: znw., v., muêrd, muêrden moorden: ww., muêrden, muêrdege, gemuêrd Moorse: znw., v., Muêrse, Muêrse mop: znw., v., farse, farsen mopje: znw., o., vklw., farseken, farsekes mopperen: ww., knoderen, knoderdege, geknoderd morgen: bw., moren, morgen: tw., goendag, morgen: wgr., 's morens, morgen: znw., m., moren, morens morsdoek: znw., m., ziêberlap, ziêberlapen morsen: ww., muêsen, muêstege, gemuêst morspot: znw., m., broseliêre, broseliêrs morspot: znw., m., muêspot, muêspoten morspot: znw., v., broseliêrstere, broseliêrsters morspotje: znw., o., vklw., broseliêrken, broseliêrkes morspotje: znw., o., vklw., broseliêrsterken, broseliêrsterkes morspotje: znw., o., vklw., muêspoutsen, muêspoutses mossel: znw., m., mosele, mosels mosseltje: znw., o., vklw., moselken, moselkes mosterd: znw., m., mosterd, mosterdpot: znw., m., mosterdpot, mosterdpoten mosterdpotje: znw., o., vklw., mosterdpoutsen, mosterdpoutses mot: znw., v., mote, moten motor: znw., m., mootur, mooturs motortje: znw., o., vklw., mooturken, mooturkes motregen: wgr., fijne reeëne, motregen: znw., m., druilreeëne, druilreeëns moustache: znw., m., moestèis, moestèisen moustacheje: znw., o., vklw., moestèisken, moestèiskes mouw: znw., v., mèië, mèiën mouwtje: znw., o., vklw., mèiken, mèikes mouwveegster: znw., v., mèifrotstere, mèifrotsters mouwveegstertje: znw., o., vklw., mèifrotsterken, mèifrotsterkes mouwvegen: wgr., de mèië froten, mouwveger: znw., m., mèifrotere, mèifroters mouwvegertje: znw., o., vklw., mèifroterken, mèifroterkes mug: znw., v., meuzee, meuzees muggezifter: znw., m., peezeweevere, peezeweevers muggeziftertje: znw., o., vklw., peezeweeverken, peezeweeverkes muggeziftster: znw., v., peezeweefstere, peezeweefsters muggeziftstertje: znw., o., vklw., peezeweefsterken, peezeweefsterkes muil: znw., v., muile, muilen
muiltje: znw., o., vklw., muilken, muilkes muis: znw., v., muize, muizen muisje: znw., o., vklw., muisken, muiskes muit: znw., v., muite, muiten muitje: znw., o., vklw., muitsen, muitses mul: bn., bw., mul, mul: znw., o., ., mul, mulen Munkzwalm: znw., o., Zwaalme, mus: znw., v., muse, musen musje: znw., o., vklw., musken, muskes muskaatnoot: znw., v., muskaatnote, muskaatnoten Musselystraat: znw., m., Boelvaar, Boelvaars muts: znw., v., klaake, klaaken muts: znw., v., mutse, mutsen muts: znw., v., potse, potsen muts: znw., v., ture, turen mutsje: znw., o., vklw., klaksken, klakskes mutsje: znw., o., vklw., mutseken, mutsekes mutsje: znw., o., vklw., potsken, potskes mutsje: znw., o., vklw., tureken, turekes muur: znw., m., muur, muuren muurtje: znw., o., vklw., muurken, muurkes
na: bw., vz., achter, na: wgr., achter 't eeten , naad: znw., m., noêd, noêden naadje: znw., o., vklw., noodsen, noodses naafversnelling: znw., m., torpeedoo, torpeedoos naaimachien: znw., v., noumasiene, noumasienen naaimachine: znw., v., stèpmasiene, stèpmasienen naaimachinetje: znw., o., vklw., noumasiensen, noumasienses naaimachinetje: znw., o., vklw., stèpmasiensen, stèpmasienses naaister: znw., v., noustere, nousters naaistertje: znw., o., vklw., nousterken, nousterkes naakt: bn., bw., bluêt, naald: znw., v., noulde, noulden naaldje: znw., o., vklw., nouldeken, nouldekes naam: znw., m., noom, noomen naampje: znw., o., vklw., noomken, noomkes naar: bn., vgw., vz., noêr, naar: bn., vgw., vz., volgens, naar: bn., vgw., vz., zooas, naargelang: vgw., vz., volgens, naarstig: bn., bw., noêrsteg, naarstig: bn., bw., wèrkzoêm, naast: bn., bw., vz., nèvenst, naast: bn., bw., vz., nèvers, nachtegaal: znw., m., nachtegoêle, nachtegoêlen nachtgewaad: znw., o., sloopkliêd, sloopkliêren nachthemd: znw., o., sloopkliêd, sloopkliêren nachthemdje: znw., o., vklw., sloopkliedsen, sloopkliedses nachtkleed: znw., m., tabord, taborden nachtkleed: znw., o., sloopkliêd, sloopkliêren nachtkleedje: znw., o., vklw., sloopkliedsen, sloopkliedses nachtkleedje: znw., o., vklw., tabordsen, tabordses nadat: vgw., noêrda, nadenken: ww., pèizen, pèisdege, gepèisd nagel: znw., m., noêële, noêëlen nageltje: znw., o., vklw., noêëlken, noêëlkes nakomer: znw., m., achterkoumere, achterkoumers nakomertje: znw., o., vklw., achterkoomerken, achterkoomerkes nalaten: ww., achterloêten, liête achtere, achter geloêten namaken: ww., noêrmoêken, moêktege noêr, noêr gemoêkt namelijk: bw., vgw., noêmelijk, namelijk: bw., vgw., purtèink, namens: wgr., iên de noom van, namiddag: wgr., 's achternoens, namiddag: znw., m., achternoene, achternoens
namiddagje: znw., o., vklw., achternoensen, achternoenses namis: znw., v., noêmèse, noêmèsen nat: bn., bw., nat, natuurcomplex: oud-Vl., rode, natuurcomplex: oud-Vl., rodeken, natuurcomplex: oud-Vl., rot, natuurlijk: bn., bw., natuurlijk, natuurlijk: bn., bw., vanèiënst, nauw: bn., bw., nèi, nauwelijks: bw., rèdzekes, nauwkeurig: bn., bw., dzuust, nauwkeurig: wgr., dzuust gelijk, navel: znw., m., noêëlbuik, noêëlbuiken naveltje: znw., o., vklw., noêëlbuiksken, noêëlbuikskes navenant: bn., bw., noêvenant, nazeggen: ww., tèinzelen, tèinzeldege, getèinzeld Nederbrakel: znw., o., Broêkele, Nederland: znw., o., Holand, Nederlander: znw., m., Holandere, Holanders Nederlands: znw., o., Holands, Nederlandse: znw., v., Holandse, Holandse nederzetting bij de hoeve van Bentsilo: oud-Vl., bentsilon hofum, nederzetting bij de hoeve van Wasso: oud-Vl., wasson hofum, Nederzwalm: znw., m., Alerhèilegen, neef: znw., m., kezijn, kezijns neefje: znw., o., vklw., kezijntsen, kezijntses neen: bw., bakendoo, neen: bw., nee, neen: bw., niêë, neer: bw., neer, neerhof: oud-Vl., bascoert, neerhofstraat: znw., m., vèrkesmort, vèrkesmorten neerleggen: ww., neerlèën, lèi neere, neer gelèid negatief van foto: znw., m., kliesee, kliesees negatiefje van foto: znw., o., vklw., klieseeken, klieseekes negen: telw., neeën, negen: znw., v., neeëne, neeënen negenste: telw., neeënste, negentig: telw., neeënteg, negentigste: telw., neeëntegste, neger: znw., m., neeëre, neeërs negertje: znw., o., vklw., neeërken, neeërkes nek: znw., m., nèke, nèken nekwervel: znw., v., vaas, vaasen nemen: ww., paken, paktege, gepakt nergens: bw., nieverans, nerts: znw., m., viezoonk, viezoonks nerveus: bn., bw., nèrveus, nèrveuze, nèrveus, nèrveuzer, nèrveust, nèrveuste nest: znw., m., nèst, nèsten nestel: znw., m., schoenstrèk, schoenstrèken nesten: ww., nèsten, nèstege, genèst nestje: znw., o., vklw., nijtsen, nijtses net: bn., bw., prooper, net: znw., v., viêsnète, viêsnèten netel: znw., m., teenële, teenëls netelen: ww., teenëlen, teenëldege, geteenëld neteltje: znw., o., vklw., teenëlken, teenëlkes netje: znw., o., vklw., viêsnèteken, viêsnètekes netjes: bn., bw., prooper, neuken: ww., poepen, poeptege, gepoept neuker: znw., m., poepere, poepers neukertje: znw., o., vklw., poeperken, poeperkes neus: znw., m., neuze, neuzen neusje: znw., o., vklw., neusken, neuskes neuspeuteren: ww., neuspeuteren, neuspeuterdege, geneuspeuterd neuspoliep: znw., m., pooliep, pooliepen neusslijm: znw., v., snote, snoten nevel: znw., m., smuik, smuiken
nevens: vz., neevens, nicht: znw., v., niêchte, niêchten nichtje: znw., o., vklw., niêchteken, niêchtekes niemand: vnw., niemand, niemand: wgr., giên kristene ziele, niespoeder: znw., o., ., niespoeëre, niespoeërs niet: bw., nie, niet: wgr., niet van, niet: znw., o., ., niet, nieten niet: znw., o., ., nietsen, nietses niet alleen: wgr., nie aliêne, niet alluviaal: oud-Vl., droog, niet doelmatig werken: ww., prutsen, prutstege, geprutst niet eerlijk zijn: ww., zeuren, zeurdege, gezeurd niet juist: wgr., ten doot, niet komen opdagen: wgr., te spiênen zèten, niet kunnen slapen: wgr., giên uêë toe doen, niet kwetsen: wgr., giên hoêr krènken, niet meer: wgr., 'ne miêr, niet zo groot akkerperceel: oud-Vl., achtergaal, niet zo groot akkerperceel: oud-Vl., nachtegaal, niet-alluviaal: oud-Vl., droog, niets: bw., vnw., niet, niets van aantrekken: ww., oênvoêën, voêgdege oên, oên gevoêgd nietsdoen: ww., leegluêpen, luêptege leeg, leeg geluêpen nietsnut: znw., m., leegluêpere, leegluêpers nietsnut: znw., m., niewèrd, niewèrds nietsnut: znw., v., leegluêpstere, leegluêpsters nietsnut: znw., v., niewèrde, niewèrden nietsnutje: znw., o., vklw., leegluêperken, leegluêperkes nietsnutje: znw., o., vklw., leegluêpsterken, leegluêpsterkes nietsnutje: znw., o., vklw., niewèrdsen, niewèrdses niettegenstaande: vgw., vz., alhoewè, niettegenstaande: vgw., vz., nieteeënstoênde, niettemin: bw., eevewè, niettemin: bw., niettemiên, nietwaar: tw., niewoêr, niet-waardevol: znw., m., bucht, buchten nieuw: bn., nuu, nieuw: bw., nuut, nieuwjaar: znw., o., nuujoêr, nuujoêrs nieuws: znw., o., nuus, nuuzen nieuwsblad: znw., v., gazète, gazèten nieuwsgierig: bn., bw., kurjeus, kurjeuze, kurjeus, kurjeuzer, kurjeust, kurjeuste nieuwsgierigheid: znw., v., kurjeuzetèit, kurjeuzetèiten nieuwsje: znw., o., vklw., nuusken, nuuskes Nieuwstraat: znw., v., Fouldestroête, nieweerd: znw., m., niewèrd, niewèrden nieweerd: znw., v., niewèrde, niewèrden niezen: ww., niezen, niesdege, geniesd nijdigaard: znw., m., zaloesgord, zaloesgorden nijdigaard: znw., v., zaloesgorde, zaloesgorden nijdigaardje: znw., o., vklw., zaloesgordeken, zaloesgordekes nijpen: ww., nijpen, neepe, geneepen nijpen: ww., piensen, pienstege, gepienst nijptang: znw., v., nijptèinë, nijptèinën nijptangje: znw., o., vklw., nijptèinske, nijptèinske Niklaas: znw., m., Klous, Klouzen noch: vgw., noch, nochtans: bw., pertèink, nodig: bn., bw., nuêdeg, nodig: bn., bw., vandoen, noedel: znw., m., noedele, noedels noemen: ww., hiêten, hiêtege, gehiêten noen: znw., m., noene, noenen nog: bw., nog, nogal: bw., noga, nok: znw., m., vust, vusten
nokpan: znw., v., vustpaane, vustpaanen non: znw., v., none, nonen nonnetje: znw., o., vklw., noneken, nonekes nood: znw., m., nuêd, noodgeval: znw., o., ., nuêdgeval, nuêdgevalen nooduitgang: znw., m., nuêduitgènk, nuêduitgènën nooit: bw., noot, nooit: wgr., van ze leven niet, noord: bn., bw., nuêrd, noorden: znw., o., ., nuêrden, noorderlicht: znw., o., ., nuêrderliêcht, nuêrderliêchten noordkriek: znw., v., nuêrdkrieke, nuêrdkrieken noordpool: znw., m., nuêrdpool, nuêrdpoolen noordstation: znw., m., nor, noot: znw., v., noote, nooten normaal: bn., bw., normoêl, normaal: wgr., duê normoêl, nors: bn., bw., stuurs, notelaar: znw., m., nooteliêre, nooteliêrs notenkraker: znw., m., nootekroêkere, nootekroêkers november: znw., o., ., noovèmbere, november: znw., v., duêëmoond, november: znw., v., slachtmoond, nu: bw., tw., vgw., nou, nu: wgr., nou ze, nuchter: bn., bw., bloenuchter, nuchter: bn., bw., nuchter, nul: bn., telw. nul, nul: znw., v., nul, nulen nut: znw., o., nut, nuteloos: bn., bw., nuteluês,
occasie: znw., v., okoêze, okoêzen och: tw., och, ocharm: tw., ochiêre, ochtend: wgr., 's nuchteenks, ochtend: znw., m., morend, morends ochtend: znw., m., nuchting, nuchtings ochtendje: znw., o., vklw., morendsen, morendses ochtendje: znw., o., vklw., nuchtingsken, nuchtingskes OCMW: znw., m., ormen, oei: tw., oej, oester: znw., m., oestere, oesters oestertje: znw., o., vklw., oesterken, oesterkes of: vgw., of, offset: znw., m., ofsèt, ofsèten ofschoon: vgw., alhoewè, ofwel: vgw., ofwé, ogen openen: wgr., uêën oopentrèken, ogenblik: znw., o., uêënbliêk, uêënbliêken ogenblikje: znw., o., uêënbliêksken, uêënbliêkskes oké: tw., goed, okkernoot: znw., v., noote, nooten oktober: znw., m., oktoobere, oktober: znw., v., reeënmoond, oktober: znw., v., wijnmoond, oliebol: znw., m., ooliebol, ooliebolen olielamp: znw., m., petrollantiêren, petrollantiêrens olielampje: znw., o., vklw., petrollantiêrnken, petrollantiêrnkes olieslagmolen: oud-Vl., stampkot, om: bw., vgw., vz., oum, om de 2 dagen: wgr., ale ooveranderde doêën, om 't even: wgr., gelijk wa, om 't even: wgr., gelijk wakiên, om 't even: wgr., gelijk wie, omdat: vgw., oumda, omdoen: ww., oumdoen, dee oume, oum gedoên omelet: wgr., gebaken èi,
omelet: znw., v., omelète, omelèten omeletje: znw., o., vklw., omelètsen, omelètses omgekeerd: bn., bw., ooverèst, omgekeerd: wgr., 't achtersteveuren, omgeven: wgr., keunen schiêlen, omgeven: ww., oumgeeven, goove oume, oum gegeeven omheind bosje, vooral als jachtreservaat: oud-Vl., haag, omheind perceel waar het vee samen gedreven werd, vaak collectief en aansluitend bij de kouters: oud-Vl., bucht, omheinde hofstede: oud-Vl., haag, omheinde ruimte: oud-Vl., park, omheinde ruimte: oud-Vl., perk, omheining: znw., v., afspaneenë, afspaneenën omheiningspaal: znw., m., stijl, stijlen omheiningspaal: znw., m., stoêk, stoêken omheiningspaaltje: znw., o., vklw., stijlken, stijlkes omheiningspaaltje: znw., o., vklw., stoêksken, stoêkskes omhoog: bw., amuë, omkeren: ww., oumkiêren, kiêrdege oume, oum gekiêrd omkijken: ww., oumkijken, keeke oume, oum gekeeken omrijden: ww., oumrijën, ree oume, oum gereeën omslag: znw., m., oumslag, oumslagen omslagdoek: znw., m., snuitdoek, snuitdoeken omslagdoekje: znw., o., vklw., snuitdoeksken, snuitdoekskes omslagen: ww., oumsloên, sloêgdege oume, oum gesleeën omslagen: ww., oumsluêven, sluêfdege oume, oum gesluêfd omsloten perceel of complex, meestal weiland: oud-Vl., bijloke, omspitten: ww., oumdoen, dee oume, oum gedoên omtrent: bw., vz., oumtrènt, omtuining: oud-Vl., perre, omver: bw., oumvère, omvervallen: ww., tuimelen, tuimeldege, getuimeld omwalling: oud-Vl., wal, omzeilen: ww., oêntwijken, oêntweeke, oêntweeken onaangenaam: wgr., nie pleziereg, onaangename opdracht: wgr., bescheeten kemiese, onbedekt: bn., bw., bluêt, onbedekt: bn., bw., vlakaaf, onbehouwen: bn., bw., loump, onbekend: bn., bw., oênbekènd, onbeschaamd: bn., bw., oêngezeneerd, ondankbaar: bn., bw., oêndènkboêr, ondanks: vgw., vz., alhoewè, ondanks: vgw., vz., nieteeënstoênde, ondanks: wgr., alhoewè da, onder: bw., vz., oênder, onderaan: bw., vanoênder, onderdoor: bw., oênderdeure, onderhemd: znw., o., vklw., lijveken, lijvekes onderhemdje: znw., o., vklw., lijveken, lijvekes onderin: bw., vanoênderiên , onderjurk: znw., m., kombienijzoonk, kombienijzoons onderjurk: znw., o., vklw., lijveken, lijvekes onderjurkje: znw., o., vklw., kombienijzoonksken, kombienijzoonkskes onderjurkje: znw., o., vklw., lijveken, lijvekes onderkruipen: ww., oênderkruipen, oênderkruiptege, oênder gekroopen onderkruiper: znw., m., oênderkruipere, oênderkruipers onderkruiperster: znw., v., oênderkruipstere, oênderkruipsters onderkruiperstertje: znw., o., vklw., oênderkruipsterken, oênderkruipsterkes onderkruipertje: znw., o., vklw., oênderkruiperken, oênderkruiperkes onderneming: znw., m., antreprieze, antrepriezen onderneminkje: znw., o., vklw., antrepriesken, antreprieskes onderpastoor: znw., m., oênderpaastere, oênderpaasters ondersteboven: bw., oênderstebooven, ondersteboven: bw., ooverhuêp, ondertrouw: znw., m., oêndertrèi, oêndertrèiën ondertussen: bw., swèns, onderweg: wgr., oênder de boêne,
onderzoeken: ww., oênderzoeken, oênderzochtege, oênderzocht ongeduldig: wgr., giên pasjènse hèin, ongedurig: bn., bw., oênpasjènteg, ongegeneerd: bn., bw., oêngezeneerd, ongeloof: znw., o., oêngeluêf, oêngeluêven ongeluk: znw., o., oêngeluk, oêngeluken ongelukje: znw., o., vklw., oêngeluksken, oêngelukskes ongemak: znw., v., zenoêse, zenoêsen ongemakje: znw., o., vklw., zenoêsken, zenoêskes ongemakkelijk: bn., bw., oêngemakelijk, ongemakkelijk: bn., bw., ordeg, ongemeen: bn., bw., speesjoêl, ongemerkt weggaan: ww., drupneuzen, drupneusdege, gedrupneusd ongerust: bn., bw., oêngerust, ongerust: wgr., duêd oêngerust, ongerust: wgr., oêngerust zijn , ongeschonden: bn., oêngeschonden, ongeval: znw., o., aksiedènt, aksiedènten ongeval: znw., o., malheur, malheuren ongeval: znw., o., oêngeval, oêngevalen ongevalletje: znw., o., vklw., aksiedènteken, aksiedèntekes ongevalletje: znw., o., vklw., malheurken, malheurkes ongevalletje: znw., o., vklw., oêngevaleken, oêngevalekes ongeveer: bw., apeuprij, ongeveer: bw., bekans, ongeveer: bw., oênevantrènt, ongeveer: bw., pesies, ongewenst: bn., oêngewèinst, onheus: bn., bw., afrontelijk, onheus: bn., bw., gemiên, onkel: znw., m., noonkel, noonkels onkeltje: znw., o., vklw., noonkelken, noonkelkes onkruid: znw., o., oênkruid, oênkruiden onkruidje: znw., o., vklw., oênkruidsen, oênkruidses onlangs: bw., oênlènks, onmens: znw., v., biêste, biêsten onmensje: znw., o., vklw., biêsteken, biêstekes onmiddelijk: bn., bw., subiet, onmiddellijk: bn., bw., subiet, onnet: bn., bw., vuil, onnozel: bn., bw., oênuêzel, onnozelaar: znw., m., oênuêzeliêre, oênuêzeliêrs onnozelaar: znw., m., sèmpeliêre, sèmpeliêrs onnozelaar: znw., m., wuiten, wuitens onnozelaarster: znw., v., oênuêzeliêrstere, oênuêzeliêrsters onnozelaarster: znw., v., sèmpeluêre, sèmpeluêren onnozelaarstertje: znw., o., vklw., oênuêzeliêrsterken, oênuêzeliêrsterkes onnozelaarstertje: znw., o., vklw., sèmpeluêrken, sèmpeluêrkes onnozelaartje: znw., o., vklw., oênuêzeliêrken, oênuêzeliêrkes onnozelaartje: znw., o., vklw., sèmpeliêrken, sèmpeliêrkes onnozelaartje: znw., o., vklw., sèmpeluêrken, sèmpeluêrkes onnozelaartje: znw., o., vklw., wuiteken, wuitekes onnut: znw., m., nietsnut, nietsnuten onnutje: znw., o., vklw., nietsnuteken, nietsnutekes onooglijk: bn., bw., liêlek, onpasselijk: bn., ordeg, onrustig: bn., bw., oênrusteg, onrustig: bn., bw., schieteg, ons: vnw., oêns, onschuld: znw., o., oêntschuld, oêntschulden onsmakelijk: bn., bw., walgelijk, onszelf: vnw., oênszèlf, ontbijtkoek: znw., m., lèkerkoeke, lèkerkoeken ontbijtkoekje: znw., o., vklw., lèkerkoeksken, lèkerkoekskes ontbreken: ww., mankeeren, mankeerdege, gemankeerd ontevreden: bn., bw., malkontènt, onthouden: ww., oumthèien, oumthèitege, oumthèien onthouden: ww., oumthèiën, oumthèitege, oumthèiën
onthutst: bn., bw., van gedoên, ontkennen: ww., afstrijën, stree af, afgestreeën ontladen: ww., losen, lostege, gelost ontmoeten: wgr., teeën koumen, ontroerd: bn., oêngedoên, ontroomde melk: znw., m., slap, ontroomer: znw., m., afruêmere, afruêmers ontslagen: ww., afzèten, zètege af, afgezèt ontsnappen: ww., èskapeeren, èskapeerdege, g'èskapeerd ontspanning: znw., o., verzèt, verzèten ontspanning: znw., v., oêntspaneenë, oêntspaneenën ontspanningsreis: znw., v., speelvwajoudze, speelvwajoudzen ontspanningsreisje: znw., o., vklw., speelvwajoudzeken, speelvwajoudzekes ontstekings kaars: znw., v., boezie, boezies ontstoppen: ww., aftrèken, trok af, afgetroken onttrokken rechtsbedeling: oud-Vl., vrijhede, ontwikkeld: bn., geliêrd, ontwrichten: wgr., zijne voet oumsloêën, ontwrichten: ww., oêntwriêchten, oêntwriêchtege, oêntwriêcht ontwrichten (enkelgewricht): ww., oumsloên, sloêgdege oume, oum gesleeën onverwachts: bn., bw., oênverwachts, onverwachts toekomen: wgr., bij iemand toestuiken, onverwachts toekomen: wgr., ievrans toestuiken, onverwachts toekomen: ww., toestuiken, stooke toe, toe gestooken onverzorgd: bn., oênverzurgd, onverzorgd: oud-Vl., groef, onvruchtbare aarde: wgr., slèchte groênd, onvruchtbare grond: wgr., slèchte groênd, onweder: znw., o., oênweere, oênweeren onweersbui: znw., v., oênweersbuië, oênweersbuiën onwel: bn., ordeg, onwel: bn., schou, onwel: wgr., nie goed, onzalig: bn., bw., èlèndeg, Onze-Lieve-Heer: znw., m., Oênze-Lieven-Hiêre, Onze-Lieve-Vrouw: znw., v., Oênze-Lieve-Vrèië, onzin: wgr., oênuêzele proêt, onzin: znw., m., ziêvere, ziêvers oog: znw., v., uêë, uêën oogarts: znw., m., uêgmiêstere, uêgmiêsters oogje: znw., o., vklw., uêgsken, uêgskes ooglap: znw., m., uêglap, uêglapen ooglapje: znw., o., vklw., uêglapken, uêglapkes ooglid: znw., v., uêgscheele, uêgscheelen oogmeester: znw., m., uêgmiêstere, uêgmiêsters oogmeesteres: znw., v., uêgmiêsterèse, uêgmiêsterèsen oogst: znw., m., oekst, oeksten oogstappel: znw., m., uêgstapele, uêgstappels oogsten: ww., uêgsten, uêgstege, geuêgst oogstmaand: znw., m., ooguustuus, oogstmaand: znw., v., uêgstmoond, oogstwagen: znw., m., vierduimere, vierduimers oogzweertje: znw., m., kerksteel, kerksteelen ooi: znw., v., bèite, bèiten ooievaar: znw., m., euëvoêrd, euëvoêrden ooievaartje: znw., o., vklw., euëvoêrdsen, euëvoêrdses ooit: bw., oot, ook: bw., vgw., uêk, oom: wgr., noonkel pastere, oom: wgr., suikernoonkel, oom: znw., m., noonkel, noonkels Oombergen: znw., o., Umbèrgen, oompje: znw., o., vklw., noonkelken, noonkelkes oor: znw., v., uêre, uêren oorbel: znw., m., uêrreenk, uêrreenën oorbelletje: znw., o., vklw., uêrreenksken, uêrreenkskes oorlog: znw., m., oorloog, oorlooën oorlogje: znw., o., vklw., oorloogsken, oorloogskes
oorontsteking: znw., v., èterüêre, èterüêren oorontsteking: znw., v., uêroênsteekeenë, uêroênsteekeenën oorring: znw., m., uêrreenk, uêrreenën oorrinkje: znw., o., vklw., uêrreenksken, uêrreenkskes oortje: znw., o., vklw., uêrken, uêrkes oorveeg: znw., v., kotkedoze, kotkedozen oorveegje: znw., o., vklw., kotkedozeken, kotkedozekes oorworm: znw., v., uêrebiêste, uêrebiêsten ootmoed: znw., m., deemoed, op: bw., vz., oup, op afstand gelegen: oud-Vl., verde, op afstand gelegen: oud-Vl., verre, op de dwarsfluit spel: oud-Vl., fijfelen, op iemand gemunt hebben: wgr., piek hein, opbaren: ww., aflèën, lèdege af, afgelègd opberghok: znw., v., v., bèrgeenë, bèrgeenën opberghoktje: znw., o., vklw., bèrgeensken, bèrgeenskes opbrengen: ww., oupbreenen, brochte oup, oup gebrocht opdat: vgw., oumda, opdoen: wgr., iets van krijën, opdoen: ww., oupdoen, dee oup, oup gedoên opdonderen: wgr., luêp schijten, opdracht: znw., v., kemiêse, kemiêsen opdracht, vervelende -: wgr., en vieze kemiêse, opeenvolgen: ww., rooten, rootege, geroot open: bn., bw., oopen, openen: ww., oopenen, oopende, geöopend opening: znw., o., gat, goêten opening: znw., v., oopeneenë, oopeneenën opening herberg: wgr., iêsten tap, opening waar tocht doorkomt: znw., o., wiêndgat, wiêndgoêten openingje: znw., o., vklw., gèitsen, gèi'tses openingje: znw., o., vklw., oopeneensken, oopeneenskes openingje waar tocht doorkomt: znw., o., vklw., wiêndgèitsen, wiêndgèitses openspreiden: ww., oopenbriêën, briêtege oopen, oopen gebriêd openzetten: ww., oopenzèten, zètege oopen, oopen gezèt opeten: ww., oupfrèten, frètege oup, oup gefrèt opgebrand: bn., oupgebrand, opgebrande kolenresten: znw., v., schrabielde, schrabielden opgesmukt: bn., oupgesiekt, opgesmukt: bn., oupgesmukt, opgeven: ww., oupgeeven, goove oup, oup gegeeven ophouden: ww., ouphèiën, hielde oup, oup g'hèiën opkroppen: ww., oupkroupen, krouptege oup, oup gekroupt opkropper: znw., m., oupkroupere, oupkroupers opkuisen: ww., oupkuisen, keuse oup, oup gekeusen opkweken: ww., oupkwiêken, kwiêktege oup, oup gekwiêkt opleggen: ww., ouplèën, lègdege oup, oup gelèid opletten: wgr., atènse doen, opletten: ww., ouplèten, lètege oup, oup gelèt oplettend: bn., bw., oêndachteg, oplettend: bn., bw., ouplètend, oplossen: ww., ouplosen, lostege oup, oup gelost opmaken: ww., oupmoêken, moêktege oup, oup gemoêkt opmerkelijk: bn., bw., oupmèrkelijk, opmerken: wgr., giên weezen hèin, opnieuw: bw., oupnuut, oppassen: ww., ouppasen, pastege oup, oup gepast oppervlakkig spreken: ww., uitsloêën, sleeë uit, uit gesleeën oprapen: ww., ouproopen, rooptege oup, oup geroopt oprisping: wgr., kiêren van de moêë, oprit: znw., m., ouprit, oupriten opschep: znw., m., oupschèp, oupschèpen opscheplepel: znw., m., oupschèpleepele, oupschèpleepels opscheppen: ww., stoefen, stoeftege, gestoeft opschepper: wgr., e gruêt blad, opschmukken: ww., ouptuuten, tuutege oup, oup getuut opsolferen: ww., oupsolferen, solferdege oup, oup gesolferd
opsporen: ww., oupspeuren, speurdege oup, oup gespeurd opsteken: ww., oupsteeken, stooke oup, oup gestooken opstoken: ww., oupmoêken, moêktege oup, oup gemoêkt opstoken: ww., oupstooken, stooktege oup, oup gestooken optrekken: ww., ouptrèken, trèktege oup, oup getroken optutten: ww., ouptuuten, tuutege oup, oup getuut opvallen : ww., oupvalen, viele oup, oup gevalen opvallend: bn., bw., oupvalend, opvliegen: ww., oupvlieën, vlooë oup, oup gevlooën opvoeden: ww., oupkwiêken, kwiêktege oup, oup gekwiêkt opzettelijk: bn., bw., èksprès, opzetten: wgr., teeën mekanders oupzèten, opzetten: ww., oupzèten, zètege oup, oup gezèt opzichter: znw., m., miêsterknècht, miêsterknèchten opzichter: znw., m., poorjoonk, poorjoonks opzichteres: znw., v., miêstèse, miêstèsen opzitten: ww., oupziêten, zoête oup, oup gezeeten oranje: bn., ooranje, ooranje, ooranjes, ooranjer, ooranjest, ooranjeste oranje: znw., m., ooranje, orde: znw., o., oordere, oorders orde : znw., o., oordere, oorders order: znw., o., bevèl, beveelen organiseren: ww., iênriêchten, riêchtege iên, iên geriêcht os: znw., m., ose, osen osteopaat: znw., m., nootekroêkere, nootekroêkers osteopate: znw., v., nootekroêkstere, nootekroêksters otter: znw., m., oter, oters oud: bn., bw., èid, oude kaas: wgr., èiën koês, Oudenberg: znw., m., èiënbèrg, ouder: znw., m., èiëre, èiërs ouderen: znw., m., èië, èiën ouderlingengesticht: znw., o., èimanekeshuis, èimanekeshuizen oudertje: znw., o., vklw., èiken, èikes ouderwets: bn., bw., èiderwèts, oven: znw., m., oovene, oovens ovenkoek: znw., m., oovekoeke, oovekoeken ovenkoekje: znw., o., vklw., oovekoeksken, oovekoekskes over: bw., vz., biênen, over: bw., vz., oover, overal: bw., tw., ooveral, overal: znw., m., ooveral, ooverals overblijven: ww., ooverblijven, bleeve oover, oover gebleeven overdragen: ww., ooverdroêën, dreeë oovere, oover gedreeën overdreven juist willen hebben: wgr., djèfken presies, overdrijven: ww., ooverdrijven, ooverdreeve , ooverdreeven overeenkomen: wgr., goed overiênkoumen, overeenkomen: ww., ooveriênkoumen, koumgege ooveriên, ooveriên gekoumen overeenstemmen: ww., ooveriênstèmen, stèmdege ooveriên, ooveriên gestèmd overgeven: ww., oovergeeven, goove oovere, oover gegeeven overgeven: ww., spouën, spoudege, gespouën overgordijn: znw., v., draperie, draperieën overgordijn: znw., v., stourze, stourzen overgordijntje: znw., o., vklw., draperieken, draperiekes overgordijntje: znw., o., vklw., stourzeken, stourzekes overhoop: bw., oênderstebooven, overhoop: bw., ooverhuêp, overjas: znw., m., pardesuu, pardesuus overlijdensbericht: znw., m., duêbrief, duêbrieven overschatten: ww., ooverschaten, ooverschatege, ooverschat overschot: znw., m., ooverschot, ooverschoten overschot: znw., m., rèstant, rèstanten overschotje: znw., o., vklw., ooverschotsen, ooverschotses overschotje: znw., o., vklw., rèstèintsen, rèstèintses overschrijven: ww., afschrijven, schreef af, afgeschreeven overschrijven: ww., ooverschrijven, schreeve oover, oovergeschreeven overtreding: znw., v., kontrevènse, kontrevènsen overtredingetje: znw., o., vklw., kontrevènseken, kontrevènsekes
overtreffen: ww., oovertrèfen, oovertrèftege, oovertrofen overtrèk: znw., o., flewijn, flewijnen overtrèkje: znw., o., vklw., flewijnsen, flewijnses overtrokken: bn., oovertroken, overwelfde waterloop: oud-Vl., gote, overwelving van een greppel onder een weg: oud-Vl., gote,
paadje: znw., o., vklw., boonsen, boonses paal: znw., m., poêle, poêlen paaltje: znw., o., vklw., poêlken, poêlkes paar: bn., poêr, paard: znw., o., pèrd, pèrden paardenarts: znw., m., pèrdemiêstere, pèrdemiêsters paardenarts: znw., v., pèrdemiêsterèse, pèrdemiêsterèsen paardenbloem: znw., v., piêsbloume, piêsbloumen paardenmenner: znw., m., kartoonk, kartoonks paardensalami: znw., v., boeloende, boeloenden paardenstal: znw., m., pèrdestal, pèrdestalen paardentaal: znw., v., pèrdentoêle, pèrdentoêlen paardentuig: znw., o., harnas, harnasen paardenvijg: znw., m., pèrdestroênt, pèrdestroênten paardenvlieg: znw., v., boêle, boêlen paardenvlieg: znw., v., pèrdevlieë, pèrdevlieën paardje: znw., o., vklw., pijrtsen, pijrtses paars: bn., purper, paars: znw., o., purper, purpers paarsrood: bn., purper, paarsrood: znw., o., purper, purpers Paasweek: znw., v., Poêsweeke, pachten: ww., pachten, pachtege, gepacht pachter: znw., m., pachtere, pachters pachteres: znw., v., pachterèse, pachterèsen pachterestje: znw., o., vklw., pachterèsken, pachterèskes pachtertje: znw., o., vklw., pachterken, pachterkes pachthof: znw., o., pachthof, pachthoven pachthofje: znw., o., vklw., pachthooveken, pachthoovekes pad (dier): znw., v., pade, paden pad (weg): znw., v., boêne, boênen pad (weg): znw., v., wiêg, weeën paddestoel: znw., m., sampiejoonk, sampiejoonks paddestoeltje: znw., o., vklw., sampiejoonksken, sampiejoonkskes padje (dier): znw., o., vklw., padeken, padekes padje (weg): znw., o., vklw., boonsen, boonses padje (weg): znw., o., vklw., weegsken, weegskes paf: bn., tw., boefe, pafzak: znw., m., papzak, papzaken pafzakje: znw., o., vklw., papzaksken, papzakskes pain à la grècque: znw., m., pèinälagrèk, pèinälagrèken pak: znw., m., paak, paaken pak slaag: wgr., pak sloêën, pakken: ww., paken, paktege, gepakt pakslaag: znw., v., bosteleenë, bosteleenën pakslaag: znw., v., kloupeenë, kloupeenën pakslaag: znw., v., pandoereenë, pandoereenën pakslaag: znw., v., roefeleenë, roefeleenën pakslaagje: znw., o., vklw., bosteleensken, bosteleenskes pakslaagje: znw., o., vklw., kloupeensken, kloupeenskes pakslaagje: znw., o., vklw., pandoereensken, pandoereenskes pakslaagje: znw., o., vklw., roefeleensken, roefeleenskes paling: znw., m., poêleenk, poêleenën pan: znw., v., paane, paanen pancreas: znw., m., pankreeas, pankreeasen pancreas: znw., v., alvliêskliere, alvliêsklieren pandoering: znw., v., pandoereenë, pandoereenën pandoerinkje: znw., o., vklw., pandoereensken, pandoereenskes paniekzaaier: znw., m., panikur, panikurs paniekzaaiertje: znw., o., vklw., panikurken, panikurkes paniekzaaister: znw., v., panikeuze, panikeuzen
paniekzaaistertje: znw., o., vklw., panikeuzeken, panikeuzekes panikeren: ww., panikeeren, panikeerdege, gepanikeerd pannekoekje: znw., o., vklw., koekebaksken, koekebakskes pannekoekje: znw., o., vklw., sieperken, sieperkes pannenkoek: znw., m., koekebak, koekebaken pannenkoek: znw., m., siepere, siepers pannenkoekje: znw., o., vklw., koekebaksken, koekebakskes pannenkoekje: znw., o., vklw., sieperken, sieperkes pannetje: znw., o., vklw., paaneken, paanekes pantoffel: znw., m., slèds, slèdsen pantoffel: znw., m., sloef, sloefen pantoffelheld: wgr., oênder de sloef, pantoffeltje: znw., o., vklw., slèdzekes, slèdzekes pantoffeltje: znw., o., vklw., sloefken, sloefkes pap: znw., m., pap, papen papegaai: znw., m., poupegou, poupegouen papegaaitje: znw., o., vklw., poupegoutsen, poupegoutses papfles: znw., v., papflèse, papflèsen papflesje: znw., o., vklw., papflèsken, papflèskes papier: wgr., iën vieze papieren ziêten, papier: znw., o., papier, papieren zak: znw., m., papiermezak, papiermezaken papieren zakje: znw., o., vklw., papiermezaksken, papiermezakskes papje: znw., o., vklw., papken, papkes papula: znw., o., vklw., pureken, purekes papulatje: znw., o., vklw., pureken, purekes papzak: znw., m., papzak, papzaken papzaktje: znw., o., vklw., papzaksken, papzakskes paraderen: ww., paradeeren, paradeerdege, geparadeerd paraplu: znw., m., parapluu, parapluus parapluutje: znw., o., vklw., parapluuken, parapluukes pardaf: tw., dzoefe, pardessus: znw., m., pardesuu, pardesuus pardessustje: znw., o., vklw., pardesuuken, pardesuukes pardon: tw., èin, pardon: tw., pardon, pardon: tw., wablieft, pardon: tw., watten, pardon: tw., wazède, parelhoen: znw., m., pandaar, pandaars paren: ww., bespreenën, besproonë, besproonën paren: ww., dèken, dèktege, gedèkt paren: ww., rijën, reeë, gereeën parfum: znw., m., parfun, parfuns park: znw., o., park, parken parkje: znw., o., vklw., parksken, parkskes parochie: znw., v., prochie, prochies part: znw., o., oêndiêl, oêndiêlen part: znw., o., part, parten partij: znw., v., partijë, partijën partje: wgr., en biêleken van 'nen apelsien, partje: znw., o., vklw., biêleken, biêlekes pas: wgr., kort derveuren, pas: znw., m., paspor, paspors Pasen: znw., o., Poêsen, pasgeld: znw., o., eenkelgèld, pasgeld: znw., o., paasgeld, pasmunt: znw., o., eenkelgèld, passen: ww., pasen, pastege, gepast passeren: ww., paseeren, paseerdege, gepaseerd pastei: znw., m., patee, pateeën pasteitje: znw., o., vklw., pateeken, pateekes pastoor: znw., m., pastere, pasters pastoorsmeid: znw., o., pastersmèisen, pastersmèisens pastorie: oud-Vl., curenhuys, paté: znw., m., paatee, pater: znw., m., m., poêtere, poêters paterskaas: znw., m., poêterskoês, poêterskoêzen
patertje: znw., o., vklw., poêterken, poêterkes patience: znw., o., twieènvijftiegen, patroonhuls: znw., v., kartoese, kartoesen pauw: znw., m., pèi, pèiën pauze: znw., v., poose, poozen pech: znw., m., teeëslag, teeësloêën pedaal: znw., m., pedaal, pedaalen peer: znw., v., piêre, piêren peertje: znw., o., vklw., piêrken, piêrkes pees: znw., v., peeze, peezen peignoir: znw., m., pijnwar, pijnwaren peinzen: ww., pèizen, pèisdege, gepèisd pel: znw., v., pèle, pèlen pelikaan: znw., m., peelekoên, peelekoênen pelleje: znw., o., vklw., pèleken, pèlekes pellen: ww., pèlen, pèldege, gepèld pelshandelaar: oud-Vl., pilter, pendelaar: znw., m., pèndeliêre, pèndeliêrs pendelaarster: znw., v., pèndeliêrstere, pèndeliêrsters pendelaarstertje: znw., o., vklw., pèndeliêrsterken, pèndeliêrsterkes pendelaartje: znw., o., vklw., pèndeliêrken, pèndeliêrkes penis: znw., m., piêsere, piêsers penis: znw., o., vklw., maaneken, maanekes penis: znw., v., fluite, fluiten penis in erectie: znw., m., stijven, stijve pens: znw., m., triep, triepen pensionaat: znw., o., pènsjenoêt, pènsjenoêten peper: znw., m., peepere, peepers peperkoek: znw., m., lèkerkoeke, lèkerkoeken peperkoekje: znw., o., vklw., lèkerkoeksken, lèkerkoekskes pepernoot: znw., v., kruinoote, kruinooten per: vz., mee, perceel: wgr., stiêk grond, perceel: wgr., stiêk land, perceel akkerland: oud-Vl., stuk, perceel akkerland, vaak met een bijzonder statuut of kenmerk: oud-Vl., land, perel: znw., m., piêrle, piêrels pereltje: znw., o., vklw., piêrlken, piêrlkes perfectionist: wgr., pietsen de zuusten, periferisch deel van een akkerlandcomplex: oud-Vl., hoek, perk: znw., o., bède, bèden perkje: znw., o., vklw., bèdeken, bèdekes pers: znw., v., prèse, prèsen perse: bw., persee, personen wagen: znw., v., luksfeture, luksfeturen personen, gemene -: wgr., gemiên volk, persoon: znw., m., peet, peeten persoon: znw., m., pèrsuên, pèrsuênen persoon: znw., o., vklw., peetsen, peetses persoon die nergens voor deugd: znw., m., niewèrd, niewèrden persoon die niet op de tong gevallen is: znw., v., piêne, piênen persoon die nooit thuis is: znw., m., stroêtluêpere, stroêtluêpers persoon die veel uithuizig is: znw., v., stroêtbraake, stroêtbraaken persoon die vlug weent: znw., v., trunte, trunten persoon die zaagt : znw., m., knoderboze, knoderbozen persoon die zich afsloofd: znw., m., wroetere, wroeters persoon met rechstaande haren: znw., o., steekelvèrken, steekelvèrkes persoon met rechtstaande haren: znw., o., steekelvèrken, steekelvèrkes persoon zonder karakter: wgr., zwolp èi , persoon, achterbakse -: znw., m., schijnhèilegoêrd, schijnhèilegoêrden persoon, achterbakse -: znw., v., schijnhèilegoêrde, schijnhèilegoêrden persoon, bange -: znw., m., broekschijtere, broekschijters persoon, bazig -: znw., m., sjampètere, sjampèters persoon, brutale -: wgr., frèink blad, persoon, brutale -: wgr., frèinke muile, persoon, brutale -: wgr., frèinke toote, persoon, cholerike -: wgr., oupvlieënde zot, persoon, devote -: znw., m., kweezeliêre, kweezeliêrs
persoon, devote -: znw., m., peloêrenbijtere, peloêrenbijters persoon, domme -: wgr., stoum kieken, persoon, domme -: znw., m., klose, klosen persoon, dwaze : wgr., zot kieken, persoon, eigenaardige -: wgr., ordegen doendere, persoon, eigenaardige -: wgr., schouën hiêre, persoon, eigenaardige -: wgr., schouën tieste, persoon, eigenaardige -: wgr., vieze kalant, persoon, eigenaardige -: znw., m., kastaar, kastaars persoon, eigenaardige -: znw., m., schouman, schoumans persoon, eigenaardige -: znw., o., petrèt, petrèten persoon, franke -: znw., m., frèinkoêrt, frèinkoêrten persoon, gemene -: wgr., gemiên schèpsele, persoon, gevoelige -: wgr., kruidsen roer mij niet, persoon, grappige -: znw., m., kloon, kloonen persoon, hovaardige -: wgr., preetansjeuse zot, persoon, ijverige -: znw., m., veroetenen, veroetenen persoon, karakterlloze -: znw., m., dwèil, dwèilen persoon, karakterlloze -: znw., m., mosele, moselen persoon, killig -: wgr., kèiën pui, persoon, kleine -: wgr., koup én kluêten, persoon, koppige -: wgr., koupegen eezele, persoon, koppige -: znw., m., koup, koupen persoon, lange -: wgr., lèinë pèrse, persoon, levensluchtig -: wgr., ardieëg boêsken, persoon, luiddruchtige -: znw., m., sjampètere, sjampèters persoon, luië -: wgr., lui konte, persoon, moeilijke -: wgr., ordegen Tieste, persoon, moeilijke -: znw., m., diefiesielen, diefiesielenen persoon, natte -: znw., o., woêterkieken, woêterkiekens persoon, niet-ernstige -: znw., m., wielewou, wielewous persoon, niet-ernstige -: znw., m., wieplawou, wieplawouën persoon, niet-frisse -: znw., m., steenkboze, steenkbozen persoon, niet-lenige -: znw., m., stijven, stijve persoon, niet-rustige -: znw., o., wiêpelgat, wiêpelgoêten persoon, nietswaardig -: znw., m., lap, lapen persoon, nieuwsgierige -: wgr., kurjeuze neuze, persoon, onbenullige -: znw., m., ziêkere, ziêkers persoon, onbetrouwbare -: znw., m., kazakekiêdere, kazakekiêders persoon, onbetrouwbare -: znw., m., kazakendrouëre, kazaksdrouërs persoon, onbetrouwbare -: znw., m., vodeman, vodemans persoon, oneerlijke -: znw., m., smoelentrèkere, smoelentrèkers persoon, onstandvastige -: znw., m., wèndmeulen, wèndmeulens persoon, onuitstaanbaar -: znw., o., spuêk, spuêken persoon, onvolwassen -: znw., m., mèlkbord, mèlkborden persoon, pinnig -: znw., v., piêne, piênen persoon, pretentieuse -: wgr., Jan mijn kluêten, persoon, rare -: wgr., kemieken tiep, persoon, rare -: wgr., roêre kwiebuus, persoon, ruwe -: wgr., wilde biêste, persoon, schele -: wgr., 'ne scheele koêtere, persoon, slechte -: wgr., 'n biêste van 'ne vènt, persoon, slechte -: znw., v., biêste, biêsten persoon, slimme -: znw., m., koup, koupen persoon, slordige -: wgr., sloder vos, persoon, sluwe -: wgr., gesleepel vos, persoon, sluwe -: wgr., liêpe vos, persoon, speciale -: znw., m., kadee, kadees persoon, speciale -: znw., m., kadèt, kadèten persoon, speciale -: znw., m., wriêën, wriêë persoon, trage -: wgr., troêën apostele, persoon, typische -: znw., o., moodèl, moodèlen persoon, verdachte -: wgr., e loes tiepe, persoon, verdachte -: wgr., loes tiepe, persoon, verraderlijk -: znw., m., dzuudas, dzuudasen persoon, verraderlijk -: znw., o., vklw., dzuudasken, dzuudaskes persoon, vranke -: wgr., stèite biêste, persoon, vranke -: wgr., stèite muile,
persoon, vuile -: wgr., vieze vuiloêrd, persoon, waardeloze -: wgr., stiêk stront, persoon, wakkere: znw., v., piêne, piênen persoon, warmbloedige -: wgr., hiêt kenijn, persoon, warmbloedige -: wgr., hiêten boelie, persoon, warmbloedige -: znw., m., hiêten, hiête persoon, zenuwachtige -: znw., v., zeenuuwpeeze, zenuuwpeezen persoon, zwaarlijvige -: wgr., diêke bloêze, persoon, zwakke -: wgr., tiêre schijtere, persoontje die nergens voor deugd: znw., o., vklw., niewèrdsen, niewèrdses persoontje die niet op de tong gevallen is: znw., o., vklw., piêne, piêne persoontje die nooit thuis is: znw., o., vklw., stroêtluêperken, stroêtluêperkes persoontje die veel uithuizig is: znw., o., vklw., stroêtbraaksken, stroêtbraakskes persoontje die vlug weent: znw., o., vklw., trunteken, truntekes persoontje die zaagt: znw., o., vklw., knoderbozeken, knoderbozekes persoontje die zich afsloofd: znw., o., vklw., wroeterken, wroeterkes persoontje met rechtstaande haar: znw., o., vklw., steekelvèrksken, steekelvèrkskes persoontje, bang -: znw., o., vklw., broekschijterken, broekschijterkes persoontje, bazig -: znw., o., vklw., sjampèterken, sjampèterkes persoontje, devoot -: znw., o., vklw., kweezeliêrken, kweezeliêrkes persoontje, devoot -: znw., o., vklw., peloêrenbijterken, peloêresbijterkes persoontje, eigenaardig -: znw., o., vklw., kastaarken, kastaarkes persoontje, eigenaardig -: znw., o., vklw., petrètsen, petrijtses persoontje, eigenaardig -: znw., o., vklw., schoumaaneke, schoumaaneke persoontje, frank -: znw., o., vklw., frèinkoêrteken, frèinkoêrtekes persoontje, grappig -: znw., o., vklw., kloontsen, kloontses persoontje, karakterlloos -: znw., o., vklw., dwèilken, dwèilkes persoontje, karakterlloos -: znw., o., vklw., moselken, moselkes persoontje, koppig -: znw., o., vklw., koupken, koupkes persoontje, luiddruchtig -: znw., o., vklw., sjampèterken, sjampèterkes persoontje, nat -: znw., o., vklw., woêterkieksken, woêterkiekskes persoontje, niet-ernstig -: znw., o., vklw., wielewouken, wielewoukes persoontje, niet-ernstig -: znw., o., vklw., wieplawouken, wieplawoukes persoontje, niet-fris -: znw., o., vklw., steenkbozeken, steenkbozekes persoontje, niet-lenig -: znw., o., vklw., stijveken, stijvekes persoontje, niet-rustig : znw., o., vklw., wiêpelgèitsen, wiêpelgèitses persoontje, nietswaardig -: znw., o., vklw., lapken, lapkes persoontje, onbenullig -: znw., o., vklw., ziêkerken, ziêkerkes persoontje, onbetrouwbaar -: znw., o., vklw., kazakekiêderken, kazakekiêderkes persoontje, onbetrouwbaar -: znw., o., vklw., kazakendrouërken, kazakesdrouërkes persoontje, onbetrouwbaar -: znw., o., vklw., vodemaneken, vodemanekes persoontje, oneerlijk -: znw., o., vklw., smoelentrèkerken, smoelentrèkerkes persoontje, onstandvastig -: znw., o., vklw., wèndmeuleken, wèndmeulekes persoontje, onuitstaanbaar -: znw., o., vklw., spuêksken, spuêkskes persoontje, onvolwassen -: znw., o., vklw., mèlkbordeken, mèlkbordekes persoontje, pinnig -: znw., o., vklw., piêneken, piênekes persoontje, slim -: znw., o., vklw., koupken, koupkes persoontje, speciaal -: znw., o., vklw., kadeeken, kadeekes persoontje, speciaal -: znw., o., vklw., kadètsen, kadètses persoontje, speciaal -: znw., o., vklw., moodèleken, moodèlekes persoontje, speciaal -: znw., o., vklw., wriêken, wriêkes persoontje, typisch -: znw., o., vklw., moodèleken, moodèlekes persoontje, wakker: znw., o., vklw., piêne, piêne persoontje, warmbloedig -: znw., o., vklw., hiêteken, hiêtekes persoontje, zenuwachtig -: znw., o., vklw., zeenuuwpeesken, zeenuuwpeeskes perzik: znw., v., peeze, peezen pet: znw., v., klaake, klaaken pet: znw., v., mutse, mutsen petekind: znw., o., peetekènd, peetekènders petekindje: znw., o., vklw., peetekiêndsen, peetekiêndses peter: znw., o., vklw., peetsen, peetses petje: znw., o., vklw., klaksken, klakskes petje: znw., o., vklw., mutseken, mutsekes petroleum: znw., m., petrol, petroleumlamp: znw., m., kenkee, kenkees petroleumlamp: znw., m., petrollantiêren, petrollantiêrens peuzelen: ww., peuzelen, peuzeldege, gepeuzeld pezeweefster: znw., v., peezeweefstere, peezeweefsters
pezeweefstertje: znw., o., vklw., peezeweefsterken, peezeweefsterkes pezewever: znw., m., peezeweevere, peezeweevers pezewevertje: znw., o., vklw., peezeweeverken, peezeweeverkes pièce montée: wgr., pjès montee, piek: znw., m., piek, pieken pieken: ww., pieken, piektege, gepiekt piekeren: ww., huêfbreeken, brooke huëfd, huêfd gebrooken piekje: znw., o., vklw., pieksken, piekskes pienter: bn., bw., sliêm, pier: znw., m., tiêk, tiêken piereweefster: znw., v., piereweefstere, piereweefsters piereweefstertje: znw., o., vklw., piereweefsterken, piereweefsterkes pierewever: znw., m., piereweevere, piereweevers pierewevertje: znw., o., vklw., piereweeverken, piereweeverkes piertje: znw., o., vklw., tiêksken, tiêkskes piesen: ww., piêsen, piêstege, gepiêst pijn: wgr., ievrans ziêre hèin, pijn: znw., v., ziêre, ziêren pijn doen: ww., pieken, piektege, gepiekt pijn hebben: wgr., afzien van de pijne, pijn hebben: ww., afzien, zoê af, afgezien pijnscheut: znw., v., pijnscheute, pijnscheuten pijp: znw., v., pijpe, pijpen pijpen: ww., aftrèken, trok af, afgetroken pijpensteel: znw., m., pijpesteel, pijpesteelen pijpensteeltje: znw., o., vklw., pijpesteelken, pijpesteelkes pijpje: znw., o., vklw., pijpken, pijpkes pik: znw., v., piêke, piêken pikbinder: znw., m., piêkbèndere, piêkbènders pikbindster: znw., v., piêkbèndstere, piêkbèndsters pikdorser: znw., m., piêkdèsere, piêkdèsers pikdorsmachien: znw., m., piêkdèsere, piêkdèsers pikhaak: znw., m., piêkhoêk, piêkhoêken pikkel: znw., m., piêkele, piêkels pikkelen: ww., piêkelen, piêkeldege, gepiêkeld pikken: ww., piêken, piêktege, gepiêkt pikker: znw., m., piêkere, piêkers pikmachien: znw., v., piêkmasiene, piêkmasienen pil: znw., v., piêle, piêlen pils: znw., m., piels, pielsen pilsard: znw., m., pielsard, pielsards pin: znw., v., piêne, piênen pingelen: ww., afbieën, booë af, afgebooën pink: znw., m., peenk, peenken pinken: ww., peenken, peenktege, gepeenkt pinkje: znw., o., vklw., peenksken, peeskskes Pinksteren: znw., o., Seenksen, pinnig: bn., bw., piêneg, pinnig: bn., bw., venijneg, pint: znw., v., pènte, pènten pintje: znw., o., vklw., pènteken, pèntekes pintje-dek: wgr., pènsen-dèk, pis: znw., v., piêse, piêsen pisbak: znw., v., piesiene, piesienen pisbloem: znw., v., piêsbloume, piêsbloumen pisbroek: znw., o., piêsgat, piêsgaten pisbroek: znw., v., piêskèise, piêskèisen pisbroekje: znw., o., vklw., piêsgèitsen, piêsgèitses pisbroekje: znw., o., vklw., piêskèisken, piêskèiskes pispot: znw., m., piêspot, piêspoten pispotje: znw., o., vklw., piêspoutsen, piêspoutses pistolet: znw., m., piestoolee, piestoolees pistoletje: znw., o., vklw., piestooleeken, piestooleekes pit: znw., m., kiêrle, kiêrls pit: znw., o., stiensen, stienses pit: znw., v., fut, pitje: znw., o., vklw., kiêrelken, kiêrelkes pitteleer: wgr., konte klètsere,
plaag: znw., v., ploêë, ploêën plaaggeest: znw., m., ploêgstèrt, ploêgstèrten plaaggeeste: znw., v., ploêgstèrte, ploêgstèrten plaaster: znw., m., ploêstere, ploêsters plaat: znw., v., ploête, ploêten plaatje: znw., o., vklw., plootsen, plootses plaats: znw., v., pluitse, pluitsen plaats in open lucht waar recht gesproken werd: oud-Vl., vierschaar, plaats waar biezen groeien: oud-Vl., biest, plaats waar teenwilg groeit: oud-Vl., wijmenier, plaatsen: ww., pluitsen, pluitstege, gepluitst pladijs: znw., v., ploête, ploêten plafond: znw., m., plafoonk, plafoonks plagen: ww., ploêën, ploêgdege, geploêgd plak: znw., o., plak, plaken plakken: ww., plaken, plaktege, geplakt plakker: znw., o., hènkziël, hènkziëlen plamuur: znw., o., plamoêstere, plamoêsters plank: znw., v., plènke, plènken plankenvloer: znw., m., plansee, plansees plankier: znw., m., plèinkier, plèinkieren plant: znw., v., plante, planten planten: ww., planten, plantege, plantege plantrekken: ww., plantrèken, trèktege plan, plan getroken plassen: wgr., petoters goên afgieten, plassen: ww., piêsen, piêstege, gepiêst plassen: ww., ziêken, ziêktege, geziêkt plastic: znw., m., plastiek, plastieken plastron: znw., m., plastroonk, plastroonks plat: bn., bw., plat, plat bord: wgr., plate taluêre, platte buiskachel: wgr., Leuvense stoove, platte schotel: znw., v., patiêle, patiêlen platzak: bn., rut, platzak: znw., m., platzak, platzaken platzakje: znw., o., vklw., platzaksken, platzakskes plechtige communie: wgr., gruête iêste kemuune, plechtige communie: wgr., iêste kemuune, plein: wgr., oup de pluitse, plein: znw., v., pluitse, pluitsen plein van dorp of gehuchtnut: oud-Vl., dries, pleintje: znw., o., vklw., pluitseken, pluitsekes pleisteren: ww., ploêsteren, ploêsterdege, geploêsterd plek: znw., v., plèke, plèken plektje: znw., o., vklw., plèksken, plèkskes plensbui: znw., v., stortbuië, stortbuiën plensbui: znw., v., stortvloêë, stortvloêën plensbuitje: znw., o., vklw., stortbuiken, stortbuikes plensbuitje: znw., o., vklw., stortvloêske, stortvloêske pletrol: znw., v., role, rolen pleuritis: znw., woêterfleuruus, pleuritis: znw., o., fleuruus, fleuruusen plezier: znw., o., plezier, plezieren plezierig: bn., bw., leuteg, plezierig: bn., bw., pleziereg, pleziertje: znw., o., vklw., plezierken, plezierkes plint: znw., v., plènte, plènten plintje: znw., o., vklw., plènteken, plèntekes ploegen: ww., oumdoen, dee omume, oum gedoen ploegen: ww., oumrijën, rijdege oume, oum gereeën ploegen: ww., ploeën, ploegdege, geploegd ploegsnede: znw., v., voore, vooren ploegvoor: oud-Vl., liende, ploeteren: ww., ploeteren, ploeterdege, geploeterd plomberen: ww., ploumbeeren, ploumbeerdege, geploumbeerd plooi: znw., v., pleuë, pleuën plooirok: znw., m., pleurok, pleuroken plooirokje: znw., o., vklw., pleuroksken, pleurokskes
plotseling: bn., iêniêns, pluim: znw., v., pluime, pluimen pluimen: ww., pluimen, pluimdege, gepluimd pluimje: znw., o., vklw., pluimken, pluimkes pluizen: ww., pluizen, pluisdege, gepluisd pochen: ww., stoefen, stoeftege, gestoeft poedelnaakt: bn., bluêtswiets, poeder: znw., o., poeëre, poeërs poedertje: znw., o., vklw., poeërken, poeërkes poel: oud-Vl., dijk, poep: znw., m., stroênt, stroênten poep: znw., m., kt., kakaa, kakaas poep: znw., o., gat, gaten poepen: wgr., iën zijn broek doen, poepen: wgr., iën zijn broek schijten, poepen: ww., schijten, scheete, gescheeten poepgat: znw., o., schijtgat, schijtgaten poepgatje: znw., o., vklw., schijtgèitsen, schijtgèitses poepje: znw., o., vklw., gèitsen, gèi'tses poepje: znw., o., vklw., stroonsen, stroonses poepje: znw., o., vklw., kt., kaksken, kakskes poes: znw., v., poeze, poezen poesje: znw., o., vklw., poesken, poeskes poets: znw., v., farse, farsen poetsen: wgr., zijn schoenen bleenken , poetsen: ww., bleenken, bloonke, gebloonken poetsen: ww., kuisen, kuistege, gekeusen poetsje: znw., o., vklw., farseken, farsekes poetskatoen: znw., v., stofklode, stofkloden poetspommade: znw., m., bleenk, bleenken poetsvrouw: znw., v., kuisvrèië, kuisvrèiën poetsvrouwtje: znw., o., vklw., kuisvrèiken, kuisvrèikes poken: ww., kooteren, kooterdege, gekooterd pokken: znw., m., poken, poken politie: znw., m., fliek, flieken politie: znw., v., pooliese, pooliesen pollepel: znw., m., pooleepele, pooleepels pollepeltje: znw., o., vklw., pooleepelken, pooleepelkes pomp: znw., v., poompe, poompen pompbak: znw., m., poombak, poombaken pompbakje: znw., o., vklw., poombaksken, poombakskes pompelmoes: znw., m., pompelmoes, pompelmoesen pompje: znw., o., vklw., poompken, poompkes pompoen: znw., m., pompoen, pompoenen pond: znw., o., pond, ponden pook: znw., m., kooterhoêk, kooterhoêken pookje: znw., o., vklw., kooterhoêksken, kooterhoêkskes poort: znw., v., puêrte, puêrten poortje: znw., o., vklw., puurtsen, puurtses poosje: znw., o., uêënbliêksken, uêënbliêkskes poot: znw., m., puêt, puêten pootaardappelen: znw., m., plantpetotere, plantpetoters pop: znw., v., pupe, pupen popje: znw., o., vklw., pupken, pupkes porren: ww., ploêën, ploêgdege, geploêgd portefeuille: znw., v., portefoulde, portefoulden portefeuilletje: znw., o., vklw., portefouldeken, portefouldekes portemonnee: znw., m., portemenee, portemenees portemonneetje: znw., o., vklw., portemeneeken, portemeneekes portiunculen: ww., petsoonkelen, petsoonkeldege, gepetsoonkeld portret: znw., o., petrèt, petrèten portretje: znw., o., vklw., petrijtsen, petrijtses post: znw., m., post, posten post: znw., v., korèspondènse, korèspondènsen postbode: znw., m., faktur, fakturen postduif: znw., m., vwajazur, vwajazurs postzegel: znw., m., tèmbere, tèmbers pot: znw., m., pot, poten
potaarde: znw., m., hèigrond, hèigronden potaarde: znw., v., potèrde, poten: wgr., petoters wèren gepoot, poten: ww., planten, plantege, plantege poten: ww., pooten, pootege, gepoot potent: bn., hiêt, potje: znw., o., vklw., poutsen, poutses potlood: znw., m., kreejoonk, kreejoonks potlood: znw., o., potluêd, potluêden potloodje: znw., o., vklw., kreejoonksken, kreejoonkskes potloodje: znw., o., vklw., potluêdse, potluêdse potloodscherper: znw., m., schèrpere, schèrpers potsenmaker: znw., m., kloon, kloonen potsenmakertje: znw., o., vklw., kloontsen, kloontses potverdomme: tw., akerdziêë, potverdomme: tw., dzuêë, potverdomme: tw., godverdoume, potverdomme: tw., mieledzuêë, potverdomme: tw., nondedoume, potverdomme: tw., nondedziêë, potverdomme: tw., potverdeeke, potverdomme: tw., potverdoume, praat: znw., m., proêt, proêten praatje: znw., o., vklw., prootsen, prootses praatziek vrouwtje: znw., o., vklw., viêswijveken, viêswijvekes praatzieke vrouw: znw., v., viêswijf, viêswijven praline: znw., v., praliene, pralienen pralinetje: znw., o., vklw., pralieneken, pralienekes praten: ww., proêten, proêtege oên, geproêt prei: znw., v., parèië, parèiën preivlieg: znw., v., parèivlieë, parèivlieën prentje: znw., o., vklw., beeldeken, beeldekes presenteren: ww., preesanteeren, preesanteerdege, gepreesanteerd presumeren: ww., preesumeeren, preesumeerdege, gepreesumeerd pretentie: wgr., e stiêk pretènse, pretentie: znw., v., preetènse, preetènsen pretentieus: bn., bw., preetansjeus, preetansjeuze, preetansjeus, preetansjeuzer, preetansjeust, preetansjeuste pretentieus zijn: wgr., omhuêë valen, prettig: bn., bw., leuteg, prettig: bn., bw., pleziereg, prijs: znw., m., prijs, prijzen prijsje: znw., o., vklw., prijsken, prijskes prik: wgr., en steeke van ne fluitenier, prik: znw., m., wiêp, wiêpen prik: znw., v., steeke, steeken prik: znw., v., stèk, stèken prikje: znw., o., vklw., steeksken, steekskes prikje: znw., o., vklw., stèksken, stèkskes prikje: znw., o., vklw., wiêpken, wiêpkes prikkelbaar: bn., bw., liêchtgeroêkt, prikkeldraad: znw., m., piekdroêd, piekdroêën primitieve nederzetting: oud-Vl., dorp, prinsessenboon: znw., v., priênsèsbuene, priênsèsbuenen prinsessenboon: znw., v., treezeken, treezekes prinsessenboontje: znw., o., vklw., priênsèsbuunsen, priênsèsbuunses proberen: ww., proobeeren, proobeerdege, geproobeerd probleem: znw., o., proobleem, proobleemen probleempje: znw., o., vklw., proobleemken, proobleemkes proces: znw., o., presès, presèsen processie: znw., v., presèse, presèsen proficiat: tw., proofiesiät, profijtig: bn., bw., prefijteg, promeneur: znw., m., uitgoêndere, uitgoênders promeneur: znw., v., uitgoênstere, uitgoênsters pronken: ww., stoefen, stoeftege, gestoeft pront: bn., bw., pront, proost: tw., santee,
proper: bn., bw., prooper, pruik: znw., v., paruuke, paruuken pruikje: znw., o., vklw., paruuksken, paruukskes pruillip: znw., v., froeze, froezen pruim: znw., m., siek, sieken pruim: znw., v., pruime, pruimen pruimpje: znw., o., vklw., pruimken, pruimkes pruimpje: znw., o., vklw., sieksken, siekskes pruimtabak: znw., m., siek, sieken pruimtabak: znw., m., siektoebak, prullen: znw., m., brol, brolen prutsen: ww., prutsen, prutstege, geprutst prutser: znw., m., foefeliêre, foefeliêrs prutser: znw., m., prutser, prutsers prutsertje: znw., o., vklw., foefeliêrken, foefeliêrkes prutsertje: znw., o., vklw., prutserken, prutserkes prutster: znw., v., foefeliêrstere, foefeliêrsters prutstertje: znw., o., vklw., foefeliêrsterken, foefeliêrsterkes psychiater: znw., m., psiegiejoêtere, psiegiejoêters psychiatrisch instituut: znw., o., zothuis, zothuizen publieke put waarin de paarden zich verfrissen en schoongemaakt worden: oud-Vl., peerdeput, pudding: znw., m., krijm, krijmen puimsteen: znw., m., puimstien, puimstienen puimsteen: znw., m., sponsstien, sponsstienen puist: znw., v., puiste, puisten puistje: znw., o., vklw., puistsen, puistses pul: znw., v., pule, pulen pulletje: znw., o., vklw., puleken, pulekes pullover: znw., m., puuloovere, puuloovers pullover: znw., m., vereus, vereusen pullovertje: znw., o., vklw., puulooverken, puulooverkes pullovertje: znw., o., vklw., vereusken, vereuskes pulp: znw., m., puulp, punt: znw., o., punt, punten puntje: znw., o., vklw., puintsen, puintses puntzak: znw., m., tiêpzak, tiêpzaken puntzakje: znw., o., vklw., tiêpzaksken, tiêpzakskes purgeermiddel: znw., v., priegoêse, priegoêsen purper: bn., purper, purper: znw., o., purper, purpers put: znw., m., pute, puten putje: znw., o., vklw., puitsen, puitses puur: bn., bw., puur, pyjama: znw., m., piezamaa, piezamaaën pyjamatje: znw., o., vklw., piezamaaken, piezamaakes
raad: znw., m., roêd, roêën raadje: znw., o., vklw., roodsen, roodses raadsel: znw., o., groêksel, groêksels raadsel: znw., o., roêdsele, roêdsels raadseltje: znw., o., vklw., groêkselken, groêkselkes raadseltje: znw., o., vklw., roêdselken, roêdselkes raap: znw., v., roope, roopen raapje: znw., o., vklw., roopeken, roopekes raapknol: znw., v., roope, roopen raapzaad: znw., o., roopzoêd, roopzoêën raar: bn., bw., kemiek, raar: bn., bw., ordeg, raar: bn., bw., speesjoêl, rabarber: znw., m., rebarbere, rebarbers radeloos: bn., bw., tènden, raden: ww., groêken, groêktege, gegroêkt ragebol: znw., v., spiênekoupbosele, spiênekoupbosels rail: znw., v., rèilde, rèilden rakelen: ww., kooteren, kooterdege, gekooterd raken: ww., roêken, roêktege, geroêkt rammelaar: znw., m., kenijnerijëre, kenijnerijërs rammelaar: znw., m., rijëre, rijërs
rand: znw., m., rand, randen randsel: znw., v., bezoudze, bezoudzen randseltje: znw., o., vklw., bezoudzeken, bezoudzekes rap: bn., bw., agèi, rap: bn., bw., rap, rap: bn., bw., snèl, rapen: znw., o., luêf, rat: znw., v., rate, raten ratelpopulieren, in boom of struikvorm: oud-Vl., claters, ratje: znw., o., vklw., rèitsen, rèitses rauw: bn., bw., rèi(d), ravotten: ww., ravoten, ravotege, geravot razernij: znw., v., roêzernijë, roêzernijën recht: bn., bw., rècht, recht: znw., o., rècht, rèchten rechtdoor: bw., rèchtedeure, rechte strook: oud-Vl., reke, rechter: znw., m., rèchtere, rèchters rechts: bn., bw., rèchs, rechts: tw., dt.tuuk, rechts: znw., o., rèchs, rechtuit: bw., rèchtuit, reclameren: ww., knoderen, knoderdege, geknoderd reclameren: ww., roonken, roonktege, geroonkt redden: ww., rèden, rèdtege, gerèd redelijk: bn., bw., reedelijk, redelijk: bn., bw., reezenoêbele, redeneren: ww., reezeneeren, reezeneerdege, gereezeneerd redetwisten: wgr., teeên de duêd strijën, redetwisten: ww., strijën, streeë, gestreeën reeds: bw., aa, reep: znw., m., riêp, riêpen reep: znw., o., ziêl, ziêlen reepje: znw., o., vklw., riêpken, riêpkes reepje: znw., o., vklw., ziêlken, ziêlkes reet: znw., v., reete, reeten reetje: znw., o., vklw., reetsen, reetses refuseren: ww., reefuuzeeren, reefuuzeerdege, gereefuuzeerd regel: znw., m., reeële, reeëls regelen: ww., aranzeeren, aranzeerdege, geäranzeerd regelen: ww., reeëlen, reeëldege, gereeëld regelmatig: bn., bw., reeëlmoêteg, regeltje: znw., o., vklw., reeëlken, reeëlkes regen: znw., v., reeëne, reeënens regenboog: znw., m., reeënboog, reeënbooën regenen: wgr., pijpesteelen reeënen, regenen: ww., reeënen, reeëndege, gereeënd regenjas: znw., v., gabardiene, gabardienen regenmaand: znw., v., reeënmoond, regenscherm: znw., m., parapluu, parapluus regenworm: znw., m., tiêk, tiêken regenwormpje: znw., o., vklw., tiêksken, tiêkskes regenzonnetje: znw., v., woêterzone, woêterzonen regiem: znw., o., regiem, regiemen reiger: znw., m., rijëre, rijërs reinigen: ww., kuisen, kuistege, gekeusen reinigingswagen: znw., v., vuilkère, vuilkèren reis: znw., v., vwajoudze, vwajoudzen reisduif: znw., m., vwajazur, vwajazurs reisje: znw., o., vklw., vwajoudzeken, vwajoudzekes reiziger: znw., m., vwajazur, vwajazurs rekord: znw., o., rekord, rekords relatie: znw., v., reloêse, reloêsen rem: znw., v., frèine, frèinen remblok: znw., m., frèinblok, frèinbloke remblokje: znw., o., vklw., frèinbloksken, frèinblokskes remedie: znw., v., remeede, remeeden remmen: ww., frèinen, frèindege, gefrèind
ren: znw., v., rène, rènen renderen: ww., oupbreenen, brochte oup, oup gebrocht renner: znw., m., koerur, koerurs rennertje: znw., o., vklw., koerurken, koerurkes repareren: ww., reepareeren, reepareerdege, gereepareerd resoluut: bn., reezooluut, ressort: znw., m., resor, resors ressortkar: znw., v., resorkère, resorkèren rest: znw., m., ooverschot, ooverschoten restant: znw., m., rèstant, rèstanten restaureren: ww., rèstooreeren, rèstooreerdege, gerèstooreerd reuk: znw., o., ., reuk, ruêken reukje: znw., o., vklw., reuksken, reukskes reuma: znw., o., reumaties, reumatiezen reuzel: znw., o., smèit, rheumatisme: znw., o., flesijn, rheumatisme: znw., v., bietses, rib: znw., v., rèbe, rèben ribbetje: znw., o., vklw., rèbeken, rèbekes richting: znw., v., riêchteene, riêchteenën richtingaanwijzer: znw., m., klinjooteur, klinjooteurs ridicuul: bn., bw., oênuêzel, riek: znw., m., riek, rieken riek: znw., v., riêke, riêken rieken: ww., rieken, rooke, gerooken riekje: znw., o., vklw., rieksken, riekskes riem: znw., m., riem, riemen rij: znw., v., roote, rooten rijhuis: znw., o., roothuis, roothuizen rijkaard: znw., m., rijkentieste, rijkentiesten rijkaard: znw., m., rijkord, rijkords rijkaarde: znw., v., rijkemie, rijkemieën rijkdom: znw., m., rijkdoum, rijkdoumen rijkswacht: znw., v., zendarmerie, zendarmerieën rijkswachter: znw., m., zendarm, zendarms rijm: znw., o., rijm, rijmen: ww., rijmen, rijmdege, gerijmd rijmpje: znw., o., vklw., rijmken, rijmkes rijp: znw., o., rijm, rijshout: znw., o., rijshèit, rijstpap: znw., m., rijspap, rijspapen rijstpapje: znw., o., vklw., rijspapken, rijspapkes rijsttaart: znw., v., rijstorte, rijstorten rijsttaartje: znw., o., vklw., rijstoortsen, rijstoortses rijtuig: znw., v., vetuure, vetuuren rijtuigje: znw., o., vklw., vetuurken, vetuurkes rijweg: oud-Vl., vaerweg, ring: znw., m., reenk, reenën ringbaard: znw., m., reenkbord, reenkborden ringbaardje: znw., o., vklw., reenkboordsen, reenkboordses ringvinger: znw., m., reenkveenëre, reenkveenërs ringvingertje: znw., o., vklw., reenkveenërken, reesnkveesërkes rinkje: znw., o., vklw., reenksken, reenkskes riool: znw., v., zèpe, zèpen riooltje: znw., o., vklw., zèpken, zèpkes riskant: bn., bw., rieskant, rits: znw., v., tierète, tierèten ritsig: bn., bw., hiêt, ritsje: znw., o., vklw., tierèteken, tierètekes Roborst: znw., o., Bost, roddelen: ww., koomeeren, koomeerdege, gekoomeerd roddeltante: znw., v., klapijë, klapijën roddeltantetje: znw., o., vklw., klapijken, klapijkes rode: znw., m., ruêën, ruêë rode aalbes: wgr., ruê beeze, rode neus: znw., m., zenuiverneuze, zenuiverneuzen rodehond: znw., m., ruêënhond, roe: znw., v., roe, roeën
roede: znw., m., baare, baaren roede: znw., v., roe, roeën roedeloopster: znw., v., pèndeliêrstere, pèndeliêrsters roedeloper: znw., m., pèndeliêre, pèndeliêrs roef: tw., roefe, roerei: znw., o., roerèi, roerèiërs roereitje: znw., o., vklw., roerèiken, roerèikes roeren: ww., roeren, roerdege, geroerd roest: znw., o., roest, roesten: ww., beroesten, beroeste, beroest roesten: ww., roesten, roestege, geroest roestvlek in linnengoed: znw., o., ijzermoêl, ijzermoêlen roet: znw., m., biêtere, biêters rog: znw., m., roë, roën rogge: znw., v., roë, roggebrood: znw., o., roëbruêd, roëbruêën roggebroodje: znw., o., vklw., roëbruêdsen, roëbruêdses rok: znw., m., rok, roken roken: ww., ruêken, ruêktege, geruêkt roken: ww., smuêren, smuêrdege, gesmuêrd rokje: znw., o., vklw., roksken, rokskes rokkenjager: znw., m., hoerenbok, hoerenboken rokkenjagertje: znw., o., vklw., hoerenboksken, hoerenbokskes rol: znw., v., role, rolen rollen: ww., rolen, roledege, gerold rolletje: znw., o., vklw., roleken, rolekes rolluik: znw., v., pèrsjijne, pèrsjijnen rolluikje: znw., o., vklw., pèrsjijnsen, pèrsjijnses rolmops: znw., m., rolmops, rolmopsen rolmopsje: znw., o., vklw., rolmopsken, rolmopskes rolschaats: znw., v., rolschoêtse, rolschoêtsen rolschaatsen: ww., rolschoêtsen, rolschoêtstege, gerolschoêtst rolschaatstje: znw., o., vklw., rolschootsen, rolschootses roma: znw., m., boeheemere, boeheemers romaatje: znw., o., vklw., boeheemerken, boeheemerkes rommel: znw., m., bataklèink, bataklèinken rommel: znw., m., brol, brolen rommel: znw., m., roumele, roumelens rommel: znw., m., santaboetiek, santaboetieken rommeltje: znw., o., vklw., bataklèinksken, bataklèinkskes rommeltje: znw., o., vklw., roumelken, roumelkes rommeltje: znw., o., vklw., santaboetieksken, santaboetiekskes rommelzooi: znw., m., sierk, sierken rond: bn., bw., vz., roênd, rond brood: wgr., roênd bruêd, rond of plat koekje: znw., o., vklw., galètsen, galètses rondbazuinen: wgr., ooveral rond vertèlen, ronde of platte koek: znw., v., galète, galèten ronduit: bn., bw., roênduit, ronken: ww., roonken, roonktege, geroonkt röntgenopname: znw., v., ieksstroêl, ieksstroêlen röntgenopname: znw., v., ploête, ploêten rood: bn., bw., ruê(d), rood: znw., o., ruêd, roodborstje: znw., o., vklw., ruêboortsen, ruêboortses rooden: znw., m., ruêën, ruêë roodharige: znw., m., rostekoup, rostekoupen roodharige: znw., m., rosten, roste roodharige: znw., v., roste, roste roodharigje: znw., o., vklw., rosteken, rostekes roodharigje: znw., o., vklw., rostekoupken, rostekoupkes roof: znw., v., roefe, roefen roofje: znw., o., vklw., roefken, roefkes rooien: wgr., petoters worden uitgedoên, rooien: ww., uitdoen, dee uit, uit gedoên rook: znw., m., ruêk, ruêken rookvlees: znw., o., geruêktvliês, room: znw., m., ruêm, ruêmen
roomijs: znw., m., krijmalaglas, krijmalaglazen roomijsje: znw., o., vklw., krijmalaglasken, krijmalaglaskes roos: znw., v., ruêze, ruêzen roosje: znw., o., vklw., ruêsken, ruêskes roosteren: ww., ruêsteren, ruêsterdege, geruêsterd ros: bn., bw., rost, rot: bn., bw., rot, rot: bn., bw., vort, rot: wgr., spètse vort, roten: ww., rooten, rootege, geroot rotten: ww., vorten, vortege, gevort rouw: znw., m., rèi, rouwband: znw., m., rèiband, rèibanden rouwkleren: znw., v., rèikliêren, rèikliêren rozenmaand: znw., v., juunie, rozenmaand: znw., v., ruêzemoond, rozijn: znw., v., krènte, krènten rozijn: znw., v., roozijne, roozijnen rozijnenbrood: znw., o., krèntenbruêd, krèntenbruêën rozijnenbrood: znw., o., roozijnenbruêd, roozijnenbruêën rozijnenbroodje: znw., o., vklw., krèntenbruêdsen, krèntenbruêdses rozijnenbroodje: znw., o., vklw., roozijnenbruudsen, roozijnesbruudses rozijntje: znw., o., vklw., krènteken, krèntekes rozijntje: znw., o., vklw., roozijnsen, roozijnses rubber: znw., o., kèiëtsoe, rubberen pantoffel: znw., m., ziêslèds, ziêslèdzen rubberen pantoffeltje: znw., o., vklw., ziêslèdsken, ziêslèdskes rug: znw., m., ruë, ruëen ruggelings: bn., bw., ruëleenks, rugpijn: znw., v., rugpijne, rugpijnen rugzak: znw., v., bazoudze, bazoudzen ruig: bn., bw., bruut, ruiken: ww., rieken, rooke, gerooken ruiker: znw., m., boekee, boekees ruikertje: znw., o., vklw., boekeetsen, boekeetses ruilen: ww., verwiêselen, verwiêseledege, verwiêseld ruim: bn., bw., briêd, ruimte voor bedrijfsgebouwen tegenover opperhof: oud-Vl., neerhof, ruin: znw., m., ruin, ruinen ruineren: ww., reenuweeren, reenuweerdege, gereenuweerd ruit: znw., v., ruite, ruiten ruitje: znw., o., vklw., ruitsen, ruitses ruk: znw., m., trèk, trèken rukje: znw., o., vklw., trèksken, trèkskes rumoer: znw., m., roezemoes, roezemoezen rumoertje: znw., o., vklw., roezemoesken, roezemoeskes rund: znw., o., rund, runders runde: znw., o., vklw., rundsen, rundses rundvlees: znw., o., rundvliês, rundvliêzen rups: znw., v., rupse, rupsen rupsje: znw., o., vklw., rupsken, rupskes rusten: ww., rusten, rustege, gerust rusthuis: znw., o., èimanekeshuis, èimanekeshuizen rustig: bn., bw., gemak, ruw: bn., bw., bruut, ruw: bn., bw., foorseg, ruwe, woeste, braakliggende akker: oud-Vl., rauackere, ruzie: oud-Vl., kweste, ruzie: wgr., hoêrken in de bootere, ruzie: wgr., ruuze stooken, ruzie: znw., m., ambras, ruzie: znw., m., boel, ruzie: znw., v., kwèste, ruzie: znw., v., ruuze, ruzie maken: wgr., kwèste moêken, ruzie maken: ww., kijven, kijfdege, gekeeven ruziemaakster: znw., v., ambrasmoêkstere, ambrasmoêksters ruziemaakstertje: znw., o., vklw., ambrasmoêksterken, ambrasmoêksterkes
ruziemaker: znw., m., ambrasmoêkere, ambrasmoêkers ruziemakertje: znw., o., vklw., ambrasmoêkerken, ambrasmoêkerkes ruziestoker: znw., m., ambrasmoêkere, ambrasmoêkers ruziestokertje: znw., o., vklw., ambrasmoêkerken, ambrasmoêkerkes ruziestookster: znw., v., ambrasmoêkstere, ambrasmoêksteres ruziestookstertje: znw., o., vklw., ambrasmoêksterken, ambrasmoêksterkes ruzietje: znw., o., vklw., ambrasken, ambraskes ruzietje: znw., o., vklw., boelken, boelkes ruzietje: znw., o., vklw., kwèsteken, kwèstekes ruzietje: znw., o., vklw., ruuzeetsen, ruuzekes
saai: bn., bw., flèi, saai: bn., bw., iêntuêneg, sabberen: ww., siepooteeren, siepooteerdege, gesiepooteerd sabberen: ww., ziêveren, ziêverdege, geziêverd Saint Honoré: znw., m., sèintooneree, sèintoonerees sajet: znw., v., sète, sèten salade: znw., v., saloê, saloêën salamander: znw., v., lèkertiêse, lèkertiêsen salamandertje: znw., o., vklw., lèkertiêsken, lèkertiêskes salami: znw., m., salamie, salamies salami: znw., v., beloende, beloenden salamietje: znw., o., vklw., beloendeken, beloendekes salamietje: znw., o., vklw., salamieken, salamiekes salon: wgr., bèste koomere, salon: wgr., schuêne koomere, salon: znw., m., saloonk, saloonks salueren: ww., saluuweeren, saluuweerdege, gesaluuweerd samen: bw., bijïên, samen: bw., soêmen, samen: bw., tegoêre, samenbinden: ww., bènden, bonde, gebonden samengebonden korenhalm: znw., m., hoêrleenk, hoêrleenën samengebonden korenhalmpje: znw., o., vklw., hoêrleenksken, hoêrleenkskes samenspannen: ww., soêmenspanen, spandege soêmen, soêmen gespanen samenwonen: ww., oênhèiën, hèitege oên, oên gehèiën samenzweren: ww., koonkelfoezen, koonkelfoesdege, gekoonkelfoesd sandaal: znw., m., sandaal, sandaalen sandaaltje: znw., o., vklw., sandaalken, sandaalkes sandwich: znw., m., sandwiets, sandwietsen sandwichtpje: znw., o., vklw., sandwietsken, sandwietskes santé: tw., santee, sardien: znw., v., sardiene, sardienen sardientje: znw., o., vklw., sardiense, sardienses saucijs: znw., v., sesiedze, sesiedzen saucijsje: znw., o., vklw., sesiedzeken, sesiedzekes saucisse: znw., v., sesiedze, sesiedzen saucisseje: znw., o., vklw., sesiedzeken, sesiedzekes saucisson de boulogne: znw., v., boeloende, boeloenden saus: znw., v., sèise, sèisen sausje: znw., o., vklw., sèisken, sèiskes schaal: znw., v., schoêle, schoêlen schaaltje: znw., o., vklw., schoêlken, schoêlkes schaamhaar: znw., o., schoumhoêr, schoumhoêren schaamhaartje: znw., o., vklw., schoumhoêrken, schoumhoêrkes schaamteloos: bn., bw., oêngezeneerd, schaap: znw., o., schoop, schoopen schaapherder: znw., m., schoophèrdere, schoophèrders schaapherderin: znw., v., schoophèrderiêne, schoophèrderiênen schaapherderintje: znw., o., vklw., schoophèrderiêneken, schoophèrderiênekes schaapherdertje: znw., o., vklw., schoophèrderken, schoophèrderkes schaapje: znw., o., vklw., schoopken, schoopkes schaapstal: znw., m., schoopstal, schoopstalen schaapstalletje: znw., o., vklw., schoopstaleken, schoopstalekes schaar: znw., v., schiêre, schiêren schaars: bn., bw., zèldzoêm, schaartje: znw., o., vklw., schiêrken, schiêrkes schaats: znw., v., schoêtse, schoêtsen
schaatsen: ww., schoêverdijnen, schoêverdijnde, geschoêverdijnd schaatsje: znw., o., vklw., schoêtsken, schoêtskes schabbernak: znw., m., schabernak, schabernaken schabbernakje: znw., o., vklw., schabernaksken, schabernakskes schabouwelijk: wgr., duê van Ieperen oup giêtepuêten, schaduw: znw., v., schuive, schuiven schakel: wgr., 'n luêze moulde, schakel: znw., v., moulde, moulden schakelbord: znw., m., tabloo, tabloos schalie: znw., v., schoulde, schoulden schaliedekker: znw., m., schouldendèkere, schouldendèkers schaliedekster: znw., v., schouldendèkstere, schouldendèksters schap: znw., v., kanebènke, kanebènken schapenbout: znw., m., schoopbèit, schoopbèiten schapenboutje: znw., o., vklw., schoopbèitsen, schoopbèitses schapje: znw., o., vklw., kanebènksken, kanebènkskes schapulier: znw., m., schaplier, schapliers schapuliertje: znw., o., vklw., schaplierken, schaplierkes scheef: bn., bw., schiêf, scheel: bn., bw., scheel, scheepsanker: oud-Vl., anker, scheerkwast: znw., m., schiêrbostele, schiêrbostels scheerkwastje: znw., o., vklw., schiêrbostelken, schiêrbostelkes scheermes: znw., o., schiêrmès, schiêrmèsen scheermes: znw., o., schiês, schiêzen scheermesje: znw., o., vklw., schiêrmèsken, schiêrmèskes scheermesje: znw., o., vklw., schiêsken, schiêskes scheerzeep: znw., v., schiêrziêpe, schiêrziêpen scheet: znw., m., prot, proten scheet: znw., o., vklw., wèndsen, wèndses scheet: znw., v., scheete, scheeten scheetje: znw., o., vklw., prootsen, prootses scheetje: znw., o., vklw., scheetsen, scheetses scheetje: znw., o., vklw., wèndsen, wèndses scheiden: ww., schiêën, schiêtege, geschiêt scheiding: znw., v., schiêëenë, schiêëenën scheiding: znw., v., streepe, streepen scheidingje: znw., o., vklw., schiêëensken, schiêëenskes scheidingje: znw., o., vklw., streepken, streepkes scheidingsbalk: znw., v., boulde, boulden scheidingsmuur: znw., m., schiêmuur, schiêmuuren scheidingsvoor: znw., v., schiêvoore, schiêvooren schelen: ww., schiêlen, schole, gescholen schelf: znw., m., schèlf, schèlven schelfje: znw., o., vklw., schèlfken, schèlfkes schellen: ww., bèlën, bèldege, gebèld schelm: znw., m., deuëniet, deuënieten schelme: znw., v., deuëniete, deuënieten schelmpje: znw., o., vklw., deuënieteken, deuënietekes schelmpje: znw., o., vklw., deuënietsen, deuënietses schelp: znw., v., schèlpe, schèlpen schelpje: znw., o., vklw., schèlpken, schèlpkes schemeren: ww., scheemeren, scheemerdege, gescheemerd schemering: znw., m., valoêvend, valoêvenden schenkel: znw., m., scheenkel, scheenkels schenkeltje: znw., o., vklw., scheenkelken, scheeskelkes schep: znw., m., schèp, schèpen schepje: znw., o., vklw., schèpken, schèpkes schepsel: znw., o., schèpsele, schèpsels schepseltje: znw., o., vklw., schèpselken, schèpselkes scheren: ww., afdoen, dee af, afgedoên scheren: ww., schiêren, schoore, geschooren scherp: bn., bw., schèrp, scherp maken: ww., wèten, wiêste, gewèten scherpe tand: wgr., kenijnen tand, scherpen: ww., zèten, zètege, gezèt scherper: znw., m., schèrpere, schèrpers scherpertje: znw., o., vklw., schèrperken, schèrperkes
schetteren: ww., schiêteren, schiêterdege, geschiêterd scheut: znw., v., geute, geuten scheut: znw., v., scheute, scheuten scheutje: znw., o., vklw., geuteken, geutekes scheutje: znw., o., vklw., scheutsen, scheutses schichtig: bn., bw., schiêteg, schier: bw., bekans, schieten: ww., schieten, schoote, geschooten schijn meter: wgr., meetsen lap, schijn peter: wgr., peetsen lap, schijnen: ww., schijnen, scheene, gescheenen schijnheilig: bn., bw., schijnhèileg, schijnheilig: znw., m., muilentrèkere, muilstrèkers schijnmeter: znw., v., meetselap, meetselapen schijnpeter: znw., o., peetselap, peetselapen schijnzieke: znw., m., karotentrèkere, karotentrèkers schijnzieke: znw., m., karotjee, karotjees schijt: znw., o., schijt, schijten: ww., schijten, scheete, gescheeten schijterig: bn., schijterachteg, schijterij: znw., v., schijterij, schijterijën schijtgat: znw., o., schijtgat, schijtgaten schijtgatje: znw., o., vklw., schijtgèitsen, schijtgèitses schijtkont: znw., o., schijtgat, schijtgaten schijtkont: znw., v., schijtkonte, schijtkonten schijtkontje: znw., o., vklw., schijtgèitsen, schijtgèitses schijtkontje: znw., o., vklw., schijtkoontsen, schijtkoontses schil: znw., v., pèle, pèlen schil: znw., v., schèle, schèlen schild: znw., o., schiêld, schiêlden schilder: znw., m., fasaadeklètsere, fasaadeklètsers schilderij: znw., v., schiêlderij, schiêlderijën schilderijtje: znw., o., vklw., schiêlderijken, schiêlderijkes schildertje: znw., o., vklw., fasaadeklètserken, fasaadeklètserkes schildje: znw., o., vklw., schiêldsen, schiêldses schilfer: znw., m., schiêlfer, schiêlfers schilfertje: znw., o., vklw., schiêlferken, schiêlferkes schillen: ww., schèlen, schèldege, geschèld schilletje: znw., o., vklw., pèleken, pèlekes schilletje: znw., o., vklw., schèleken, schèlekes schimmel: znw., v., schèmele, schèmels schip: znw., o., schiêp, scheepen schipje: znw., o., vklw., schiêpken, schiêpkes schitteren: ww., schiêteren, schiêterdege, geschiêterd schitteren: ww., uitbleenken, bloonke uit, uit gebloonken schoefelaar: znw., m., briekoolur, briekoolurs schoefelaarste: znw., v., briekoolurstere, briekoolursters schoefelaarstertje: znw., o., vklw., briekoolursterken, briekoolursterkes schoefelaartje: znw., o., vklw., briekoolurken, briekoolurkes schoen: znw., m., schoen, schoenen schoenborstel: znw., m., schoenbosele, schoenbosels schoenborsteltje: znw., o., vklw., schoenboselken, schoesboselkes schoenlepel: znw., m., oêntrèkere, oêntrèkers schoenlepeltje: znw., o., vklw., oêntrèkereken, oêntrèkerekes schoenpoets: znw., m., bleenk, schoensmeer: znw., m., bleenk, schoentje: znw., o., vklw., schoensen, schoesses schoenveter: znw., m., schoenstrèk, schoenstrèken schoenvetertje: znw., o., vklw., schoenstrèksken, schoenstrèkskes schoffel: znw., v., broêke, broêken schoffeltje: znw., o., vklw., broêksken, broêkskes schoft: znw., m., smiêrlap, smiêrlapen schoft: znw., o., krapuul, krapuulen schoftje: znw., o., vklw., krapuulken, krapuulkes schoftje: znw., o., vklw., smiêrlapken, smiêrlapkes schok: wgr., snok krijgen, schok: znw., m., snok, snoken schokdemper: znw., m., schokbreekere, schokbreekers
schokdempertje: znw., o., vklw., schokbreekerken, schokbreekerkes schokje: znw., o., vklw., snoksken, snokskes schommel: znw., v., bijze, bijzen schommel: znw., v., kt., biezabijze, biezabijzen schommelen: ww., bijzen, bijsdege, gebijsd schommelpaard: znw., o., wiêpelpèrd, wiêpelpèrden schommelpaardje: znw., o., vklw., wiêpelpèrdsen, wiêpelpèrdses schommelstoel: znw., o., wiêpelpèrd, wiêpelpèrden schommelstoeltje: znw., o., vklw., wiêpelpèrdsen, wiêpelpèrdses schommeltje: znw., o., vklw., bijzeken, bijzekes schommeltje: znw., o., vklw., kt., biezabijzeken, biezabijzekes schoof: znw., m., bundele, bundels schoofje: znw., o., vklw., bundelken, bundelkes schooier: znw., m., scheuëre, scheuërs schooiertje: znw., o., vklw., scheuërken, scheuërkes schooister: znw., v., scheustere, scheusteren schooistertje: znw., o., vklw., scheusterken, scheusterkes school: znw., v., schoole, schoolen schooljuf: znw., v., schoolmiêstèse, schoolmiêstèsen schooljuffetje: znw., o., vklw., schoolmiêstèsken, schoolmiêstèskes schooltje: znw., o., vklw., schoolken, schoolkes schoon: bn., bw., vgw., alhoewè, schoon: bn., bw., vgw., schuên, schoonmaak: znw., m., kuis, schoonmaken: ww., kuisen, kuistege, gekeusen schoonschrift: znw., o., schuênschrift, schuênschriften schoonzus: znw., v., schuênzustere, schuênzusters schoonzusje: znw., o., vklw., schuênzusterken, schuênzusterkes schoorsteen: znw., v., schèië, schèiën schoot: znw., m., schuêt, schuêten schoothondje: znw., o., schuêthoonsen, schuêthoonses schootje: znw., o., vklw., schuutsen, schuutses schop: znw., v., schupe, schupen schopje: znw., o., vklw., schupken, schupkes schoppen: ww., schupen, schuptege, geschupd schoppen: znw., v., pijkens, schors: znw., v., schose, schosen schorsje: znw., o., vklw., schosken, schoskes schort: znw., m., vuschuêt, vuschuêten schortje: znw., o., vklw., vuschuutsen, vuschuutses schotel: znw., m., schootele, schootels schoteldoek: znw., m., schooteldoek, schooteldoeken schoteldoekje: znw., o., vklw., schooteldoeksken, schooteldoekskes schotelhuis: znw., o., schootelhuis, schootelhuizen schotelhuisje: znw., o., vklw., schootelhuizeken, schootelhuizekes schoteltje: znw., o., vklw., schootelken, schootelkes schotelvod: znw., m., schooteldoek, schooteldoeken schotelvodje: znw., o., vklw., schooteldoeksken, schooteldoekskes schouder: znw., m., schèiëre, schèiërs schouderstuk: znw., o., schèiërstiêk, schèiërstiêken schoudertje: znw., o., vklw., schèiërken, schèiërkes schouw: znw., v., schèië, schèiën schouwtje: znw., o., vklw., schèiken, schèikes schreef: znw., v., schreeve, schreeven schreefje: znw., o., vklw., schreefken, schreefkes schreeuw: znw., m., schriêw, schriêën schreeuwtje: znw., o., vklw., schriêwken, schriêwkes schreien: ww., schriêmen, schriêmdege, geschriêmd schreier: znw., m., blètere, blèters schreier: znw., m., schriemere, schriemers schreier: znw., v., tsiepmuile, tsiepmuilen schreiertje: znw., o., vklw., blèterken, blèterkes schreiertje: znw., o., vklw., schriemerken, schriemerkes schreiertje: znw., o., vklw., tsiepmuilken, tsiepmuilkes schrift: znw., m., kajee, kajees schriftje: znw., o., vklw., kajeeken, kajeekes schrijfmachien: znw., v., schrijfmasiene, schrijfmasienen schrijnwerker: znw., m., schrijnwèrkere, schrijnwèrkers
schrijnwerkster: znw., v., schrijnwèrkstere, schrijnwèrksteren schrijven: ww., schrijven, schreeve, geschreeven schrik: znw., m., grouële, grouëls schrikkeljaar: znw., o., schriêkeljoêr, schriêkeljoêren schrikken: ww., verschutsen, verschutstege, verschutst schroevendraaier: znw., m., toernavies, toernaviezen schromelijk: bn., bw., schabouëlijk, schroomachtig: bn., bw., gezeneerd, schudden: ww., schuten, schutege, geschut schuif: znw., v., schuive, schuiven schuifje: znw., o., vklw., schuifken, schuifkes schuilen: ww., schuilen, schuidege, geschuild schuilkelder: znw., m., abrie, abrieën schuilkelder: znw., m., schuilkèldere, schuilkèlders schuilkeldertje: znw., o., vklw., abrieken, abriekes schuilkeldertje: znw., o., vklw., schuilkèlderken, schuilkèlderkes schuin: bn., bw., noes, schuin: bn., bw., schuin, schuin oplopend: oud-Vl., sleep, schuld: znw., v., schuld, schulden schuldje: znw., o., vklw., schuldeken, schuldekes schuren: ww., schuuren, schuurdege, geschuurd schurft: znw., o., schurft, schurften schuur: znw., v., schuure, schuuren schuurborstel: znw., m., schuurbosele, schuurbosels schuurborsteltje: znw., o., vklw., schuurboselken, schuurboselkes schuurpapier: znw., o., schuurpapier, schuurpapieren schuurpapiertje: znw., o., vklw., schuurpapierken, schuurpapierkes schuurpoeder: znw., schuurpoeëre, schuurpoeërs schuurtje: znw., o., vklw., schuurken, schuurkes scrotum: znw., v., boze, bozen seffens: bw., sèvens, seizoen: znw., o., sezoen, sezoenen seizoen: znw., v., kepoonde, kepoonden seizoenarbeider: znw., m., fransman, fransmans seksmaniak: znw., m., hiêten, hiête seksmaniak: znw., v., hiête, hiête seksmaniakje: znw., o., vklw., hiêteken, hiêtekes september: znw., o., sèptèmbere, september: znw., v., hèrfstmoond, serieus: bn., bw., serjeus, serjeuze, serjeus, serjeuzer, serjeust, serjeuste sering: znw., o., vklw., duimken, duimkes sering: znw., v., dzuêzemiene, dzuêzemienen sering: znw., v., tuiteluêze, tuiteluêzen serpent: znw., o., sèrpènt, sèrpènten serpentje: znw., o., vklw., sèrpijntsen, sèrpijntses serre: znw., v., siêre, siêren serretje: znw., o., vklw., siêrken, siêrkes seut: znw., v., seute, seuten seut: znw., v., seutebeeze, seutebeezen seutje: znw., o., vklw., seutebeesken, seutebeeskes seutje: znw., o., vklw., seuteken, seutekes shoppen: ww., weenkelen, weenkeldege, geweenkeld sierlijk: bn., bw., pront, sierspeld: znw., v., brose, brosen sierspeldje: znw., o., vklw., brosken, broskes sigaret: znw., v., siegarète, siegarèten sigaretje: znw., o., vklw., siegarijtsen, siegarijtses sigarettenpapier: znw., o., vklw., bloodsen, bloodses sigarettenvloei: znw., o., vklw., bloodsen, bloodses sijsje: znw., o., sijsken, sijskes sijsje: znw., o., tierijntsen, tierijntses sikkel: znw., m., siêkele, siêkels sikkel: znw., v., piêke, piêken simpel: bn., bw., sèmpel, sinaasappel: znw., m., v., apelsien, apelsienen sinaasappeltje: znw., o., vklw., apelsiensen, apelsienses sinds: bw., vgw., vz., seedert,
singel: znw., m., seenële, seenëls Sinksen: znw., o., Seenksen, sinksenfoor: znw., v., seenksenfuêre, Sint Lievens Houtem: znw., o., Hèitèm, Sint Maria Lierde: znw., o., Melierde, sintels: znw., v., schrabielde, schrabielden Sinterklaas: znw., m., klous, klousen sinterklaas: znw., m., sèntnieklous, sèntnieklousen siroop: znw., v., sieroope, sieroopen sjaal: znw., m., halsdoek, halsdoeken sjaal: znw., m., saal, saalen sjaal: znw., m., sarp, sarpen sjaaltje: znw., o., vklw., halsdoeksken, halsdoekskes sjaaltje: znw., o., vklw., saalken, saalkes sjaaltje: znw., o., vklw., sarpken, sarpkes sjacheraar: znw., m., joode, jooden sjacheraarster: znw., v., joodiêne, joodiênen sjacheraarstertje: znw., o., vklw., joodiêneken, joodiênekes sjacheraartje: znw., o., vklw., joodeken, joodekes sjalot: znw., v., sjajote, sjajoten sjalotje: znw., o., vklw., sjajoteken, sjajotekes sjeik: znw., m., sjijk, sjijken sjerp: znw., m., sjarp, sjarpen skiën: ww., skieën, skietege, geskiet sla: znw., v., saloê, saloêën slaaf: znw., v., sloêve, sloêven slaafje: znw., o., vklw., sloêfken, sloêfkes slaafs: bn., bw., sloêfs, slaap: znw., m., sloop, slaap: znw., m., voêk, slaapkleed: znw., m., tabord, taborden slaapkleed: znw., o., sloopkliêd, sloopkliêren slaapkleedje: znw., o., vklw., sloopkliedsen, sloopkliedses slaapkleedje: znw., o., vklw., tabordsen, tabordses slaapmuts: znw., v., sloopmutse, sloopmutsen slaapmutsje: znw., o., vklw., sloopmutsken, sloopmutskes slaaptijd: wgr., ure van poolisie, slaatje: znw., o., vklw., saloêken, saloêkes slab: znw., m., ziêberlap, ziêberlapen slab: znw., m., ziêverlap, ziêverlapen slab: znw., v., bavète, bavèten slabje: znw., o., vklw., bavèteken, bavètekes slabje: znw., o., vklw., ziêberlapken, ziêberlapkes slabje: znw., o., vklw., ziêverlapken, ziêverlapkes slachthuis: znw., m., abatwaar, abatwaars slachthuis: znw., o., slachthuis, slachthuizen slachtmaand: znw., o., ., noovèmbere, slachtmaand: znw., v., slachtmoond, slachtoffer: znw., m., duup, duupen slag: znw., m., klets, kletsen slagboom: oud-Vl., hameyde, slagboom: znw., m., droubuêm, droubuêmen slagboom: znw., v., bariêle, bariêlen slagboom: znw., v., valboulde, valboulden slagboom als toegang tot een omheind terrein: oud-Vl., hekken, slagen: wgr., sloêën geeven, slagen: ww., sloêën, sleeë, gesleeën slagen: znw., m., sloêën, sloêën slager: znw., m., biênhèiëre, biênhèiërs slagerin: znw., v., biênhèistere, biênhèisters slagroom: znw., m., krijmfrès, krijmfrèsen slagroom: znw., m., slagruêm, slagruêmen slak: znw., v., schrabielde, schrabielden slak: znw., v., slèke, slèken slakje: znw., o., vklw., schrabieldeken, schrabieldekes slakje: znw., o., vklw., slèksken, slèkskes slakkenberg: znw., o., tèriel, tèriels slap: bn., bw., slap,
slapen: ww., sloopen, sliepe, gesloopen slaper: znw., m., sloopere, sloopers slapertje: znw., o., vklw., slooperken, slooperkes slavin: znw., v., sloêviêne, sloêviênen slavinnetje: znw., o., vklw., sloêviêneken, sloêviênekes slecht: bn., bw., slècht, slecht etertje: znw., o., vklw., tijferiêrken, tijferiêrkes slecht weder: wgr., rot weere, slecht weder: wgr., slècht weere, slechte: znw., m., slèchten, slèchte slechte eter: znw., m., tijferiêre, tijferiêrs slechte kaarter: znw., m., plèinkierkortere, plèinkierkorters slede: znw., o., ijsstoel, ijsstoelen slede: znw., v., slee, sleeën sledetje: znw., o., vklw., ijsstoelken, ijsstoelkes sledetje: znw., o., vklw., sleekes, sleekes sleets: bn., sleeteg, slenteren: ww., treutselen, treutseldege, getreutseld slet: znw., v., hoere, hoeren sletje: znw., o., vklw., hoerken, hoerkes sleutel: znw., m., sneutele, sneutels sleutelgat: znw., o., sneutelgat, sneutelgoêten sleutelgatje: znw., o., vklw., sneutelgèitsen, sneutelgèitses sleuteltje: znw., o., vklw., sneutelken, sneutelkes slijk: znw., v., moore, slikken: ww., zwèlgen, zwolge, gezwolgen slim: bn., bw., sliêm, slip: znw., v., slèpe, slèpen slipjas: znw., m., pietelèr, pietelèrs slipje: znw., o., vklw., broeksken, broekskes slipje: znw., o., vklw., slèpken, slèpkes slipper: znw., m., sliêpere, sliêpers slobkous: znw., v., gète, gèten sloddervos: wgr., slordege pèrsuên, sloddervos: znw., m., sloef, sloefen sloddervosje: znw., o., vklw., sloefken, sloefkes sloef: znw., m., sloef, sloefen sloefje: znw., o., vklw., sloefken, sloefkes slof: znw., m., slèds, slèdzen slofje: znw., o., vklw., slèdzekes, slèdzekes slok: znw., m., slok, sloken slok: znw., v., zeupe, zeupen slokdarm: znw., m., slokdorme, slokdorms slokje: znw., o., vklw., sloksken, slokskes slokje: znw., o., vklw., zeupken, zeupkes slons: znw., v., slonse, slonsen slonsje: znw., o., vklw., slonsken, slonskes slonzig: bn., bw., slonseg, sloor: znw., v., sluêre, sluêren sloortje: znw., o., vklw., sluêrken, sluêrkes sloorzaad: znw., o., sleurzoêd, sleurzoêën slop: znw., v., ketse, ketsen slopen: ww., afbreeken, brooke af, afgebrooken slordig: bn., bw., slordeg, slot: znw., o., slot, slooten slotje: znw., o., vklw., slootsen, slootses sluier: znw., v., vuêle, vuêlen sluiertje: znw., o., vklw., vuêlken, vuêlkes sluw: bn., bw., deurtrapt, sluw: bn., bw., gesleepen, sluw: bn., bw., liêp, smaak: znw., m., smoêk, smoêken smakelijk: bn., bw., smoêkelijk, smaken: ww., smoêken, smoêktege, gesmoêkt smal bed : znw., m., twijfeliêre, twijfeliêrs smal bedje: znw., o., vklw., twijfeliêrken, twijfeliêrkes smal driehoekig perceel: znw., m., spriet, sprieten smal driehoekig perceeltje: znw., o., vklw., sprietsen, sprietses
smeerlap: znw., m., smiêrlap, smiêrlapen smeerlap: znw., o., krapuul, krapuulen smeerlapje: znw., o., vklw., krapuulken, krapuulkes smeerlapje: znw., o., vklw., smiêrlapken, smiêrlapkes smeersel: znw., m., bleenk, smeerwortel: znw., m., smiêrwortele, smiêrwortels smeken: ww., smeeken, smeektege, gesmeekt smeltstop: znw., m., plon, plons smeren: ww., briêën, briêtege, gebriêt smerig: bn., bw., smiêreg, smerig: bn., bw., vies, vieze, vies, viezer, viest, vieste smeulen: ww., voondzen, voondstege, gevoondst smijten: ww., smijten, smeete, gesmeeten smikkel: znw., m., smiekel, smiekels smikkeltje: znw., o., vklw., smiekelken, smiekelkes smoel: znw., m., smoel, smoelen smoel: znw., m., smoelkrijm, smoelkrijms smoeltje: znw., o., vklw., smoelken, smoelkes smoeltje: znw., o., vklw., smoelkrijmken, smoelkrijmkes smoesje: znw., o., vklw., tierlantijnsen, tierlantijnses smog: wgr., vriêën smuik, smokkelen: ww., smokelen, smokeldege, gesmokeld smoor: znw., m., smuik, smuiken smoordronken: bn., poepzat, smoren: ww., smuêren, smuêrdege, gesmuêrd smossen: ww., muêsen, muêstege, gemuêst smout: znw., o., smèit, smoutbol: znw., m., ooliebol, ooliebolen smoutbolletje: znw., o., vklw., oolieboleken, ooliebolekes smoutpot: znw., v., griêve, griêven smoutpotje: znw., o., vklw., griêfkes, griêfkes snakken: ww., snaken, snaktege, gesnakt snap: znw., v., snape, snapen snappen: ww., verstoên, verstoêndege, verstoên snauwen: ww., bijten, beete, gebeeten snauwen: ww., snapen, snaptege, gesnapt snede: znw., v., snee, sneeën snede brood: wgr., snee bruêd, sneeuw: znw., v., sniêë, sniêën sneeuwen: ww., sniêën, sniêtege, gesniêt sneeuwman: znw., m., sniêman, sniêmanen sneeuwmannetje: znw., o., vklw., sniêmaneken, sniêmanekes snel: bn., bw., rap, snel: bn., bw., snèl, snel: bn., bw., ziêr, snel handelen: wgr., piloonk geeven, snelle handeling: znw., o., vklw., rapken, rapkes sneltrein: znw., m., dierèkt, dierèkten sneltrein: znw., m., èksprès, èksprèsen sneukelen: ww., sneukelen, sneukeldege, gesneukeld snijden: ww., snijën, sneeë, gesneeën snijwonde: znw., v., gaabe, gaaben snijwondetje: znw., o., vklw., gaabeken, gaabekes snik: znw., m., sniêk, sniêken snikje: znw., o., vklw., sniêksken, sniêkskes snikken: ww., sniêken, sniêktege, gesniêkt snip: znw., v., snèpe, snèpen snit: znw., m., koep, koepen snoek: znw., m., snoek, snoeken snoep: znw., o., spèk, spèken snoep: znw., v., pielde, pielden snoepen: ww., smokelen, smokeldege, gesmokeld snoepen: ww., sneukelen, sneukeldege, gesneukeld snoeper: znw., m., snoepere, snoepers snoeperje: znw., o., vklw., snoeperken, snoeperkes snoepje: znw., o., vklw., pieldeken, pieldekes snoepje: znw., o., vklw., spèksken, spèkskes snoeven: ww., stoefen, stoeftege, gestoeft
snoever: znw., m., stoefere, stoefers snoeverje: znw., o., vklw., stoeferken, stoeferkes snoezig: bn., bw., lief, snoezig: bn., bw., vriendelijk, snok: znw., m., snok, snoken snokje: znw., o., vklw., snoksken, snokskes snor: znw., m., moestèis, moestèisen snorken: ww., roonken, roonktege, geroonkt snortje: znw., o., vklw., moestèisken, moestèiskes snot: znw., v., snote, snotneus: znw., m., drupneuze, drupneuzen snotneusje: znw., o., vklw., drupneusken, drupneuskes snottebel: znw., v., snotebèle, snotebèlen snotter: znw., m., snotere, snoterens snottertje: znw., o., vklw., snoterken, snoterkes snuffelen: ww., kazoeberen, kazoeberdege, gekazoeberd snugger: bn., bw., sliêm, snuifdoos: znw., v., snuifduêze, snuifduêzen snuifdoosje: znw., o., vklw., snuifduêsken, snuifduêskes snuiten: ww., snuiten, snuitege, gesnooten snurken: ww., grolen, groldege, gegrold socialist: znw., m., soosiäliest, soosiäliesten socialist: znw., m., sos, sosen socialiste: znw., v., soosiälieste, soosiäliesten soep: znw., v., soepe, soepen soepbord: znw., v., soeptaluêre, soeptaluêren soepbordje: znw., o., vklw., soeptaluêrken, soeptaluêrkes soepkip: znw., o., soepkieken, soepkiekens soepkom: znw., v., soeptariene, soeptarienen soeplepel: znw., m., pooleepele, pooleepels sok: znw., v., kèise, kèisen sokje: znw., o., vklw., kèisken, kèiskes soldaat: znw., m., saldoêt, saldoêten soldaatje: znw., o., vklw., saldootsen, saldootses soldeerbout: znw., m., sedeerbèit, sedeerbèiten solden: znw., v., solde, solden sollen: ww., solen, soldege, gesold sommige: telw., vnw., soumege, sommige: telw., vnw., soumegste, soms: bw., alemèts, soms: bw., vantijd, soms: wgr., nou èn dan, soms een terrein van een zekere oppervlakte, terrein waarop een landbouwbedrijf stond, staat of kan staan: oud-Vl., stede, soort: znw., v., soorte, soorten soort veldwachter: oud-Vl., prater, soortgelijk: bn., soortgelijk, sop: znw., o., zoup, zoupen sopraan: znw., o., schiêtergat, schiêtergaten sopraantje: znw., o., vklw., schiêtergèitsen, schiêtergèitses sorry: tw., pardon, sorteren: ww., trieëeren, trieëerdege, getrieëerd soutien: znw., m., soetjèin, soetjèins soutientje: znw., o., vklw., soetjèinsken, soetjèinskes souveniertje: znw., o., vklw., soevenierken, soevenierkes souvenir: znw., m., soevenier, soeveniers souvenir: znw., o., oêndènken, oêndènkens spaadje: znw., o., vklw., spootsen, spootses spaak: znw., m., reejoonk, reejoonks spaakje: znw., o., vklw., reejoonksken, reejoonkskes spaarbekken: oud-Vl., dijckvijver, spaarbekken,put of vijver voor vis, bij een ander groter vijver: oud-Vl., savoer, spaarbekken,put of vijver voor vis, bij een ander groter vijver: oud-Vl., servoer, spaarboekje: znw., o., vklw., spoêrboeksken, spoêrboekskes spaarkas: znw., v., spoêrkase, spoêrkasen spaarpot: znw., v., spoêrpot, spoêrpoten spaarpotje: znw., o., vklw., spoêrpoutsen, spoêrpoutses spade: znw., v., spoê, spoêën
spade van grondbewerker: znw., v., travoospoê, travoospoêën Spanje: znw., o., Spoonje, spannen: ww., spaanen, spaandege, gespaanen sparen: ww., spoêren, spoêrdege, gespoêrd spat: wgr., 'ne spèts woêtere, spat: znw., m., plèts, plètsen spat: znw., m., spèts, spètsen spatader: znw., o., flebiet, spatje: znw., o., vklw., plètsken, plètskes spatje: znw., o., vklw., spètsken, spètskes spatten: ww., spètsen, spètstege, gespètst specht: znw., v., spèchte, spèchten speciaal: bn., bw., speesjoêl, specialist: znw., m., speesjäliest, speesjäliesten speculaas: znw., v., speekuuloêse, speekuuloêsen speculaasje: znw., o., vklw., speekuuloêsken, speekuuloêskes speculeren: ww., speekuuleeren, speekuuleerdege, gespeekuuleerd speeksel: znw., m., ziêbere, ziêbers speeksel: znw., m., ziêvere, ziêvers speeksel: znw., o., spiêksele, spiêksels speelplaats: znw., v., speelpluitse, speelpluitsen speels: bn., bw., speels, speeltijd: znw., m., speeltijd, speeltijden speen: znw., o., speen, speenen speen: znw., v., tuute, tuuten speentje: znw., o., vklw., speensen, speenses speentje: znw., o., vklw., tuuteken, tuutekes spek: znw., o., gereeëld, spekuloos: znw., v., speekuuloêse, speekuuloêsen spekuloosje: znw., o., vklw., speekuuloêsken, speekuuloêskes spel: znw., o., spèl, spèlen speld: znw., v., spèle, spèlen speldtje: znw., o., vklw., spèleken, spèlekes spelen: ww., speelen, speeldege, gespeeld spelletje: znw., o., vklw., speeleken, speelekes spelonk: znw., v., speloonke, speloonken spelonkje: znw., o., vklw., speloonksken, speloonkskes spelt: znw., o., spèlt, sperma: znw., o., zoêd, zoêden sperzieboon: znw., v., treezeken, treezekss spiegel: znw., v., spieële, spieëlen spiegelei: znw., v., pèrdenüêë, pèrdenüêëen spiegeleitje: znw., o., vklw., pèrdenüêgsken, pèrdenüêgskes spieken: ww., afkijken, keek af, afgekeeken spieken: ww., afschrijven, schreef af, afgeschreeven spieken: ww., afzien, zoê af, afgezien spieken: ww., zeuren, zeurdege, gezeurd spiering: znw., m., spiereenk, spiereenën spijbelen: wgr., schoolken duiken, spijt: znw., o., spijt, spin: znw., v., spiênekoupe, spiênekoupen spinazie: znw., v., spienoudze, spienoudzen spinnen: ww., spiênen, spone, gesponen spinnenweb: znw., v., spiênekoupbosele, spiênekoupbosels spinnenwebtje: znw., o., vklw., spiênekoupboselken, spiênekoupboselkes spinnetje: znw., o., vklw., spiênekoupken, spiênekoupkes spinstoffer: znw., v., spiênekoupnète, spiênekoupnèten spion: znw., m., spiejoonk, spiejoonks spione: znw., v., spiejoonë, spiejoons spionnetje: znw., o., vklw., spiejoonksken, spiejoonkskes spit: znw., o., verschot, verschoten spits: bn., bw., ou, spits: bn., bw., schèrp, spits: bn., bw., zwee, spits: znw., m., toup, toupen spitten: ww., groêven, groêfdege, gegroêven spitten: ww., oumdoen, dee oume, oum gedoên spitten: ww., oumgroêven, groêfdege oume, oum gegroêven
spitter: znw., m., groêvere, groêvers spleet: znw., v., greete, greeten spleet: znw., v., voore, vooren spleetje: znw., o., vklw., greetsen, greetses spleetje: znw., o., vklw., voorken, voorkes splijten: oud-Vl., slipen, splijten: ww., klieven, kloofdege, geklooven spoken: ww., spuêken, spuêktege, gespuêkt spook: znw., o., spuêk, spuêken spookje: znw., o., vklw., spuêksken, spuêkskes spoor: znw., o., speur, speuren spoorlijn: oud-Vl., liende, spoorweg: znw., m., ijzerwiêg, ijzerweeën spoorwegbedding: znw., v., rampe, rampen spotnaam: znw., m., verwijtnoom, verwijtnoomen spotnaampje: znw., o., vklw., verwijtnoomken, verwijtnoomkes spreeuw: znw., v., spriêë, spriêën spreeuwen: wgr., 'n kude spriêên, spreken: ww., klapen, klaptege, geklapt spreken: ww., spreeken, sprooke oên, gesprooken spriet: znw., m., spriet, sprieten sprietje: znw., o., vklw., sprietsen, sprietses springen: ww., spreenën, sproone, gesproonën springlevend: bn., spreenleevendeg, sproeien: ww., sproeën, sproedege, gesproed sproeier: znw., m., sproeëre, sproeërs sprokkelmaand: znw., v., feebrewoêre, sprokkelmaand: znw., v., kortemoond, sprokkelmaand: znw., v., sprokelmoond, sprookje: znw., o., vklw., sprooksken, sprookskses sprot: znw., m., sprot, sproten sprotje: znw., o., vklw., sprotsen, sprotses spui: znw., o., spèi, spèiën spui aan vijver: oud-Vl., spei, spuit: znw., v., piekuure, piekuuren spuitje: znw., o., vklw., piekuurken, piekuurkes spul: znw., o., deenën, spuwbakje: znw., m., spiêkselbak, spiêkselbaken spuwen: ww., spiêkselen, spiêkseldege, gespiêkseld spuwen: ww., spouën, spoudege, gespouën st: tw., suut, St Goriks Oudenhove: znw., o., Sènte Guêrens, staaf: znw., v., roe, roeën staafje: znw., o., vklw., roeken, roekes staak: znw., bpèrse, pèrsen staak: znw., m., stoêk, stoêken staakje: znw., o., vklw., pèrseken, pèrsekes staakje: znw., o., vklw., stoêksken, stoêkskes staal: znw., m., stoêl, stoêlen staan: ww., stoên, stoênde, gestoên staand lampje: znw., o., vklw., lampadèrken, lampadèrkes staande lamp: znw., v., lampadère, lampadèrs staart: znw., m., stèrt, stèrten staart: znw., v., kode, koden staartje: znw., o., vklw., kodeken, kodekes staartje: znw., o., vklw., stijrtsen, stijrtses staatarm: wgr., duêd orm, stad: znw., v., stad, steeden stadhuis: znw., o., stadhuis, stadhuizen stakker: znw., m., duts, dutsen stakker: znw., m., sies, siezen stakkere: znw., v., dutse, dutsen stakkertje: znw., o., vklw., dutseken, dutsekes stakkertje: znw., o., vklw., siesken, sieskes staljongen: znw., m., koeëre, koeërs staljongentje: znw., o., vklw., koeërken, koeërkes stalkaars: znw., v., stalkiêse, stalkiêsen stalkaarsje: znw., o., vklw., stalkiêsken, stalkiêskes
stalknecht: znw., m., boereknècht, boereknèchten stalknechtje: znw., o., vklw., boereknèchtsen, boereknèchtses stalmeid: znw., v., boeremèisen, boeremèisens stalmeisje: znw., o., vklw., boeremèisken, boeremèiskes stalmest: znw., o., mèst, stam: znw., m., stam, stamen staminee: znw., m., èstamienee, èstamienees staminee: znw., o., stamenee, stamnees stamineetje: znw., o., vklw., èstamieneeken, èstamieneekes stamineetje: znw., o., vklw., stameneeken, stameneekes stammoeder: znw., v., stammoêdere, stammoêders stamp: znw., m., boonk, boonken stamp: znw., m., patat, pataten stamp: znw., m., stamp, stampen stamp: znw., v., kèze, kèzen stampen: ww., stampen, stamptege, gestampt stamper: znw., m., stampere, stampers stampje: znw., o., vklw., boonksken, boonkskes stampje: znw., o., vklw., kèzeken, kèzekes stampje: znw., o., vklw., patèitsen, patèitses stampje: znw., o., vklw., stampken, stampkes stamppot: znw., m., hutsepot, hutsepoten stamvader: znw., m., stamvoêdere, stamvoêders standvastig: bn., bw., standvasteg, stank: znw., m., stèink, stankje: znw., o., vklw., stèinksken, stèinkskes stapel stroo: vnw., mijte, stapelen: ww., tasten, tastege, getast stapelgek: wgr., koumpleet zot, stappen: ww., tèrten, torte, getorten staren: wgr., stoêrleens kijken, statie: znw., v., stoêse, stoêsen statietje: znw., o., vklw., stoêseetsen, stoêseetses statig verblijf, veelal omwald: oud-Vl., kasteel, stationstraat: znw., v., stoêsestroête, stoêsestroêten stedeling: znw., m., steeman, steemans stedelinge: znw., v., steevrèië, steevrèiën steeds: bn., bw., alzeleeven, steeg: znw., v., kètse, kètsen steegje: oud-Vl., gang, steegje: znw., o., vklw., kètseken, kètsekes steek: wgr., en steeke diepe, steek: znw., m., wiêp, wiêpen steek: znw., v., steeke, steeken steek: znw., v., stèk, stèken steekje: znw., o., vklw., steeksken, steekskes steekje: znw., o., vklw., stèksken, stèkskes steekje: znw., o., vklw., wiêpken, wiêpkes steel: znw., m., steel, steelen steeltje: znw., o., vklw., steelken, steelkes steen: znw., m., stiên, stiênen steen als grensscheiding: oud-Vl., paal, steen als grensscheiding: znw., m., poêl, poêlen steen bij de kerk vanwaar de veldwachter op zondag de bekendmakingen deed: oud-Vl., kerksteen, steen bij de kerk vanwaar de veldwachter op zondag de bekendmakingen deed: oud-Vl., kerkstichele, steenbakkerij: oud-Vl., tichelrie, steenkool: znw., v., koole, koolen steenkoolgruis: znw., o., ., mul, mulen steenkoolkapper: znw., m., piekur, piekuren steenkoolmijn: znw., m., fost, fosten steenmus: znw., v., stiênmuse, stiênmusen steenrijk: wgr., wriê rijke, steentje: znw., o., vklw., stiênsen, stiênses stekeblind: bn., steekeblènd, stekel: znw., v., steekele, steekels stekelbaars: znw., o., steekelboortsen, steekelboortses stekelbes: znw., v., steekelbeeze, steekelbeezen stekelvarken: znw., m., huts, hutsen
stekelvarken: znw., o., steekelvèrken, steekelvèrkens stekelvarkentje: znw., o., vklw., hutseken, hutsekes stekelvarkentje: znw., o., vklw., steekelvèrksken, steekelvèrkskes steken: ww., steeken, stooke, gestooken steken: ww., striêlen, striêldege, striêldege steken: ww., wiepen, wieptege, gewiept stelen: ww., paken, paktege, gepakt stelen: ww., pieken, piektege, gepiekt stelen: ww., steelen, stoole, gestoolen stellen: ww., stèlen, stèldege, gestèld stem: znw., v., stème, stèmen stemmen: ww., kiezen, kooze, gekoozen stempelen: ww., doupen, douptege, gedoupt stenen overstap als toegang tot een omheind terrein: oud-Vl., stichel, stenen strekel: znw., m., wetstiên, wetstiênen stenen strekeltje: znw., o., vklw., wetstiênsen, wetstiênses stengel: znw., m., stam, stamen stengel: znw., m., steenële, steenëls stengeltje: znw., o., vklw., stamken, stamkes stengeltje: znw., o., vklw., steenëlken, steenëlkes stepïn: znw., v., gijne, gijnen stepintje: znw., o., vklw., gijneken, gijnekes ster: znw., v., stère, stèren sterfhuis: znw., o., stèrfhuis, stèrfhuizen sterk: bn., bw., stèrk, sterke borrel: wgr., straven dreupele, sterretje: znw., o., vklw., stèreken, stèrekes sterven: ww., stèrven, stierve, gestorven stevig: bn., bw., duchteg, stiekem: wgr., iên 't gheim, stiel: znw., m., stiel, stielen stielkennis: znw., v., stielkènèse, stielkènèsen stielman: znw., m., stielman, stielmanen stielmannetje: znw., o., vklw., stielmaneken, stielmanekes stielvrouw: znw., v., stielvrèië, stielvrèiën stielvrouwtje: znw., o., vklw., stielvrèiken, stielvrèikes stier: znw., m., stier, stieren stijf: bn., bw., stijf, stijgende helling: znw., m., bergoup, bergoups stikster: znw., m., stiêkster, stiêksters stil: bn., bw., tw., stiêl, stilletjes: bw., stiêlekes, stilzitten: ww., stiêlziêten, zoête stiêle, stiêl gezeeten stinken: ww., steenken, stoonke, gestoonken stinkkaas: znw., m., steenkkoês, steenkkoêzen stipt: bn., bw., dzuust, stoeien: ww., ravoten, ravotege, geravot stoeipoes: znw., v., moke, moken stoeipoesje: znw., o., vklw., moksken, mokskes stoel: znw., m., stoel, stoelen stoelgang: znw., m., afgèink, stoelgang: znw., m., kt., kakaa, kakaas stoeltje: znw., o., vklw., stoelken, stoelkes stoep: znw., m., plèinkier, plèinkiers stoepband: znw., v., borduure, borduuren stoepbandje: znw., o., vklw., borduurken, borduurkes stoepsteen: oud-Vl., trapsteen, stoeptje: znw., o., vklw., plèinkierken, plèinkierkes stofbaden: ww., doesen, doestege, gedoest stofblik: znw., o., vuilblèk, vuilblèken stofdoek: znw., v., stofklode, stofkloden stofdoekje: znw., o., vklw., stofklodeken, stofklodekes stofjas: znw., m., kiel, kielen stofjasje: znw., o., vklw., kielken, kielkes stok: znw., m., stok, stoken stokbrood: znw., o., fransbruêd, fransbruêën stokbroodje: znw., o., vklw., fransbruêdsen, fransbruêdses stokje: znw., o., vklw., stoksken, stokskes
stom: bn., bw., biêst, stom: bn., bw., biêsteg, stom: bn., bw., doum, stom: bn., bw., stoum, stom: bn., bw., stoumeleenks, stomdronken: bn., poepzat, stomdronken: bn., stroêntzat, stomdronken: wgr., poepeloere zat, stomerij: znw., m., druêgkuis, druêgkuisen stommiteit: znw., v., stoumetèit, stoumetèiten stommiteitje: znw., o., vklw., stoumetèitsen, stoumetèitses stomp: bn., bw., bot, stomp: znw., m., stamp, stampen stompje: znw., o., vklw., stampken, stampkes stoofvlees: znw., o., stoofvliês, stoofvliêzen stoofvlees: znw., v., stooverije, stooverijen stootkar: znw., v., stuêtkère, stuêtkèren stop: tw., stoup, stop: znw., m., plon, plons stop: znw., m., stoup, stoupen stopje: znw., o., vklw., stoupken, stoupkes stopkontact: znw., v., prieze, priezen stoppel: znw., o., stoupsele, stoupsels stoppen: wgr., doen ouphèien, storm: znw., m., sturme, sturmen stormen: ww., sturmen, sturmdege, gesturmd stormtje: znw., o., vklw., sturmken, sturmkes stortbad: znw., m., does, doesen stortbad: znw., o., stortbad, stortbaaden stortbadje: znw., o., vklw., doesken, doeskes stortbadje: znw., o., vklw., stortbèidsen, stortbijdses stortbui: znw., v., klètsbuië, klètsbuiën stortbui: znw., v., stortbuië, stortbuiën stortbui: znw., v., stortvloêë, stortvloêën stortbuitje: znw., o., vklw., klètsbuiken, klètsbuikes stortbuitje: znw., o., vklw., stortbuiken, stortbuikes stortbuitje: znw., o., vklw., stortvloêske, stortvloêske stortregen: znw., m., klètsreeënen, klètsreeëns stotteren: ww., hakelen, hakeldege, gehakeld stout: bn., bw., stèit, stoutmoedig: bn., bw., ardieëg, stoven: ww., stooven, stoofdege, gestooven stoverij: znw., v., stooverije, stooverijën straat: wgr., oup stroête, straat: znw., v., stroête, stroêten straatbezem: znw., m., stroêtvoêëre, stroêtvoêërs straatje: oud-Vl., stratelin, straatje: znw., o., vklw., strootsen, strootses straatloopster: znw., v., leegluêpstere, leegluêpsters straatloopster: znw., v., stroêtbraake, stroêtbraaken straatloopster: znw., v., stroêtluêpstere, stroêtluêpsters straatloopstertje: znw., o., vklw., leegluêpsterken, leegluêpsterkes straatloopstertje: znw., o., vklw., stroêtbraaksken, stroêtbraakskes straatloopstertje: znw., o., vklw., stroêtluêpsterken, stroêtluêpsterkes straatloper: znw., m., leegluêpere, leegluêpers straatloper: znw., m., stroêtluêpere, stroêtluêpers straatloper: znw., v., stroêtbraake, stroêtbraaken straatlopertje: znw., o., vklw., leegluêperken, leegluêperkes straatlopertje: znw., o., vklw., stroêtbraaksken, stroêtbraakskes straatlopertje: znw., o., vklw., stroêtluêperken, stroêtluêperkes straatveegster: znw., v., stroêtvoêgstere, stroêtvoêgsters straatveger: znw., m., stroêtvoêëre, stroêtvoêërs straf: bn., bw., straf, straf: wgr., straafe geeven, straf: znw., v., straafe, straafen straffen: ww., straafen, straaftege, gestraaft strafje: znw., o., vklw., straafken, straafkes strak: bn., bw., stijf,
straks: bw., fleus, strandslipper: znw., m., ziêslèds, ziêslèdsen strandslippertje: znw., o., vklw., ziêslèdzeken, ziêslèdzekes streep: znw., v., blèse, blèsen streep: znw., v., streepe, streepen streepje: znw., o., vklw., blèsken, blèskes streepje: znw., o., vklw., streepken, streepkes streken: ww., steeken, stooke, gestooken streken: ww., striêlen, striêldege, striêldege stremsel: znw., o., strèmsele, strèmsels streng: bn., bw., streen, streng: bn., bw., vies, vieze, vies, viezer, viest, vieste streven: ww., proobeeren, proobeerdege, geproobeerd strijden: ww., strijën, streeë, gestreeën Strijpen: znw., o., Strijpen, stro: znw., o., struêt, stromatras: znw., m., palaspartèr, palaspartèrs stront: znw., m., stroênt, stroênten strontje: znw., o., vklw., stroonsen, stroonses strontknobbel (koebil): znw., v., moke, moken strontvent: znw., m., stroêntvènt, strontvènten strontventje: znw., o., vklw., stroêntvijntsen, strontvijntses strontvlieg: znw., v., stroêntvlieë, stroêntvlieëen strontvliegje: znw., o., vklw., stroêntvliesken, stroêntvlieskes strontvrouw: znw., v., stroêntvrèië, strontvrèiën strontvrouwtje: znw., o., vklw., stroêntvrèiken, strontvrèikes strontzat: bn., stroêntzat, strooibiljet: znw., o., streubriefken, streubriefkes strooien: ww., streuën, streudege, gestreud strooisel: znw., o., streugsele, streugsels strook: wgr., en streepe gond, strook: znw., o., kantbède, kantbèden strook: znw., v., streepe, streepen stroom: znw., m., struêm, struêmen stroop: znw., v., siroope, siroopen strop: znw., o., stroup, stroupen stropen: ww., struêpen, struêptege, gestruêpt stroper: znw., m., lavèiëre, lavèiërs stropertje: znw., o., vklw., lavèiërken, lavèiërkes stropje: znw., o., vklw., stroupken, stroupkes stroppendraagster: znw., v., stroupendroêgstere, stroupendroêgsters stroppendraagstertje: znw., o., vklw., stroupendroêgsterken, stroupesdroêgsterkes stroppendrager: znw., m., stroupendroêëre, stroupsdroêërs stroppendragertje: znw., o., vklw., stroupendroêërken, stroupesdroêërkes struik: znw., m., hul, hulen struik: znw., m., struik, struiken struikelen: ww., struikelen, struikeldege, gestruikeld struikgewas: oud-Vl., bos , struikgewas: oud-Vl., haghe, struikje: znw., o., vklw., huleken, hulekes struikje: znw., o., vklw., struiksken, struikskes studentenkamer: znw., o., kot, koten studentenkamertje: znw., o., vklw., kootsen, kootses stuik: znw., m., stuik, stuiken stuikbed: znw., o., stuikbède, stuikbèden stuikbed: znw., v., stuikroote, stuikrooten stuikbedje: znw., o., vklw., stuikbèdeken, stuikbèdekes stuikbedje: znw., o., vklw., stuikrootsen, stuikrootses stuiken: ww., stuiken, stuiktege, gestuikt stuikje: znw., o., vklw., stuiksken, stuikskes stuipen: wgr., kèi sèskes, stuipen: znw., o., vklw., sèskes, sèskes stuitbeen: znw., o., stèrtbiên, stèrtbiênen stuiten: wgr., teeën hèien, stuiven: ww., stuiven, stoove, gestooven stuk: bn., kapot, stuk: wgr., noêr de kluêten, stuk: wgr., noêr de knoupen,
stuk: znw., o., stiêk, stiêken stuk brood: wgr., broke bruêd, stukadoor: znw., m., plakere, plakers stukadoren: ww., plaken, plaktege, geplakt stukje: znw., o., vklw., stiêksken, stiêkskes stumperd: znw., m., sukeliêre, sukeliêrs stumperd: znw., v., sukelèse, sukelèsen stumperdje: znw., o., vklw., sukelèsken, sukelèskes stumperdje: znw., o., vklw., sukeliêrken, sukeliêrkes sturen: ww., brakeeren, brakeerdege, gebrakeerd sturen: ww., stuuren, stuurdege, gestuurd stuur: znw., ostuur, stuuren stuur (fiets): znw., m., giedoonk, giedoonks stuurs: bn., bw., stuurs, stuurtje: znw., o., vklw., stuurken, stuurkes stuurtje (fiets): znw., o., vklw., giedoonksken, giedoonkskes stylo: znw., m., stieloo, stieloos stylootje: znw., o., vklw., stielooken, stielookes sufferd: znw., o., kieken, kiekens sufferdje: znw., o., vklw., kieksken, kiekskes suikerbiet: znw., v., suikerbetroêve, suikerbetroêven suikerboon: znw., m., duêpsuikere, duêpsuikers suikerbrood: znw., o., suikerbruêd, suikerbruêën suikerspin: znw., v., suikerspiêne, suikerspiênen suikertante: znw., v., suikertante, suikertanten suikertantetje: znw., o., vklw., suikertanteken, suikertantekes suisse: znw., m., swies, swiesen suite: znw., v., swiete, swieten sukkel: znw., m., duts, dutsen sukkel: znw., m., sukeliêre, sukeliêrs sukkelaar: znw., m., duts, dutsen sukkelaar: znw., m., sukeliêre, sukeliêrs sukkelaarster: znw., v., dutse, dutsen sukkelaarster: znw., v., sluêre, sluêren sukkelaarster: znw., v., sukelèse, sukelèsen sukkelaarstertje: znw., o., vklw., dutseken, dutsekes sukkelaarstertje: znw., o., vklw., sluêrken, sluêrkes sukkelaarstertje: znw., o., vklw., sukelèsken, sukelèskes sukkelaartje: znw., o., vklw., dutseken, dutsekes sukkelaartje: znw., o., vklw., sukeliêrken, sukeliêrkes sukkeltje: znw., o., vklw., dutseken, dutsekes sukkeltje: znw., o., vklw., sukeliêrken, sukeliêrkes super actief: bn., bw., veroet, sussen: ww., susen, sustege, gesust
taai: bn., bw., tou, taak: znw., vr., toêke, toêken taak uitvoeren: wgr., handen vuil moëken, taakje: znw., o., vklw., toêksken, toêkskes taal: znw., v., toêle, toêlen taaltje: znw., o., vklw., toêlken, toêlkes taart: znw., v., torte, torten taartje: znw., o., vklw., pateetsen, pateekes taartje: znw., o., vklw., toortsen, toortses taats: znw., o., tuitse, tuitsen taatsespap: znw., m., tuitsespap, tuitsespapen tabaard: znw., m., tabord, taborden tabaardje: znw., o., vklw., tabordsen, tabordses tabak: znw., m., toebak, tabakspruim: znw., m., siek, tabakspruimpje: znw., o., vklw., sieksken, siekskes tableau: znw., m., tabloo, tablooën tableautje: znw., o., vklw., tablootsen, tablootses tablet: znw., v., piêle, piêlen tabletje: znw., o., vklw., piêleken, piêlekes tachtig: telw., taënteg, tachtigste: telw., taëntegste, tafel: znw., v., toêfele, toêfels
tafellaken: znw., o., ameloêken, ameloêkens tafellakentje: znw., o., vklw., ameloêksken, ameloêkskes tafeltje: znw., o., vklw., toêfelen, toêfeles tak: znw., m., tak, taken takje: znw., o., vklw., taksken, takskes takkenbos: znw., v., budze, budzen takkenbosje: znw., o., vklw., budzeken, budzekes tand: znw., m., tand, tanden tandarts: znw., m., tantiest, tantiesten tanden poetsen: wgr., tanden kuisen, tandje: znw., o., vklw., tèinsen, tèinses tandpasta: znw., v., tandziêpe, tandziêpen tandvlees: znw., o., tandvliês, tandvliêzen tandwiel: znw., o., kamwiel, kamwielen tandwiel: znw., o., tandwiel, tandwielen tandwieltje: znw., o., vklw., tandwielken, tandwielkes tang: znw., v., tèinë, tèinëen tangetje: znw., o., vklw., tèinsken, tèinskes tante: znw., v., tante, tanten tante non: wgr., tante noneken, tantetje: znw., o., vklw., tanteken, tantekes tap: znw., m., tap, tapen tapje: znw., o., vklw., tapken, tapkes tappen: ww., tapen, taptege, getapt tarwe: znw., v., torve, tas: znw., o., vklw., poutsen, poutses tas: znw., v., taase, taasen tas: znw., v., zaate, zaten tasje: znw., o., vklw., poutsen, poutses tasje: znw., o., vklw., taasken, taaskes tasje: znw., o., vklw., zèitsen, zatses tassen: ww., tasten, tastege, getast tateren: ww., klawèteren, klawèterdege, geklawèterd tateren: ww., toêteren, toêterdege, getoêterd tatsespap: znw., m., tuitsespap, te: bw., vz., te, te: oud-Vl., apud, te samen: wgr., 't huêpe, te voet: wgr., te voete, technische school: znw., v., vakschoole, vakschoolen teef: znw., v., teeve, teevees teefje: znw., o., vklw., teefken, teefkes teelbal: znw., m., klut, kluêten teelballetje: znw., o., vklw., kluêtsen, kluêtses teen: znw., m., tiên, tiênen teentje: znw., o., vklw., tiensen, tienses teerling: znw., m., tiêrleenk, tiêrleenën teerlinkje: znw., o., vklw., tiêrleenksken, tiêrleenkskes tegel: znw., m., tieële, tieëls tegel: znw., vr., dale, dalen tegelijk: bw., tegelijk, tegelijkertijd: bw., alpasant, tegeltje: znw., o., vklw., daleken, dalekes tegeltje: znw., o., vklw., tieëlken, tieëlkes tegemoet komen: wgr., teeën koumen, tegen: bw., vz., teeën, tegenhouden: ww., teeënhèien, hielde teeën, teeën g'hèien tegenkomen: ww., teeënkoumen, kwaame teeën, teeën gekoumen tegenover: bw., vz., teeënoovere, tegenslag: znw., m., teeëslag, teeësloêën tegenslag: znw., v., malsans, malsansen tegenspreken: ww., kneuteren, kneuterdege, gekneuterd tegenspreken: ww., teeênspreeken, sprooke teeên, teeên gesprooken tegensteken: ww., teeënsteeken, stooke teeën, teeën gestooken tegenwerken: ww., teeënwèrken, wèrktege teeën, teeën gewèrkt tegenwoordig: bn., bw., teeënwoordeg, tegenzitten: ww., teeënziêten, zoête teeën, teeën gezeeten teken: znw., o., tiêken, tiêkens
tekenen: ww., tiêkenen, tiêkendege, getiêkend tekentje: znw., o., vklw., teekensen, teekenses telefoneren: ww., bèlën, bèldege, gebèld telefoon: znw., m., teelefoonk, teelefoonks telefoontje: znw., o., vklw., teelefoonksken, teelefoonkskes televisiejournaal: znw., o., gesprookendagblad, gesprookendagblaaden tempel: znw., m., tèmpele, tèmpels tempeltje: znw., o., vklw., tèmpelken, tèmpelkes temperen: ww., tèmperen, tèmperdege, getèmperd ten: vz., ten, ten bate van: wgr., iên 't veurdiêl van, teneinde: vgw., omda, teneinde: vgw., oum, teneinde: vgw., oumda, teneinde: vgw., tenijnde, teneinde: vgw., veur, tengevolge van: vgw., deurda, tenware: vgw., tenwoêre, tenzij: vgw., tenwoêre, tepel: znw., m., teepele, teepels tepel: znw., v., tète, tèten tepeltje: znw., o., vklw., teepelken, teepelkes tepeltje: znw., o., vklw., tèteken, tètekes ter: vz., ter, ter attentie van: vz., veur, terras: znw., o., tèras, tèrasen terrasje: znw., o., vklw., tèraasken, tèraaskes terrein waar bomen worden gekweekt: oud-Vl., planterij, terug: bw., weer, terugdeinzen: wgr., zijne stèrt iêntrèken, terugzien: ww., weerzien, zoêë weere, weer gezien terwijl: bw., vgw., alpasant, terwijl: bw., vgw., biênst, terwijl: bw., vgw., swèns, tetteren: ww., tèteren, tèterdege, getèterd teugel: znw., o., kurdiêl, kurdiêlen teugel: znw., v., giede, gieden teugel: znw., v., loende, loenden teugeltje: znw., o., vklw., giedeken, giedekes teugeltje: znw., o., vklw., kurdiêlken, kurdiêlkes teugeltje: znw., o., vklw., loendeken, loendekes tevreden zijn: wgr., kontènt zijn, TF un: wgr., Rijsel ìên, thans: bw., nou, thijm: znw., m., theemuus, thuis: bw., thuis, thuis: znw., o., thuis, tien: telw., tien , tien: znw., v., tiene, tienen tien centiemen: znw., m., kluit, kluiten tiende: telw., tiende, tiende: telw., tienste, tierelantijn: znw., m., tierlantijn, tierlantijnen tierelantijntje: znw., o., vklw., tierlantijnsen, tierlantijnses tiet: znw., v., maame, maamen tiet: znw., v., mameloeze, mameloezen tiet: znw., v., tète, tèten tietje: znw., o., vklw., mameloesken, mameloeskes tietje: znw., o., vklw., mamken, mamekes tietje: znw., o., vklw., tèteken, tètekes tijd: znw., m., tijd, tijën tijd verliezen: ww., verlèten, verlètege, verlèt tijd verspillen: wgr., tijd verschijten, tijdelijk: bn., bw., proovieswaar, tijdelijk: bn., bw., tijëlijk, tijdens: vz., biênst, tijdens: vz., tijdens, tijdig: bn., bw., iêntijds,
tijding: znw., v., tijëenë, tijëenën tijdje: znw., o., vklw., tijdsen, tijdses tijger: znw., m., tieëre, tieërs timmerman: znw., m., tèmerman, tèmermans tin: znw., o., tiên, tiênen tinnen: bn., tiênen, tintelen: ww., tèntelen, tènteldege, getènteld tintelen: ww., zeenëlen, zeenëldege, gezeenëld tip: znw., m., tiêp, tiêpen tip: znw., m., tuut, tuuten tipje: znw., o., vklw., tuutsen, tuutses toch: bw., toch, tocht: znw., m., truk, tochten: ww., tréken, troke, getroken tochtig: bn., duchteg, tochtig: bn., tochteg, tochtje: znw., o., vklw., truksken, trukskes toe: bn., bw., tw., toe, toebijten: ww., toebijten, beete toe, toe gebeeten toegang: oud-Vl., poort, toegang: wgr., hofgat, toegang: znw., o., gat, goêten toegang tot akker: znw., o., kèitergat, kèitergoêten toegang tot boerderij: znw., o., hofgat, hofgoêten toegang tot een kouter: oud-Vl., koutergat, toegangspoort: oud-Vl., poort, toegangsweg: znw., m., los, losen toegangsweg: znw., o., gat, goêten toegangswegetje: znw., o., vklw., gèitsen, gèi'tses toegangswegetje: znw., o., vklw., losken, loskes toegankje: znw., o., vklw., gèitsen, gèi'tses toekomen: wgr., oênkoumen oup, toekomen: ww., landen, landege, geland toekomen: ww., oênkoumen, kwame oên, oên gekoumen toekomen: ww., toekoumen, kwaame toe, toe gekoumen toekomstige: znw., m., toekoumstegen, toekoumstege toen: bw., vgw, toen, toen: bw., vgw., as, toer: znw., m., toer, toeren toertje: znw., o., vklw., toerken, toerkes toeslibben: ww., toekoeken, koektege toe, toe gekoekt toeslibben: ww., toesmaken, smaktege toe, toe gesmakt toesmakken: ww., toekoeken, koektege toe, toe gekoekt toesmakken: ww., toesmaken, smaktege toe, toe gesmakt toesmijten: ww., toesmijten, smeete toe, toe gesmeeten toesteken: ww., toesteeken, stooke toe, toe gestooken toetakelen: ww., aranzeeren, aranzeerdege, geäranzeerd toeten: ww., toeten, toetege, getoet toeter: znw., m., toetere, toeters toetertje: znw., o., vklw., toeterken, toeterkes toewrijven: ww., toewrijven, wreeve toe, toe gewreeven toilet: znw., m., weesee, weesees toilet: znw., o., fetrèk, fetrèken toilet: znw., o., gemak, gemaken toilet: znw., o., huizeken, huizekes toiletdame: znw., v., weeseemadam, weeseemadamen toiletdametje: znw., o., vklw., weeseemadameken, weeseemadamekes toiletje: znw., o., vklw., fetrèksken, fetrèkskes toiletje: znw., o., vklw., gemaksken, gemakskes toiletje: znw., o., vklw., huizeken, huizekes toiletje: znw., o., vklw., weeseeken, weeseekes tol: znw., m., toup, toupen toltje: znw., o., vklw., toupken, toupkes ton: znw., m., tone, tonen toneelspelen: ww., teniêlspeelen, speeldege teniêl, teniêl gespeeld tonen: ww., wijzen, weeze, geweezen tong: znw., v., toonë, toonën tongetje: znw., o., vklw., toonksken, toonkskes
tonnetje: znw., o., vklw., toneken, tonekes toog: znw., m., tuêg, tuêën toogje: znw., o., vklw., tuêgsken, tuêgskes top: znw., m., toup, toupen topje: znw., o., vklw., toupken, toupkes tor: znw., m., keevere, keevers torpedo: znw., m., torpeedoo, torpeedoos torpedootje: znw., o., vklw., torpeedooken, torpeedookes tortje: znw., o., vklw., keeverken, keeverkes tot: vgw., vz., toêt, tot aan: wgr., toêt oên, tot in: wgr., toêt iên, tot op heden: wgr., toêt nou toe, tot straks: wgr., toêt fleus, tot waar: wgr., toêt woêr, tot ziens: tw., oorevwaar, totdat: vgw., toêtda, touw: znw., v., kuêrde, kuêrden touwdraaier: znw., m., ziêldrouëre, ziêldrouërs touwdraaister: znw., v., ziêldroustere, ziêldrousters touwtje: znw., o., vklw., kuêrdeken, kuêrdekes tovenaar: znw., m., tuêveriêre, tuêveriêrs tovenaartje: znw., o., vklw., tuêveriêrke, tuêveriêrke toveren: ww., tuêveren, tuêverdege, getuêverd traag: bn., bw., troê(g), traag beslissen: ww., tèiferen, tèiferdege, getèiferd traan: znw., m., woêterlandere, woêterlanders traan: znw., v., troêne, troênen traantje: znw., o., vklw., troonsen, troonses traantje: znw., o., vklw., woêterlanderken, woêterlanderkes trachten: ww., proobeeren, proobeerdege, geproobeerd trapladder: znw., v., trapliêre, trapliêren trapladdertje: znw., o., vklw., trapliêrken, trapliêrkes trappen: ww., tèrten, torte, getorten trapper: znw., m., pedaal, pedaals trappertje: znw., o., vklw., pedaalken, pedaalkes trede: znw., m., tèrt, tèrten trede: znw., v., tree, treeën tredetje: znw., o., vklw., tèrtsen, tèrtses tredetje: znw., o., vklw., treeken, treekes treffelijk: bn., bw., trèfelijk, treiteren: ww., ploêën, ploêgdege, geploêgd treiteren: ww., trijteren, trijterdege, getrijterd trek: znw., m., kriêk, kriêken trek: znw., m., trèk, trèken trek: znw., v., goesteenë, goesteenen trekbel: znw., v., trèkebèle, trèkebèlen trekbelletje: znw., o., vklw., trèkebèleken, trèkebèlekes trekje: znw., o., vklw., trèksken, trèkskes trekken: ww., trèken, troke, getroken trekknuppel: znw., o., oumschijd, oumschijden trekknuppeltje: znw., o., vklw., oumschijdsen, oumschijdses trektang: znw., v., trektèinë, trektèinën trektankje: znw., o., vklw., trektèinksken, trektèinkskes treuzelaar: znw., m., tijferiêre, tijferiêrs treuzelaar: znw., m., treuzeliêre, treuzeliêrs treuzelaar: znw., v., trunte, trunten treuzelaarster: znw., v., tijferiêrstere, tijferiêrsters treuzelaarster: znw., v., treuzeliêrstere, treuzeliêrsters treuzelaarster: znw., v., trunte, trunten treuzelaarstertje: znw., o., vklw., tijferiêrsterken, tijferiêrsterkes treuzelaarstertje: znw., o., vklw., treuzeliêrsterken, treuzeliêrsterkes treuzelaarstertje: znw., o., vklw., trunteken, truntekes treuzelaartje: znw., o., vklw., tijferiêrken, tijferiêrkes treuzelaartje: znw., o., vklw., treuzeliêrken, treuzeliêrkes treuzelaartje: znw., o., vklw., trunteken, truntekes treuzelen: ww., tèifelen, tèifeldege, getèifeld treuzelen: ww., tèiferen, tèiferdege, getèiferd
treuzelen: ww., treutselen, treutseldege, getreutseld treuzelen: ww., trutselen, trutseldege, getrutseld tribunaal: znw., o., treebenoêl, treebenoêlen trien: znw., v., triene, trienen trientje: znw., o., vklw., trieneken, trienekes triestig: bn., bw., triesteg, trilpopulieren, in boom of struikvorm: oud-Vl., claters, troef: znw., m., roef, roefen troef: znw., m., troef, troeven troep: znw., m., troep, troepen troepkje: znw., o., vklw., troepken, troepkes troetelnaam: znw., o., vklw., scheetsen, scheetses trog: znw., v., moelde, moelden trogkje: znw., o., vklw., moeldeken, moeldekes tronk: znw., v., treunke, treunken tronkje: znw., o., vklw., treunksken, treunkskes troon: znw., m., truên, truênen troontje: znw., o., vklw., truunsen, truênses tros: znw., m., trosel, trosels trosje: znw., o., vklw., troselken, troselkes trost: wgr., nie teeën stoênde, trost: znw., v., fiêreghijd, fiêregheeden trots: bn., bw., huêvèrdeg, trots: vz., nieteeënstoênde, trottoir: znw., m., plèinkier, plèinkieren trottoirband: znw., v., borduure, borduuren trottoirbandje: znw., o., vklw., borduurken, borduurkes trottoirtje: znw., o., vklw., plèinkierken, plèinkierkes trouw: znw., m., trèi, trèien trouwboeket: znw., m., trèiboekee, trèiboekees trouwboeketje: znw., o., vklw., trèiboekeetsen, trèiboekeetses trouwboekje: znw., o., vklw., trèiboeksken, trèiboekskses trouwbrief: znw., m., trèibrief, trèibrieven trouwen: ww., trèiën, trèidege, getrèid trouwfeest: znw., o., trèifiêste, trèifiêsten trouwring: znw., m., trèireenk, trèireenën trouwringetje: znw., o., vklw., trèireenksken, trèireeskskes trouwruiker: znw., m., trèiboekee, trèiboekees trouwruikertje: znw., o., vklw., trèiboekeetsen, trèiboekeetses truc: wgr., 'nen truuk van de fuêre, truc: znw., m., truuk, truuken trucje: znw., o., vklw., truuksken, truukskes trui: znw., m., vereus, vereuzen truitje: znw., o., vklw., vereusken, vereuskes trut: znw., v., triene, trienen trut: znw., v., truut, truuten trutje: znw., o., vklw., trieneken, trienekes trutje: znw., o., vklw., truuteken, truutekes Tsjech: znw., m., Tsjijk, Tsjijken Tsjechiê: znw., o., Tsijkieë, Tsjechje: znw., o., vklw., Tsjijksken, Tsjijkskes Tsjechse: znw., v., Tsjijkse, Tsjijkse tuberculose: znw., v., tiêreenë, tiêreenën tuchtschool: znw., o., verbeetereensgestichte, verbeetereensgestichten tuchtschool: znw., v., verbeetereensschoole, verbeetereensschoolen tuil: znw., m., boekee, boekees tuiltje: znw., o., vklw., boekeetsen, boekeetses tuimelen: ww., tuimelen, tuimeldege, getuimeld tuin: znw., m., lochteenk, lochteenën tuinbed: znw., o., bède, bèden tuinbedje: znw., o., vklw., bèdeken, bèdekes tuinhuis: znw., o., tuinhuis, tuinhuizen tuinhuisje: znw., o., vklw., tuinhuizeken, tuinhuizekes tuintje: znw., o., vklw., lochteenksken, lochteenkskes tuit: znw., v., toote, tooten tuit: znw., v., tuite, tuiten tuit van een waterketel: wgr., toote van ne muêr, tuitje: znw., o., vklw., tootsen, tootses
tuitje: znw., o., vklw., tuitsen, tuitses turnen: znw., m., zuumnastiek, tussen: vz., tusen, tussensloot: znw., m., gracht, grachten tussenslootje: znw., o., vklw., grachteken, grachtekes tussenverdiep: znw., v., bijleetaze, bijleetazen tut: znw., m., tuut, tuuten tutje: znw., o., vklw., tuutsen, tuutses twaalf: telw., twoêlf, twaalf: znw., v., twoêlve, twoêlven twaalfste: telw., twoêlfste, twee: telw., twie, twee: znw., v., twieë, twieën twee centiemen: znw., m., sènt, sènten twee honderd vijftig gram: wgr., koortse kieloo, tweede: telw., twiêde, tweedehands: znw., v., okoêze, okoêzen tweeling: znw., m., twieëleenk, twieëlenen tweelingetje: znw., o., vklw., twieëleenksken, twieëleenkskes tweescharige ploeg: wgr., doubele ploeg, twijfelaar: znw., m., tèiferiêre, tèiferiêrs twijfelaar: znw., m., twijfeliêre, twijfeliêrs twijfelaartje: znw., o., vklw., tèiferiêrken, tèiferiêrkes twijfelaartje: znw., o., vklw., twijfeliêrken, twijfeliêrkes twijfelen: ww., twijfelen, twijfeldege, getwijfeld twijg: znw., o., rijshèit, twijgje: znw., o., vklw., rijshèitsen, rijshèitses twijn: znw., m., twijn, twijnen twijntje: znw., o., vklw., twijnsen, twijnses twintig: telw., twènteg, twintigste: telw., twèntegste, type: znw., m., tiep, tiepen type: znw., o., moodel, moodelen type: znw., o., petrèt, petrèten typemachine: znw., v., schrijfmasiene, schrijfmasienen typetje: znw., o., vklw., moodèleken, moodèlekes typetje: znw., o., vklw., petrijtsen, petrijtses typetje: znw., o., vklw., tiepke, tiepke tzeef: znw., m., tzeef, tzeefven tzeefje: znw., o., vklw., tzeefken, tzeefkes
u: vnw., gij, ui: znw., m., dzuin, dzuinen uier: znw., m., eur, euren uiertje: znw., o., vklw., eurken, eurkes uil: znw., m., uil, uilen uit: bw., vz., uit, uit het ei komen: ww., uitpiêken, piêktege uit, uit gepiêkt uitademen: ww., uitoêsemen, oêsemdege uit, uit geoêsemd uitblinken: ww., uitbleenken, bloonke uit, uit gebloonken uitbrengen: ww., uitbreenën, brochte uit, uit gebrocht uitbroeden: ww., uitbroeën, broêdtege uit, uit gebroêd uitdaagster: znw., v., trijteriêstere, trijteriêsters uitdaagstertje: znw., o., vklw., trijteriêsterken, trijteriêsterkes uitdagen: ww., trijteren, trijterdege, getrijterd uitdagen: ww., uitdoêën, doêdege uit, uit gedoêgd uitdager: znw., m., trijteriêre, trijteriêrs uitdagertje: znw., o., vklw., trijteriêrken, trijteriêrkes uitdoen: ww., uitdoen, dee uit, uit gedoên uitdrinken: ww., uitdreenken, droonke uit, uit gedroonken uitdrukkelijk: bn., bw., èksprès, uitdrukkelijk: bn., bw., persee, uiteen: bw., uitiên, uitgaan: ww., uitgoên, geenë uit, uit gegoên uitgenomen: vz., uitgenoomen, uitgeputte, rustende akkercomplex, periodiek als weiland benut: oud-Vl., dries, uitgestrekte veld: oud-Vl., breidevelde, uitgeven: ww., uitgeeven, goove uit, uit gegeeven
uitgezonderd: vgw., vz., uitgezoênderd, uitglijden: ww., uitsleeren, sleerdege uit, uit gesleerd uithakken: ww., uitkaapen, kaptege uit, uit gekapt uithoek: oud-Vl., hoek, uithoek: wgr., tènden de wiêreld, uithoek: znw., m., uithoek, uithoeken uithoekje: znw., o., vklw., uithoeksken, uithoekskes uithoren: ww., uithuêren, huêrdege uit, uit g'huêrd uitje: znw., o., vklw., dzuintses, dzuintses uitkafferen: ww., uitmoêken, moêktege uit, uit gemoêkt uitkappen: ww., uitkaapen, kaptege uit, uit gekapt uitkappen: ww., uitroeën, roejdege uit, uit geroejd uitkijken: ww., uitkijken, keek uit, uit gekeeken uitkijken naar: wgr., uitkijken noêr, uitkomen: ww., uitkoumen, kwaame uit, uit gekoumen uitlachen: ww., uitlaaën, laadege uit, uit gelaaën uitlachen: ww., uitschijten, scheete uit, uit gescheeten uitleggen: ww., uitlèën, lèi uit, uit gelèid uitloper van een hoogland: oud-Vl., helle, uitmoorden: ww., uitmuêrden, muêrdege uit, uit gemuêrd uitnodigen: ww., uitnuêdegen, nuêdegde uit, uit genuêdegd uitpikken: ww., uitpiêken, piêktege uit, uit piêkt uitroeien: ww., uitroeën, roeëjdege uit, uit geroejd uitschieten: ww., uitschieten, schoote uit, uit geschooten uitslaan: ww., uitsloêën, sleeë uit, uit gesleeën uitslag: znw., m., uitslag, uitsloêën uitslapen: ww., uitsloopen, sliepe uit, uit gesloopen uitsloffen: ww., uitslèdzen, slèdsdege uit, uit geslèdsd uitsloven: ww., uitsluêven, sluêvedege uit, uit gesluêfd uitstalraam: znw., v., eetaloudze, eetaloudzen uitstalraampje: znw., o., vklw., eetaloudzeken, eetaloudzekes uitstappen: ww., uitgoên, geenë uit, uit gegoên uitstappen: ww., wiêggoên, geene wiêg, wiêg gegoên uitsteeksel: znw., m., tuut, tuuten uitsteekseltje: znw., o., vklw., tuutsen, tuutses uitsteken: ww., uitsteeken, stooke uit, uit gestooken uitvinden: ww., uitvènden, vonde uit, uit gevonden uitvlucht: znw., v., foef, foefen uitvluchtje: znw., o., vklw., foefken, foefkes uitwringen: ww., uitwreenën, wroonë uit, uit gewroonën uitzet: znw., m., uitzèt, uitzèten uitzien: ww., uitzien, zoêë uit, uit gezien uitzoeken: ww., uitzoeken, zochte uit, uit gezocht uitzondering: znw., v., uitzondereene, uitzondereenen uitzonderingetje: znw., o., vklw., uitzondereensken, uitzondereesskes universiteit: znw., v., uunievèrsitijt, uunievèrsitijten urine: znw., m., kt., piepie, piepies urine: znw., v., piêse, piêsen urine: znw., v., ziêke, ziêken urineren: ww., piêsen, piêstege, gepiêst urineren: ww., ziêken, ziêktege, geziêkt urinoir: znw., v., piesiene, piesienen urinoirtje: znw., o., vklw., piesieneken, piesienekes uur: znw., o., uure, uuren uurtje: znw., o., vklw., uurken, uurkes uw: vnw., ou, uzelf: vnw., gijzelve,
vaag: wgr., nie duidelijk, vaak: bn., bw., diêkels, vaak: znw., m., voêk, voêken vaak omhaagd, perceel akkerland: oud-Vl., veldeken, vaars: znw., v., viêze, viêzen vaarsje: znw., o., vklw., viêsken, viêskes vaart: znw., m., vort, voêrten vaartje: znw., o., vklw., voortsen, voortses vaarwel: tw., adjeu, vaas: znw., v., voêze, voêzen
vaasje: znw., o., vklw., voêsken, voêskes vaat : znw., m., schootel, schootelss vaatdoek: znw., m., schooteldoek, schooteldoeken vaatdoektje: znw., o., vklw., schooteldoeksken, schooteldoekskes vaatje: znw., o., vklw., schootelken, schootelkes vader: znw., m., voêdere, voêders vader: znw., o., vklw., peerken, peerkes vader: znw., v., peere, peeren vadertje: znw., o., vklw., voêrken, vagen: ww., voêën, voêgdege, gevoêgd vagevuur: znw., o., voêëvuur, voêëvuuren vagina: znw., v., kleenke, kleenken vaginaatje: znw., o., vklw., kleenksken, kleenkskes vak: znw., m., stiel, stielen vakantie: znw., m., konzee, konzees vakantie: znw., v., vakanse, vakansen vaklui: znw., m., stielman, stielmans vakman: znw., m., stielman, stielmans vakmanschap: znw., v., stielkènèse, stielkènèsen vakschool: znw., v., vakschoole, vakschoolen valavond: znw., m., valoêvend, valoêvenden valk: znw., v., valke, valken vallei: oud-Vl., vael, vallen: ww., vaalen, viele, gevaalen valling: znw., v., valeenë, valeenën vals: bn., bw., vals, valsaard: znw., m., valschoêrd, valschoêrden valsaarde: znw., v., valsche, valsche valsspelen: ww., zeuren, zeurdege, gezeurd van: vz., van, van buiten opzeggen: ww., aframelen, rameldege af, afgerameld van wie: vnw., wiens, vanaf: vz., vanaaf, vanbinnen: bw., vanbiênen, vanboven: bw., vanbooven, vanbuiten: bw., vanbuiten, vandaag: bw., vandoêë, vandoen: bw., vandoen, vangen: ww., vèinen, viene, gevèinen vanzelf: bw., vantsèls, vanzelfsprekend: bn., bw., vanèiënst, varen: ww., voêren, voêrdege, gevoêren varken: oud-Vl., bake, varken: znw., m., kt., tsoe, tsoeën varken: znw., o., vèrken, vèrkes varkenskot: znw., o., vèrkeskot, vèrkeskooten varkenskotje: znw., o., vklw., vèrkeskootsen, vèrkeskootses varkensmarkt: znw., m., vèrkesmort, vèrkesmorten varkensstaart: znw., m., vèrkesstèrt, vèrkesstèrten varkensstaart: znw., v., vèrkeskode, vèrkeskoden varkensstaartje: znw., o., vklw., vèrkeskodeken, vèrkeskodekes varkensstaartje: znw., o., vklw., vèrkesstèrtsen, vèrkesstèrtses varksken: znw., o., vklw., vèrksken, vèrkskes vast: bn., bw., vast, vastbinden: ww., vastebènden, bonde vaste, vaste gebonden vastdraaien: ww., vastedrouën, droudege vaste, vaste gedroud vechtersbaas: znw., m., vèchtersboês, vèchtersboêsen vechtersbaasje: znw., o., vklw., vèchtersboêsken, vèchtersboêskes veearts: znw., m., pèrdemiêstere, pèrdemiêsters veearts: znw., v., pèrdemiêsterèse, pèrdemiêsterèsen veeg: znw., v., fliêtere, fliêters veegje: znw., o., vklw., fliêterken, fliêterkes veel: bw., telw., vnw., veel, veel geluk: znw., v., hoeresans, veel te groot: wgr., veel te gruêt, veer: znw., m., resor, resors veer: znw., v., pluime, pluimen veertien: telw., viêrtien,
veertien: znw., v., viêrtiene, viêrtienen veertiende: telw., viêrtiende, veertiende: telw., viêrtienste, veertig: telw., tviêrteg, veertigste: telw., tviêrtegste, veertje: znw., o., vklw., pluimken, pluimkes veertje: znw., o., vklw., resorken, resorkes veilig: bn., bw., vijleg, veilig: wgr., huêg èn druêë, veiligheidsspeld: znw., v., toeënespèle, toeënespèlen veiligheidsspeldetje: znw., o., vklw., toeënespèleken, toeënespèlekes vel: znw., o., vèl, vèlen veld: oud-Vl., anger, veld: znw., o., vèld, vèlden veldje: znw., o., vklw., vèldsen, vèldses veldkleedaardappel: znw., m., pèlepetotere, pèlepetoters veldmuis: znw., o., doleken, dolekes veldmuisje: znw., o., vklw., doleken, dolekes veldsla: znw., v., kuêresaloê, veldwachter: znw., m., sampètere, sampèters veldweg: znw., m., los, losen veldwegeltje: znw., o., vklw., boontsen, boontses velg: znw., v., zante, zanten velletje: znw., o., vklw., vèleken, vèlekes velo: znw., m., veeloo, veeloos velootje: znw., o., vklw., veelootsen, veelootses venijnig: bn., bw., venijneg, venster: znw., v., vènstere, vènsters vensterbank: znw., v., vènsterbèinke, vènsterbèinken vensterbankje: znw., o., vklw., vènsterbèinksken, vènsterbèinkskes vensterluik: znw., v., blafetuure, blafetuuren vensterluik: znw., v., blènde, blènden vensterluikje: znw., o., vklw., blafetuurken, blafetuurkes vensterluikje: znw., o., vklw., blèndeken, blèndekes vensterraam: znw., v., vènstere, vènsters vensterraampje: znw., o., vklw., vènsterken, vènsterkes venstertje: znw., o., vklw., vènsterken, vènsterkes vent: znw., m., vèint, vèinten ventiel: znw., v., soepape, soepapen ventieltje: znw., o., vklw., soepapken, soepapkes ventje: znw., o., vklw., vèintsen, vèintses venusberg: znw., o., bietsen, bietses venusberg: znw., o., vklw., poesken, poeskes venusbergje: znw., o., vklw., bietsen, bietses venusbergje: znw., o., vklw., poesken, poeskes ver: bn., bw., vèr, veranda: znw., o., gloêzendak, gloêzendaken veranda: znw., o., tèras, tèrasen verandaatje: znw., o., vklw., gloêzendaksken, gloêzendakskes verandaatje: znw., o., vklw., tèraasken, tèraaskes veranderen: wgr., doe kiêren, veranderen: wgr., doen omkiêren, veranderen van mening: wgr., kazake drouën, veranderinetje: znw., o., vklw., verandereensken, verandereenskes verandering: znw., v., verandereenë, verandereenën verbaasd: bn., bw., verwoênderd, verbazinetje: znw., o., vklw., verwoêndereensken, verwoêndereenskes verbazing: znw., v., verwoêndereenë, verwoêndereenën verbeteringsgesticht: znw., o., verbeetereensgestichte, verbeetereensgestichten verbeteringsgesticht: znw., v., verbeetereensschoole, verbeetereensschoolen verbieden: ww., verbien, verbooë, verboon verbindingsdoos: znw., v., bwaate, bwaaten verbindingsdoosje: znw., o., vklw., bwaateken, bwaatekes verdacht: bn., bw., loes, verdacht maken: wgr., zwart moêken, verdedigen: ww., wiêren, wiêrdege, gewiêrd verder: bn., bw., vèrdere, verder: bw., vèrders,
verdienen: ww., verdienen, verdiendege, verdiend verdieping: znw., v., stoudze, stoudzen verdiepingje: znw., o., vklw., stoudzeken, stoudzekes verdoen: ww., verdoen, verdee, verdoên verdomme: tw., nondedziêë, verdoven: ww., verduêven, verduêfdege, verduêfd verdraaien: ww., verdrouën, verdroudege, verdroud verdragen: ww., verdroêën, verdreeë, verdreeën verdrinken: ww., verdreenken, verdroonke, verdroonken verdrinken: ww., versmeuren, versmeurdege, versmeurd verdwalen op een nochtans welbekende weg: oud-Vl., van den alf geleed, verdwalen op een nochtans welbekende weg: oud-Vl., van den alf geliêt zijn, verdwijnd: wgr., luêp schijten, verdwijnen: wgr., schampavie zijn, verdwijnen: wgr., schupe afkuisen, verdwijnen: ww., afbolen, boldege af, afgebold verdwijnen: ww., verdwijnen, verdweene, verdweenen vergaan: ww., vergoên, vergeenë, vergoên vergeten: ww., vergeeten, vergeetege, vergeeten vergeven: ww., vergeeven, vergeefdege, vergeeven vergiet: znw., o., stramijn, stramijnen vergiet: znw., o., vergiet, vergieten vergiet: znw., o., verzijp, verzijpen vergietje: znw., o., vklw., stramijnsen, stramijnses vergietje: znw., o., vklw., vergietsen, vergietses vergietje: znw., o., vklw., verzijpken, verzijpkes vergif: znw., o., vergèf, vergèfen vergiftigen: ww., vergeeven, vergeefdege, vergeeven vergissing: znw., v., vergiêseenë, vergiêseenën verhaal: znw., o., verhoêl, verhoêlen verhevenheid: oud-Vl., beukel, verhinderen: ww., verhïênderen, verhïênderdege, verhïênderd verhitten: ww., hiêten, hiêtege, gehiêten verhitten: ww., verhiêten, verhiêtege, verhiêt verhongeren: ww., uithoonëren, hoonërdege uit, uit g'hoonërd verhuizen: ww., verhuizen, verhuisdege, verhuisd verhuren: ww., verhuuren, verhuurdege, verhuurd verhuren: ww., verpachten, verpachtege, verpacht verkeer lopen: ww., miêsluêpen, miêsluêptege, miês geluêpen verkeerd: bn., bw., achtersteveuren, verkeerd: bn., bw., miês, verkeerd: bn., bw., miêspatat , verkeerd: bn., bw., verkiêrd, verkeerd: wgr., koênte verkiêrd, verkeerd voorhebben: wgr., nèvens zijn, verkeerslicht: znw., o., kruisliêcht, kruisliêchten verkeerslichtje: znw., o., vklw., kruisliêchtsen, kruisliêchtses verkeersweg: oud-Vl., heerweg, verkeren: wgr., e lief oupdoen, verkeren: ww., verkiêren, verkiêrdege, verkiêrd verklikken: ww., ooverdroêën, dreeë oovere, oover gedreeën verkopen: ww., verkuêpen, verkochtege, verkocht verkorven: ww., verdoen, verdee, verdoên verkoudheid: znw., v., valeenë, valeenën verkoudheidje: znw., o., vklw., valeensken, valeenskes verkrijgen: ww., verkrijën, verkreeë, verkreeën verkwisten: wgr., al zijn geld oupdoen, verkwisten: ww., oupdoen, dee oup, oup gedoên verlangen: wgr., giêren hèin, verlaten: bn., bw., verloêten, verlaten: ww., verloêten, verliete, verloêten verleden: bn., bw., paseerd, verleden: bn., bw., verleeden, verleden: znw., o., verleeden, verlegen: bn., bw., beschoumd, verlegen: bn., bw., verleeën, verleggen: ww., verlèën, verlèi, verlèid verleiden: ww., verliêën, verliêtege, verliêt
verlengen: ww., verlèinen, verlèindege, verleend verliefd: bn., bw., verliefd, verliezen: ww., verliezen, verloore, verlooren verlof: znw., m., konzee, konzees verlof: znw., v., vakanse, vakansen verloofde: znw., o., lief, lieven verluieren: ww., verluiëren, verluiërdege, verluiërd vermaak: znw., v., leute, leuten vermageren: ww., afvalen, viel af, afgevalen vermaken: ww., amuuzeeren, amuuzeerdege, geämuuzeerd vermanen: ww., vermoênen, vermoêndege, vermoênd vermijden: ww., vermijën, vermeeë, vermeeën vermits: vgw., deurda, vermoorden: ww., vermuêrden, vermuêrdege, vermuêrd vernietigen: ww., kapotmoêken, moêktege kapot, kapot gemoêkt verontschuldigen: ww., èkskuuzeeren, èkskuuzeerdege, g'èkskuuzeerd verontschuldigen: ww., verèkskuzeeren, verèkskuzeerde, verèkskuzeerd veroveren: ww., vereuveren, vereuverde, vereuverd verpinken: ww., verpeenken, verpeenktege, verpeenkt verpleegster: znw., v., èinfermjère, èinfermjèren verpleegster: znw., v., verpleegstere, verpleegsters verpleegstertje: znw., o., vklw., èinfermjèrken, èinfermjèrkes verpleegstertje: znw., o., vklw., verpleegsterken, verpleegsterkes verpleger: znw., m., verpleeëre, verpleeërs verplegertje: znw., o., vklw., verpleeëreken, verpleeërekes verpoten: ww., verpooten, verpootege, verpoot verraden: ww., veroêën, veroêëtege, veroêt verrassen: ww., betroupen, betrouptege, betroupt verrek: tw., foert, verrekt: bn., bw., wriê(d), verrekt: bn., bw., wriê(d), verrekt: tw., foert, vers worstje: znw., o., vklw., sesiedzeken, sesiedzekes verscheiden: bn., telw., verschiêlend, verschieten: ww., verschieten, verschoote, verschooten verschil: znw., o., verschiêl, verschiêlen verschillend: bn., bw., verschiêlend, verschot: znw., o., verschot, verschoten verschrikken: ww., verschutzen, verschutztege, verschutst verse kaas: wgr., plate koês, verse worst: znw., v., sesiedze, sesiedzen verslechten: ww., verslèchten, verslèchtege, verslècht versmachten: ww., versmachten, versmachtege, versmacht versnellen: ww., verapen, verapte, verapt versnellingsapparaat: znw., m., deerajur, deerajurs versnellingsapparaatje: znw., o., vklw., deerajurken, deerajurkes verspillen: ww., vermuêsen, vermuêstege, vermuêst verspillen: ww., verschijten, verscheete, verscheeten verstaan: ww., verstoên, verstoêndege, verstoên verstand: znw., o., verstand, verstandelijk: bn., bw., verstandelijk, verstandig: bn., bw., sliêm, verstandig: bn., bw., verstandeg, versteld: bn., verstèld, versterkt verblijf op een verhevenheid: oud-Vl., neerhof, verstikken: ww., versmachten, versmachtege, versmacht verstoppertje: wgr., piepkenduik speelën, verstoppertje: znw., m., kt., piepkenduik, verstrooid: bn., bw., verstreugd, verstrooiing: znw., v., oêntspaneene, oêntspaneenën verstrooiing: znw., v., verstreuëenë, verstreuëenën verstuiken: ww., verstuiken, verstuiktege, verstuikt versturen: ww., verstuuren, verstuurdege, verstuurd versturen: ww., wiêgzènden, zonde wiêg, wiêg gezonden vertegenwoordiger: znw., m., vwajazur, vwajazurs vertellen: ww., vertèlen, vertèldege, vertèld vertelsel: znw., o., vertèlsele, vertèlsels vertelselken: znw., o., vklw., vertèlselken, vertèlselkes
verticuleren: ww., schoeperen, schoeperde, geschoeperd verticuteren: wgr., opentrèken van 't gès, verticuteren: ww., vertikuuteren, vertikuuterdege, vertikuuterd vertrek: znw., o., fetrèk, fertrèken vertrekje: znw., o., vklw., dzuudasken, dzuudaskes vertrekken: ww., oënzèten, zètege oên, oên gezèt vertrekken: ww., vertrèken, vertroke, vertroken vervallen: ww., vervalen, verviele, vervalen vervalsen: ww., bradeeren, bradeerdege, gebradeerd vervelen: ww., ambeteeren, ambeteerdege, geämbeteerd vervelen: ww., verliêën, verliêtege, verliêt vervelend: bn., bw., ambetant, vervoeren: ww., vervoeren, vervoerdege, vervoerd verwaarlozen: ww., verdeemeleeren, verdeemeleerde, verdeemeleerd verwaarlozen: ww., verneenëlezeeren, verneenëlezeerdege, verneenëlezeerd verwaarlozen: ww., verneengliezeeren, verneengliezeerdege, verneengliezeerd verwachting: wgr., iën verwachting zijn, verwachting: znw., v., verwachteenë, verwachteenën verward: bn., bw., verluiërd, verward garen: oud-Vl., werregaren, verwarmen: ww., hiêten, hiêtege, gehiêten verwend: bn., bedorven, verweren: ww., verwiêren, verwiêrdege, verwiêrd verwijt: znw., o., verwijt, verwijten verwijten: ww., deursteeken, stooke deure, deurgestooken verwijten: ww., verwijten, verweete, verweeten verwisselen: ww., verwiêselen, verwiêseledege, verwiêseld verwonderd: bn., bw., verwoênderd, verwondering: znw., v., verwoêndereenë, verwoêndereenën verzekering: znw., v., asuuranse, asuuransen verzekering: znw., v., verzeekereenë, verzeekereenën verzenden: ww., verzènden, verzonde, verzonden verzenderkesdag: znw., m., verzèndekesdag, verzèndekesdoêën verzet: znw., o., verzèt, verzèten verzetje: znw., o., vklw., verzètsen, verzètses verzorgen: ww., swanjeeren, swanjeerdege, geswanjeerd verzot: bn., verzot, verzweren: ww., verzwiêren, verzwoore, verzwooren verzwikken: ww., oumsloên, sloêgdege oume, oum gesleeën vest: znw., m., frak, fraken vest: znw., m., zielee, zielees vest: znw., v., kazake, kazaken vestje: znw., o., vklw., fraksken, frakskes vestje: znw., o., vklw., kazaksken, kazakskes vestje: znw., o., vklw., zieleeken, zieleekes vet: bn., bw., vèt, vet zand: znw., m., zoêvele, vetbol: znw., m., vètbol, vètbolen vetbolletje: znw., o., vklw., vètboleken, vètbolekes vetten: ww., vèten, vètege, gevèt veulen: znw., o., veulen, veulens veulentje: znw., o., vklw., veuleken, veulekes via: vz., lènks, vidé: znw., m., videe, videes vidétje: znw., o., vklw., videeken, videekes vier: telw., vier, vier: znw., v., viere, vieren vier dagwand: oud-Vl., bunder, vierde: telw., vierde, vies: bn., bw., vies, vieze, vies, viezer, viest, vieste vijf: telw., vijf, vijf: znw., v., vijve, vijven vijf centiemen: znw., m., halve kluit, halve kluiten vijf en twintig centiemen: znw., o., koortsen, koortses vijfde: telw., vijfde, vijftig: telw., tvijfteg, vijftigste: telw., tvijftegste, vijg: znw., v., vijë, vijëen
vijgje: znw., o., vklw., vijken, vijkes vijs: znw., v., vijze, vijzen vijsje: znw., o., vklw., vijsken, vijskes vila: znw., m., vielaa, vielaas vilaatje: znw., o., vklw., vielèitsen, vielèitses vinden: ww., vènden, vonde, gevonden vinger: znw., m., veenëre, veenërs vingerhoed: znw., m., veenërhoed, veenërhoeden vingerhoedje: znw., o., vklw., veenërhoedsen, veenërhoedses vingertje: znw., o., vklw., veenërken, veenërkes vink: znw., v., veenke, veenken vis: znw., m., viês, viêsen visgraat: znw., v., steekere, steekers visje: znw., o., vklw., viêsken, viêskes vismarkt: znw., m., viêsmort, viêsmorten visvangst: znw., v., viêsvèinste, viêsvèinsten visvijver: oud-Vl., warande, viswijf: znw., v., viêswijf, viêswijven viswijfje: znw., o., vklw., viêswijveken, viêswijvekes vitten: ww., krietiekeeren, krietiekeerdege, gekrietiekeerd vitten: ww., siekaneeren, siekaneerdege, gesiekaneerd vitter: znw., m., èrtefrètere, èrtefrèters vitter: znw., m., krietiekur, krietiekurs vittertje: znw., o., vklw., èrtefrèterken, èrtefrèterkes vittertje: znw., o., vklw., krietiekurken, krietiekurkes Vlaams: znw., o., Vloums, Vlaamse gaai: znw., m., kuêl, kuêlen Vlaanderen: znw., o., Vloênderen, vlag: znw., m., drapoo, drapoos vlag: znw., m., vlag, vlaën vlaggetje: znw., o., vklw., drapooken, drapookes vlaggetje: znw., o., vklw., vlagsken, vlagskes Vlaming: znw., m., Vloumeenk, Vloumeenën Vlaminge: znw., v., Vloumeenë, Vloumeenë Vlamingje: znw., o., vklw., Vloumeenksken, Vloumeeskskes vlasafval: znw., o., leem, leemen vlaszaad: znw., o., vlaszoêd, vlaszoêën vlees: znw., o., vliês, vliêzen vleeskers: znw., v., vliêskèze, vliêskèzen vlegel: znw., m., loumperiêk, loumperiêken vlegel: znw., m., vleeële, vleeëls vlegele: znw., v., loumperiêke, loumperiêken vlegeltje: znw., o., vklw., loumperiêksken, loumperiêkskes vlegeltje: znw., o., vklw., vleeëlken, vleeëlkes vleien: ww., flosen, flostege, geflost vlek: znw., v., plèke, plèken vlekje: znw., o., vklw., plèksken, plèkskes vleugel: znw., v., fleuriêk, fleuriêken vleugeltje: znw., o., vklw., fleuriêksken, fleuriêkskes vlieg: znw., v., vlieë, vlieën vliegen: ww., vlieën, vlooë, gevlooën vliegengordijn: znw., o., vlieëroêm, vlieëroêmen vliegenpoep: znw., v., vliegscheete, vliegscheeten vliegenpoepje: znw., o., vklw., vliegscheetsen, vliegscheetses vlieger: znw., v., droêke, droêken vliegertje: znw., o., vklw., droêksken, droêkskes vlieghaven: znw., o., vliegplèin, vliegplèinen vliegje: znw., o., vklw., vliegsken, vliegskes vlier: oud-Vl., vliender, vlijtig: bn., bw., vlijteg, vlijtig: bn., bw., wèrkzoêm, vlinder: znw., m., vlieënbèit, vlieënbèiten vlindertje: znw., o., vklw., vlieënbèitsen, vlieënbèitses vloeipapier: znw., m., buuvaar, buuvaars vloeipapier: znw., m., kladere, kladers vloeken: ww., vloeken, vloekege, gevloekt vlooi: znw., v., vleu, vleuën vlooitje: znw., o., vklw., vleuken, vleukes
vlucht: znw., v., kude, kuden vluchten: wgr., tiênen uitkuisen, vlug: bn., bw., agèi, vlug: bn., bw., rap, vlug: bn., bw., ziêr, vlug geprikt: bn., bw., katepiereg, vod: znw., v., klode, kloden voddenboer: znw., m., vodemarsènk, vodemarsènks voddenboeri: znw., v., vodemarsènkster, vodemarsènksters voddenman: znw., m., klodemarsjènk, klodemarsjènks voddenman: znw., m., vodeman, vodemans voddenvent: znw., m., vodevènt, vodevènten voddenventje: znw., o., vklw., vodevèntsen, vodevèntses voddenvrouw: znw., v., klodemarsjènkster, klodemarsjènksters voddenvrouw: znw., v., vodevrèië, vodevrèiën voddenvrouwtje: znw., o., vklw., vodevrèiken, vodevrèikes vodje: znw., o., vklw., klodeken, klodekes voeder: znw., o., voer, voeren voederbak: znw., v., krèbe, krèben voederen: ww., voeëren, voeërdege, gevoeërd voedsel: znw., o., eeten, voelen: ww., voelen, voeldege, gevoeld voelhoorn: znw., m., spriet, sprieten voelhoorntje: znw., o., vklw., sprietsen, sprietses voet: znw., m., voet, voeten voetbal: znw., m., voetbal, voetbalen voetballer: znw., m., voetbaliest, voetbaliesten voetballertje: znw., o., vklw., voetbaliesteken, voetbaliestekes voetballetje: znw., o., vklw., voetbaleken, voetbalekes voetbalster: znw., v., voetbalieste, voetbaliesten voetje: znw., o., vklw., voetsen, voetses voetpad: znw., m., plèinkier, plèinkieren voetpadje: znw., o., vklw., plèinkierken, plèinkierkes voetzool: wgr., plèinke van de voet, vogel: znw., m., veuële, veuëls vogelpik: znw., m., veugelpiek, veugelpieken vogeltje: znw., o., vklw., veuëlken, veuëlkes voiture: znw., v., vetuure, vetuuren vol: bn., bw., vul, vol-au-vent: znw., m., voloovaan, voloovaans vol-au-vent: znw., o., vklw., videeken, videekes voldoende: bw., genoeg(d), voldoening: znw., v., vuldoeneenë, vuldoeneenën volgende: znw., m., volgende, volgenden volgens: vz., volgens, volharden: ww., uithèiën, hielde uit, uit g'hèiën volk: znw., o., volk, volken volk, onbeschaafd : wgr., gemiên volk, volkje: znw., o., vklw., volksken, volkskes Vollander (zijweg): znw., o., koonkelgat, volle melk: wgr., vule mèlk, volledig: bn., bw., giêlegans, volledig: bn., bw., kompleet, volledig: wgr., van 't begiên tot den èinde , voluit gaan: wgr., gaze geeven, vonk: znw., v., voonke, voonken vonkje: znw., o., vklw., voonksken, voonkskes voois: znw., m., veus, veuzen vooisje: znw., o., vklw., veusken, veuskes voor: bw., vgw., vz., oover, voor: bw., vgw., vz., veur, voor: znw., v., voore, vooren voor dat: wgr., iêr da, voor de dag ermee: wgr., veur den dag èr mee, voor de vuist: wgr., van buiten, voor het geval dat: wgr., veur 't geval da, voor zover: wgr., veur zoovère, vooraleer: vgw., veurda,
voorbeeld: znw., o., moodèl, moodèlen voorbeeldje: znw., o., vklw., moodèleken, moodèlekes voorbij: bn., bw., vz., verbij, voorbijgaan: ww., paseeren, paseerdege, gepaseerd voordat: vgw., veurda, voordeel: znw., o., veurdiêl, veurdiêlen voordeur: znw., v., veurdeure, veurdeuren voorfork: znw., v., foerse, foersen voorgevel: znw., v., fasaade, fasaaden voorgoed: bw., veurgoed, voorhof: znw., m., veurhof, veurhoven voorkomen: ww., verhïênderen, verhïênderdege, verhïênderd voormiddag: wgr., van de veurnoene, voormiddag: znw., m., veurnoene, veurnoens voornoen: znw., m., veurnoene, veurnoens vooroordeel: znw., m., piek, pieken voorouder: znw., m., veurèiëre, veurèiërs vooroudertje: znw., o., vklw., veurèiërken, veurèiërkes voorover: bw., veuroover, voorschoot: znw., m., veschuêt, veschuêten voorschootje: znw., o., vklw., veschuêtsen, veschuêtses voorspellen: wgr., gezègd hèin, voorste: znw., m., veursten, veurste voorstel: znw., o., veurstèl, veurstèlen voort: bn., tw., vuêrt, voortdoen: ww., vèrderdoen, dee vèrder, vèrder gedoên voortdurend: bn., bw., standvasteg, voortdurend: wgr., zoênder oup hèiën, voortgaan: ww., vuêrtgoên, geene vuêrt, vuêrt gegoên voortje: znw., o., vklw., voorken, voorkes voortkomen: ww., vuêrtkoumen, kwaame vuêrt, vuêrt gekoumen voortreffelijk: bn., bw., trèfelijk, vooruit: bw., tw., veuruit, vooruit: tw., dt.juu, vooruitgaan: ww., avanseeren, avanseerdege, geävanseerd vooruitgaan: ww., vooruitgoen, geene vooruit, vooruit gegoên voorwaarde: znw., v., veurwoêrde, veurwoêrden voorwaarts: bw., tw., veuruit, voorzien: ww., veurzien, veurzoêë, veurzien vork: znw., v., fersèt, fersèten vork: znw., v., vurke, vurken vorkje: znw., o., vklw., fersètsen, fersètses vorkje: znw., o., vklw., vurksken, vurkskes vorst: znw., m., kueneenk, kueneenks vorst: znw., o., vriesweere, vriesweeren vorstin: znw., v., kueneengiêne, kueneengiênen vorstinnetje: znw., o., vklw., keuneengiêneken, keuneengiênekes vorstje: znw., o., vklw., keuneenksken, keuneeskskes vos: znw., m., vos, vosen vosje: znw., o., vklw., vosken, voskes vraag: znw., v., vroêë, vroêën vraagje: znw., o., vklw., vroêgsken, vroêgskes vracht: znw., m., vracht, vrachten vracht: znw., o., voer, voeren vrachtwagen: znw., m., kamejoonk, kamejoonks vragen: ww., vroêën, vrieë, gevroêgd vrede, na een betwisting plechtig aan een eigenaar toegekend: oud-Vl., verde, vrede, na een betwisting plechtig aan een eigenaar toegekend: oud-Vl., verre, vrederechter: znw., m., dzuuze, dzuuzen vrederechter: znw., m., dzuuzepee, dzuuzepees vreemdeling: znw., m., vrènden, vrènde vreemdelinge: znw., v., vrènde, vrènde vrek: wgr., gieriege biêste, vrek: znw., m., èrtefrètere, èrtefrèters vrek: znw., m., gieregord, gieregords vrek: znw., m., peezeweevere, peezeweevers vrek: znw., m., vrèk, vrèken vrek: znw., v., biêste, biêsten
vrek: znw., v., èrtefrètstere, èrtefrètsters vrek: znw., v., peezeweefster, peezeweefster vrekje: znw., o., vklw., biêsteken, biêstekes vrekje: znw., o., vklw., èrtefrèterken, èrtefrèterkes vrekje: znw., o., vklw., èrtefrètsterken, èrtefrètsterkes vrekje: znw., o., vklw., gieregordeken, gieregordekes vrekje: znw., o., vklw., peezeweefsterken, peezeweefsterkes vrekje: znw., o., vklw., peezeweeverken, peezeweeverkes vrekje: znw., o., vklw., vrèksken, vrèkskes vreselijk: bn., bw., vriêselijk, vreselijk: bn., bw., wriê(d), vreten: ww., frèten, frètege, gefrèt vriend: znw., m., vriend, vrienden vriendje: znw., o., vklw., vriendsen, vriendses vriezen: ww., vriezen, vrooze, gevroozen vrij: bn., bw., vrij, vrij: wgr., vrij van, vrijdag: znw., m., vrijdag, vrijdagen vrijen: ww., poepen, poeptege, gepoept vrijen: ww., vrijën, vreeë, gevreeën vrijgezel: znw., m., joonkman, joonkmans vrijgezelletje: znw., o., vklw., joonkmaneken, joonkmanekes vrijgezellin: znw., v., joonkvrèië, joonkvrèiën vrijgezellinnetje: znw., o., vklw., joonkvrèikes, joonkvrèikes vrijmetselaar: znw., m., framason, framasoonks vrijpostig: bn., bw., verasuureerd, vroeg: bn., bw., vroeg, vroeë, vroegs, vroeër, vroegst, vroegste vroeger: bn., bw., dorveuren, vroeger: bn., bw., vroeër, vrolijk: bn., bw., leuteg, vrolijk: bn., bw., pleziereg, vrouw: znw., o., mèns, mènsen vrouw: znw., o., petrèt, petrèten vrouw: znw., o., plamoêstere, plamoêsters vrouw: znw., o., sèrpènt, sèrpènten vrouw: znw., o., stiêk, stiêken vrouw: znw., o., strontwijf, strontwijven vrouw: znw., o., vrèimèns, vrèimènsen vrouw: znw., o., wijf, wijven vrouw: znw., v., goele, goelen vrouw: znw., v., kale, kalen vrouw: znw., v., scheete, scheeten vrouw: znw., v., schijtkèise, schijtkèisen vrouw: znw., v., schijtmadam, schijtmadamen vrouw: znw., v., vrèië, vrèiën vrouw: znw., v., wane, wanen vrouw die nergens voor deugd: znw., v., niewèrde, niewèrden vrouw die niet op de tong gevallen is: znw., v., piêne, piênen vrouw die nooit thuis is: znw., v., stroêtluêpstere, stroêtluêpsters vrouw die roddelt: wgr., vuile prijë, vrouw die veel uithuizig is: znw., v., stroêtbraake, stroêtbraaken vrouw die vlug weent: znw., v., trunte, trunten vrouw die zannikt: znw., v., treute, treuten vrouw die zeurt: znw., v., lamijne, lamijnen vrouw die zich afsloofd: znw., v., wroetstere, wroetsters vrouw van weinig betekenis: znw., v., stroêntmadam, stroêntmadamen vrouw, bange -: znw., v., schijtkonte, schijtkonten vrouw, bazige -: wgr., peekel teeve, vrouw, bazige -: znw., m., sendarme, sendarms vrouw, bazige - : znw., v., prijë, prijën vrouw, bazige - : znw., v., sjampètere, sjampèters vrouw, devote -: znw., v., peloêrenbijtstere, peloêrenbijtsters vrouw, dikke -: znw., v., diêke, diêke vrouw, domme -: wgr., doume kale, vrouw, domme -: wgr., stoume giête, vrouw, domme -: wgr., stoume goele, vrouw, domme -: wgr., stoume koe, vrouw, domme -: znw., v., kale, kalen
vrouw, dwaze -: wgr., oênuêzel tuite, vrouw, dwaze -: wgr., oênuêzel wijf, vrouw, dwaze -: wgr., zot postuur, vrouw, dwaze -: wgr., zot wijf, vrouw, dwaze -: wgr., zote kleenke, vrouw, dwaze -: znw., v., giête, giêten vrouw, dwaze -: znw., v., tuite, tuiten vrouw, eigenaardige -: znw., o., schougat, schougaten vrouw, franke -: znw., v., frèinkoêrte, frèinkoêrte vrouw, frigide -: znw., v., kweene, kweenen vrouw, gemene -: wgr., gemiên stiêk, vrouw, graatmagere -: wgr., plènke mee en hol iên, vrouw, ijverige -: znw., v., veroete, veroetene vrouw, jonge -: znw., o., deenk, deenën vrouw, jonge -: znw., o., joonk, joone vrouw, jonge -: znw., v., moke, moken vrouw, jonge -: znw., v., poelde, poelden vrouw, jonge -: znw., v., poeze, poezen vrouw, koppige -: wgr., koupeg wijf, vrouw, koppige -: znw., v., koup, koupen vrouw, koude -: znw., v., kale, kalen vrouw, lichte -: wgr., oêneuzele triene, vrouw, misnoegde -: znw., v., knoderiêrstere, knoderiêrsteren vrouw, moeilijke -: znw., v., diefiesiele, diefiesiele vrouw, naïeve -: znw., v., seute, seuten vrouw, niet-ernstige -: znw., v., wielewouë, wielewouën vrouw, niet-ernstige -: znw., v., wieplawouë, wieplawouën vrouw, niet-lenige -: znw., v., stijve, stijve vrouw, niet-rustige -: znw., v., wiêpelgat, wiêpelgaten vrouw, onbenullige -: znw., v., ziêkstere, ziêksteres vrouw, onbetrouwbare -: znw., v., kazakekiêdere, kazakekiêders vrouw, onbetrouwbare -: znw., v., kazakendroustere, kazakendrousters vrouw, onbetrouwbare -: znw., v., vodevrèië, vodevrèiën vrouw, oneerlijke -: znw., v., smoelentrèkstere, smoelentrèksters vrouw, onverzorgde -: wgr., vuile torte, vrouw, onvriendelijke -: znw., v., viêswijf, viêswijven vrouw, opzichtige -: znw., v., sjisjimadam, sjisjimadamen vrouw, opzichtige -: znw., v., strontmadam, strontmadamen vrouw, oude -: wgr., èi wijveken, vrouw, oude -: znw., v., mee, meeên vrouw, pinnige -: znw., v., piêne, piênen vrouw, seksie -: znw., v., koeketiene, koeketienen vrouw, slechtgezinde -: wgr., vieze koênte, vrouw, slordige -: znw., v., wane, wanen vrouw, speciale -: znw., o., moodèl, moodèlen vrouw, speciale -: znw., v., kadète, kadèten vrouw, speciale -: znw., v., wriêë, wriêë vrouw, valse : wgr., valse teeve, vrouw, vlijtige -: wgr., vlijtige bie, vrouw, vuile -: wgr., vieze triene, vrouw, warmbloedige -: znw., v., hiête, hiête vrouw, zwaarlijvige -: wgr., diêke mie, vrouw, zwaarlijvige -: wgr., diêke modze, vrouw, zwaarlijvige -: wgr., diêke wane, vrouwelijk konijn: znw., v., moere, moeren vrouwenborst: znw., v., maame, maamen vrouwenborst: znw., v., mameloeze, mameloezen vrouwenborstje: znw., o., vklw., mameloesken, mameloeskes vrouwenborstje: znw., o., vklw., mamken, mamekes vrouwengek: znw., m., vrèiënzot, vrèiënzoten vrouwengek: znw., m., wijvezot, wijvezoten vrouwengekje: znw., o., vklw., vrèiënzoutsen, vrèiënzoutses vrouwengekje: znw., o., vklw., wijvezoutsen, wijvezoutses vrouwenjager: znw., m., bok, boken vrouwenjagertje: znw., o., vklw., boksken, bokskes vrouwken: znw., o., vklw., meetsen, meetses vrouwtje: wgr., triene mie, vrouwtje: znw., o., vklw., goeleken, goelekes
vrouwtje: znw., o., vklw., kaleken, kalekes vrouwtje: znw., o., vklw., kweensen, kweenses vrouwtje: znw., o., vklw., mènsken, mènskes vrouwtje: znw., o., vklw., petrijtsen, petrijtses vrouwtje: znw., o., vklw., plamoêsterken, plamoêsterkes vrouwtje: znw., o., vklw., poesken, poeskes vrouwtje: znw., o., vklw., scheetsen, scheetses vrouwtje: znw., o., vklw., schijtkèisken, schijtkèiskes vrouwtje: znw., o., vklw., schijtmadameken, schijtmadamekes vrouwtje: znw., o., vklw., sendarmken, sendarmkes vrouwtje: znw., o., vklw., sèrpijntsen, sèrpijntses vrouwtje: znw., o., vklw., stiêksken, stiêkskes vrouwtje: znw., o., vklw., strontwijveken, strontwijvekes vrouwtje: znw., o., vklw., treutsen, treutses vrouwtje: znw., o., vklw., vrèiken, vrèikes vrouwtje: znw., o., vklw., vrèimènsken, vrèimènskes vrouwtje: znw., o., vklw., waneken, wanekes vrouwtje: znw., o., vklw., wijveken, wijvekes vrouwtje die nergens voor deugd: znw., o., vklw., niewèrdsen, niewèrdses vrouwtje die niet op de tong gevallen is: znw., o., vklw., piêne, piêne vrouwtje die nooit thuis is: znw., o., vklw., stroêtluêpsterken, stroêtluêpsterkes vrouwtje die veel uithuizig is: znw., o., vklw., stroêtbraaksken, stroêtbraakskes vrouwtje die vlug weent: znw., o., vklw., trunteken, truntekes vrouwtje die zeurt: znw., o., vklw., lamijneken, lamijnekes vrouwtje die zich afsloofd: znw., o., vklw., wroetsterken, wroetsterkes vrouwtje van weinig beteken is: znw., o., vklw., stroêntmadameken, stroêntmadamekes vrouwtje, bang -: znw., o., vklw., schijtkoontsen, schijtkoontses vrouwtje, bazige - : znw., o., vklw., prijken, prijkes vrouwtje, bazige - : znw., o., vklw., sjampèterken, sjampèterkes vrouwtje, devoot -: znw., o., vklw., peloêrenbijtsterken, peloêresbijtsterkes vrouwtje, dom -: znw., o., vklw., kaleken, kalekes vrouwtje, dwaas -: znw., o., vklw., giêtsen, giêtses vrouwtje, eigenaardig -: znw., o., vklw., schougèitsen, schougèitses vrouwtje, frank -: znw., o., vklw., frèinkoêrteken, frèinkoêrtekes vrouwtje, jong -: znw., o., vklw., joonksken, joonkskes vrouwtje, jong -: znw., o., vklw., moksken, mokskes vrouwtje, jong -: znw., o., vklw., poeldeken, poeldekes vrouwtje, jong -: znw., o., vklw., poesken, poeskes vrouwtje, koppig -: znw., o., vklw., koupken, koupkes vrouwtje, misnoegd -: znw., o., vklw., knoderiêrsterken, knoderiêrsterkes vrouwtje, naïef : znw., o., vklw., seuteken, seutekes vrouwtje, niet-ernstig -: znw., o., vklw., wielewouken, wielewoukes vrouwtje, niet-ernstig -: znw., o., vklw., wieplawouken, wieplawoukes vrouwtje, niet-lenig -: znw., o., vklw., stijveken, stijvekes vrouwtje, niet-rustig -: znw., o., vklw., wiêpelgèitsen, wiêpelgèitses vrouwtje, onbenullig -: znw., o., vklw., ziêksterken, ziêksterkes vrouwtje, onbetrouwbaar -: znw., o., vklw., kazakekiêderken, kazakekiêderkes vrouwtje, onbetrouwbaar -: znw., o., vklw., kazakendrousterken, kazakesdrousterkes vrouwtje, onbetrouwbaar -: znw., o., vklw., vodevrèiken, vodevrèikes vrouwtje, oneerlijk -: znw., o., vklw., smoelentrèksterken, smoelentrèksterkes vrouwtje, onvriendelijk -: znw., o., vklw., viêswijfken, viêswijfkes vrouwtje, opzichtig -: znw., o., vklw., sjisjimadameken, sjisjimadamekes vrouwtje, opzichtig -: znw., o., vklw., strontmadameken, strontmadamekes vrouwtje, oud -: znw., o., vklw., meeken, meekes vrouwtje, pinnig -: znw., o., vklw., piêneken, piênekes vrouwtje, seksie -: znw., o., vklw., koeketieneken, koeketienekes vrouwtje, slordig -: znw., o., vklw., waneken, wanekes vrouwtje, warmbloedig -: znw., o., vklw., hiêteken, hiêtekes vrt: znw., o., Bruusel Vloums, vruchtafdrijven: ww., vruchtafdrijven, dreeve vrucht af, vrucht af gedreeven vruchtbare aarde: wgr., goeë groênd, vuil: bn., bw., vies, vuil: bn., bw., vuil, vuil: znw., o., vuil, vuilaard: znw., m., vuiloêrd, vuiloêrden vuilbek: znw., m., vuiloêrd, vuiloêrden vuilbekkerij: wgr., vuile proêt, vuilerik: znw., m., vortzak, vortzaken
vuilik: znw., m., vuiloêrd, vuiloêrden vuilnisbak: znw., m., vuilbak, vuilbaken vuilnisbakje: znw., o., vklw., vuilbaksken, vuilbakskes vuilnisblik: znw., o., vuilblèk, vuilblèken vuilnisblikje: znw., o., vklw., vuilblèksken, vuilblèkskes vuilnishoop: znw., m., vuilhuêp, vuilhuêpen vuilnishoopje: znw., o., vklw., vuilhuêpken, vuilhuêpkes vuilniswagen: znw., v., vuilkère, vuilkèren vuist: znw., v., vuiste, vuisten vuur: znw., o., vier, vieren vuurtje: znw., o., vklw., vierken, vierkes
waadplaats: oud-Vl., wijwater, waaien: ww., wouën, woudege, gewougd Waal: znw., m., Woele, Woêlen Waals: znw., o., Woels, Waaltje: znw., o., vklw., Woelken, Woelkes waar : bn., bw., woêr, waar : vgw., woêr, waar beken zijn: oud-Vl., bekenen, waar het gezang van de vogels paradijslijk klinkt: oud-Vl., paradijs, waar het water snel naar beneden vloeit: oud-Vl., vloey, waar kareel of tichelsteen wordt geproduceerd: oud-Vl., kareelovene, waard: bn., wèrd, waarde: znw., v., wèrde, wèrden waardeloos spul: znw., m., bucht, waardeloos spul: znw., o., kamelot, waarderen: ww., apreesjeeren, apreesjeerdege, geäpreesjeerd waardering: znw., v., apreesjoêse, apreesjoêsen waardoor: bw., woêrdeur, waarheen: bw., woêrnoêrtoe, waarheid: znw., v., woêrhijd, woêrheeden waarlijk: bw., woêrlijk, waarmede: bw., woêrmee, waarnaar: bw., woêrnoêr, waarom: bw., woêroum, waarop: bw., woêroup, waarschijnlijk: bn., bw., ghiêlzeekers, waarschijnlijk: bn., bw., woêrschijnlijk, waarzegger: znw., m., woêrzèëre, woêrzèërs waarzegster: znw., v., woêrzègster, woêrzègsters wachten: ww., wachten, wachtege, gewacht waden: ww., ploeteren, ploeterdege, geploeterd wafel: znw., m., woêfele, woêfels wafeltje: znw., o., vklw., woêfelken, woêfelkes wagen: znw., m., woêëne, woêëns wagen: znw., v., vetuure, vetuuren wagenmaakster: znw., v., woêënmoêkstere, woêënmoêksters wagenmaker: znw., m., woêënmoêkere, woêënmoêkers wagentje: znw., o., vklw., vetuurken, vetuurkes wagentje: znw., o., vklw., wooëntsen, wooëntses walgelijk: bn., bw., deegoetant, walgelijk: bn., bw., walgelijk, walgen: ww., walgen, walgdege, gewalgd Walin: znw., v., Woêlse, Woêlse Walinnetje: znw., o., vklw., Woêliëneken, Woêliënekes Walloniê: znw., v., Woêlen, walmen: wgr., damp afgeeven, walmen: ww., walmen, walmdege, gewalmd walnoot: znw., v., noote, nooten walnootje: znw., o., vklw., nootsen, nootses wals: znw., m., vals, valsen walsen: ww., valsen, valstege, gevalst wambuis: znw., m., zielee, zielees wan: znw., v., wane, wanen wandklok: znw., v., horloodze, horloodzen wandklokje: znw., o., vklw., horloodzeken, horloodzekes wang: znw., v., koêke, koêken
wangje: znw., o., vklw., koêksken, koêkskes wankelen: ww., wèinkelen, wèinkeldege, gewèinkeld wanmand: znw., v., wane, wanen wanmolen: znw., m., wanemeulen, wanemeulens wanneer: bw., vgw.waniêr, wannen: ww., waanen, wandege, gewaand want: vgw., want, want: znw., v., wante, wanten wapen: znw., o., woêpen, woêpens warm: bn., bw., worm, warmbloedigen: znw., m., hiêten, hiête warmbloedigentje: znw., o., vklw., hiêteken, hiêtekes warme maaltijd: znw., o., gekooksel, warmwaterkruik: znw., v., pule, pulen warmwaterkruikje: znw., o., vklw., puleken, pulekes was: znw., m., was, wasen was: znw., o., was, wasdoek: znw., m., twalsieree, twalsierees wasdraad: znw., m., wasdroêd, wasdroêën washandje: znw., o., washèinsen, washèinses washandje: znw., o., vklw., klodeken, klodekes waskeuken: znw., o., schootelhuis, schootelhuizen wasknijper: znw., v., wasspèle, wasspèlen waslijn: znw., m., wasdroêd, wasdroêën wasplaats: znw., o., washuis, washuizen wassen: bn., wasen, wassen: ww., wasen, wastege, gewasen wassen beeld: wgr., wassen beeld, wasspeld: znw., v., wasspèle, wasspèlen wasteil: znw., m., basèink, basèinks wastobbe: wgr., gruêten basèink, wasvrouw: znw., v., wasvrèië, wasvrèiën wat: bw., telw., tw., vnw., wa, watblieft: tw., èin, watblieft: tw., watten, watblieft: tw., wazède, water: znw., o., woêtere, woêters wateraardappel: znw., m., woêterzak, woêterzaken wateren: ww., piêsen, piêstege, gepiêst wateren: ww., ziêken, ziêktege, geziêkt wateren (vrouw): ww., stroelen, stroeldege, gestroeld waterhoen: znw., o., woêterhoen, woêterhoenen waterhoen: znw., o., woêterkieken, woêterkiekens waterhoentje: znw., o., vklw., woêterhoensen, woêterhoesses waterhoentje: znw., o., vklw., woêterkieksken, woêterkiekskes waterhoofd: znw., o., woêterhuêfd, woêterhuêfden waterige ogen: wgr., trot uêën, waterjuffer: znw., v., woêterjufer, woêterjufers waterjuffertje: znw., o., vklw., woêterjuferken, woêterjuferkes waterkering: oud-Vl., dijk, waterketel: znw., m., muêr, muêren waterlander: znw., m., woêterlandere, woêterlanders waterlandertje: znw., o., vklw., woêterlanderken, woêterlanderkes waterloop: oud-Vl., leede, waterloop in een moerassig terrein: oud-Vl., lake, waterloop met niveauverschil: oud-Vl., beek, watermolen: oud-Vl., molen, watermolen: znw., m., woêtermeulen, woêtermeulens waterplas: oud-Vl., poel, waterplas, meesal in een moerassig gebied: oud-Vl., mare, waterplas, meesal in een moerassig gebied: oud-Vl., mere, waterpokken: znw., v., wèndpoken, waterput: znw., m., woêterpute, woêterputen waterstraal: znw., m., woêterstroêl, woêterstroêlen waterzooi: znw., m., woêterzooj, woêterzoojen wc: znw., m., koer, koeren wc: znw., m., weesee, weesees wc: znw., o., fetrèk, fetrèken
wc: znw., o., gemak, gemaken wc: znw., o., huizeken, huizekes wc'tje: znw., o., vklw., fetrèksken, fetrèkskes wc'tje: znw., o., vklw., gemaksken, gemakskes wc'tje: znw., o., vklw., huizeken, huizekes wc'tje: znw., o., vklw., koerken, koerkes wc'tje: znw., o., vklw., weeseeken, weeseekes we: vnw., wij, wed: oud-Vl., wijwater, wedden: ww., wiêten, wiêtege, gewiêt weder: znw., o., weere, wederzien: ww., weerzien, zoêë weere, weer gezien weduwe: wgr., leevendege weeve, weduwe: znw., v., weeve, weeven weduwetje: znw., o., vklw., weeveken, weevekes weduwnaar: znw., m., weevniêre, weevniêren weduwnaartje: znw., o., vklw., weevniêrken, weevniêrkes week: bn., bw., wiêk, week: znw., v., weeke, weeken weekend verblijf: wgr., zoomer huis, weer: bw., weer, weerborstel: znw., m., weerbos, weerbosen weergalmen: ww., hèlmen, hèlmdege, gehèlmd weergod: znw., m., weergod, weergoden weerlicht: znw., m., weerlucht, weerluchten weerlichten: ww., weerluchten, weerluchtege, geweerlucht weerlichtje: znw., o., vklw., weerluchtsen, weerluchtses wees: znw., o., wiêzekènd, wiêzekènders wees: znw., v., wiêze, wiêzen weesje: znw., o., vklw., wiêzeken, wiêzekes weesje: znw., o., vklw., wiêzekiendsen, wiêzekiesdses weetal: znw., m., alweetere, alweeters weetgierig: bn., bw., kurjeus, kurjeuze, kurjeus, kurjeuzer, kurjeust, kurjeuste weg: bw., tw., wiêg, weg: znw., m., wiêg, wiêën weg: znw., v., boêne, boênen weg: znw., v., ree, reeën weg sturen: wgr., luêp ne kiêr schijten, wegdie naar een veerpont leidt: oud-Vl., pontwech, wegel: znw., m., los, losen wegel: znw., m., weeël, weeëls wegel: znw., o., vklw., weeëlken, weeëlkes wegel: znw., v., boêne, boênen wegeltje: znw., o., vklw., boonsen, boonses wegeltje: znw., o., vklw., losken, loskes wegeltje tussen muren: znw., v., kètse, kètsen wegens: vz., deurda, wegens: vz., oum, wegetje: znw., o., vklw., boonsen, boonses wegetje: znw., o., vklw., reeken, reekes wegetje: znw., o., vklw., wiêgsken, wiêgskes weggaan: wgr., deur goën, weggaan: ww., uitgoên, geenë uit, uit gegoên weggaan: ww., wiëggoën, geene wiêg, wiëg gegoën weggaan: ww., wiëgzijn, was wiëg, wiëg geweest wegin erbarmelijke staat: oud-Vl., quade strate, wegje: oud-Vl., gang, wegje tussen twee hagen: oud-Vl., ketse, wegje tussen twee hagen: oud-Vl., ketsken, wegje tussen twee hagen of muren: znw., o., vklw., kètseken, kètsekes wegkomen: ww., wiêgmoêken, moêktege wiêg, wiêg gemoêkt weglopen: ww., wiêgkètsen, kèstege wiêg, wiêg gekètst weglopen: ww., wiêgluêpen, luêptege wiêg, wiêg geluêpen wegmaken: ww., wiêgmoêken, moêktege wiêg, wiêg gemoêkt wegmoffelen: wgr., schiêf sloêên, wegsmijten: ww., wiêgsmijten, smeete wiêg, wiêg gesmeeten wegsteken: ww., wiêgsteeken, stooke wiêg, wiêg gestooken wegstoppen: ww., wiêgsteeken, stooke wiêg, wiêg gestooken
wegsturen: wgr., kuis mijn botën, wegsturen: ww., verzènden, verzonde, verzonden wegsturen: ww., wiêgstuuren, stuurdege wiêg, wiêg gestuurd wegvagen: ww., oupvoêën, voêgde oup, oup gevoêgd wegverkromming: oud-Vl., beukel, wegzenden: ww., wiêgzènden, zonde wiêg, wiêg gezonden wei: znw., m., wij, weide: oud-Vl., anger, weide: znw., m., miês, miêsen weifelaar: znw., m., twijfeliêre, twijfeliêrs weifelaarster: znw., v., twijfeliêrstere, twijfeliêrsters weifelen: ww., treutselen, treutseldege, getreutseld weigeren: ww., reefuuzeeren, reefuuzeerdege, gereefuuzeerd weiland: znw., v., miêsgoudze, miêsgoudzen weinig: bw., telw., lèter, weinig: bw., telw., wèineg, weinig doelmatig werken: ww., prossen, prostege, geprost weinig doelmatig werken : ww., prossen, prostege, geprost wel: bw., tw., wè, welk: bn., vnw., wakiên, welnu: tw., awè, welzand: znw., m., kwèlme, kwèlmen welzijn: wgr., veur zijn goed, welzijn: znw., o., goed, wendakker: znw., o., kantbède, kantbèden wenden: ww., kiêren, kiêrdege, gekiêrd wenen: ww., blèten, blètege, geblèt wenen: ww., schriêmen, schriêmdege, geschriêmd wenkbrauw: znw., v., wenkbrèië, wenkbrèiën wenken: ww., weenken, weenktege, geweenkt wennen: ww., wènen, wèndege, gewènd wereld: znw., m., wiêreld, wiêrelden wereld: znw., v., èrde, wereldkampioen: znw., m., wiêreldkampiejoen, wiêreldkampiejoenen wereldkampioene: znw., v., wiêreldkampiejoene, wiêreldkampiejoenen weren: ww., wiêren, wiêrdege, gewiêrd werf: znw., m., wèrf, wèrven werf: znw., o., wèrk, wèrken werk: znw., o., wèrk, wèrken werkelijkheid: znw., o., weezen, werkeloos: bn., wèrkluês, werkeloos: wgr., zoênder wèrk, werkeloos: znw., m., doupere, doupers werken: ww., wèrken, wèrktege, gewèrkt werkkledij: znw., o., wèrkkliêren, werkloze: znw., v., doupstere, doupsters werklozencontrole: wgr., oup den doup, werklozencontrole: znw., m., doup, werklozensteun: znw., m., doup, werkman: znw., m., wèrkman, wèrkmans werkplaats: znw., m., ateljee, ateljees werkplaats: znw., v., wèrkpluitse, wèrkpluitsen werktuig: znw., o., aloum, aloumen werkvrouw: znw., v., wèrkvrèië, wèrkvrèiën werkvrouwtje: znw., o., vklw., wèrkvrèiken, wèrkvrèikes werkzaam: bn., bw., wèrkzoêm, werpen: ww., wérpen, wiêrpe, geworpen wesp: znw., m., fluitnier, fluitnieren wespennest: wgr., nést van fluiteniers, wespensteek: wgr., sték van 'ne fluitenier, wespje: znw., o., vklw., fluitnierken, fluitnierkes wet: znw., m., wèt, wèten weten: ww., weeten, wiêste, geweeten wetgeving: znw., v., wètgeeveenë, wètgeevenën wetsteen: znw., m., wetstiên, wetstiênen wetten: ww., wèten, wiêste, gewèten wezen: znw., o., zijn, wie: vnw., wie,
wieden: ww., zèten, zètege, gezèt wieg: znw., v., wieë, wieën wiegen: ww., wieën, wiedege, gewiegd wielrenbroek: znw., v., koersbroek, koersbroeken wielrenner: znw., m., koerur, koerurs wielrennerbroekje: znw., o., vklw., koersbroeksken, koersbroekskes wielrennertje: znw., o., vklw., koerurken, koerurkes wiezen: znw., o., wiezen, wij: vnw., wij, wij: vnw., wolder, wijd: bn., bw., wijd, wijë, wijds, wijër, wijdst, wijdste wijden: ww., wijën, wijtege, gewijt wijk: znw., m., hoek, hoeken wijn: znw., m., wijn, wijnen wijnappelsien: znw., m., bloedapelsien, bloedapelsiens wijnappelsientje: znw., o., vklw., bloedapelsiensen, bloedapelsienses wijnmaand: znw., v., wijnmoond, wijs: bn., bw., wijs, wijze, wijs, wijzer, wijst, wijste wijs: znw., m., veus, veuzen wijsmaken: ww., wijsmoêken, moêktege wijs, wijs gemoêkt wijting: znw., m., wiêteenk, wiêteenks wijvenpraat: wgr., gesprooken dagblad, wijzen: ww., wijzen, weeze, geweezen wijzer: znw., m., wijzere, wijzers wijzertje: znw., o., vklw., wijzerken, wijzerkes wild: bn., bw., wiëld, wild: oud-Vl., wild, wild konijn: wgr., wiêld kenijn, wilde alsem: oud-Vl., alse, wilde hyacint : wgr., blèi kèisken, willen: ww., wiêlen, wiêldege, gewiêld wimper: znw., m., peenkere, peenkers wind: znw., m., wènd, wènden windei: znw., o., wiêndèi, wiêndèiers winderig: wgr., en scheete loëten, windhaan: znw., m., droutoup, droutoupen windhaan: znw., m., hoêne, hoênen windje: znw., o., vklw., wèndsen, wèndses windmolen: oud-Vl., molen, windmolen: znw., m., wèndmeulen, wèndmeulens windpokken: znw., v., woêterpoken, windscherm: znw., m., paravan, paravans windstoot: znw., v., wèndstuêt, wèndstuêten windwijzer: znw., m., wèndwijzer, wèndwijzers winkel: oud-Vl., winkel, winkelen: ww., weenkelen, weenkeldege, geweenkeld winnen: ww., wiênen, wone, gewonen winning van kalkmergel: oud-Vl., mergelput, winning van mestaarde: oud-Vl., mergelput, winter: znw., m., wèntere, wènters wintergerst: znw., m., schokeloen, wintermaand: znw., v., deesèmbere, wintermaand: znw., v., kèstmoond, wintermaand: znw., v., wèntermoond, wipneus: znw., m., wipneuze, wipneuzen wipneusje: znw., o., vklw., wipneusken, wipneuskes wippelstoel: znw., o., wiêpelpèrd, wiêpelperden wippelstoeltje: znw., o., vklw., wiêpelpèirsen, wiêpelpèirses wipstoel: znw., v., foeteuze, foeteuzen wipstoeltje: znw., o., vklw., foeteusken, foeteuskes wisselen: ww., wiêselen, wiêsedege, gewiêseld wisselgeld: znw., o., pasgeld, pasgelden wit: bn., wiêt, wit brood: wgr., wiêt bruêd, witbier: znw., o., wieteken, wietekes witharig: wgr., witte koup, witlof: znw., o., wiêtluêf, wiêtluêven witlofsoep: znw., v., wiêtluêfsoepe, wiêtluêfsoepen
witloof: znw., o., wiêtluêf, wiêtluêven wittebroodsweek: znw., v., wiêtebruêdsweeke, wiêtebruêdsweeken witten: ww., wiêten, wiêtege, gewiêt witteworst: znw., m., wiêtentriep, wiêtentriepen woede: znw., v., keliêre, woedend: bn., bw., keliêreg, woelen: ww., froeten, froetege, gefroet woensdag: znw., m., goensdag, goensdagen woensdagavond: znw., m., goensdagöêvend, goensdagöêvenden woest: bn., bw., woest, wol: znw., v., wule, wulen wolf: znw., m., wolf, wolfen wolfje: znw., o., vklw., wolfken, wolfkes wolk: znw., v., wolke, wolken wolkje: znw., o., vklw., wolksken, wolkskes wollen: bn., wulne, wollen deken: wgr., wulne sourze, wond: znw., v., woênde, woênden wonderdokter: znw., m., kwakzalvere, kwakzalvers wonderdokteres: znw., v., kwakzalfstere, kwakzalfstere wondje: znw., o., vklw., woêndeken, woêndekes wonen: ww., weunen, weundege, geweund woning: znw., v., weuneenë, weuneenën woningetje: znw., o., vklw., weuneensken, weuneenskes woonwagen: znw., m., fuêrwoêëne, fuêrwoêëns woonwagenbewoner: znw., m., brakgast, brakgasten woonwagenbewonertje: znw., o., vklw., brakgèitsen, brakgèitses woonwagenbewoonster: znw., v., brakgastiêne, brakgastiêne woonwagenbewoonstertje: znw., o., vklw., brakgastiêneken, brakgastiênekes woonwagentje: znw., o., vklw., fuêrwooëntsen, fuêrwooëntses woord: znw., o., woord, woorden woordenboek: znw., m., dieksjonèr, dieksjonèrs woordenboek: znw., m., woordenboek, woordenboeken woordenboekje: znw., o., vklw., dieksjonèrken, dieksjonèrkes woordenboekje: znw., o., vklw., woordenboeksken, woordenboekskes woordje: znw., o., vklw., woordsen, woordses worden: ww., wèren , wèrdege , geworden worm: znw., m., tiêk, tiêken worm: znw., m., wurme, wurms wormpje: znw., o., vklw., tiêksken, tiêkskes wormpje: znw., o., vklw., wurmken, wurmkes worst: znw., m., triep, triepen worst: znw., v., seziedze, seziedzen worst: znw., v., sooziedze, sooziedzen worstelaar: znw., m., luutur, luuturs worstelaarster: znw., v., luuteuze, luuteuzen worstelen: ww., luuteeren, luuteerdege, geluuteerd worstelen: ww., worstelen, worsteldege, geworsteld worstje: znw., o., vklw., seziedzeken, seziedzekes worstje: znw., o., vklw., triepken, triepkes wortel: znw., m., wortele, wortels worteltje: znw., o., vklw., wortelken, wortelkes wraak: znw., v., wroêke, wrat: znw., v., warte, warten wratje: znw., o., vklw., warteken, wartekes wreed: bn., bw., wriê(d), wrijven: ww., wrijven, wreeve, gewreeven wroeten: ww., wroeten, wroetege, gewroet wurgen: ww., wurgen, wurgdege, gewurgd
x-straal: znw., v., ieks-stroêl, ieksstroêlen
zaad: znw., o., zoêd, zoêën zaadje: znw., o., vklw., zoodsen, zoodses zaag: znw., m., roonkere, roonkers zaag: znw., v., zoêë, zoêën zaagje: znw., o., vklw., roonkerken, roonkerkes
zaagje: znw., o., vklw., zoêgsken, zoêgskes zaaien: ww., zouën, zoudege, gezoud zaak: znw., o., ., afiêren, afiêrens zaakje: znw., o., vklw., afiêreken, afiêrekes zaal: znw., v., zoêle, zoêlen zaaltje: znw., o., vklw., zoêlken, zoêlkes zabberen: ww., ziêveren, ziêverdege, geziêverd zacht: bn., bw., zacht, zachte snoep: znw., o., meetsesvliês, meetsesvliêzen zachtjes koken: ww., broênselen, broênseldege, gebroênseld zadel: znw., v., zoêle, zoêlen zadeltje: znw., o., vklw., zoêlken, zoêlkes zageling: znw., m., zoêëleen, zoêëleenën zagen: ww., zoêën, zoêgdege, gezoêgd zak: znw., m., zak, zaken zak: znw., v., boze, bozen zakdoek: znw., m., neusdoek, neusdoeken zakdoekje: znw., o., vklw., neusdoeksken, neusdoekskes zakdoekje: znw., o., vklw., stoeferken, stoeferkes zakje: znw., o., vklw., bozeken, bozekes zakje: znw., o., vklw., zaksken, zakskes zakken: ww., zaken, zaktege, gezakt zaklamp: znw., v., pielde, pielden zaklamp: znw., v., piellampe, piellampen zaklampje: znw., o., vklw., pieldeken, pieldekes zaklampje: znw., o., vklw., piellampken, piellampkes zalf: znw., v., zalve, zalven zalfje: znw., o., vklw., zalfken, zalfkes zalm: znw., m., zalme, zalmen zand: znw., o., zand, zangwijze: znw., o., vklw., èreken, èrekes zaniken: ww., roonken, roonktege, geroonkt zaniken: ww., zoêën, zoêgdege, gezoêgd zaniker: wgr., zoêë van ne vént, zanniker: wgr., zoêë vènt, zanniker: znw., m., roonkere, roonkers zanniker: znw., m., ziêkere, ziêkers zanniker: znw., v., trante, tranten zanniker: znw., v., zoêë, zoêën zannikertje: znw., o., vklw., roonkerken, roonkerkes zannikertje: znw., o., vklw., tranteken, trantekes zannikertje: znw., o., vklw., ziêkerken, ziêkerkes zannikertje: znw., o., vklw., zoêgsken, zoêgskes zannikster: wgr., zoêë wijf, Zarlardingen: znw., o., Zoêrleenën, zat: bn., bw., oovervloedeg, zat: bn., bw., zat, zaterdag: wgr., 's zoêterdaags, zaterdag: znw., m., zoêterdag, zoêterdagen zatlap: znw., m., zatlap, zatlapen zavel: znw., m., zoêvele, ze: vnw., ze, zedeloos: bn., bw., losbandeg, zee: znw., v., ziê, ziêen zeef: znw., m., treemele, treemels zeef: znw., o., stramijn, stramijnen zeef: znw., v., wane, wanen zeef: znw., v., zijë, zijën zeeftje: znw., o., vklw., stramijnsen, stramijnses zeeftje: znw., o., vklw., treemelken, treemelkes zeeftje: znw., o., vklw., waneken, wanekes zeeftje: znw., o., vklw., zijken, zijkes zeel: znw., o., ziêl, ziêlen zeeldraaier: znw., m., ziêldrouëre, ziêldrouërs zeeldraaister: znw., v., ziêldroustere, ziêldrousters zeeltje: znw., o., vklw., ziêlken, ziêlkes zeem: znw., m., ziêmlap, ziêmlapen zeem: znw., o., ziêmvèl, ziêmvèlen
zeemlap: znw., m., ziêmlap, ziêmlapen zeemlap: znw., o., ziêmvèl, ziêmvèlen zeemlapje: znw., o., vklw., ziêmlapken, ziêmlapkes zeemlapje: znw., o., vklw., ziêmvèleken, ziêmvèlekes zeepsop: znw., o., ziêpsoup, ziêpsoupen zeepsopje: znw., o., vklw., ziêpsoupken, ziêpsoupkes zeer: bn., bw., gewèldeg, zeer: bn., bw., wriê(d), zeer koud: wgr., grèiêlijk kèid, zeezand: znw., o., ziêzand, ziêzanden zeg: tw., zèg, zegel: znw., m., zeeële, zeeëls zegeltje: znw., o., vklw., zeeëlken, zeeëlkes zegen: znw., m., zeeëne, zeeëns zegenen: ww., zeeënen, zeeëndege, gezeeënd zeggen: ww., zèën, zèi, gezèid zeggen wat op de lever ligt: wgr., gale uitspouën, zeik: znw., v., ziêke, zeil: znw., o., zijl, zijlen zeiltje: znw., o., vklw., zijlken, zijlkes zeis: znw., v., zèisen, zèisens zeker: bn., bw., vnw., zeeker(s), zekering: znw., m., plon, plons zekering: znw., m., ploonk, ploonks zekeringetje: znw., o., vklw., plonsken, plonskes zekeringetje: znw., o., vklw., ploonksken, ploonkskes zekeringskast: znw., v., ploonkkase, ploonkkasen zelden: bw., zèlden, zeldzaam: bn., bw., roêr, zeldzaam: bn., bw., zèldzoêm, zelf: vnw., zèlf, zelfde: bn., zèlde, zelfde: znw., m., zèlden, zèlde zelfklever: znw., m., stiêkere, stiêkers zelfklevertje: znw., o., vklw., stiêkerken, stiêkerkes zelfmoord: znw., v., zèlfmuêrd, zèlfmuêrden zemelen: znw., o., gruis, gruizen zenuw: znw., m., zeenuuw, zenuuwen zenuwachtig: bn., bw., zeenuuwachteg, zenuwachtig: wgr., katepiereg zijn, zes: telw., zès, zes: znw., v., zèse, zèsen zesde: telw., zèsde, zestig: telw., tzèsteg, zestigste: telw., tzèstegste, zetpil: znw., o., vklw., tapken, tapkes zetten: ww., wèrken, wèrktege, gewèrkt zeug: znw., v., zeug, zeuën zeuren: ww., lamijnen, lamijndege, gelamijnd zeuren: ww., siekaneeren, siekaneerdege, gesiekaneerd zeuren: ww., tranten, trantege, getrant zeuren: ww., ziêberen, ziêberdege, geziêberd zeuren: ww., ziêveren, ziêverdege, geziêverd zeuren: ww., zoêën, zoêgdege, gezoêgd zeurkous: ww., trante, trantege, getrant zeurkous: znw., m., ziêberiêre, ziêberiêrs zeurkous: znw., m., ziêkere, ziêkers zeurkous: znw., m., ziêveriêre, ziêveriêrs zeurkous: znw., v., lamijne, lamijnen zeurkous: znw., v., trante, tranten zeurkousje: znw., o., vklw., lamijneken, lamijnekes zeurkousje: znw., o., vklw., tranteken, trantekes zeurkousje: znw., o., vklw., ziêberiêrken, ziêberiêrkes zeurkousje: znw., o., vklw., ziêkerken, ziêkerkes zeurkousje: znw., o., vklw., ziêveriêrken, ziêveriêrkes zeven: telw., zeeven, zeven: ww., treemelen, treemeldege, getreemeld zeven: znw., v., zeevene, zeevenen
zevende: telw., zeevenste, zeventig: telw., tzeeventeg, zeventigste: telw., tzeevenstegste, zever: wgr., proêt teeën de voêk, zever: znw., m., tziep, tziepen zever: znw., m., ziêbere, ziêvers zeveraar: znw., m., ziêberiêre, ziêberiêrs zeveraar: znw., m., ziêkere, ziêkers zeveraarster: znw., v., ziêberkèise, ziêberkèisen zeveraarstertje: znw., o., vklw., ziêberkèisken, ziêberkèiskes zeveraartje: znw., o., vklw., ziêberiêrken, ziêberiêrkes zeveraartje: znw., o., vklw., ziêkerken, ziêkerkes zeveren: ww., ziêberen, ziêberdege, geziêberd zeverlap: znw., m., ziêberlap, ziêberlapen zeverlapje: znw., o., vklw., ziêberlapken, ziêberlapkes zich: vnw., hèm, zicht: znw., v., piêke, piêken zichzelf: vnw., hèmzèlve, ziedaar: tw., nèim, ziedaar: tw., vwala, ziek: bn., ziek, zieke: znw., m., zieken, zieke ziekelijk: bn., ziekelijk, ziekenwagen: znw., v., ambuulanse, ambuulansen ziekte: znw., v., ziekte, ziekten zien: ww., zien, zoêë, gezien zift: znw., v., zeeve, zeeven ziftje: znw., o., vklw., zeefken, zeefkes zigeuner: znw., m., boeheemere, boeheemers zigeuner: znw., m., brakgast, brakgasten zigeunerin: znw., v., boeheemstere, boeheemsters zigeunerin: znw., v., brakgastiên, brakgastiênen zigeunerinnetje: znw., o., vklw., boeheemsterken, boeheemsterkes zigeunerinnetje: znw., o., vklw., brakgastiêneken, brakgastiênekes zigeunertje: znw., o., vklw., boeheemerken, boeheemerkes zigeunertje: znw., o., vklw., brakgèitsen, brakgèitses zij: vnw., zij, zij: vnw., zolder, zijde: oud-Vl., zijë, zijde: znw., o., kant, kanten zijdelings: oud-Vl., zij, zijn: vnw., zijn, zijn: ww., zijn, was, geweest zin: znw., m., ziên, ziênen zin: znw., v., goesteenë, goesteenën zindelijk: bn., bw., prooper, zingen: ww., zeenën, zoonë, gezoonen zinnens: bw., vaziêne, zitplaats: znw., m., saloonk, saloonks zitplaatsje: znw., o., vklw., saloonksken, saloonkskes zitten: ww., ziêten, zoête, gezeeten zo: bw., tw., vgw., zuê, zo is het: tw., vwala, zoals: vgw., gelijk, zoals: vgw., zooäs, zodat: vgw., zuêda, zode: znw., m., hul, hulen zodra: wgr., van zuê gèi, zoeken: ww., zoeken, zochte, gezocht zoen: znw., m., bees, beezen zoenen: wgr., beesken geeven, zoentje: znw., o., vklw., beesken, beeskes zoet: bn., bw., zoet, zogezegd: bw., zuêgezèid, zolang: bw., vgw., zuêlèin(k), zolder: znw., m., zolder, zolders zolder: znw., o., ouperste, oupersten zolder: znw., o., uperste, upersten
zolderkamer: znw., v., zolderkoomere, zolderkoomers zolderkamertje: znw., o., vklw., zolderkoomerken, zolderkoomerkes zoldertje: znw., o., vklw., zolderken, zolderkes zomer: wgr., 's zoomers, zomer: wgr., vule zoomere, zomer: znw., m., zoomere, zoomers zomermaand: znw., v., juunie, zomermaand: znw., v., zoomermoond, zon: znw., v., zone, zonen zondag: wgr., 's zoênsdaags, zondag: znw., m., zoêndag, zoêndagen zonder: vz., zoênder, zonder ophouden babbelen: ww., kwèbelen, kwèbeldege, gekwèbeld zonder spreken: bn., bw., stoumeleenks, zonder verpinken: bn., bw., stoêrleenks, zonder verpinken: wgr., zoênder verpeenken, zonnetje: znw., o., vklw., zoneken, zonekes zoo: znw., m., biêstenhof, biêstenhofen zoom: znw., m., zuêm, zuêmen zoompje: znw., o., vklw., zuêmken, zuêmkes zoon: znw., m., zeune, zeuns zoontje: znw., o., vklw., zeunsen, zeunses zootje: znw., o., vklw., biêstenhooveken, biêstenhoovekes zorgen: ww., zurgen, zurgdege, gezurgd zot: bn., bw., zot, Zottegem: znw., o., Zotegèm, zouden: ww., zoon, , zout: znw., o., zèit, zoveel: bw., telw., vnw., zuêveel, zoveelste: telw., zuêveelste, zover: bw., zuêvère, zowel: vgw., zoowè, zuchten: ww., kuimen, kuimdege, gekuimd zuidstation: znw., m., miedie, zuigeling: znw., m., zuiëleenk, zuiëleenks zuigelingetje: znw., o., vklw., zuiëleenksken, zuiëleenkskes zuigen: ww., zuiën, zooë, gezooën zuinig: bn., bw., proofijteg, zuivel: znw., m., zuivele, zuiver: bn., bw., puur, zulk: bw., vnw., azuê, zulks: vnw., da, zullen: ww., zaan, , zuring: znw., m., suurkele, zuster: znw., v., zustere, zusters zuster (non): znw., v., none, nonen zustertje: znw., o., vklw., zusterken, zusterkes zustertje (non): znw., o., vklw., noneken, nonekes zuur: bn., bw., zuur, zuur: znw., o., zuur, zuuren zuurdesem: znw., v., eeve, eeven zuurtje: znw., m., muilentrèkere, muilentrèkers zuurtje: znw., m., smoelentrèkere, smoelentrèkers zuurtje: znw., m., tootentrèkere, tootentrèkers zwaaien: ww., zwouën, zwoudege, gezwoud zwaan: znw., v., zwoêne, zwoênen zwaantje: znw., o., vklw., zwoêneken, zwoênekes zwaard : znw., o., zwoêrd, zwoêrden zwak: bn., bw., tiêr, zwakken: znw., m., zwaken, zwake zwaluw: znw., m., zwoêlme, zwoêlmen zwanger: bn., bw., peziese, zwanger: wgr., iën peziese zijn, zwart: bn., bw., zwart, zwart: znw., o., zwart, zwart besje: znw., o., vklw., holebeezeken, holebeezekes zwart, met name voor vervuiling: oud-Vl., zwart, zwarte: znw., m., neeëre, neeërs
zwarte: znw., m., zwarten, zwarte zwarte aalbes: wgr., zwarte beeze, zwarte aalbes: znw., v., holebeeze, holebeezen zwarte aalbessengelei: znw., v., holebeezekonfituure, holebeezekonfituuren zwarte aalbessenjam: znw., v., holebeezekonfituure, holebeezekonfituuren zwarte bes: znw., v., holebeeze, holebeezen zwarte puntjes: znw., m., wurme, wurms zwarte roetaanslag: znw., m., biêtere, zwartgallig: wgr., zwart kijkere, zwartharige: wgr., zwarte koup, zwartijfkever: znw., v., koolebiêste, koolebiêsten zwartje: znw., o., vklw., neeërken, neeërkes zwartje: znw., o., vklw., zwèirtsen, zwèirtses zweep: znw., v., dzaake, dzaaken zweep: znw., v., zwiêpe, zwiêpen zweepje: znw., o., vklw., dzaaken, dzaakes zweepje: znw., o., vklw., zwiêpken, zwiêpkes zweer: znw., v., zwiêre, zwiêren zweertje: znw., o., vklw., zwiêrken, zwiêrkes zweet: znw., o., zwiêt, zwiêten zweetvoet: znw., m., zwiêtvoet, zwiêtvoeten zweetvoetje: znw., o., vklw., zwiêtvoetsen, zwiêtvoetses zwelgen: ww., zwèlgen, zwolge, gezwolgen zwellen: ww., zwèlen, zwole, gezwolen zwembroek: znw., v., zwèmbroek, zwèmbroeken zwembroekje: znw., o., vklw., zwèmbroeksken, zwèmbroekskes zwengel: znw., m., zweenële, zweenëls zwenkbaar voorwiel: znw., o., zothuêfd, zothuêfden zweren: ww., zwiêren, zwoore, gezwooren zweten: ww., zwiêten, zwiêtege, gezwiêt zwetsen: ww., toêteren, toêterdege, getoêterd zwieren: ww., zwieren, zwierdege, gezwierd zwijgen: wgr., zijn muile hèiën, zwijgen: wgr., zijn toot hèiën, zwijgen: wgr., zijne smoel hèiën, zwijgen: wgr., zijnen bek hèiën, zwijgen: ww., zwijën, zweeë, gezweeën zwijgend handelen: wgr., stoumeleenksen ambacht, zwijmelen: ww., zwèinselen, zwèinseldege, gezwèinseld zwijn: znw., o., vèrken, vèrkes zwijnaarde: znw., v., zwijnorde, zwijnorden zwijntje: znw., o., vklw., vèrksken, vèrkskes Zwitser: znw., m., Zwiêtsere, Zwiêtsers Zwitsere: znw., v., Zwiêtserse, Zwiêtsersen Zwitsertje: znw., o., vklw., Zwiêtserken, Zwiêtserkes zwoegen: ww., wroeten, wroetege, gewroet zwoel: bn., doef, zwoel: bn., zwoel, zwoerd: znw., v., zwoêrde, zwoêrden zwoerdje: znw., o., vklw., zwoêrdeken, zwoêrdekes
Woordenlijst gerangschikt naar dialectwoorden, die niet kunnen afgeleid worden van AN. a: al aa: ai aa: reeds abatwaar: slachthuis abazoer: lampekap abazoerken: lampekapje abeesee: alfabet abij: bijkans abij: bijna abrie: schuilkelder abrieken: schuilkeldertje abseluuse: kwijtschelding abseluut niet: geenszins ach giêre: mede voelen ach giêre Gote: mede voelen achter: na achter 't eeten : na achter 't gat: achterklap achtergaal: niet zo groot akkerperceel achtergelee: achtertuin achtergeleeken: achtertuintje achtergoên: achterlopen achterhof: achtertuin achterhooveken: achtertuintje achterkoomerken: nakomertje achterkoumere: nakomer achterloêten: nalaten achternoene: namiddag achternoensen: namiddagje achterste: achterwerk achterste: gat achtersteveuren: verkeerd adjeu: vaarwel advizeeren: aanraden afackeren: land afnemen al ploegend of delvend afbieën: pingelen afbijten: aanblaffen afbolen: verdwijnen afbouldeenë: afrastering afboulden: afrasteren afbreeken: slopen afdak: luifel afdaksken: luifeltje afdoen: kappen afdoen: scheren afdruêën: afranselen afgeen: afleveren afgèink: diarree afgèink: stoelgang afgeleeëne plèke: afgelegen plaats afgeruêmde mèlk: afgeroomde melk afgoên: gevoegdoen afiêreken: zaakje afiêren: zaak afiese: aanplakbiljet afiesken: aanplakbiljetje afkijken: spieken afkoumste: herkomst aflèën: opbaren afpaken: afnemen aframelen: van buiten opzeggen afroepen in de kèrke: huwelijksaankondiging afront: belediging afronteeren: beledigen afronteken: beledigingetje
afrontelijk: onheus afruêmere: ontroomer afschèpen: afschuimen afschijten: afkalven afschrijven: overschrijven afschrijven: spieken afsleeren: afglijden afsnapen: afsnauwen afspaneenë: omheining afspeelen: mastuurberen afstrijën: ontkennen aftrèken: masturberen aftrèken: ontstoppen aftrèken: pijpen aftrèkere: kurkentrekker afvalen: vermageren afzèten: amputeren afzèten: ontslagen afzien: afzien afzien: lijden afzien: pijn hebben afzien: spieken afzien van de pijne: pijn hebben agèi: gauw agèi: rap agèi: vlug aj: hè akerdziêë: potverdomme akker: als aloud bezit van een instelling veelal als relictlandschap bewaard akker: doorgaans niet erg uitgestrekt akkerland akoêze: gelegenheid akoord: eens aksènt: accentteken aksiedènt: ongeval aksiedènteken: ongevalletje aksjoonèr: aandeelhouder al te goêre: al te samen al zijn geld oupdoen: verkwisten ale ooveranderde doêën: om de 2 dagen ale twieë: beide aleman: iedereen alemèts: soms Alerhèilegen: Nederzwalm alf: boze aardgeest alhoewè: hoewel alhoewè: hoezeer alhoewè: niettegenstaande alhoewè: ofschoon alhoewè: ondanks alhoewè: schoon alhoewè da: ondanks almenak: kalender almenaksken: kalendertje aloum: gereedschap aloum: werktuig aloumbak: gereedschapskist aloumbaksken: gereedschapskistje alpasant: tegelijkertijd alpasant: terwijl alpèin: alpenmuts alpèinsken: alpenmutsje alse: wilde alsem alteroêse: aandoening alvinne: boze aardgeest alvliêskliere: pancreas alweetere: weetal alzeleeven: altijd alzeleeven: steeds
ambachteken: lastpostje ambetant: vervelend ambetanten: lastpost ambetanteriêk: lastpost ambetanteriêksken: lastpostje ambeteeren: vervelen ambras: ruzie ambraseeren: kussen ambrasken: ruzietje ambrasmoêkere: ruziemaker ambrasmoêkere: ruziestoker ambrasmoêkerken: ruziemakertje ambrasmoêkerken: ruziestokertje ambrasmoêkstere: ruziemaakster ambrasmoêkstere: ruziestookster ambrasmoêksterken: ruziemaakstertje ameloêken: tafellaken ameloêksken: tafellakentje amoêl: allemaal amoêl soêmen: allemaal amputeeren: amputeren amuuzeeren: vermaken anderwèrts kènders: kinderen van neef anfèin: kortom anger: beemd anger: veld anger: weide anker: ijzeren houvast in muren anker: scheepsanker antrekuulur: homofiel antreprenur: aannemer antreprenurken: aannemertje antrepriesken: onderneminkje antreprieze: onderneming apandies: blindedarm apandisiet: blindedarmontsteking apejoonk: kwajongen apejoonk: kwameisje apejoonksken: kwajongentje apelsien: sinaasappel apelsiensen: sinaasappeltje apeltrot: appelmoes apemuile: apenkop apemuilken: apenkopje apeuprij: ongeveer apreesjeeren: waarderen apreesjoêse: waardering apriêl: grasmaand apud: te aranzeeren: regelen aranzeeren: toetakelen Ardenees: Ardenner Ardeneese: Ardeneese ardieëg: stoutmoedig ardieëg boêsken: persoon, levensluchtig arievee: aankomst as: ingeval as: toen as 't God bliefd: God beliefd as 't moet: desnoods asansur: lift asuuranse: verzekering ataake: aandoening ataake: hartaanval ataksken: aandoeningje ateljee: werkplaats atènse doen: opletten atoomboum: kernbom
atrium: gewijde voorhof bij een kerk, vaak met een gebouw avanseeren: vooruitgaan awè: welnu azuê: aldus azuê: zulk azuê iêt: dergelijk azuêk: alsmede
baare: roede baasen: blaffen babelkonte: babbelaarster babelkonteken: babbelaarstertje bachten: achter bachten tvelt: complex achter het veld baen: behorend tot een rechtsgebied baen: gerechtelijk district bagatèle: beuzelarij bagatèleken: beuzelarijtje bake: varken bakendoo: neen bakhuis: aangezicht bakhuis: gezicht bakhuizeken: gezichtje baksken: afstandsbediening baladeeren: kuiereren baladeusken: draaglampje baladeusken: looplampje baladeuze: draaglamp baladeuze: looplamp balduive: bosduif balduiveken: bosduifje baleken gekapt: gehaktbal balestraade: borstwering balkoonk: grote borsten baluêë: grote oog bandiet: boef bandiete: boef bane: effen terrein bariêle: slagboom bascoert: neerhof basèinksken: bassinkje bataklèink: rommel bataklèinksken: rommeltje bavète: slab bavèteken: slabje bazoudze: rugzak bède: ledikant bède: perk bède: tuinbed bèdeken: perkje bèdeken: tuinbedje bedorven: verwend bedorven kènd: kind, verwend beeëntsen: biggetje beek: waterloop met niveauverschil beeldeken: prentje bees: zoen beesken: aalbesje beesken: kusje beesken geeven: zoenen beete: insektenbeet beeteken: insektenbeetje beevoêrdsmoond: bloeimaand beevoêrdsmoond: mei beevordere: bedevaartganger beevorderken: bedevaartgangertje beevordstere: bedevaartgangster beevordsterken: bedevaartgangstertje
beewiêën: bedevaart doen beewiêg: bedevaart beeze: aalbes beeze: kus beezegen: gebruiken beezeghijd: activiteit beezeghijdsen: activiteitje begiên: aanvang begiênen: aanvangen bèil: huurcontract bèite: ooi bèk: haargolf bekans: ongeveer bekans: schier bekèndhijd: faam bekenen: waar beken zijn bekuêpen: bezuren belaëlijk moêken: belachelijk bèlën: schellen bèlën: telefoneren believen: behagen beloende: salami beloendeken: salamietje bènden: samenbinden beneen: gelijkvloers benoemen: aanstellen bentsilon hofum: nederzetting bij de hoeve van Bentsilo benuêre: cultivator berg: aarden lichaam waarop een windmolen staat berg: helling waarop een windmolen staat berg: heuvel waarop een windmolen staat berg van Brèivélde: Grotenbergestraat bergaf: dalende helling bèrgeenë: berghok bèrgeenë: opberghok bèrgeensken: berghokje bèrgeensken: opberghoktje bergoup: stijgende helling beroesten: corroderen beroesten: roesten bescheeten kemiese: onaangename opdracht beschoumd: verlegen beslag: bluf beslag moëken: bluffen bespreenën: paren bèste koomere: bestekamer bèste koomere: salon bestèlen: afleveren Bèthleehèm: Bethlehem betoêteren: bevuilen betoon: betonweg betoonsken: betonwegje betrèken: bewolken betroêfken: bietje betroêve: biet betroupen: bedotten betroupen: besmet worden betroupen: besmetten betroupen: verrassen beu: doodmoe beukel: verhevenheid beukel: wegverkromming bevèl: order bewoêrschoolken: bewaarschooltje bezoudze: randsel bezoudzeken: randseltje biedoonk: bus biedoonksken: busje
bielde: dwarsligger bieldeken: dwarsliggertje biêleken: partje biênen: over biênhèiëre: slager biênhèistere: slagerin biênst: gedurende biênst: terwijl biênst: tijdens biêreg: bronstig (varken) biêrkuipe: beerton bieroo: balpen biêrpute: beerput bierscheelken: flesdopje biest: plaats waar biezen groeien biêst: gierig biêst: stom biêste: dier biêste: gierigaard biêste: onmens biêste: persoon, slechte biêste: vrek biêste van 'ne vènt: persoon, slechte biêsteg: stom biêsteken: diertje biêsteken: onmensje biêsteken: vrekje biêstemarsènk: dierenhandelaar biêstenhof: dierentuin biêstenhof: zoo biêstenhooveken: zootje biêtere: roet biêtere: zwarte roetaanslag bietsen: venusberg bietsen: venusbergje bietses: jicht bietses: rheumatisme biezabijze: schommel biezabijzeken: schommeltje bij iemand toestuiken: onverwachts toekomen bijïên: samen bijleetaze: tussenverdiep bijloke: omsloten perceel of complex, meestal weiland bijten: snauwen bijze: schommel bijzeken: schommeltje bijzen: schommelen blafetuure: gezicht blafetuure: luik blafetuure: vensterluik blafetuurken: gezichtje blafetuurken: luikje blafetuurken: vensterluikje blagur: bluffer blagurken: bluffertje blagurstere: bluffer blagursterken: bluffertje bleenk: poetspommade bleenk: schoenpoets bleenk: schoensmeer bleenk: smeersel bleenken: poetsen blèi hoêgmuse: blauwe haagmus blèi kèisken: wilde hyacint blèiën: blauwen blènde: vensterluik blènde dorm oênsteekeenë: appendicitis blèndeken: vensterluikje
blènden dorme: appendix blèse: streep blèsken: streepje blèten: janken blèten: wenen blètere: schreier blèterken: schreiertje bliêk: bleekneuzig bliêk: bleekveld bliêke schijtere: bleekneus bloedapelsien: wijnappelsien bloedapelsiensen: wijnappelsientje bloemoond: mei bloenuchter: doodnuchter bloenuchter: nuchter bloêrken: bladje bloês weezen: gelaat bloesken: bloeshemdje bloeze: bloeshemd bloêze: foefje bloodsen: sigarettenpapier bloodsen: sigarettenvloei bluêt: naakt bluêt: onbedekt bluët: baar bluêtswiets: poedelnaakt bluskoole: houtskool bluts: deuk blutseken: deukje blutsen: kneuzen bodem: laagste deel van een terein boefe: bang boefe: paf boefere: beroepsmilitair boeheemere: roma boeheemere: zigeuner boeheemerken: romaatje boekee: ruiker boekee: tuil boekeetsen: ruikertje boekeetsen: tuiltje boel: ruzie boêle: daas boêle: paardenvlieg Boêlegèmse noene: laat noenmaal boelken: ruzietje boeloende: paardensalami boeloende: saucisson de boulogne boelvaar: allee boelvaar: laan Boelvaar: Musselystraat boelvaarken: alleetje boelvaarken: laantje boêne: pad (weg) boêne: weg boêne: wegel boeregat: afgelegen plaatsje boeregèitsen: afgelegen plaats boereknècht: stalknecht boereknèchtsen: stalknechtje boereleute: flauw plezier boereleute: flauwe mop boeremèisen: boerenmeid boeremèisen: stalmeid boeremèisken: boerenmeidje boeremèisken: stalmeisje boeren bootere: hoeveboter boerenhuis: boerenwoning
boerenhuizeken: boerenwoninkje boereweunste: boerenwoning boereweunsteken: boerenwoninkje boerken: maagoprisping boêsken: mannetje boezie: kaars boezie: ontstekings kaars boezieken: kaarsje bok: vrouwenjager bokeg: bronstig (schaap, geit) boken: koppig zijn boksken: vrouwenjagertje boktand: kies boktèinsen: kiesje bolekèt: grote knikker bombone: gasfles bombone gaaze: gasfles bool: boomstronk boolken: boomstronkje boonk: stamp boonksken: stampje boonsen: paadje boonsen: padje (weg) boonsen: wegeltje boonsen: wegetje boontsen: veldwegeltje boot: boterham bootsen: boterhampje borduure: stoepband borduure: trottoirband borduurken: stoepbandje borduurken: trottoirbandje borduursele: borduur bore: bron boreken: bronnetje borre: bron bos: later aangeplant hoogstammig bos bos : struikgewas bosteleenë: pakslaag bot: stomp bote: laars bote: laarsje boteriêk: bruut boteriêke: brute botseenë: aanrijding botsen: aanrijden boulde: boom boulde: draaiboom boulde: scheidingsbalk bouldeken: boompje bouldeken: draaiboompje boutsen: laars boze: balzak boze: dikoor boze: scrotum boze: zak bozeken: zakje bradeeren: vervalsen brakeeren: sturen brakgast: woonwagenbewoner brakgast: zigeuner brakgastiên: zigeunerin brakgastiêne: woonwagenbewoonster brakgastiêneken: woonwagenbewoonstertje brakgèitsen: woonwagenbewonertje brakgèitsen: zigeunertje brand: huiduitslag braselee: armband
braseleeken: armbandje breidevelde: uitgestrekte veld brèiële: kopstuk Brèivèlde: Grotenberge breuke: liesbreuk breuksken: liesbreukje brewèt: kruiwagen brewijtsen: kruiwagentje briêd: ruim briêën: smeren briejantiene: brillantine briekee: aansteker briekoolur: knutselaar briekoolur: schoefelaar briekoolurken: knutselaartje briekoolurken: schoefelaartje briekoolurstere: knutselaarster briekoolurstere: schoefelaarste briekoolursterken: knutselaarstertje briêlen: brildragen briêmbranze: braambes briêmbranzeken: braambesje brikooleeren: knutselen brodze: kind, mollig brodzeken: kindje, mollig broêë: kuit broek: moeras broêke: hak broêke: hark broêke: schoffel Broêkele: Nederbrakel broêken: hakken broêken: harken broekschijtere: bangerik broekschijtere: persoon, bange broekschijterken: bangerikje broekschijterken: persoontje, bang broekschijtstere: bangerike broeksken: slipje broêksken: schoffeltje broênselen: knoeien broênselen: koken broênselen: zachtjes koken broêsken: kuitje brok érde: kluit broke bruêd: stuk brood broksken: hapje brol: maandstonde brol: prullen brol: rommel brose: kuif brose: sierspeld broseliêre: klungelaar broseliêre: morspot broseliêrken: klungelaartje broseliêrken: morspotje broseliêrstere: klungelaarster broseliêrstere: morspot broseliêrsterken: klungelaarstertje broseliêrsterken: morspotje brosken: kuifje brug: brug bruneeren: bruinbakken bruul: dominale omheinde bosweide voor herten of paarden, meestal aansluitend bij de woning Bruusel Frans: la Une Bruusel Vloums: vrt bruut: bot bruut: ruig
bruut: ruw bucht: niet-waardevol bucht: waardeloos spul bucht: omheind perceel waar het vee samen gedreven werd, vaak collectief en aansluitend bij de kouters budze: bundel budze: bussel budze: takkenbos budzeken: bundeltje budzeken: busseltje budzeken: takkenbosje buiën: krommen buiten: behalve buiten da: behalve buiten da: benevens buitendeure: huisdeur buitesmijten: buitenzetten buke: beuk bundele: schoof bundelken: schoofje bunder: een ha. 22 a. 98 ca. bunder: vier dagwand bunsele: bundel bunselen: inpakken burelen: loeien buutsen: bootvormige klomp buuvaar: vloeipapier bwaate: verbindingsdoos bwaateken: verbindingsdoosje bwatelètere: brievenbus bwatelèterken: brievenbusje
cabardoeze: huis van lichte zeden camere: bescheiden woning met één verdieping en bestaande uit één vertrek claters: ratelpopulieren, in boom of struikvorm claters: trilpopulieren, in boom of struikvorm complemènt: bluf cruce: kruisbeeld curenhuys: pastorie
da: dat da: datgene da: dit da: zulks daag: goedemiddag daag: goedemorgen daag: goedenacht daag: goedendag dagwand: dertig a. 74 ca. dale: tegel daleken: tegeltje dam: aarden dam rond een vijver, soms dienend als wegafdamming dam: afdamming, versperring in een waterloop damp afgeeven: walmen dazèlfde: ditzelfde de luut mee den biêr: gevecht de mèië froten: mouwvegen de treemen van en kère: boom dedie: degene dedie: dewelke dedie: diegene deegoetant: walgelijk deemoed: ootmoed deenk: ding deenk: meisje deenk: vrouw, jonge deenksken: dingetje deenksken: meisje
deerajur: versnellingsapparaat deerajurken: versnellingsapparaatje deesèmbere: wintermaand dèisele: disselboom dèken: bespringen dèken: dekken dèken: paren dèksele: deken dèkselken: dekentje demie: glas bier den boonk geven: afdanken den g'hiêlen bataklèink: alles dèselschupe: distelsteker dèsmeulen: dorsmachine deuëniet: bengel deuëniet: kwajongen deuëniet: schelm deuëniete: bengel deuëniete: kwameisje deuëniete: schelme deuënieteken: schelmpje deuënietsen: bengeltje deuënietsen: kwajongentje deuënietsen: schelmpje deugd oên èin: genieten deur: doorheen deur: heen deur goën: weggaan deurda: aangezien deurda: tengevolge van deurda: vermits deurda: wegens deurgat: deuropening deurgeeven: doorgeven deurgèitsen: deuropeningje deursteeken: aanwrijven deursteeken: verwijten deurtrapt: sluw devwaar: huiswerk dezèlde: diezelfde die: gene diefiesiel: kieskeurig diefiesiele: vrouw, moeilijke diefiesielen: persoon, moeilijke diefken: clitoris diêke: vrouw, dikke diêke bloêze: persoon, zwaarlijvige diêke mie: vrouw, zwaarlijvige diêke modze: vrouw, zwaarlijvige diêke nèke: bluffer diêke wane: vrouw, zwaarlijvige diêkels: vaak diêken: man, dikke dieksjonèr: woordenboek dieksjonèrken: woordenboekje diêksken: mannetje, dik diêkzak: dikkerd diêkzaksken: dikkerdje diene: gene dienee: maaltijd dieneetsen: maaltijdje dienen: deze diepe taluêre: diep bord dierèkt: sneltrein dieren tijd: duren tijd dijckvijver: spaarbekken dijk: gracht dijk: langs een waterloop
dijk: poel dijk: waterkering djèfken presies: overdreven juist willen hebben djuust ne kiêr: even doe kiêren: veranderen doef: zwoel doen asof: huichelen doen branden: aansteken doen omkiêren: veranderen doen ouphèien: stoppen doeneenë: boerderij doeneenë: boerenhof doeneensken: boerderijtje doeneensken: boerenhofje does: stortbad doesen: stofbaden doesken: stortbadje dokterèse: arts dokterèse: geneesheer dokterèse: huisarts dokteur: arts dokteur: geneesheer dokteur: huisarts dokwèrkere: havenarbeider dokwèrkstere: havenarbeidster doleken: veldmuis doleken: veldmuisje dolhof: kunstig aangelegde hof of tuin met kronkelpaden dolhof: labyrinthus donderoe: bliksemafleider dool: dooier doolage: moerassige drond waarin men wegzinkt dormee: dientengevolge dorp: grote hoeve dorp: grote hoeve met bijhorende kouters dorp: primitieve nederzetting dorteeënoover: daartegen dorveuren: vroeger doubele ploeg: tweescharige ploeg doum: stom doume guust: dommerik doume guust: domoor doume kale: vrouw, domme doume kluêt: man, domme doumeriêk: domoor doumeriêksken: domoortje doumuêre: dommerik doumuêrken: dommerikje doup: werklozencontrole doup: werklozensteun doupen: stempelen doupere: werkeloos doupstere: werkloze draperie: overgordijn draperieken: overgordijntje drapoo: vlag drapooken: vlaggetje dreupele: borrel dreupele: glaasje dreupele: glaasje nieuwe klare dreupele: glaasje oude klare dreupelken: borreltje driêlnoote: draaitol dries: plein van dorp of gehuchtnut dries: uitgeputte, rustende akkercomplex, periodiek als weiland benut droêke: draak droêke: vlieger droêksken: vliegertje
drolzak: juttezak drolzaksken: juttezaksje droog: niet alluviaal droog: niet-alluviaal droonklute: dronkaard droonkord: drinkeboer droubuêm: slagboom droutoup: draaitol droutoup: windhaan druêë sesiedze: droge worst druêg èndeken: droge worst druêgkuis: stomerij druên tieste: man, onverschillige druifken: druifje druilreeëne: motregen druken: fantaseren drupneusken: snotneusje drupneuze: snotneus drupneuzen: ongemerkt weggaan duchteg: bronstig (koe) duchteg: loops (rund) duchteg: stevig duchteg: tochtig duê normoêl: normaal duê van grouêle: doodsbenauwd duê van Ieperen oup giêtepuêten: schabouwelijk duê van schoute: doodsbenauwd duêbeeldeken: doodsprentje duêbrief: doodsbericht duêbrief: overlijdensbericht duêd oêngerust: ongerust duêd orm: staatarm duêdskoup: doodshoofd duêdskoupken: doodshoofdje duêëmoond: november duêpsuikere: suikerboon duêschou: doodsbenauwd duêsken: blikje duêze: blik duêzenoopener: blikopener duimken: sering duivekete: afzondelijk duivenhok duivekootsen: duivenhokje duivekot: duivenhok duts: stakker duts: sukkel duts: sukkelaar dutse: stakkere dutse: sukkelaarster dutseken: stakkertje dutseken: sukkelaarstertje dutseken: sukkelaartje dutseken: sukkeltje duup: bedrogene duup: benadeelde duup: slachtoffer duupe: bedrogene duupeeren: bedriegen duuvele: frees duuvele: kachel duuvelen: cultivateren duuvelken: bosanemoon duuvelken: bosanemoontje duuvelken: kacheltje duuvelsjoonk: duivelskind duuvelsjoonksken: duivelskindje dwèilken: persoontje, karakterlloos dzaake: zweep
dzaaken: zweepje Dzèf: Jozef dzoefe: pardaf dzoozèfmoond: lentemaand dzoozèfmoond: maart dzoozèfzoêë: handzaag dzoozèfzoêgskes: handzaagje dzuêë: potverdomme dzuêl: goedzak dzuêle: goedzak dzuêlekes: goedzakje dzuêlkes: goedzakje dzuêzemiene: sering dzuin: ajuin dzuin: ui dzuintsen: ajuintje dzuintses: uitje dzuudas: persoon, verraderlijk dzuudasken: persoon, verraderlijk dzuudasken: vertrekje dzuust: akkoord dzuust: nauwkeurig dzuust: stipt dzuust gelijk: nauwkeurig dzuust 't vèl oover de biênen: graatmager dzuuze: vrederechter dzuuzemiene: jasmijn dzuuzemienenbuêm: jasmijnboom dzuuzepee: vrederechter
e gruêt blad: opschepper e gruêt stiêk lawèit: lawaai e kènd kuêpen: baren e lief oupdoen: verkeren e loes tiepe: persoon, verdachte e stiêk pretènse: pretentie ècht woêr: echt waar eechout: eikenbos eede: eg eeletrieke bèle: elektrische bel eenëlkes mèse: engelenmis eenkelgèld: kleingeld eenkelgèld: pasgeld eenkelgèld: pasmunt eetaloudze: uitstalraam eetaloudzeken: uitstalraampje eeteenë: maaltijd eeteensken: maaltijdje eeten: voedsel eeuwen: grazen eeuwen: met ijven begroeid eeve: zuurdesem eevewè: niettemin eezele: dommerik eezele: domoor eezeliêne: dommerik eezeliêne: domoor eezeliêneken: dommerikje eezeliêneken: domoortje eezelken: dommerikje eezelken: domoortje èi wijveken: vrouw, oude èiderwèts: aftands èiderwèts: antiek èië pee: man, oude èiën koês: oude kaas èiëntlijk: feitelijk èiërmarsèink: eierboer
èiërmarsèinksken: eierboertje èiërmarsèinkster: eierboerin èiërmarsèinksterken: eierboerinnetje èijejèi: helaas èiken: kusje èimanekeshuis: bejaardenhome èimanekeshuis: bejaardenhuis èimanekeshuis: bejaardentehuis èimanekeshuis: ouderlingengesticht èimanekeshuis: rusthuis èin: pardon èin: watblieft èinfermjère: verpleegster èinfermjèrken: verpleegstertje èinuêk: evenals èkskuuzeeren: verontschuldigen èksprès: opzettelijk èksprès: sneltrein èksprès: uitdrukkelijk èlèndeg: onzalig elshout: elzenbos en beetsen: ietsepietsie en biêleken van 'nen apelsien: partje en budze rijshèit: bundel en dak, moêr 't taak: dak en farse lapen: beethebben en hoêr in de soepe: huishoudelijke ruzie en scheete loëten: winderig en steeke diepe: steek en steeke van ne fluitenier: prik en streepe gond: strook en uêgsken trèken: knipogen èn uëk: benevens en vieze kemiêse: opdracht, vervelende ènt: inkt èrde: wereld èreken: zangwijze èrg: bijzonder èrg: heel èrtefrètere: gierigaard èrtefrètere: vitter èrtefrètere: vrek èrtefrèterken: vittertje èrtefrèterken: vrekje èrtefrètstere: gierigaard èrtefrètstere: vrek èrtefrètsterken: vrekje èskapeeren: ontsnappen èterüêre: oorontsteking eusel: droge weide euselken: droge weide fabrieë: bakkebaard fabriesken: bakkebaardje faelge: huik fajiet: bankroet fajiet goên: failleren faktur: brievenbesteller faktur: brievenbestelster faktur: postbode famielde: aanverwante famielde: gezin farse: frats farse: geintje farse: grap farse: grapje farse: mop farse: poets farseken: fratsetje
farseken: mopje farseken: poetsje farseuze: grapjas farseuzeken: grapjasje farsur: grapjas farsurken: grapjasje fasaade: voorgevel fasaadeklètsere: schilder fasaadeklètserken: schildertje fèbe: kind, verwend fèbe kiênsen: kind, verwend fèbeken: kindje, verwend feebrewoêre: februari feebrewoêre: sprokkelmaand fèrm: flink fèrme moke: meisje, flink fèrme poeze: meisje, flink fèrme poeze: meisje, flink fèrme poeze: meisje, mooi fersèt: vork fersètsen: vorkje fetrèk: toilet fetrèk: wc fetrèksken: toiletje fetrèksken: wc'tje feuillie: bladerdak feuillie: gebladerte feukontnuu: kolenkachel fieferen: een zeker kaartspel beoefenen fiêreghijd: trost fijfelen: op de dwarsfluit spel fijne reeëne: motregen fijnjaan: luiaard fijnjaansken: luiaardje flak oup de noene: middag flebiet: aderontsteking flebiet: spatader fleenk: duchtig flèi: saai flèië: flauwe mop flèiën: aanhalen flèikonte: flemer flèikonteken: flemertje flèiüut: flauwen flèsenoopendoendere: flessentrekker flèsenoopendoendere: kurkentrekker flesijn: jicht flesijn: rheumatisme fleur: bloei fleuriêk: vleugel fleuriêksken: vleugeltje fleuruus: borstvliesontsteking fleuruus: pleuritis fleus: straks flewijn: hoes flewijn: kussensloop flewijn: overtrèk flewijnsen: hoestje flewijnsen: overtrèkje fliek: politie flierefluitere: losbol flierefluiterken: losbolletje flierefluitstere: losbol flierefluitsterken: losbolletje fliêtere: kaakslag fliêtere: veeg fliêterken: kaakslagje fliêterken: veegje
floer: fluweel floeren: fluwelen floerene broek: fluwelen broek flokhèit: kurk flokhèitsen: kurkje flokhuis: klokhuis flose: flemer flose: kind flosen: flemen flosen: flikflooien flosen: vleien flosken: flemertje flosken: kindje fluite: penis fluitnier: wesp fluitnierken: wespje fluitsesmèlk: aangelengde melk foef: uitvlucht foefeliêre: prutser foefeliêrken: prutsertje foefeliêrstere: prutster foefeliêrsterken: prutstertje foefken: uitvluchtje foerse: voorfork foert: verrek foert: verrekt foeteusken: wipstoeltje foeteuze: wipstoel fontein: bron fontijne: bron fontijnsen: bronnetje foorse: kracht foorseg: krachtig foorseg: ruw fost: koolmijn fost: steenkoolmijn fostman: mijnwerker fostvrèië: mijnwerkster Fouldestroête: Nieuwstraat frak: jas frak: vest fraksken: jasje fraksken: vestje framason: vrijmetselaar fransbruêd: stokbrood fransbruêdsen: stokbroodje fransman: seizoenarbeider frèinblok: remblok frèinbloksken: remblokje frèine: rem frèinen: remmen frèink blad: persoon, brutale frèinke muile: persoon, brutale frèinke toote: persoon, brutale frèinkoêrt: persoon, franke frèinkoêrte: vrouw, franke frèinkoêrteken: persoontje, frank frèinkoêrteken: vrouwtje, frank frèten: eten frietkroum: friettent frietkroumken: friettentje frijze: aardbei froet: grimas froeten: woelen froetere: grimas froeterken: grimasje froetseliêre: knoeier froetseliêrken: knoeiertje
froetseliêrstere: knoeister froetseliêrsterken: knoeistertje froetsen: grimasje froetstere: knoeister froetsterken: knoeistertje froeze: pruillip fronsiêre: grens fuêre: kermisplaats fuêrwoêëne: woonwagen fuêrwooëntsen: woonwagentje fundoêse: fundament fundoêsken: fundamentje fut: pit fuuhrer: baas fuuhreriêne: bazin fuuhreriêneken: bazinnetje fuuhrerken: baasje gaabe: snijwonde gaabeken: snijwondetje gaafle: hooivork gabardiene: regenjas gaine: instep gajar: kerel gajarken: kereltje gale uitspouën: zeggen wat op de lever ligt galète: ronde of platte koek galètsen: rond of plat koekje gang: steegje gang: wegje ganzewachtere: ganzenhoeder ganzewachtstere: ganzenhoedster garèiziest: garagehouder garèizieste: garagehouder gariêl: halsjuk garnate: garnaal garnate: granaatappel garnate: granaatsteen gast: knecht gastiêne: juffrouw gastiêneken: juffrouwtje gat: achterste gat: achterwerk gat: anus gat: opening gat: poep gat: toegang gat: toegangsweg gatlèken: flemen gatlèkere: flemer gatlèkerken: flemertje gatlèkstere: flemer gatlèksterken: flemertje gatoo: gebak gatooken: gebakje gaze geeven: voluit gaan gazète: dagblad gazète: krant gazète: nieuwsblad gazèteken: dagbladje gazèteken: krantje gazpoovere: armgasmotor ge: je ge : men gebaken èi: omelet geboêr: geste geboêren moêken: gesticuleren gedacht: idee gedoên: gedaan
gedwee: buigzaam gèistsen: knechtje gèitsen: achtertje gèitsen: openingje gèitsen: poepje gèitsen: toegangswegetje gèitsen: toegankje gekapt: gehakt gekènd: bekend gekooksel: warme maaltijd gekookt èi: gekookt ei gekookte hèspe: gekookte ham geliêrd: geletterd geliêrd: ontwikkeld gelijk: zoals gelijk hèin: gelijk gelijk wa: om 't even gelijk wakiên: om 't even gelijk wie: om 't even gelukzak: geluksvogel gelukzake: geluksvogel gelukzaksken: geluksvogeltje gemachte: lies gemak: rustig gemak: toilet gemak: wc gemaksken: toiletje gemaksken: wc'tje gemiên: onheus gemiên schèpsele: persoon, gemene gemiên stiêk: vrouw, gemene gemiên volk: personen, gemene gemiên volk: volk, onbeschaafd geniepeg: heimelijk geniêren: genieten genietere: levensgenieter genieterken: levensgenietertje genietsteres: levensgenietster genoeg(d): voldoende gènter: daar gènter: ginds gepèlde giêrnoêrd: gepelde garnaal gepreseerd: haastig gereeëld: spek geruêktvliês: rookvlees geschiêd: akkergrens geschiêd: äkkergrens gesleepel vos: persoon, sluwe gesleepen: gewiekst gesleepen: sluw gèsmoond: april gesmuikt: mistig gèsplèin: grasperk gèsplèin: grasplein gèsplèinsen: grasperkje gèsplèinsen: graspleintje gesprooken dagblad: gesproken dagblad gesprooken dagblad: journaal gesprooken dagblad: wijvenpraat gesprookendagblad: televisiejournaal gestichte: college gestichteken: collegetje gestooken apele: gestoken appel gète: beenkap gète: slobkous getoêtere: gezwets gètsen: beenkapje geute: gietijzer
geute: scheut geuteken: scheutje gewèldeg: aardig gewèldeg: kras gewèldeg: zeer gewènt wèren: aarden geweun wèren: aarden gezègd hèin: voorspellen gezeneerd: beschaamd gezeneerd: schroomachtig gezeur: geknoei geziêndhijd: humeur ghiêl veele: heel wat g'hiêlegans: geheel g'hiêlegans griêd: geheel ghiêlzeekers: waarschijnlijk giede: breidel giede: teugel giedeken: teugeltje giedoonk: fietsstuur giedoonk: stuur (fiets) giedoonksken: stuurtje (fiets) giêl: gans giêlegans: heel giêlegans: helemaal giêlegans: volledig giêlen santa boetiek: alles giên hoêr krènken: niet kwetsen giên kristene ziele: niemand giên pasjènse hèin: ongeduldig giên uêë toe doen: niet kunnen slapen giên weezen hèin: opmerken giên ziêtend gat hein: bezig giëne kak: moeilijk giereg: krenterig gierege biêste: gierigaard gieregord: vrek gieregordeken: vrekje giêren: gaarne giêren: graag giêren hèin: verlangen giêren zien: behagen giêren zien: liefhebben gieriege biêste: vrek giêrnoêrd: garnaal giêsteg: aardig giêtsen: vrouwtje, dwaas gij: gij gij: jij gij: u gijne: stepïn gijneken: stepintje gijzelve: uzelf gijzèlve: jezelf gijzèlve: jijzelf gloêzen dak: glazen dak gloêzendak: veranda godsdiensteg: devoot goe gemanierd: beleefd goe koumen: in orde komen goe luisteren: gehoorzamen goe vast hèin: beethebben goe volk: betrouwbaar goe weere: goed weder goed: duchtig goed: oké goed: welzijn goed: agrarische exploitatie met als kern een hof
goed: eigendom van een instelling goed oup hein: denken goed overiênkoumen: overeenkomen goeë groênd: vruchtbare aarde goegeziênd: goedgehumeurd goegeziênd: goedgeluimd goele: vrouw goeleken: vrouwtje goên dienen: gaan dienen goên liêën: gaan liggen goên ziêten: gaan zitten goendaag: goedemiddag goendaag: goedemorgen goendaag: goedenacht goendag: goedendag goendag: morgen goeste: goesting goesteenë: trek goesteenë: zin golder: jullie goopen: geeuwen gote: overwelfde waterloop gote: overwelving van een greppel onder een weg gracht: gegraven waterloop gracht: tussensloot grachteken: gegraven waterloopje grachteken: tussenslootje gravee: grint gravee: kiezell greete: spleet greetsen: billenspleetje greetsen: billensplit greetsen: spleetje grèiêlijk kèid: zeer koud griê(d): klaar griêfkes: kruikje griêfkes: smoutpotje griêkoumen: klaarkomen griêl: bretel griêl: gril griêlekes: bretelletje griêve: kruik griêve: smoutpot groef: goot groef: onverzorgd groêfmoêkere: grafdelver groêfmoêkstere: grafdelver groêken: gissen groêken: raden groêksel: raadsel groêkselken: raadseltje groêkte: beroerte groêven: spitten groêvere: spitter groeze: groenzwaarde grofnoêële: kruidnagel grolen: snurken grond: laaggelegen deel van een complex grote torre: donjon grote torre: grote toren grouële: schrik gruêt doen: dikdoenerij gruêt lawèit: grote mond gruête iêste kemuune: plechtige communie gruête kastaar: groot gruête klose: groot gruête kluêten: bluffer gruête kuis: grote schoonmaak
gruête schoole: grote school gruêten basèink: wastobbe gruis: zemelen gruute: grutten, met name boekweit en haver guust: man guustsen: mannetje haag: levende haag haag: omheind bosje, vooral als jachtreservaat haag: omheinde hofstede haghe: kouterhaag haghe: struikgewas hakelen: stotteren halle: grote overdekte ruimte halsdoek: sjaal halsdoeksken: sjaaltje halve: halve gare halve kluit: vijf centiemen halve sènt: centiem halven: halve gare halver weeë: half weg hameyde: slagboom handen vuil moëken: taak uitvoeren hanekes nèst: boel, slordige harnas: paardentuig hassel: hazelaar heed: met heidekruid begroeide vlakte of complex Heemelvoêrt: Hemelvaart heenksteg: bronstig (merrie) heerweg: verkeersweg hei kot: krot heidelheed: met heidekruid begroeide vlakte of complex hèiën van: houden van hèiën veur: gelijkenis hèigrond: potaarde hèimelijk doen: huichelen hèin: hoor hèitmijte: houthok hèitstoove: houtkachel hekken: hek als toegang tot een omheind terrein hekken: slagboom als toegang tot een omheind terrein hèksejoonk: meisje, ondeugend hèksejoonksken: meisje, ondeugend hell: helling helle: uitloper van een hoogland hèlmen: weergalmen hèmzèlve: zichzelf hènkziël: plakker hèrbegiênen: herhalen hèrbegiênen: hervatten herevaert bannen: krijgstocht gebied hèrfstmoond: september hèrte: boezem hèrte: borst hèrtefrètere: haarkliever hèrtefrèterken: haarklievertje hèrtefrètstere: haarkliefster hèrtefrètsterken: haarkliefstertje hèrteken: boezemtje hèrteken: borstje hèrtziekte: hartkwaal hèspe: ham hèspken: hampje heumoond: juli hiêne: hen hiêne: hoen hiêneken: hoentje hier èn dor: ergens hier noêr toe: hier
hiêre: koning (kaartspel) hierze: alsjeblieft hierze: alstublieft hiêsgat: boomstronk hiêsgatsen: boomstronkje hiêt: geil hiêt: krols hiêt: loops (teef) hiêt: potent hiêt: ritsig hiêt kenijn: persoon, warmbloedige hiête: geilnicht hiête: seksmaniak hiête: vrouw, warmbloedige hiêteken: persoontje, warmbloedig hiêteken: seksmaniakje hiêteken: vrouwtje, warmbloedig hiêteken: warmbloedigentje hiêten: geilaard hiêten: geilneef hiêten: noemen hiêten: persoon, warmbloedige hiêten: seksmaniak hiêten: verhitten hiêten: verwarmen hiêten: warmbloedigen hiêten boelie: persoon, warmbloedige hiêtseg: krols hijla: hei hijlaba: hei hijlaba: heila hoek: wijk hoek: enigszins afgelegen gehucht hoek: periferisch deel van een akkerlandcomplex hoek: uithoek hoêkere: emmer hoêkerken: emmertje hoêndekot: hondenhok hoêne: laatste oogst hoêne: windhaan hoêne steeken: haan hoere: slet hoerejoonk: kind, onbeschaafd hoerejoonksken: kindje, onbeschaafd hoerenbok: rokkenjager hoerenboksken: rokkenjagertje hoeresans: veel geluk hoerken: sletje hoêrken in de bootere: ruzie hoêrleenk: samengebonden korenhalm hoêrleenksken: samengebonden korenhalmpje hoeve: een terrein van een zekere oppervlakte hoeve: groot blokperceel bij een familiale exploitatie van aanzien hoeveken: fermetje hoeveken: fermette hoêzemond: hazenlip hof: grote boerderij hof: grote boerderij hofgat: inrit (boerderij) hofgat: toegang tot boerderij hofgat: toegang hofstede: een terrein van een zekere oppervlakte hofstede: een terrein waarop een landbouwbedrijf stond, staat of kan staan Holand: Nederland Holandere: Nederlander Holands: Nederlands Holandse: Nederlandse holder: hen
holder: hun holebeeze: cassis holebeeze: zwarte aalbes holebeeze: zwarte bes holebeezeken: zwart besje holebeezekonfituure: zwarte aalbessengelei holebeezekonfituure: zwarte aalbessenjam hoontsen de veursten: leider horloodze: wandklok horloodzeken: wandklokje hotentot: dwerg hotentote: dwerg hotentoteken: dwergje hotentotsen: dwergje hou: halt hout: bos huêfbreekeenë: bekommernis huêfbreekeenë: beslommering huêfbreeken: piekeren huêfflake: bluffer huêfflake: geperste kop huêfflake: hoofdkaas huêfflaksken: bluffertje huêg èn druêë: veilig huêgwoêtere: dringend moeten plassen huêp èn al: hoogstens huêp volk: menigte huêvèrdeg: trots huilen èn tieren: brutaal roepen huismiêstere: huisbaas huismiêsterken: huisbaasje huismiêstèse: huisbazin huismiêstèsken: huisbazinnetje huiswèrk: huistaak huiswèrksken: huiswerkje huizeken: toilet huizeken: toiletje huizeken: wc huizeken: wc'tje hul: struik hul: zode huleken: struikje hulen: aanaarden huts: egel huts: stekelvarken hutseken: stekelvarkentje hutsepot: stamppot ieder: elk iefrèi: juffer iefrèi: juffrouw iefrèiken: juffertje iefrèiken: juffrouwtje ieksstroêl: röntgenopname iemand: eentje iemandanders: andermans iên antwoord oup: antwoord iên brand schietën: brand iën de kase: kast iên de noom van: namens iên de pluitse van: in ruil voor iên de steek loêten: achterlaten iên gènk schieten: actief iên gènk zijn: actief iên iêne kiêr: abrupt iën peziese zijn: zwanger iên 't gariêl luêpen: lijdzaam iên 't gheim: stiekem iên 't veurdiêl van: ten bate van
iën verwachting zijn: verwachting iën vieze papieren ziêten: papier iên zijn: gebruikelijk zijn iën zijn broek doen: poepen iën zijn broek schijten: poepen iên zijnen bluëten: blootje iên zoovère: in zover iende kieken: eend kuiken iêndien: ingeval iêngeval: indien iêngiêten: inschenken iênhèiën: bedaren iêniênekiêr: ineens iêniênekiêr: meteen iêniêns: plotseling iênriêchten: organiseren iênteruuptur: lichtschakelaar iêntijds: tijdig iêntuêneg: saai iênvoudeg: bescheiden iêr da: voor dat iêre bewijzen: huldigen iêrebeeze: aardbei iêste kemuune: plechtige communie iêsten tap: eersten-tap iêsten tap: opening herberg iets van krijën: opdoen ievrans toestuiken: onverwachts toekomen ievrans ziêre hèin: pijn ievranst: ergens ij laba: ei ijskrijm: ijs ijskrijmken: ijsje ijsstoel: slede ijsstoelken: sledetje ijzermoêl: ijzerhoudende aarde ijzermoêl: roestvlek in linnengoed ijzerwiêg: spoorweg jaa 'k: ja Jan mijn kluêten: persoon, pretentieuse janewoêre: louwmaand jèrt: haar jèrt: links joken: jeuken jokpoeëre: jeukpoeder joksel: jeuk joode: sjacheraar joodeken: sjacheraartje joodiêne: sjacheraarster joodiêneken: sjacheraarstertje joonë koês: jonge kaas joonk: meisje joonk: vrouw, jonge joonk deenk: meisje, jong joonkman: jongeman joonkman: vrijgezel joonkmaneken: vrijgezelletje joonkmans: jongemannetje joonksken: meisje joonksken: vrouwtje, jong joonkvrèië: vrijgezellin joonkvrèikes: vrijgezellinnetje juu: vooruit juulie: hooimaand juunie: rozenmaand juunie: zomermaand 'k iêk: ik kaalde: bergje
kabane: hut kabaneken: hutje kaboês: boekentas kaboês: draagtas kaboêsken: boekentasje kaboêsken: draagtassetje kadee: cadet kadee: kerel kadee: kwajongen kadee: persoon, speciale kadeeken: cadetje kadeeken: kereltje kadeeken: kwajongentje kadeeken: persoontje, speciaal kadèister: dadel kadere: frame kadere: lijst kaderken: lijstje kadèt: kerel kadèt: kwajongen kadèt: persoon, speciale kadète: kwameisje kadète: vrouw, speciale kadètsen: kereltje kadètsen: kwajongentje kadètsen: persoontje, speciaal kafee: herberg kafee: koffie kafeekaane: koffiekan kafeekaaneken: koffiekannetje kafeetsen: herbergje kagoele: bivakmuts kagoeleken: bivakmutsje kajee: schrift kajeeken: schriftje kakaa: poep kakaa: stoelgang kakekènd: kind, verwend kakekientsen: kindje, verwend kaken: gevoegdoen kakenèst: achterblijver kakschoole: bewaarschool kakschoole: kleuterschool kaksken: poepje kakstoel: kinderstoel kakstoelken: kinderstoeltje kale: vrouw kale: vrouw, domme kale: vrouw, koude kaleken: vrouwtje kaleken: vrouwtje, dom kalf: dommerik kalf: domoor kalfken: dommerikje kalfken: domoortje kalfskoup: dommerik kalfskoup: domoor kalfskoupsken: dommerikje kalfskoupsken: domoortje kalkstikstof: calcium cyanamide kalm: bedaard kamejoonk: vrachtwagen kamelot: waardeloos spul kamwiel: tandwiel kane: kruik kanebènke: schap kanebènksken: schapje kaneken: kruikje
kanoêreveuële: kanarie kanoêreveuëlken: kanarietje kant: zijde kantbède: strook kantbède: wendakker kapblok: hakblok kapèleken: cafeetje kapen: hakken kapesoonk: kapmantel kapesoonksken: kapmanteltje kapken: accentteken kapmès: hakmes kapoen: bengel kapoen: gecastreerde haan kapoensen: bengeltje kapoensen: gecastreerd haantje kapootanglijsken: condoompje kapootanglijze: condoom kapoote: condoom kapoote: mantel kapoote: mantel met kraag kapootsen: condoompje kapootsen: mantelje met kraag kapootsen: manteltje kapot: defect kapot: stuk kapotmoêken: beschadigen kapotmoêken: vernietigen karbuure: acetyleen karbuurgaaze: acetyleen karbuurlampe: acetyleenlamp karbuurlampeken: acetyleenlampje karbuurliêcht: lantaarn karbuurliêchteken: lantaarntje kareel: baksteen kareelovene: waar kareel of tichelsteen wordt geproduceerd kariêlstien: baksteen kariêlstien: gebakken steen kariêlstiensen: baksteentje karna: hangslot karnaasken: hangslotje karnasjère: boekentas karnasjèrken: boekentasje karoo: geruit karoo hènde: geruit hemd karotentrèkere: schijnzieke karotjee: schijnzieke karoudze: moed karoudzeg: moedig kartoese: patroonhuls kartoonk: paardenmenner karwijtje: akkevietje kasijboêne: kasseiweg kasijboonsen: kasseiwegje kasijë: geplavijde weg kasijken: geplavijd wegje kassautses: hofmadeliefje kassauwe: hofmadeliefje kassauwe: kersouwe kasseie: geplaveide verkeersweg kastaar: kadee kastaar: matcho kastaar: persoon, eigenaardige kastaarken: kadeetje kastaarken: matchootje kastaarken: persoontje, eigenaardig kasteel: kasteel, veelal omwald kasteel: statig verblijf, veelal omwald
kastoonje noote: kastanje katejoonk: kattejonk katepiereg: vlug geprikt katepiereg zijn: zenuwachtig katestroênt: kattepoep katestroontsen: kattepoepje katoen geeven: geweldig te werk gaan katrienewiel: huidschimmelvlek kautseie: geplaveide weg kazake: vest kazake drouën: veranderen van mening kazakekiêdere: persoon, onbetrouwbare kazakekiêdere: vrouw, onbetrouwbare kazakekiêderken: persoontje, onbetrouwbaar kazakekiêderken: vrouwtje, onbetrouwbaar kazakekiêrdere: kazakkendraaier kazakekiêrdstere: kazakkendraaister kazakendrouëre: persoon, onbetrouwbare kazakendrouërken: persoontje, onbetrouwbaar kazakendroustere: vrouw, onbetrouwbare kazakendrousterken: vrouwtje, onbetrouwbaar kazaksken: vestje kazoeberen: snuffelen keelgat: keelholte keemele: faut keemelken: fautje keete: ellendig huis keetele: hoofd keetelken: hoofdje keevere: tor keeverken: tortje kèi hèin: koude kèi sèskes: stuipen kèi(d): impotent kèiëlijken: koukleum kèiën pui: persoon, killig kèiëtsoe: rubber kèiken: kiezelsteen kèirèilde: grint kèise: sok kèisken: sokje kèitere: akker kèitere: bouwland kèitergat: toegang tot akker kèiterken: akkertje kèits: aantikkertje kèivier: gangreen keliêre: woede keliêreg: woedend kemeer wijf: kwaadspreekster kemeere: kletstante kemeere: kwaadspreekster kemeeren: achterklappen kemeeren: kletsen kemeeren: kwaadspreken kemeerken: kletstantetje kemeerken: kwaadspreekstertje kemiek: bizar kemiek: eigenaardig kemiek: grapjas kemiek: grappig kemiek: raar kemieke: grapjas kemieken tiep: persoon, rare kemieksken: grapjasje kemiêse: boodschap kemiêse: opdracht kemiêsken: boodschapje
kènderkak: doopsuiker kènderkoetse: kinderwagen kènderkoetsken: kinderwagentje kèndervetuure: kinderwagen kèndervetuurken: kinderwagentje kènèse hèin: kennis kenijnekot: konijnenhok kenijnen tand: scherpe tand kenijnerijëre: rammelaar kenijnestroênt: koijnenkeutel kenijnestroontsen: koijnenkeuteltje kenkee: petroleumlamp kepoonde: seizoen kepounde: campagne kèrekot: bergplaats voor kar kerkhof: begraafplaats kerkhof: christelijke begraafplaats kerkhof: hof rond een kerk kerksteel: oogzweertje kerksteen: blok bij de kerk vanwaar de veldwachter op zondag de bekendmakingen deed kerksteen: steen bij de kerk vanwaar de veldwachter op zondag de bekendmakingen deed kerkstichele: blok bij de kerk vanwaar de veldwachter op zondag de bekendmakingen deed kerkstichele: steen bij de kerk vanwaar de veldwachter op zondag de bekendmakingen deed kèrmen: klagen kèrte: inkeping kèstmoond: december kèstmoond: wintermaand ketse: slop ketse: wegje tussen twee hagen kètse: gang tussen muren kètse: steeg kètse: wegeltje tussen muren kètseken: gangje tussen muren kètseken: steegje kètseken: wegje tussen twee hagen of muren ketsken: wegje tussen twee hagen keuneengiêneken: koninginnetje keuneengiêneken: vorstinnetje keuneenksken: vorstje keunen schiêlen: omgeven keunstendoendere: acrobaat keunstendoenderken: acrobaatje keunstendoenstere: acrobate keunstendoensterken: acrobaatje keunsteniêre: acrobaat keunsteniêrken: acrobaatje keunsteniêrstere: acrobate keunsteniêrsterken: acrobaatje kèze: stamp kèzeken: stampje kezijn: neef kezijntsen: bosbes kezijntsen: bosbesje kezijntsen: neefje kiekekot: hennenhok kiekekot: kippenhok kieken: dommerik kieken: domoor kieken: kip kieken: kuiken kieken: sufferd kiekevliês: kippenvel kieksken: dommerikje kieksken: domoortje kieksken: kipje kieksken: sufferdje kiel: stofjas kiêleghijd: kilte
kielken: stofjasje kiênenbak: kin kiêr: maal kiêrelken: pitje kiêren: wenden kiêren van de joêren: menopauze kiêren van de moêë: oprisping kiêrle: pit kiêste: kiem kiêsteken: kiempje kiêsten: kiemen kiêsten: kiemen verwijderen kietelen: kriebelen kieteliêre: clitoris kieteliêrken: clitorisje kiezen: stemmen Kiêzere : Kerselaar kijven: kibbelen kijven: krakelen kijven: ruzie maken klaak: kleine hoeveelheid klaake: muts klaake: pet kladere: kladpapier kladere: vloeipapier klake stèkere: drinker achtergelaten pinten klaksken: mutsje klaksken: petje klapèkstere: babelkous klapèksterken: babelkousje klapen: babbelen klapen: spreken klapijë: roddeltante klapijken: roddeltantetje klawèteren: tateren kleenke: vagina kleenksken: vaginaatje klèin iêste kemuune: eerste communie klèin karoudzeg: moedeloos klets: slag klèts: kaakslag klèts: kaal klètsbuië: stortbui klètsbuiken: stortbuitje klètsken: kaakslagje klètskoup: kaalhoofd klètskoup: kaalkop klètskoupken: kaalhoofdje klètskoupken: kaalkopje klètsnat: doornat klètsnat: druipnat klètsreeënen: stortregen kliêm: klei kliesee: negatief van foto klieseeken: negatiefje van foto klieven: splijten klinjooteur: richtingaanwijzer klode: vod klodeken: vodje klodeken: washandje klodemarsjènk: voddenman klodemarsjènkster: voddenvrouw kloêërken: klungelaartje kloefkapere: knoeier kloefkaperken: knoeiertje kloefkapstere: knoeister kloefkapsterken: knoeistertje kloon: persoon, grappige -
kloon: potsenmaker kloontsen: persoontje, grappig kloontsen: potsenmakertje klose: persoon, domme kloupeenë: pakslaag kloupeensken: pakslaagje kloupere: klomp klouperken: klompje Klous: Niklaas klous: Sinterklaas kluêtsen: teelballetje kluit: tien centiemen klut: teelbal knabelboze: knorpot knabelbozeken: knorpotje kneut: bot kneuteren: lichtjes wenen kneuteren: tegenspreken kneutsen: botje knock: hoek waar wegen samenkomen knoderboze: persoon die zaagt knoderbozeken: persoontje die zaagt knoderen: mopperen knoderen: reclameren knoderiêre: knorrepot knoderiêre: man, misnoegde knoderiêrken: knorpotje knoderiêrken: mannetje, misnoegd knoderiêrstere: vrouw, misnoegde knoderiêrsterken: knorpotje knoderiêrsterken: vrouwtje, misnoegd knoderiêstere: knorrepot knoêëre: klungelaar knoêjstere: klungelaarster knoêjsterken: klungelaarstertje knoesele: enkel kode: staart kodeken: staartje koê(d): boos koêën: kaantjes koeëre: staljongen koeërken: staljongentje koefere: koffer koeferken: koffertje koefrefor: achterste koefrefor: achterwerk koefrefor: brandkast koefrefor: dik achterwerk koefrefor: kluis koefreforken: achterstje koefreforken: achterwerkje koefreforken: brandkastje koefreforken: kluisje koêke: wang koekebak: pannenkoek koekebaksken: pannekoekje koekebaksken: pannenkoekje koeketiene: vrouw, seksie koeketieneken: vrouwtje, seksie koêksken: wangje koênte: achterste koênte: achterwerk koênte verkiêrd: verkeerd koênteken: achterstje koênteken: achterwerkje koep: snit koer: wc koerken: binnenhof
koerken: wc'tje koersbroek: wielrenbroek koersbroeksken: wielrennerbroekje koerur: renner koerur: wielrenner koerurken: rennertje koerurken: wielrennertje koestront: koeienstront koêtste: kwaadste koêtsten: kwaadste koketiene: minnares koketièneken: minarestje kolebloume: klaproos koljee: halsband kombienijzoonk: onderjurk kombienijzoonksken: onderjurkje kompleet: volledig konkele: diepte in een lopend water konkoer: examen konte klètsere: pitteleer kontènt zijn: tevreden zijn kontrevènse: overtreding kontrevènseken: overtredingetje konzee: vakantie konzee: verlof koole: steenkool koole vier: gloeiende kolen koolebiêste: zwartijfkever koolenhoêkere: kolenemmer kooleriek: driftig koolkot: kolenhok koomeeren: roddelen koonkele: draaikolk koonkelfoezen: samenzweren koonkelgat: Vollander (zijweg) koortse kieloo: twee honderd vijftig gram koortsen: kwartje koortsen: vijf en twintig centiemen kooteren: poken kooteren: rakelen kooterhoêk: pook kooterhoêksken: pookje kootsen: hokje kootsen: studentenkamertje korbiejaar: lijkauto korbiejaar: lijkwagen korèspondènse: post korniêse: dakgoot kort derveuren: pas kort geleen: juist geleden korte moond: korte maand kortemoond: februari kortemoond: sprokkelmaand kortewoêëne: kruiwagen kortewooëntsen: kruiwagentje kortoêsemeg: kortademig koste: korst kot: hok kot: studentenkamer kotkedoze: kaakslag kotkedoze: mep kotkedoze: oorveeg kotkedozeken: kaakslagje kotkedozeken: mepje kotkedozeken: oorveegje koumandeeren: bevelen koumpaase: deernis koumpaase: medelijden
koumpleet: absoluut koumpleet zot: stapelgek koup: hoofd koup: koppigaard koup: persoon, koppige koup: persoon, slimme koup: vrouw, koppige koup én kluêten: persoon, kleine koupeg wijf: vrouw, koppige koupegen eezele: persoon, koppige koupken: hoofdje koupken: koppigaardje koupken: persoontje, koppig koupken: persoontje, slim koupken: vrouwtje, koppig kouppijne: hoofdpijn kouter: één van de drie delen ervan in het drieslagselsel kouter: gezamelijk bewerkt akkerlandcomplex van een gemeenschap koutergat: toegang tot een kouter kozijns kènders: kinderen van neef krabere: knoeier kraberken: knoeiertje krapuleus: gemeen krapuul: schoft krapuul: smeerlap krapuulken: schoftje krapuulken: smeerlapje krawietelen: kriebelen krèbe: voederbak kreejoonk: potlood kreejoonksken: potloodje krènte: rozijn krènteken: rozijntje krèntenbruêd: rozijnenbrood krèntenbruêdsen: rozijnenbroodje krèse: kinderopvang krèse: kindertuin kresteeren: haken kreveeren: creperen kriek: dommekracht kriêk: goesting kriêk: lust om te eten kriêk: trek krietiekeeren: vitten krietiekur: vitter krietiekurken: vittertje krijm: pudding krijmalaglas: ijs krijmalaglas: roomijs krijmalaglasken: ijsje krijmalaglasken: roomijsje krijmfrès: slagroom krijmken: ijsje krijmkèreken: ijskarretje kristaliezee: kristalsuiker kroes: mok kroesken: mokje kroete: korst kroetsen: korstje kruidsen roer mij niet: persoon, gevoelige kruinoote: kruidnagel kruinoote: pepernoot kruisliêcht: verkeerslicht kruisliêchtsen: verkeerslichtje kruislieveniêre: kruisbeeld kruislieveniêrken: kruisbeeldje krulekoup: krullenbol krulekoupken: krullenbolletje
kseenewoêrdeken: kruisje kude: vlucht kuêl: gaai kuêl: Vlaamse gaai kueneengiêne: vorstin kueneenk: vorst kuêpen: baren kuêpen: bevallen kuêrde: touw kuêrdeken: touwtje kuêresaloê: veldsla kuêrlewèrke: leeuwerik kuimen: drukken kuimen: zuchten kuis: schoonmaak kuis mijn botën: wegsturen kuisen: poetsen kuisen: reinigen kuisen: schoonmaken kuisvrèië: poetsvrouw kuisvrèiken: poetsvrouwtje kurdiêl: breidel kurdiêl: teugel kurdiêlken: teugeltje kurjeus: nieuwsgierig kurjeus: weetgierig kurjeuze neuze: persoon, nieuwsgierige kurjeuzetèit: nieuwsgierigheid kwafeuse: kapster kwafeusken: kapstertje kwafur: barbier kwafur: kapper kwafurken: barbiertje kwafuure: haardracht kwakzalfstere: wonderdokteres kwakzalvere: wonderdokter kwèbelen: zonder ophouden babbelen kweene: vrouw, frigide kweensen: vrouwtje kweezeliêre: persoon, devote kweezeliêrken: persoontje, devoot kwèlme: drijfzand kwèlme: welzand kweste: ruzie kwèste: ruzie kwèste moêken: ruzie maken kwèsteken: ruzietje kwètsen: krenken kwiezienjère: fornuis kwiezienjère: keukenfornuis kwiezienjère: kookfornuis kwiezienjèrken: fornuisje kwijtschèldeenë: kwijtschelding laate: meetlat lake: waterloop in een moerassig terrein lakos: bloeshemd lakos: hemd met korte mouwen lakosken: bloeshemdje lakosken: hemdje met korte mouwen lambèlz: lampe belge lamijne: vrouw die zeurt lamijne: zeurkous lamijneken: vrouwtje die zeurt lamijnen: zeuren lamlèndege kluêtzak: lamzak lampadère: staande lamp lampadèrken: staand lampje land: perceel akkerland, vaak met een bijzonder statuut of kenmerk
landen: aankomen landen: toekomen lap: persoon, nietswaardig lapken: persoontje, nietswaardig lavèiëre: stroper lavèiërken: stropertje lawèit: geluid lawèit: gerucht lawèit: kabaal lawèitsen: geruchtje ledevede: liefdesverdriet leede: waterloop leegluêpen: nietsdoen leegluêpere: nietsnut leegluêpere: straatloper leegluêperken: nietsnutje leegluêperken: straatlopertje leegluêpstere: nietsnut leegluêpstere: straatloopster leegluêpsterken: nietsnutje leegluêpsterken: straatloopstertje leegmoêken: ledigen leegoêrd: ijle haring leem: vlasafval leen: geleden leen: middel leen: feodaal leevendeg: kwiek leevendege weeve: weduwe leezen: bidden lèimoond: januari lèinë leen : lang geleden lèinë pèrse: persoon, lange lèinks gèntere: daarlangs lèitsen: meetlatje lèkerkoeke: ontbijtkoek lèkerkoeke: peperkoek lèkerkoeksken: ontbijtkoekje lèkerkoeksken: peperkoekje lèkertiêse: hagedis lèkertiêse: salamander lèkertiêsken: salamandertje lèkstok: lolly lèkstoksken: lolly'tje lèn bruêd: lang brood lènge plènke: lange plank lènks: via lèntemoond: maart lèter: weinig lettelkouter: kleine kouter leute: vermaak leuteg: plezierig leuteg: prettig leuteg: vrolijk Leuvense stoove: platte buiskachel leuzeg: lui leuzegord: luiaard leuzegorde: luiaard leuzegordeken: luiaardje leuzegordsen: luiaardje liêchtere: lijkkist liêchtgeroêkt: prikkelbaar liêën hèin: beethebben liêën hèin: beetnemen liêëre klaase: lagere klas liêëre schoole: lagere school lief: aanstaande lief: aardig
lief: snoezig lief: verloofde liêlek: onooglijk liêlekoêrd: lelijkerd liende: lijn liende: linie liende: ploegvoor liende: spoorlijn liêp: sluw liêpe vos: persoon, sluwe lijf: lichaam lijveken: onderhemd lijveken: onderhemdje lijveken: onderjurk lijveken: onderjurkje lochteenk: groententuin lochteenk: moestuin lochteenk: tuin lochteenkboonsen: moestuinpad lochteenksken: tuintje lochting: moestuin loende: teugel loendeken: teugeltje loes: verdacht loes tiepe: persoon, verdachte loêten stoên: latenstaan loêten zien: laten loozeergastiêne: logée loozeergastiêneken: logeetje los: landweg los: toegangsweg los: veldweg los: wegel los: akkerweg los loêten: los losbandeg: zedeloos losen: afladen losken: landwegje losken: toegangswegetje losken: wegeltje loump: boers loump: onbehouwen loumperiêk: hork loumperiêk: vlegel loumperiêke: vlegele loumperiêksken: horkje loumperiêksken: vlegeltje lucht: hemelgespan lucht: licht luchtbaloonk: ballon luchtbaloonksken: ballonnetje luêf: rapen luêk: knoflook luêp ne kiêr schijten: weg sturen luêp schijten: duivel luêp schijten: loop naar den duivel luêp schijten: opdonderen luêp schijten: verdwijnd lui konte: persoon, luië luisteren: gehoorzamen luksfeture: personen wagen luut: gevecht luuteeren: worstelen luuteuze: worstelaarster luutur: worstelaar maame: borst maame: tiet maame: vrouwenborst
maaneken: jongen maaneken: penis maanemèns: man maanemènsken: mannetje macht: kracht madam: mevrouw madamken: mevrouwtje makadaam: betonweg makadaamken: betonwegje makanders: elkaar makanders: elkander malheur: ongeval malheurken: ongevalletje malkontènt: ontevreden maloondeg: mindervalide maloondege: mindervalide maloondegen: mindervalide maloundeg: gehandicapt maloundegen: gehandicapte maloundiegsken: gehandicaptje malsans: tegenslag mameloesken: borstje mameloesken: tietje mameloesken: vrouwenborstje mameloeze: mam mameloeze: tiet mameloeze: vrouwenborst mamken: borstje mamken: tietje mamken: vrouwenborstje maneken: jongetje manekeszote: mannegek manekeszoutsen: mannengekje manezot: mannengek manezot: manziek manezoutsen: mannengekje mankeeren: ontbreken marbele: knikker marbeljoên: mirabel mare: waterplas, meesal in een moerassig gebied marmiete: emmer marmieteken: emmertje marsandieze: goederen marsandieze: goedertrein marsènk: handelaar martekoo: kapoen martekoo: klein aapje martekootsen: kapoentje martekootsen: klein aapje masant: hinderlijk mastiek: kit matriese: baarmoeder medel: middenste mee: per mee: vrouw, oude mee d' uê oup: met het oog op meedeesijn: geneesmiddel meedeesijnsen: geneesmiddeltje meedekamènt: geneesmiddel meedekamènteken: geneesmiddeltje meegoên: meedrijven meeken: vrouwtje, oud meel: middenste meen: gemeenschappelijk meepaken: meenemen meerken: moeder meerlaen: merel meers: hooiland, veelal laaggelegen en langs een waterloop
meetselap: schijnmeter meetsen: meisje meetsen: meter meetsen: vrouwken meetsen lap: schijn meter meetsenlap: meter, schijn meter meetsesvliês: zachte snoep meevrèië: mevrouw (adelijk) mèi: bloeimaand mèibloumeken: lelietje-van-dalen meiers: hadden een grondheerlijke functie mèifrotere: mouwveger mèifroterken: mouwvegertje mèifrotstere: mouwveegster mèifrotsterken: mouwveegstertje mèinken: hinken Mèinse: Germaine mèisen: dienstmeisje mèisen: meid mèisken: dienstmeisje mèiskeszot: meisjesgek mèiskeszoutsen: meisjesgekje mèlkbord: persoon, onvolwassen mèlkbordeken: persoontje, onvolwassen mèlkerij bootere: melkerijboter mèns: vrouw mènsken: vrouwtje mere: waterplas, meesal in een moerassig gebied mergelput: winning van kalkmergel mergelput: winning van mestaarde mèrsie: dank je mèsdag: afgestelde feestdag mèsdag: afgestelden heiligedag mèsdag: afgeschaften christelijke feestdag mèse: eucharistieviering mèseenk: mesthoop mèst: stalmest mèstriek: mestvork mèstspoele: mestwater mètsere: metselaar meuën: lusten meunk: geheime bergplaats meunken: goederen wegstoppen meunksken: geheim bergplaatsje meuzee: mug miedie: zuidstation mieledzuêë: potverdomme miêrloê: merel miês: abuis miês: verkeerd miês: weide miêsen: derven miêsgoudze: grasland miêsgoudze: weiland miêsgoudzeken: graslandje miêsluêpen: verkeer lopen miêsluken: falen miêspatat : verkeerd miêsteren: behandelen miêsterknècht: opzichter miêstèse: boerin miêstèse: opzichteres miêstèsken: boerinnetje miêsval: miskraam mijken: mijden mijn èiëne: eigen mijte: stapel stroo miskroum: abortus
mitrajète: machinegeweer mitrajète: mitrailleur mizeere: ellende moederhuis: kraaminrichting moeëlijk: lastig moeëlijk moêken: lastig moeëlijk wèrsken: akkevietje moelde: baktrog moelde: trog moeldeken: baktrogje moeldeken: trogkje moeleken: gezicht moeleken: gezichtje moeleken: mond moemelen: monpelen moêr: doch moêr uêk: maar ook moere: vrouwelijk konijn moestèis: snor moestèisken: snortje moeten: hoeven moetsen: mamaatje moke: meisje, dik moke: stoeipoes moke: strontknobbel (koebil) moke: vrouw, jonge moksken: meisje, dik moksken: stoeipoesje moksken: vrouwtje, jong molen: watermolen molen: windmolen moleslootsen: hangslotje moleslot: hangslot mondstiêk: bit montur: mecanicien moodel: type moodèl: persoon, typische moodèl: voorbeeld moodèl: vrouw, speciale moodèleken: persoontje, speciaal moodèleken: persoontje, typisch moodèleken: typetje moodèleken: voorbeeldje moondstonde: menstruatie moore: slijk morend: ochtend morendsen: ochtendje morte: lentemaand mosele: persoon, karakterlloze moselken: persoontje, karakterlloos mote: kunstmatige heuvel waarop opperhof stond mote: kunstmatige verhevenheid waarop een versterking of een kasteel staat moulde: schakel mudde: inhoudsmaat muêr: waterketel muêsen: knoeien muêsen: smossen muêsere: knoeier muêserken: knoeiertje muile: aangezicht muile: mond muilentrèkere: huichelaar muilentrèkere: schijnheilig muilentrèkere: zuurtje muilentrèkerken: huichelaartje muilentrèkstere: huichelaarster muilentrèksterken: huichelaarstertje muilken: aangezichtje
muilken: mondje muizen: bintjes mul: steenkoolgruis muldere: meikever (m.) muldere: molenaar mulderken: meikevertje (m.) mulderken: molenaartje muteken: dommerikje muteken: domoortje muteken: kalfje muten: dommerik muten: domoor muten: kalf mutse: pet mutseken: petje muugètsen: lelietje-van-dalen 'n beesken geeven: kus 'n ère hèin: air 'n hèintsen toesteeken: helpen 'n kude spriêên: spreeuwen 'n luêze moulde: schakel nachtegaal: niet zo groot akkerperceel nafte: benzine naftepoompe: benzinestation 'ne bunsel kuêren: bundel 'ne frèinken duuvele: frank 'ne kiêr: eens 'ne kiêr niet: eens 'ne miêr: niet meer 'ne spèts woêtere: spat 'ne zuure wènd: guure wind neeëre: zwarte neeërken: zwartje neerhof: grote boerderij neerhof: ruimte voor bedrijfsgebouwen tegenover opperhof neerhof: versterkt verblijf op een verhevenheid Neerstroête: Heldenlaan nèi: krap nèim: ziedaar nèin: alsjeblieft nèin: alstublieft 'nen geblutsten apele: kneuzen 'nen halve zot: gek 'nen truuk van de fuêre: truc nèst: bed nést van fluiteniers: wespennest nètzak: boodschappentas nètzaksken: boodschappentasje neusdoek: zakdoek neusdoeksken: zakdoekje nèvens zijn: verkeerd voorhebben nèvenst: naast nèvers: naast nie aliêne: niet alleen nie duidelijk: vaag nie goed: onwel nie keunen: impotent nie pleziereg: onaangenaam nie teeën stoênde: trost niet van: geenszins niet van: niet nieteeënstoênde: trots nietsnut: onnut nietsnuteken: onnutje nieverans: nergens niewèrd: deugniet niewèrd: nietsnut niewèrd: persoon die nergens voor deugd
niewèrde: nietsnut niewèrde: vrouw die nergens voor deugd niewèrdsen: deugnietje niewèrdsen: nietsnutje niewèrdsen: persoontje die nergens voor deugd niewèrdsen: vrouwtje die nergens voor deugd nijtsen: bedje noch: noch noêëlbuik: navel noêëlbuiksken: naveltje noene: middag noêr: naar noêr de kluêten: stuk noêr de knoupen: stuk noes: schuin noga: best noga: nogal nondedoume: potverdomme nondedziêë: potverdomme nondedziêë: verdomme none: zuster (non) noneken: zustertje (non) noonkel: oom noonkel pastere: oom noonkelken: oompje noote: okkernoot noote: walnoot nootekroêkere: chiropractor nootekroêkere: osteopaat nootekroêkstere: chiropracteuse nootekroêkstere: osteopate nootflesijn: gewrichtsreumatiek nootsen: walnootje noovèmbere: dodemaand noovèmbere: slachtmaand nor: noordstation nou: thans nou èn dan: soms nou ze: nu nuchting: ochtend nuchtingsken: ochtendje nuuëmoond: januari nuuëmoond: louwmaand och: ach ochiêre: ocharm oêderverkalkeenë: arteriosclerose oêgepakt: aangenomen oekst: oogst oekst'riêke: korenhark oên: à oên d' hand van: ingevolge oên de stok krijën: moeilijkheden oên 't gat goên: aanvatten oênafgebrooken: continu oêndachteg: oplettend oêndènken: souvenir oênder de boêne: onderweg oênder de noene: middag oênder de sloef: pantoffelheld oêndergoed: linnen goed oênderpaastere: kapelaan oênderstebooven: overhoop oêndiêl: part oêndoeneenë: emotie oênestiêk: aaneen oêneuzele triene: vrouw, lichte oênevantrènt: ongeveer oêngebrand vertèlselken : aangebrand vertelselken
oêngedoên: ontroerd oêngeeven: aanreiken oêngenoêm: aardig oêngenoomen kènd: kind, geadopteerd oêngerust zijn : ongerust oêngeschonden: gaaf oêngetiêkenden brief: aangetekende brief oêngetrèid: aangehuwd oêngetrèid: aanverwant oêngeval: accident oêngevaleken: accidentje oêngezeneerd: onbeschaamd oêngezeneerd: schaamteloos oênhèiën: samenwonen oênhèiëre: minaar oênhèiërken: minaartje oênhèin: aanhebben oênhèistere: minares oênhèisterken: minarestje oêniênbrèiën: aaneenflansen oêniênfabrieseeren: aaneenflansen oêniênklutsen: aaneenflansen oênklapen: aankaarten oênklapen: aanpraten oênkoumen: toekomen oênkoumen oup: toekomen oênpaaken: adopteren oênpasjènteg: ongedurig oênplakbrief: aanplakbiljet oênplakbriefken: aanplakbiljetje oêntrèkere: schoenlepel oêntrèkereken: schoenlepeltje oêntspaneene: verstrooiing oêntwijken: omzeilen oênuêzel: dwaas oênuêzel: ridicuul oênuêzel joonk: meisje, dwaas oênuêzel tuite: vrouw, dwaze oênuêzel vèintsen: jongen, dwaze oênuêzel wijf: vrouw, dwaze oênuêzele: dwaze oênuêzele proêt: onzin oênuêzelen: dwaas oênuêzelken: dwaasje oênvoêën: niets van aantrekken oênwijzen: aanduiden Oênze Lieve Vrèi Heemelvoêrt: Maria Ten Hemelopneming oênzèten: aanporren oênzèten: aansporen oënzèten: vertrekken oêre: ader oêren: aanscherpen oêrken: adertje oêsme: adem oêsmen: ademen oewa: ai ofsèt: buitenspel okoêze: tweedehands olf: alf olmerie: aanplanting van iepen olmerie: aanplanting van olmen omda: teneinde omhuêë valen: pretentieus zijn onze anderen: broer ooguustuus: oogstmaand ooliebol: smoutbol oolieboleken: smoutbolletje oopenbriêën: openspreiden
oorevwaar: tot ziens ootoostraade: autosnelweg ootoskootere: botsautootje oovekootsen: bakhuisje oovekot: bakhuis oover: voor ooveral rond vertèlen: rondbazuinen ooverdrijven: aanstellen ooverdroêën: verklikken oovereenstèmend: conform ooverèst: dwars ooverèst: omgekeerd oovergènk van de jaren: menopauze ooverhand: afwisselend ooverhuêp: ondersteboven ooverpampelen: knuffelen ooverschot: rest oovertrèken: bewolken oovervloedeg: zat opentrèken van 't gès: verticuteren ordeg: bizar ordeg: eigenaardig ordeg: liefelijk ordeg: misselijk ordeg: ongemakkelijk ordeg: onpasselijk ordeg: onwel ordeg: raar ordegen doendere: persoon, eigenaardige ordegen Tieste: persoon, moeilijke orme: berooid ormen: OCMW ou: spits oum: teneinde oum: wegens oumbeeld: haarspit oumda: aangezien oumda: daar oumda: teneinde oumdoen: omspitten oumdoen: ploegen oumdoen: spitten oumgeeven: hullen oumgroêven: spitten oumrijën: ploegen oumschijd: trekknuppel oumschijdsen: trekknuppeltje oumsloên: ontwrichten (enkelgewricht) oumsloên: verzwikken oumsluêven: omslagen oup de pluitse: plein oup den doup: werklozencontrole oup e luêpken: loopje oup koumste: komst oup nen huêp: hoop oup stroête: straat oup 't veurhand: bij voorbaat oupbreenen: renderen oupdoen: verkwisten ouperste: zolder oupfrèten: opeten oupgeeven: opgeven oupgesiekt: opgesmukt oupkwiêken: opvoeden ouplètend: aandachtig ouppasen: hoeden oupspèiën: afdammen oupstooken: aanstoken
ouptrèken: lijken ouptrèkere: egge met lange tanden oupveurhand: alvorens oupvlieënd: cholerisch oupvlieënde zot: persoon, cholerike oupzètelijk: bewust paal: steen als grensscheiding paane: dakpan paane: defect paaneken: dakpannetje paaneken: defectje pacht: huishuur pachten: huren pachtere: huurder pachthuis: huurwoning pagader: kind pagaderken: kindje pak sloêën: pak slaag pak sloëën: billenkoek paken: nemen paken: stelen pakend: aangrijpend palaspartèr: stromatras paltoo: mantel paltootsen: manteltje pandaar: parelhoen pandoereenë: pakslaag pandoereensken: pakslaagje panikeuze: paniekzaaister panikeuzeken: paniekzaaistertje panikur: paniekzaaier panikurken: paniekzaaiertje pankreeas: alvleesklier papschoole: bewaarschool papschoole: kleuterschool papschoolken: bewaarschooltje papzak: dikkerd papzaksken: dikkerdje paradijs: loverrijke plaats paradijs: waar het gezang van de vogels paradijslijk klinkt parapluu: regenscherm paravan: windscherm pardesuu: mantel pardesuu: overjas pardesuuken: manteltje pardon: sorry parète: bluffer parète: ijdeltuit parète: ijdeltuite parèteken: ijdeltuitetje parèteken: ijdeltuitje parètemoêkere: bluffer parètemoêkere: ijdeltuit parètemoêkerken: bluffertje parètemoêkerken: ijdeltuitje parètemoêkstere: blufster parètemoêkstere: ijdeltuite parètemoêksterken: ijdeltuitetje park: dominale omheinde bosweide voor herten of paarden, meestalniet aansluitend bij de woning park: omheinde ruimte part: aandeel paruuke: pruik paruuksken: pruikje paseerd: verleden paseeren: voorbijgaan pasen: passen pasgeld: wisselgeld pasjènse: geduld
pasmontanje: bergmuts pasmontansken: bergmutsje pasmontèinje: bivakmuts pasmontèinsken: bivakmutsje paspartoe: loper paspor: identiteitskaart paspor: pas pastere: meikever (vr.) pasterken: meikevertje (vr.) pastersmèisen: pastoorsmeid patat: stamp patee: pastei pateeken: bengel pateeken: bengeltje pateeken: jongen, ondeugende pateeken: jongentje, ondeugend pateeken: kwajongen pateeken: kwajongentje pateeken: kwameisje pateeken: pasteitje pateetsen: gebak pateetsen: gebakje pateetsen: taartje patèitsen: stampje patiêle: meisje, ondeugend patiêle: platte schotel patiêleken: meisje, ondeugend pedaal: trapper pedaalken: trappertje pee: man, oude peeën: cichorei peeën: kweek peekel teeve: vrouw, bazige peeken: mannetje,oud peenkere: knipperlicht peenkere: wimper peerdeput: publieke put waarin de paarden zich verfrissen en schoongemaakt worden peerdeputte: drenkplaats voor dieren inz. paarden peere: vader peerken: vader peet: persoon peetselap: schijnpeter peetsen: manneken peetsen: persoon peetsen lap: schijn peter peeze: perzik peezeweefster: vrek peezeweefstere: muggeziftster peezeweefsterken: muggeziftstertje peezeweefsterken: vrekje peezeweevere: muggezifter peezeweevere: vrek peezeweeverken: muggeziftertje peezeweeverken: vrekje pèinse: buik pèinsken: buikje pèinwar: kamerjas pèinwarken: kamerjasje pèizen: denken pèizen: nadenken pèle: schil pèleken: schilletje pèlepetotere: aardappel in de pel pèlepetotere: veldkleedaardappel peloêrenbijtere: persoon, devote peloêrenbijterken: persoontje, devoot peloêrenbijtstere: vrouw, devote peloêrenbijtsterken: vrouwtje, devoot -
peloeze: gazon peloeze: grasperk peloezeken: gazonnetje peloezeken: grasperkje pèndeliêre: forenz pèndeliêre: roedeloper pèndeliêrstere: roedeloopster pènsen-dèk: pintje-dek pèrdemiêstere: dierenarts pèrdemiêstere: paardenarts pèrdemiêstere: veearts pèrdemiêsterèse: paardenarts pèrdemiêsterèse: veearts pèrdenüêë: spiegelei pèrdenüêgsken: spiegeleitje pèrdestroênt: paardenvijg pèrdevlieë: daas perk: dominale omheinde bosweide, meestal niet aansluitend bij een woning perk: omheinde ruimte perre: omtuining pèrse: staak persee: uitdrukkelijk pèrseken: staakje pèrsjijne: rolluik pèrsjijnsen: rolluikje pertèink: evenwel pertèink: nochtans peruus: grasparkiet pesies: ongeveer petoterbloume: aardappelbloem petoterbloume: aardappelmeel petotere: aardappel petotere: kind petoterhoêk: aardappellichter petoterken: aardappeltje petoterken: kindje petoterkruid: aardappelloof petotermasiene: aardappelmachine petotermès: aardappelmes petoters bruneeren: bruinbakken petoters goên afgieten: plassen petoters mee de pèle: aardappel in de pel petoters wèren gepoot: poten petoters worden uitgedoên: rooien petrèil: ijzeren staaf petrèt: foto petrèt: persoon, eigenaardige petrèt: type petrèt: vrouw petrètentrèkere: fotograaf petrètentrèkerken: fotograafje petrètentrèkstere: fotograve petrètentrèksterken: fotogravetje petrètsen: persoontje, eigenaardig petrijtsen: fotootje petrijtsen: typetje petrijtsen: vrouwtje petrol: petroleum petrol in de soepe: huishoudelijke ruzie petrollantiêren: olielamp petrollantiêren: petroleumlamp petrollantiêrnken: olielampje peziese: zwanger piek: hekel piek: vooroordeel piek hein: op iemand gemunt hebben piekapiek: gespannen piêkdèsere: pikdorsmachien
piêke: sikkel piêke: zicht piêkelen: manken pieken: pijn doen pieken: stelen piekur: steenkoolkapper piekuure: spuit piekuurken: spuitje pielde: batterij pielde: karamel pielde: snoep pielde: zaklamp pieldeken: batterijtje pieldeken: karamelletje pieldeken: snoepje pieldeken: zaklampje piêle: tablet piêleken: tabletje piellampe: zaklamp piellampken: zaklampje pieloêrenbijtere: kwezel pieloêrenbijterken: kwezeltje pieloonk geeven: geweldig te werk gaan piêne: gierigaard piêne: gierigaardje piêne: persoon die niet op de tong gevallen is piêne: persoon, pinnig piêne: persoon, wakkere piêne: persoontje die niet op de tong gevallen is piêne: persoontje, wakker piêne: vrouw die niet op de tong gevallen is piêne: vrouw, pinnige piêne: vrouwtje die niet op de tong gevallen is piêneede: ijzeren eg piêneken: gierigaardje piêneken: persoontje, pinnig piêneken: vrouwtje, pinnig pienijsken: duimspijkertje pienijze: duimspijker piensen: nijpen piepie: urine piepkenduik: verstoppertje piepkenduik speelën: verstoppertje piêsbloume: paardenbloem piêsdoek: luiêr piêse: urine piêsen: plassen piêsen: urineren piêsen: wateren piêsere: penis piêsgat: kind dat veel watert piêsgat: pisbroek piêsgèitsen: kindje (dat veel watert) piêsgèitsen: pisbroekje piesiene: pisbak piesiene: urinoir piesieneken: urinoirtje piêskèise: kind dat veel watert piêskèise: pisbroek piêskèisken: kindje (dat veel watert) piêskèisken: pisbroekje piestoolee: broodje pietelèr: slipjas pietsen de duêd: dood pietsen de zuusten: perfectionist pijkens: schoppen pijpesteelen reeënen: regenen piloonk geeven: snel handelen
pilter: huidenbewerker pilter: pelshandelaar pjès montee: pièce montée plaats: dorpsplein plaetse: dorpsplein plak: klets plaken: kleven plaken: stukadoren plakere: stukadoor plamoêstere: plamuur plamoêstere: vrouw plamoêsteren: bevuilen plamoêsterken: vrouwtje plansee: plankenvloer planten: poten planterij: boomkwekerij planterij: terrein waar bomen worden gekweekt plantpetotere: pootaardappelen plantrèken: lijntrekken plantrèkere: lijntrekker plantrèkerken: lijntrekkertje plantrèkstere: lijntrekster plantrèksterken: lijntrekstertje plastroonk: das plat: effen plate koês: verse kaas plate taluêre: plat bord plèinke van de voet: voetzool plèinkier: stoep plèinkier: trottoir plèinkier: voetpad plèinkierken: stoeptje plèinkierken: trottoirtje plèinkierken: voetpadje plèinkierkortere: slechte kaarter plèke: vlek plèksken: vlekje plènke mee en hol iên: vrouw, graatmagere plèts: kaakslag plèts: spat plèts : kaal plètsekoup: kaalhoofd plètsekoup: kaalkop plètsekoupken: kaalhoofdje plètsekoupken: kaalkopje plètsken: kaakslagje plètsken: spatje plezier: gunst pleziereg: aangenaam pleziereg: amusant pleziereg: leuk pleziereg: prettig pleziereg: vrolijk ploêën: porren ploêën: treiteren ploêgstèrt: plaaggeest ploêgstèrte: plaaggeeste ploêstere: gips ploêsteren: pleisteren ploête: pladijs ploête: röntgenopname ploeteren: waden plon: smeltstop plon: stop plon: zekering plonsken: zekeringetje ploonk: zekering ploonkkase: zekeringskast
ploonksken: zekeringetje pluime: veer pluimken: veertje pluitse: betrekking pluitse: dorpsplein pluitse: plein pluitseken: betrekkingetje pluitseken: dorpspleintje pluitseken: pleintje poefen: kwakken poel: waterplas poêl: steen als grensscheiding poelde: jonge vrouwelijke kip poelde: vrouw, jonge poeldeken: jong vrouwelijk kipje poeldeken: vrouwtje, jong poêle: grenssteen poep: achterste poep: achterwerk poepeloere zat: stomdronken poepen: neuken poepen: vrijen poepere: neuker poeperken: neukertje poepers: angstzweet poepken: achterstje poepken: achterwerkje poepsuikere: billenkoek poepzat: smoordronken poepzat: stomdronken poer: kruim poêr: even poerbwaar: drinkgeld poerbwaarken: drinkgeldje poesète: kinderwagen poesèteken: kinderwagentje poesken: katje poesken: venusberg poesken: venusbergje poesken: vrouwtje poesken: vrouwtje, jong poetere: ijzeren staaf poeze: kat poeze: vrouw, jonge pompiêr: brandweerman pompiêrster: brandweervrouw pontwech: wegdie naar een veerpont leidt pooliep: neuspoliep poombak: gootsteen poombaksken: gootsteentje poorjoonk: opzichter poort: toegang poort: toegangspoort portemenee: geldbeugel portemeneeken: herderskruid post: baantje potaarde: klei potaarde: leem poteenk: broodpudding potse: muts potsken: mutsje poumpernèleken: lieveheersbeestje poutsen: bakkie poutsen: kop poutsen: kopje poutsen: tas poutsen: tasje poutsen kaafee: kopje koffie
prater: soort veldwachter preesanteeren: aanbieden preesuumeeren: beweren preetansjeus: hovaardig preetansjeuse zot: persoon, hovaardige preetènse: bluffer preetènsken: bluffertje prèse: pers presee: haast presee: haast priegoêse: laxeermiddel priegoêse: purgeermiddel priem: bonus priemken: bonusje prieze: stopkontact prijë: vrouw, bazige prijken: vrouwtje, bazige proêt teeën de voêk: zever proêzelen: monpelen pront: ijdel pront: sierlijk proobeeren: streven proobeeren: trachten proofijteg: zuinig prooper: net prooper: netjes prooper: zindelijk prootsen: buikwindje prootsen: scheetje proovieswaar: tijdelijk prossen: weinig doelmatig werken prossen: weinig doelmatig werken prot: buikwind prot: scheet prutsen: niet doelmatig werken puête: handvol pui: kikker pui: kikvors puibiêle: kikkerbil puibiêleken: kikkerbilletje puiken: kikkertje puiken: kikvorsje puirèk: kikkerdril puitsen: kuiltje pule: drinkbus pule: warmwaterkruik puleken: drinkbusje puleken: warmwaterkruikje puntmutse: kaproen pure: gezwel pureken: gezwelletje pureken: papula pureken: papulatje purper: paars purper: paars purper: paarsrood purper: paarsrood purtèink: althans purtèink: namelijk put: gegraven kuil, al dan niet gevuld met water pute: kuil puur: zuiver puurzeeren: laxeren quade strate: wegin erbarmelijke staat rampe: spoorwegbedding rampe: laadperron rap: gauw rap: snel
rap: vlug rapeleeren: herinneren rapken: snelle handeling rauackere: ruwe, woeste, braakliggende akker ravoten: stoeien rèds: even rèdsekes: eventjes rèdzekes: nauwelijks ree: weg ree: grensstrook reeëlmoêteg: geregeld reeëls: maandstonde reeënbuisken: afvoerpijpje reeënbuize: afvoerpijp reeënmoond: oktober reeënpijpe: afvoerpijp reeënpijpken: afvoerpijpje reefuuzeeren: weigeren reejoon: etalage reejoonk: spaak reejoonksken: spaakje reeken: wegetje reeleenë: balustrade reeleensken: balustradetje reen: grensstrook reenuweeren: beschadigen reenuweeren: kapotgaan reepareeren: herstellen reezeneeren: beredeneren reezeneeren: redeneren reezenoêbele: redelijk regiem: dieet reke: rechte strook rekemandee: aangetekende brief rekemandeeren: aanbevelen rèkere: elastiek rèkerken: elastiekje remieze: karrenhok resor: veer resorken: veertje rèstant: overschot rèstèintsen: overschotje reuk: geur reuksken: geurtje revète: klinknagel riêke: hark riêke: mestvork rieken: rieken rijën: paren rijëre: mannelijk konijn rijëre: rammelaar rijërken: mannelijk konijntje rijkemie: rijkaarde rijkord: rijkaard rijm: rijp Rijsel ìên: TF un rijshèit: twijg rijshèitsen: twijgje rode: gerooid bos rode: natuurcomplex rodeken: gerooid bos rodeken: natuurcomplex roe: staaf roêd: advies roêd geeven: adviseren roef: troef roefe: hemostase roefeleenë: pakslaag
roefeleensken: pakslaagje roeken: staafje roêken: aandoen roênd bruêd: rond brood roêr: zeldzaam roêre kwiebuus: persoon, rare roethuis: bareelwachters-huis roethuizeken: bareelwachters-huisje roezemoes: rumoer roezemoesken: rumoertje roêzernijë: hondsdolheid role: besmettelijke ziekte role: epidemie role: pletrol roodekin: kleine rooiing roonkboze: man, misnoegde roonkbozeken: mannetje, misnoegd roonken: gonzen roonken: knorren roonken: reclameren roonken: snorken roonken: zaniken roonkere: grompot roonkere: meikever roonkere: zaag roonkere: zanniker roonkerken: grompotje roonkerken: meikevertje roonkerken: zaagje roonkerken: zannikertje roonkstere: grompot roonksterken: grompotje roope: raapknol rooten: opeenvolgen rose: feeks rose: kwaad wijf rosken: feeksje roste: roodharige rosteken: roodharigje rostekoup: roodharige rostekoupken: roodharigje rosten: roodharige rot: gerooid bos rot: natuurcomplex rot weere: slecht weder rozijnenkoeke: boterkoek rozijnenkoekskes: boterkoekje ruê beeze: rode aalbes ruêën triep: bloedworst ruêzemoond: juni rut: blut rut: blut rut: platzak ruuze stooken: ruzie 's achternoens: namiddag 's morens: morgen 's noens: middag 's nuchteenks: ochtend 's oêvens: avond 's zoênsdaags: zondag 's zoêterdaags: zaterdag 's zoomers: zomer saal: halsdoek saalken: halsdoekje salawante: kaakslag salawante: klap salawanteken: kaakslagje salawanteken: klapje
saloêken: slaatje saloonk: zitplaats saloonksken: zitplaatsje saluu: gegroet saluukes: gegroet saluuweeren: groeten sampètere: veldwachter sampiejoonk: paddestoel sampiejoonksken: paddestoeltje sanse: geluk sanseur: geluksvogel sanseur: gelukzak sanseurken: geluksvogeltje sanseurken: gelukzakje sanseusken: geluksvogeltje sanseusken: gelukzakje sanseuze: geluksvogel sanseuze: gelukzak santaboetiek: rommel santaboetieksken: rommeltje santee: gezondheid santee: proost santjee: bouwplaats santjeeken: bouwplaatsje sapoobuus: hoge hoed sapoobuusken: hoge hoedje sarlewante: mep sarlewanteken: mepje sarp: halsdoek sarp: sjaal sarpken: halsdoekje sarpken: sjaaltje savoer: spaarbekken,put of vijver voor vis, bij een ander groter vijver schabernak: kraag schabernaksken: kraagje schabouëlijk: deerlijk schabouëlijk: erbarmelijk schabouëlijk: jammerlijk schabouëlijk: schromelijk schamateusken: goochelaarstertje schamateuze: goochelaarster schamatur: goochelaar schamaturken: goochelaartje schampavie zijn: verdwijnen scharte: krab scharten: krabben scheele: deksel scheele koêtere: persoon, schele scheelekouppijne: migraine scheelken: dekseltje scheelken: kroonkurk scheete: achterste scheete: achterwerk scheete: buikwind scheete: kleine hoeveelheid scheete: liefje scheete: meisje scheete: vrouw scheetsen: achterstje scheetsen: achterwerkje scheetsen: buikwindje scheetsen: liefje scheetsen: meisje scheetsen: troetelnaam scheetsen: vrouwtje schèië: schoorsteen schèiërstiêk: epaulet schèikeundeg: chemisch
schèlen: schillen schèlf: hooizolder schèrp: spits schèrpere: potloodscherper scheuëre: bedelaar scheuërken: bedelaartje scheustere: bedelaarster scheusterken: bedelaarstertje schiêf sloêên: wegmoffelen schiêfken: berispingetje schiêfziêkere: dwarsligger schiêfziêkerken: dwarsliggertje schiêrbostele: scheerkwast schiêrbostelken: scheerkwastje schiês: scheermes schiêsken: scheermesje schieteg: onrustig schieten: kiemen koren op veld schiêteren: hoog zingen schiêteren: krijsen schiêterend: hel schiêtergat: sopraan schiêtergèitsen: sopraantje schiêve: berisping schijnboêr hard: cool schijnen: blijken schijnhèilegoêrd: huichelaar schijnhèilegoêrd: persoon, achterbakse schijnhèilegoêrde: huichelaarster schijnhèilegoêrde: persoon, achterbakse schijnhèilegoêrdeken: huichelaarstertje schijnhèilegoêrdsen: huichelaartje schijt: afgang schijt: diarree schijt zaan: loop naar den duivel schijten: gevoegdoen schijten: kakken schijten: poepen schijterachteg: bleek schijterachteg: bleekneuzig schijterij: buikloop schijterij: diarree schijtgat: kind schijtgat: liefje schijtgat: poepgat schijtgat: schijtkont schijtgèitsen: kindje schijtgèitsen: poepgatje schijtgèitsen: schijtkontje schijtkèise: vrouw schijtkèisken: vrouwtje schijtkèze: kers schijtkonte: schijtkont schijtkonte: vrouw, bange schijtkoontsen: schijtkontje schijtkoontsen: vrouwtje, bang schijtmadam: vrouw schijtmadameken: vrouwtje schijtzak: bangerik schijtzak: bangerike schijtzak: man, bange schijtzaksken: bangerikje schijtzaksken: mannetje, bang schoenstrèk: nestel schoenstrèk: schoenveter schoenstrèksken: schoenvetertje schoepere: cultivator schoepere: frees
schoeperen: verticuleren schoêverdijnen: schaatsen schof: grendel schof: lade schoffelvoor: een van de verplichte bewerkingen van het akkerland in het middeleeuwse drieslagbedrijf schofken: grendeltje schofken: ladetje schokbreekere: schokdemper schokbreekerken: schokdempertje schokeloen: gerst schokeloen: wintergerst scholpe: eischaal schoolken duiken: spijbelen schoolmiêstèse: lerares schoolmiêstèse: schooljuf schoolmiêstèsken: leraresje schoolmiêstèsken: schooljuffetje schoop: duts schoopken: dutsje schootel: vaat schooteldoek: schotelvod schooteldoek: vaatdoek schooteldoeksken: schotelvodje schooteldoeksken: vaatdoektje schootele: afwas schootelhanddoek: keukenhanddoek schootelhuis: bijkeuken schootelhuis: waskeuken schootelhuizeken: bijkeukentje schootelken: vaatje schootels wasen: afwassen schootelwoêtere: afwaswater schou: angstig schou: bang schou: benauwd schou: eigenaardig schou: onwel schou moêken: afschrikken schou zijn: angstig schouën hiêre: persoon, eigenaardige schouën tieste: persoon, eigenaardige schougat: vrouw, eigenaardige schougèitsen: vrouwtje, eigenaardig schoumaaneke: persoontje, eigenaardig schouman: persoon, eigenaardige schoute: angst schoute: benauwdheid schrabielde: gebluste steenkool schrabielde: kolenas schrabielde: opgebrande kolenresten schrabielde: sintels schrabielde: slak schrabieldeken: slakje schreu: gaine schreu: lendendoek schreuken: lendendoekje schriêmen: huilen schriêmen: schreien schriêmen: wenen schriemere: schreier schriemerken: schreiertje schriêmkonte: huilebalk schrijfmasiene: typemachine schuên: aantrekkelijk schuên: knap schuên: mooi Schuên Vloums: Algemeen Nederlands schuên weere: goed weder
schuêne koomere: salon schuêne pluitse: bestekamer schuffelvore: een oppervlakkige bewerking waarbij de oude graanstoppels tijdens het voorjaar afgeschoffeld worden schuifelen: fluiten schuifken: ladetje schuite: kom schuitsen: kommetje schuive: lade schupe afkuisen: verdwijnen schupen: schoppen schuurbosele: luiwagen sebiet: aanstonds seedert: sinds Seenksen: Pinksteren semiekvèt: kunstmest sèmpel: bescheiden sèmpele: dommerik sèmpele: domoor sèmpelen: dommerik sèmpelen: domoor sèmpeliêre: onnozelaar sèmpeliêrken: onnozelaartje sèmpelken: dommerikje sèmpelken: domoortje sèmpeluêre: onnozelaarster sèmpeluêrken: onnozelaarstertje sèmpeluêrken: onnozelaartje sendarme: vrouw, bazige sendarmken: vrouwtje sènt: twee centiemen sèntral: centraalstation sèntuure: broekriem sèntuurken: broekriempje sèptèmbere: herfstmaand serjeus: ernstig sèrpènt: heks sèrpènt: vrouw sèrpijntsen: heksje sèrpijntsen: vrouwtje servoer: spaarbekken,put of vijver voor vis, bij een ander groter vijver sesiedze: verse worst sesiedzeken: vers worstje sèskes: stuipen sète: breiwol seute: meisje, verlegen seute: vrouw, naïeve seutebeesken: goedzakje seutebeesken: meisje, verlegen seutebeesken: seutje seutebeeze: goedzak seutebeeze: meisje, verlegen seutebeeze: seut seuteken: meisje, verlegen seuteken: vrouwtje, naïef seziedze: worst seziedzeken: worstje siänamiede: calcium cyanamide siänamiede: cyaankali siek: kauwgom siek: pruim siek: pruimtabak siek: tabakspruim siekaneeren: vitten siekaneeren: zeuren siekaneur: haarkliever siekaneurken: haarklievertje siekaneusken: haarkliefstertje
siekaneuze: haarkliefster sieken: kauwen sieksken: pruimpje sieksken: tabakspruimpje siektoebak: pruimtabak Sientzans: Hemelveerdegem siepere: pannenkoek sieperken: pannekoekje sieperken: pannenkoekje siepooteeren: knoeien siepooteeren: sabberen siepooteusken: knoeistertje siepooteuze: knoeister siepootur: knoeier siepooturken: knoeiertje sierk: rommelzooi sies: duts sies: stakker siesken: dutsje siesken: stakkertje SintJansbloume: magriet SintJansbloumeken: magrietje siroope: stroop sjampètere: persoon, bazig sjampètere: persoon, luiddruchtige sjampètere: vrouw, bazige sjampèterken: persoontje, bazig sjampèterken: persoontje, luiddruchtig sjampèterken: vrouwtje, bazige sjanteeren: afpersen sjiek: mooi sjisjimadam: vrouw, opzichtige sjisjimadameken: vrouwtje, opzichtig slaapborre: bron die tijdelijk slaapt, met name 's zomers slachthuis: abattoir slachtmoond: november slap: afgeroomde melk slap: buigzaam slap: lenig slap: magere melk slap: ontroomde melk slaperdijc: dijk die zijn diensten pas bewijst als een andere dijk het begeeft slècht weere: slecht weder slèchte groênd: onvruchtbare aarde slèchte groênd: onvruchtbare grond slèds: pantoffel slèds: slof slèdzekes: pantoffeltje slèdzekes: slofje sleep: schuin oplopend sleer: glad sleer: glibberig sleerboêne: glijbaan sleerboontsen: glijbaantje sleere: glijbaan sleere: kaalhoofd sleere: kaalkop sleeren: glijden sleerken: glijbaantje sleerken: kaalhoofdje sleerken: kaalkopje sliêm: gewiekst sliêm: knap sliêm: pienter sliêm: snugger sliêm: verstandig slipen: splijten sloder vos: persoon, slordige -
sloêën geeven: slagen sloef: pantoffel sloef: sloddervos sloefken: pantoffeltje sloefken: sloddervosje sloopkliêd: nachtgewaad sloopkliêd: nachthemd sloopkliêd: nachtkleed sloopkliedsen: nachthemdje sloopkliedsen: nachtkleedje slordege pèrsuên: sloddervos sluêre: duts sluêre: sukkelaarster sluêrken: dutsje sluêrken: sukkelaarstertje sluêstere: bolster smeete: gelijkenis smèit: reuzel smiekel: aangezicht smiekelken: aangezichtje smiêrlap: schoft smiêrlapken: schoftje smoel: aangezicht smoel: gezicht smoel: griesmeel smoelentrèkere: persoon, oneerlijke smoelentrèkere: zuurtje smoelentrèkerken: huichelaartje smoelentrèkerken: persoontje, oneerlijk smoelentrèkkere: huichelaar smoelentrèkstere: huichelaarster smoelentrèkstere: vrouw, oneerlijke smoelentrèksterken: huichelaarstertje smoelentrèksterken: vrouwtje, oneerlijk smoelken: aangezichtje smoelken: gezichtje smoelkrijm: smoel smoelkrijmken: smoeltje smokelen: snoepen smuêren: roken smuik: mist smuik: nevel smuik: smoor snee bruêd: snede brood snèl: aardig snèl: mooi snèl: rap snèl deenk: meisje, aardig snèl joonk: meisje, aardig snèle joonëne: jongen, aardige snèle kiêrle: jongen, aardige snèle vènt: jongen, aardige sneukelen: snoepen sniêk: hik sniêken: hikken snok: schok snok krijgen: schok snoksken: schokje snote: neusslijm snotere: kind snoterken: kindje snuit: afgeknipten afval van vlas snuitdoek: omslagdoek snuitdoeksken: omslagdoekje soeken: liefje soêmen: beide soep taluêre: diep bord soepape: ventiel
soepapken: ventieltje soepkieken: soepkip soeptaluêre: soepbord soeptaluêrken: soepbordje soeptariene: soepkom soetjèin: beha soetjèinsken: behaatje soevenier: aandenken soezeplèke: liefdesbeet soezeplèksken: liefdesbeetje solde: koopje sooziedze: braadworst sooziedze: worst sooziedzeken: braadworstje sos: socialist sourze: deken sourzeken: dekentje sparadra: kleefverband speelvwajoudze: ontspanningsreis speelvwajoudzeken: ontspanningsreisje speen: aambei speen: hemorroïden speesjoêl: bijzonder speesjoêl: ongemeen speesjoêl: raar spei: spui aan vijver spèi: afdamming spèi: dam spèiken: afdamminetje spèk: karamel spèk: snoep spèksken: karamelletje spèksken: snoepje spètse vort: rot spètsenat: doornat spiêkselbak: spuwbakje spiêkselen: spuwen spiênekoupbosele: ragebol spiênekoupbosele: spinnenweb spiênekoupboselken: spinnenwebtje spiênekoupe: spin spiênekoupken: spinnetje spiênekoupnète: spinstoffer spijteg: jammer spijteg genoeg: helaas spleete: gleuf spleetsen: gleufje splijt tanden: gespleten tanden spoêsemen: kaften sponsstien: puimsteen spouën: braken spouën: kotsen spouën: overgeven spriet: gulp spriet: smal driehoekig perceel spriet: voelhoorn sprietsen: gulpje sprietsen: smal driehoekig perceeltje sprietsen: voelhoorntje sprokelmoond: februari spuêk: deugnietje spuêk: kind, levendig spuêk: persoon, onuitstaanbaar spuêksken: deugnietje spuêksken: kindje, levendig spuêksken: persoontje, onuitstaanbaar stam: stengel stamenee: café
stamenee: herberg stameneeken: cafeetje stameneeken: herbergje stamienee: kroeg stamieneeken: kroegje stamken: stengeltje stampen: bonzen stampere: lolly stamperken: lolly'tje stampkot: olieslagmolen stamvoêdere: aartsvader standvasteg: voortdurend stede: een terrein van een zekere oppervlakte stede: een terrein waarop een landbouwbedrijf stond, staat of kan staan stede: soms een terrein van een zekere oppervlakte, terrein waarop een landbouwbedrijf stond, staat of kan staan steeke: prik steekelbeeze: kruisbes steekelboortsen: stekelbaars steekelvèrken: egel steekelvèrken: everzwijn steekelvèrken: persoon met rechstaande haren steekelvèrken: persoon met rechtstaande haren steekelvèrksken: everzwijntje steekelvèrksken: persoontje met rechtstaande haar steeken: streken steekere: graat steekere: visgraat steekerken: graatje steekezot: getikt steekkère: handkar steeksken: prikje steekveuële: boomvalk steeman: stedeling steenkboze: persoon, niet-frisse steenkbozeken: persoontje, niet-fris steenkere: afrikaan steenkere: kind steenkerken: afrikaantje steenkerken: kindje steevrèië: stedelinge stèite biêste: persoon, vranke stèite muile: persoon, vranke stèk: insektenbeet stèk: prik sték van 'ne fluitenier: wespensteek stèksken: insektenbeetje stèksken: lucifer stèksken: prikje stèpmasiene: naaimachine stèpmasiensen: naaimachinetje stèrke peet: man, sterke stèrtbiên: stuitbeen stichel: houten overstapje als toegang tot een omheind terrein stichel: stenen overstap als toegang tot een omheind terrein stiêk: vrouw stiêk grond: perceel stiêk land: perceel stiêk stront: persoon, waardeloze stiêkere: zelfklever stiêkerken: zelfklevertje stiêksken: vrouwtje stiel: vak stiêlekes oên: langzamerhand stielkènèse: vakmanschap stielman: vaklui stielman: vakman stieloo: balpen
stielooken: balpentje stiêneezele: aartsdommerik stiêneezeliêne: aartsdommerike stiêneezelken: aartsdommerikje stiêngruis: gravel stiensen: pit stijf: strak stijf van de kèie: koude stijl: omheiningspaal stijlken: omheiningspaaltje stijve: vrouw, niet-lenige stijveken: persoontje, niet-lenig stijveken: vrouwtje, niet-lenig stijven: penis in erectie stijven: persoon, niet-lenige stoefen: bluffen stoefen: opscheppen stoefen: pochen stoefen: pronken stoefen: snoeven stoefere: bluffer stoefere: snoever stoeferken: bluffertje stoeferken: snoeverje stoeferken: zakdoekje stoêk: omheiningspaal stoêksken: omheiningspaaltje stoelken: bagagedrager stoêrleenks: zonder verpinken stoêrleens kijken: staren stofklode: poetskatoen stofklode: stofdoek stofklodeken: stofdoekje stoofhèit: brandhout stoofken: kacheltje stooken: aanzetten stoove: kachel stooverije: stoofvlees stortbad: douche stortbuië: plensbui stortbuiken: plensbuitje stortvloêë: plensbui stortvloêë: stortbui stortvloêske: plensbuitje stortvloêske: stortbuitje stoudze: etage stoudze: verdieping stoudzeken: verdiepingje stoum: dom stoum kieken: persoon, domme stoume giête: vrouw, domme stoume goele: vrouw, domme stoume kluêt: man, domme stoume koe: vrouw, domme stoumeleenks: stom stoumeleenks: zonder spreken stoumeleenksen ambacht: zwijgend handelen stoupsele: kurk stoupselken: kurkje stourze: overgordijn stourzeken: overgordijntje straafe geeven: straf stramijn: groentenvergiet stramijn: vergiet stramijn: zeef stramijnsen: vergietje stramijnsen: zeeftje stratelin: straatje
straven dreupele: sterke borrel straven toebak: moeilijk streepe: scheiding streepe: strook streepken: scheidingje streubriefken: strooibiljet striêl: insektenbeet striêlen: aaien striêlen: steken striêlen: streken striêlken: insektenbeetje strijën: gelijk willen hebben strijën: redetwisten strijken: afpersen Strijpestruitsen: Ledebergstraat stroelen: wateren (vrouw) stroênt: drek stroênt: drol stroênt: faecaliên stroênt: poep stroêntgat: kind stroêntgèitsen: kindje stroêntmadam: vrouw van weinig betekenis stroêntmadameken: vrouwtje van weinig beteken is stroêntvlieë: mestkever stroêntzat: stomdronken stroêtbraake: persoon die veel uithuizig is stroêtbraake: straatloopster stroêtbraake: straatloper stroêtbraake: vrouw die veel uithuizig is stroêtbraaksken: persoontje die veel uithuizig is stroêtbraaksken: straatloopstertje stroêtbraaksken: straatlopertje stroêtbraaksken: vrouwtje die veel uithuizig is stroêtluêpere: persoon die nooit thuis is stroêtluêperken: persoontje die nooit thuis is stroêtluêpstere: vrouw die nooit thuis is stroêtluêpsterken: vrouwtje die nooit thuis is stroêtvoêëre: straatbezem stront konte: meisje, dom strontmadam: chichidame strontmadam: vrouw, opzichtige strontmadameken: vrouwtje, opzichtig strontmadamken: chichidametje strontwijf: vrouw strontwijveken: vrouwtje stroonsen: drolletje stroonsen: poepje struêpen: geld afdoen struik: heester stuik: korenhok stuiken: in hokken bijeen zetten stuikroote: stuikbed stuikrootsen: stuikbedje stuiven: stuiven stuk: perceel akkerland stuurs: nors subiet: dadelijk subiet: onmiddelijk subiet: onmiddellijk suikerbetroêve: suikerbiet suikernoonkel: erfoom suikernoonkel: oom suikernoonkelken: erfoompje suikertante: erftante suikertanteken: erftantetje sukelèse: stumperd sukelèsken: stumperdje
sukeliêre: stumperd sukeliêre: sukkel sukeliêrken: stumperdje suurkele: zuring swalm: damp swanjeeren: verzorgen swèns: ondertussen swèns: terwijl swers: dwars swiêsen: dwars swiêsen deure: doormidden swiete: bruidsstoet swietsen: bruidsstoetje 't achtersteveuren: omgekeerd 't doot: juist 't halvend van de moond : maand 't huêpe: te samen 't iên of 't andere: ander 't iêrste, 't bèste: eerste 't stoelken van mijne veeloo : bagagedrager taase: bakkie taase: kop taasken: kopje tabloo: schakelbord tabord: nachtkleed tabord: slaapkleed tabordsen: nachtkleedje tabordsen: slaapkleedje taluêre: bord taluêrken: bordje tanden kuisen: tanden poetsen tandwiel: tandwiel tandwielken: tandwieltje tandziêpe: tandpasta tantafiêren: bluf tante noneken: tante non tantiest: tandarts tapken: zetpil tasten: stapelen te kort doen: benadelen te miêren: midden te spiênen zèten: niet komen opdagen te voete: te voet te wiêk zèten: in de week zetten teeën: à teeën: dichtbij teeên de duêd strijën: redetwisten teeën hèien: stuiten teeën iên: in strijd met teeën koumen: ontmoeten teeën koumen: tegemoet komen teeën mekanders oupzèten: opzetten teeëngoeste: degout teeënwèrken: dwarsliggen teeënwèrkere: dwarsligger teeënwèrkerken: dwarsliggertje teeënwèrkstere: dwarsligster teeënwèrksterken: dwarsligstertje teeëslag: pech teefken: kattinnetje teenële: brandnetel teenële: netel teenëlken: brandneteltje teenëlken: neteltje teepele: borsttepel teepelken: borsttepeltje teeve: kattin tegoêre: samen
tèiferen: traag beslissen tèiferiêre: twijfelaar tèiferiêrken: twijfelaartje tèinzelen: nazeggen tèmbere: postzegel tèmperen: aanlaten ten doot: niet juist tènden: radeloos tènden de wiêreld: uithoek teniêlspeelen: acteren tènturjot: jodiumtinctuur tenwoêre: tenzij ter sproêke breenën: aankaarten tèraasken: verandaatje tèras: veranda tèrasier: grondwerker tèriel: slakkenberg tèrt: trede tèrten: stappen tèrten: trappen tèrtsen: tredetje tète: borsttepel tète: tepel tèteken: borsttepeltje tèteken: tepeltje tètenkaboês: beha tètenkaboêsken: behaatje theemuus: thijm thuuns: dan tichelrie: steenbakkerij tichelsteen: baksteen tiêk: aardworm tiêk: pier tiêk: regenworm tiêk: worm tiêksken: piertje tiêksken: regenwormpje tiêksken: wormpje tiênen uitkuisen: vluchten tiep: type tiêpzak: puntzak tiêpzaksken: puntzakje tiêr: zwak tiêre schijtere: persoon, zwakke tiêreenë: tuberculose tierète: rits tierèteken: ritsje tierijntsen: sijsje tierlantijnsen: smoesje tiêrleenk: dobbelsteen tiêrleenksken: dobbelsteentje tietèi: ei tietèiken: eitje tietenèiken: ei tijd verschijten: tijd verspillen tijdens: gedurende tijdsen: korte periode tijferiêre: slechte eter tijferiêre: treuzelaar tijferiêrken: slecht etertje tijferiêrken: treuzelaartje tijferiêrstere: treuzelaarster tijferiêrsterken: treuzelaarstertje tjèin: eigenaardig toch: doch toch: echter toch: immers toeënespèle: veiligheidsspeld
toeënespèleken: veiligheidsspeldetje toekoeken: afkalven toekoeken: ineenstorten toekoeken: toeslibben toekoeken: toesmakken toekoumen: aankomen toekoumstege: aanstaande toekoumstegen: aanstaande toep: haardot toepken: haardotje toernavies: schroevendraaier toesmaken: afkalven toesmaken: ineenstorten toesmaken: toeslibben toesmijten: dichtgooien toestuiken: aankomen toestuiken: onverwachts toekomen toêt fleus: tot straks toêt iên: tot in toêt nou toe: tot op heden toêt oên: tot aan toêt woêr: tot waar toetere: hoorn toetere: ijshoorn toêteren: babbelen toêteren: zwetsen toêteriêre: babbelaar toêteriêrken: babbelaartje toêteriêrstere: babbelaarster toêteriêrsterken: babbelaarstertje toeterken: hoorntje toeterken: ijshoorntje toets: duw toetseken: duwtje toetsen: aanraken tolk: aardkluit toote: aangezicht toote: gelaat toote: gezicht toote: mond toote: tuit toote van ne muêr: tuit van een waterketel tootentrèkere: huichelaar tootentrèkere: zuurtje tootentrèkerken: huichelaartje tootentrèkstere: huichelaarster tootentrèksterken: huichelaarstertje tootsen: aangezichtje tootsen: gelaatje tootsen: gezichtje tootsen: mondje tootsen: tuitje tor doen: benadelen torpeedoo: naafversnelling toup: spits toup: tol toupken: toltje tramaar: landloper tramaarken: landlopertje tramaarstere: landloopster tramaarsterken: landloopstertje trampelen: huppelen trampelen: manken trante: zanniker trante: zeurkous trante: zeurkous tranteken: zannikertje tranteken: zeurkousje
tranten: zeuren trapsteen: hardsteen trapsteen: stoepsteen travooman: bouwvakker travoospoê: spade van grondbewerker treeme: boom (kar) treemele: zeef treemelen: zeven treemelken: zeeftje treezeken: prinsessenboon treezeken: sperzieboon trèi: huwelijk trèiboekee: trouwruiker trèiboekeetsen: trouwruikertje trèifeestsen: bruiloftje trèifiêste: bruiloft trèk: ruk tréken: tochten trèken oup: gelijken op trèkijzere: magneet trèkijzerken: magneetje trèksken: rukje treunke: knotwilg treute: vrouw die zannikt treutselen: slenteren treutselen: treuzelen treutselen: weifelen treutsen: vrouwtje trieëeren: sorteren triene: trut triene mie: vrouwtje trieneken: trutje triep: pens triep: worst triepken: worstje trieportur: bakfiets trieporturken: bakfietsje trijteren: uitdagen trijteriêre: uitdager trijteriêrken: uitdagertje trijteriêstere: uitdaagster trijteriêsterken: uitdaagstertje troée: doorgang, b.v. in een kouterhaag troêën apostele: persoon, trage troêg: langzaam troep: groep troep: leger troepken: groepje troetelnoom: koosnaam trot: modder trot uêën: waterige ogen trotienète: autoped trotienètsen: autopedje truk: tocht truksken: tochtje trunte: persoon die vlug weent trunte: treuzelaar trunte: treuzelaarster trunte: vrouw die vlug weent trunteken: persoontje die vlug weent trunteken: treuzelaarstertje trunteken: treuzelaartje trunteken: vrouwtje die vlug weent tsiep: kletspraat tsiepmuile: schreier tsiepmuilken: schreiertje tsoe: varken tuêveren: goochelen
tuêveren: toveren tuêveriêre: goochelaar tuêveriêrke: goochelaartje tuêveriêrstere: goochelaarster tuêveriêrsterken: goochelaarstertje tuimelen: omvervallen tuimelpèrte: koprol tuimelpèrte moêken: koprollen tuite: bobijn tuite: klos tuite: vrouw, dwaze tuite goêren: klos garen tuiteluêze: sering tuitsen: bobijntje tuitsen: klosje tuitsespap: aardappelpap ture: muts tureken: mutsje turen: aandurven tuuk: hot tuuk: rechts tuurlewiet: dwazerik tuurlewiete: dwaze tuurlewietsen: dwazerikje tuurlewietsen: dwazetje tuurlewuut: halve gare tuurlewuut: lawaaimaker tuurlewuute: halve gare tuurlewuute: lawaaimaakster tuurlewuuteken: halve garentje tuurlewuutsen: halve garentje tuut: tip tuut: uitsteeksel tuute: fopspeen tuute: speen tuuteken: fopspeentje tuuteken: speentje tuutsen: tipje tuutsen: uitsteekseltje twalsieree: wasdoek twèsen: misschien twieènvijftiegen: patience twieweunste: dubbel woonst twijfelen: aarzelen twijfeliêre: smal bed twijfeliêre: weifelaar twijfeliêrken: smal bedje twijfeliêrstere: weifelaarster twijn: garen Tzeef: Jozef tziep: flauwe mop tziep: zever tzwiêsen deure: dwars door uêën oopentrèken: ogen openen uêënbliêksken: poosje uêgmiêstere: oogarts uêgscheele: ooglid uêgstmoond: augustus uêgstmoond: oogstmaand uêk: eveneens uêrebiêste: oorworm uêrreenk: oorbel uêrreenksken: oorbelletje uitbleenken: schitteren uitbouldeenë: afspanning uitboulden: afspannen uitdoen: rooien uitdreenken: leegdrinken
uitgenoomen: behalve uitgoên: uitstappen uitgoên: weggaan uitgoêndere: promeneur uitgoênstere: promeneur uithèiën: volharden uithoonëren: verhongeren uitkaapen: uithakken uitkijken noêr: uitkijken naar uitkoumen: lente uitmoêken: uitkafferen uitoêsemen: uitademen uitpiêken: uit het ei komen uitroeën: uitkappen uitschieten: kiemen van zaad uitschijten: belachelijk maken uitschijten: uitlachen uitslèdzen: uitsloffen uitsleeren: uitglijden uitsloêën: oppervlakkig spreken uitsteeken: aanrichten uitvènden: er iets op vinden uitzien gelijk: gelijken op upere: hooiberg uperste: zolder ure van poolisie: slaaptijd usele: hangweegschaal uselken: hangweegschaaltje Uutsfèrtegèm: Godveerdegem vaas: nekwervel vael: dal vael: vallei vaerweg: rijweg vakanse: verlof vakschoole: technische school valboulde: slagboom valeenë: verkoudheid valeensken: verkoudheidje valende stère: meteoriet valoêvend: schemering valsche: valsaarde valschoêrd: gluiper valse: gluipster valse teeve: vrouw, valse van ale soorten: allerhande van ales: allerlei van buiten: voor de vuist van de morend: deze morgen van de nèst tot den ènde: einde van de noene: middag van de veurnoene: voormiddag van den alf geleed: verdwalen op een nochtans welbekende weg van den alf geliêt zijn: verdwalen op een nochtans welbekende weg van gedoên: onthutst van 't begiên tot den èinde : volledig van ter veuren: alvorens van ze leeven: eens van ze leven niet: nooit van zuê gèi: zodra vanachter: achteraan vanbiênen: binnenin vandevuêren: actief vandevuêren: ijverig vandoen: nodig vanèiënst: natuurlijk vanèiënst: vanzelfsprekend vanoênder: onderaan vanoênderiên : onderin
vantijd: soms vastebènden: knevelen vastedrouën: aandraaien vaziêne: zinnens veel te gruêt: veel te groot veele: ettelijke veeloo: fiets veelooband: fietsband veeloobèle: fietsbel veelookeeteenë: fietsketting veeloomootoo: bromfiets veeloomootootsen: bromfietsje veelootsen: fietsje veeloozak: fietstas vèint: echtgenoot vèint: gecastreerde ezel vèint: kerel vèint: man vèintsen: echtgenootje vèintsen: gecastreerd ezeltje vèintsen: kereltje vèintsen: mannetje vèite: ettervorming aan vinger toppen vèl: huid veld: akkerlandcomplex, jonger dan de kouters en ontstaan door ontginning van heide en moeras veldeken: vaak omhaagd, perceel akkerland vèlziekte: huidziekte venijneg: pinnig vènstere: vensterraam vènsterken: vensterraampje verandereenë: menstruatie verapen: accelereren verapen: versnellen verasuureerd: vrijpostig verbeetereensgestichte: tuchtschool verbeetereensschoole: tuchtschool verbeetereensschoole: verbeteringsgesticht verde: op afstand gelegen verde: vrede, na een betwisting plechtig aan een eigenaar toegekend verdeemeleeren: verwaarlozen vèrderdoen: voortdoen verdoen: verdoen verdoen: verkorven verèkskuzeeren: verontschuldigen vereus: pullover vereus: trui vereusken: pullovertje vereusken: truitje vergeeven: vergeven vergèf: gif vergiêseenë: abuis vergiet: groentenzeef verheemelste: gehemelte verhïênderen: voorkomen vèrken: zwijn vèrkeskode: varkensstaart vèrkeskodeken: varkensstaartje vèrkesmort: neerhofstraat verkiêrd: abuis verkiêrd: abusief vèrksken: zwijntje verlèten: tijd verliezen verloêten: afgelegen verloêten kènd: gerechtskind verluiërd: verward vermuêsen: verspillen verneenëlezeeren: verwaarlozen verneengliezeeren: verwaarlozen
veroêën: klikken veroet: ijverig veroet: super actief veroete: vrouw, ijverige veroetenen: persoon, ijverige veroumpelen: kreuken verpachten: verhuren verre: op afstand gelegen verre: vrede, na een betwisting plechtig aan een eigenaar toegekend verschiêlend: verscheiden verschiêlende: allerhande verschiêlende: allerlei verschijten: verspillen verschot: lumbago verschot: spit verschutsen: schrikken verschutzen: verschrikken versmachten: verstikken versmeuren: verdrinken verstoên: snappen verstoupeenë: constipatie verstreugd: afwezig verwijtnoom: bijnaam verwijtnoom: spotnaam verwijtnoomken: bijnaampje verwijtnoomken: spotnaampje verwoênderd: verbaasd verwoêndereenë: verbazing verwoêndereensken: verbazinetje verzeekereenë: assurantie verzènden: wegsturen verzèt: derailleur verzèt: ontspanning verzijp: vergiet verzijpken: vergietje vèt: dik vètboleken: cyste vète groênd: humusrijke aarde vèten: dikken vèthul: gras rond koeienvlaai vetrèk: gemak vetuure: kinderwagen vetuure: rijtuig vetuure: wagen vetuurken: kinderwagentje vetuurken: rijtuigje vetuurken: wagentje vètzak: dikkerd vètzak: man, corpulente vètzak: man, vuile vètzaksken: dikkerdje vètzaksken: mannetje, corpulent vètzaksken: mannetje, vuil veuël zoênder koup: blinde vink veuëlen: geslachtsgemeenschap hebben veuëlpiek: dartsspel veur: à veur: teneinde veur: ter attentie van veur da: alvorens veur den dag èr mee: voor de dag ermee veur goed: definitief veur 't geval da: voor het geval dat veur zijn goed: welzijn veur zoovère: voor zover veurda: aleer veurda: vooraleer veurgoed: voorgoed
veurnoene: voormiddag veurstèl: aanbod veuruit: voorwaarts veus: wijs veusken: kenwijsje veusken: liedje videeken: vol-au-vent vier in den buik: darmkanker vierduimere: oogstwagen vierschaar: plaats in open lucht waar recht gesproken werd vies: boos vies: eigenaardig vies: groezelig vies: misnoegd vies: smerig vies: streng vies: vuil vies petrèt: meisje, moeilijk viêsnète: net viêsnèteken: netje viêswijf: praatzieke vrouw viêswijf: vrouw, onvriendelijke viêswijfken: vrouwtje, onvriendelijk viêswijveken: praatziek vrouwtje vietriene: etalage vievan: leve vieze kalant: persoon, eigenaardige vieze koênte: vrouw, slechtgezinde vieze triene: vrouw, vuile vieze vuiloêrd: persoon, vuile viezoonk: nerts vijën achter Poêsen: laattijdige handeling vijver: handgegraven waterplas vijze: bout vijzeken: boutje vlakaaf: onbedekt vleck: groep woningen groter dan een dorp, maar kleiner dan een stad vlieënbèit: vlinder vlieënbèitsen: vlindertje vlieënd nootflesijn: gewrichtsreumatiek vlieënd schijt: buikloop vlieëndschijt: diarree vliegplèin: aerodroom vliegplèin: vlieghaven vliegplèinsen: aerodroompje vliegscheete: vliegenpoep vliegscheetsen: vliegenpoepje vliender: vlier vlijtige bie: vrouw, vlijtige vloey: waar het water snel naar beneden vloeit vodeman: persoon, onbetrouwbare vodemaneken: persoontje, onbetrouwbaar vodemarsènk: voddenboer vodemarsènkster: voddenboeri vodevrèië: vrouw, onbetrouwbare vodevrèiken: vrouwtje, onbetrouwbaar voêk: slaap voer: vracht voetbaliest: voetballer voetbalieste: voetbalster voetbaliesteken: voetballertje voetsesploeg: eenscharige ploeg volgens: naar volgens: naargelang voondzen: smeulen voonke: mep voonksken: mepje voore: bilspleet
voore: gleuf voore: greppel voore: ploegsnede voore: spleet voore: akkerperceel voore van mijn gat: bilspleet voorken: bilspleetje voorken: gleufje voorken: greppeltje voorken: spleetje vort: rot vorten: rotten vortzak: vuilerik vrèië: echtgenote vrèië: koningin (kaartspel) vrèiënzot: vrouwengek vrèiënzoutsen: vrouwengekje vrèiken: meisje vrèimèns: vrouw vrèk: gierigaard vrèksken: gierigaardje vrènde: vreemdelinge vrènden: vreemdeling vriêën smuik: smog vriendelijk: snoezig vriêselijk: geweldig vriesweere: vorst vrij van: vrij vrijhede: een uit een groter rechtsgebied afgezonderd terrein vrijhede: immuniteit vrijhede: onttrokken rechtsbedeling vruchtafdrijveenë: abortus vruchtafdrijven: aborteren vuêle: sluier vuêlken: sluiertje vuêrtkoumend: afkomstig vuil: afval vuil: groezelig vuil: onnet vuilblèk: stofblik vuile pitoe: man, vuile vuile prijë: vrouw die roddelt vuile proêt: vuilbekkerij vuile toonë: kwaadspreekster vuile torte: vrouw, onverzorgde vuilhuêp: afvalberg vuilkère: reinigingswagen vuilkère: vuilniswagen vuiloêrd: vuilbek vuiloêrd: vuilik vuldoeneenë: genoegdoening vuldoeneenë: genoegen vuldoeneensken: genoegdoeninetje vule mèlk: volle melk vule zoomere: zomer vulen bord: baard vurke: hooivork vuschuêt: schort vuschuutsen: schortje vust: nok vustpaane: nokpan vwajazur: postduif vwajazur: reisduif vwajazur: reiziger vwajazur: vertegenwoordiger vwajoudze: reis vwajoudzeken: reisje vwala: ziedaar
vwala: zo is het wa betrèfd: betrefd wablieft: pardon wachtboom: grensboom wachtelboom: jeneverbesstruik wakiên: welk wal: gracht wal: kunstmatige heuvel waarop opperhof stond wal: omwalling walgelijk: onsmakelijk walmken: bundel uitgeschud dekstro walmken: bundel uitgeschud dekstroo wane: mand ( zuiveren koren) wane: vrouw wane: vrouw, slordige wane: wanmand wane: zeef waneken: vrouwtje waneken: vrouwtje, slordig waneken: zeeftje wante: handschoen wantemoêkere: handschoenmaker wantemoêkstere: handschoenmaakster warande: diergaarde warande: jachtterrein warande: lusthof warande: visvijver wasdroêd: droogkoord wasdroêd: drooglijn wasdroêd: waslijn wasdroodsen: droogkoordje wasdroodsen: drooglijntje washuis: wasplaats wassen beeld: wassen beeld wasson hofum: nederzetting bij de hoeve van Wasso wasspèle: wasknijper watering: afwatering eventueel leidend naar een waterplas wateringe: afwatering, sloot, plaats waar men het vee watert of drenkt, wed watten: pardon watten: watblieft wazède: pardon wazède: watblieft wede: graasland, vaak hoger gelegen dan de hooilanden weegsken: padje (weg) weer: terug weerbos: weerborstel weers: dwars weerzien: terugzien weesee: toilet weeseeken: toiletje weeseemadam: toiletdame weeseemadameken: toiletdametje weezeken: aangezichtje weezeken: gelaatje weezeken: gezichtje weezen: aangezicht weezen: gelaat weezen: gezicht weezen: inzicht weezen: werkelijkheid weide: graasland, vaak hoger gelegen dan de hooilanden wèifele: blaar wèifele: gezwel wèifelken: blaartje wèifelken: gezwelletje wèintsen: handschoentje wèndmeuleken: persoontje, onstandvastig wèndmeulen: persoon, onstandvastige -
wèndpoken: waterpokken wèndsen: buikwindje wèndsen: scheet wèndsen: scheetje wérf: bouwplaats wérfken: bouwplaatsje wèrk: baantje wèrk: karwei wèrk: werf wèrkelijk: inderdaad wèrken: zetten wèrkkliêren: werkkledij wèrkman: arbeider wèrkmanshuis: arbeiderswoning wèrkmanshuizeken: arbeiderswoninkje wèrkpluitse: atelier wèrkpluitseken: ateliertje wèrkzoêm: naarstig wèrkzoêm: vlijtig wèrpen: gooien werregaren: iemand die alles in de war brengt werregaren: iemand die rusteloos is en niet kan stilzitten werregaren: verward garen wers: dwars wèten: scherp maken wetstiên: stenen strekel wetstiênsen: stenen strekeltje wiêën: grazen wiêg: pad (weg) wiêgbèrgen: bergen wiêggoên: uitstappen wiêgkètsen: weglopen wiêgmoêken: wegkomen wiêgsteeken: bergen wiêgzènden: versturen wiëgzijn: weggaan wiêld kenijn: wild konijn wiêld vèrken: everzwijn wielewou: persoon, niet-ernstige wielewouë: vrouw, niet-ernstige wielewouken: persoontje, niet-ernstig wielewouken: vrouwtje, niet-ernstig wiênde: lier wiêndgat: opening waar tocht doorkomt wiêndgèitsen: openingje waar tocht doorkomt wiens: van wie wiêp: prik wiêp: steek wiêpelgat: persoon, niet-rustige wiêpelgat: vrouw, niet-rustige wiêpelgèitsen: persoontje, niet-rustig wiêpelgèitsen: vrouwtje, niet-rustig wiêpelpèirsen: wippelstoeltje wiêpelpèrd: schommelpaard wiêpelpèrd: schommelstoel wiêpelpèrd: wippelstoel wiêpelpèrdsen: schommelpaardje wiêpelpèrdsen: schommelstoeltje wiepen: steken wiêpken: prikje wiêpken: steekje wieplawou: losbol wieplawou: persoon, niet-ernstige wieplawouë: losbol wieplawouë: vrouw, niet-ernstige wieplawouken: losbolletje wieplawouken: persoontje, niet-ernstig wieplawouken: vrouwtje, niet-ernstig -
wiêre: eelt wiêre: knoest wiêre: kwast wiêreld: aarde wiêren: verdedigen wiêrken: kwastje wiêt bruêd: wit brood wieteken: witbier wiêten: gokken wiêten: wedden wiêtentriep: witteworst Wietsen zen Tieste: Louis wiêzekènd: wees wiêzekiendsen: weesje wijd: breed wijf: mevrouw wijf: vrouw wijmenier: plaats waar teenwilg groeit wijnmoond: oktober wijveken: mevrouwtje wijveken: vrouwtje wijvezot: vrouwengek wijvezoutsen: vrouwengekje wijwater: drenkplaats voor dieren inz. paarden wijwater: waadplaats wijwater: wed wijzen: tonen wild: wild wilde biêste: persoon, ruwe winkel: hoek winkel: winkel wit van èi: eiwit wit van 't èi: eiwit witte koup: witharig woêfelëeteenë: kennismaking (ouders verloofden) woêrdeur: waardoor woêrnoêrtoe: waarheen woêrschijnlijk: denkelijk woêterapele: Jacquês Lebel woêterfleuruus: borstvliesontsteking woêterfleuruus: pleuritis woêtergale: maagoprisping woêterkieken: persoon, natte woêterkieken: waterhoen woêterkieksken: persoontje, nat woêterkieksken: waterhoentje woêterlandere: traan woêterlanderken: traantje woêterzak: wateraardappel woêterzone: regenzonnetje worm: hitsig wriê kèid: ijskoud wriê rijke: steenrijk wriê(d): beestachtig wriê(d): bijzonder wriê(d): deerlijk wriê(d): erg wriê(d): geweldig wriê(d): kei wriê(d): verrekt wriê(d): verrekt wriê(d): vreselijk wriê(d): zeer wriêë: vrouw, speciale wriêë kèië: geweldige koude wriêën: persoon, speciale wriêken: persoontje, speciaal wroeten: zwoegen
wroetere: klungelaar wroetere: persoon die zich afsloofd wroeterken: klungelaartje wroeterken: persoontje die zich afsloofd wroetstere: klungelaarster wroetstere: vrouw die zich afsloofd wroetsterken: klungelaarstertje wroetsterken: vrouwtje die zich afsloofd wuiteken: losbolletje wuiteken: onnozelaartje wuiten: losbol wuiten: man, dwaze wuiten: onnozelaar wuitsen: dwazerikje wuitsen: dwazetje wulne sourze: wollen deken wurme: aas wurme: zwarte puntjes wute: dwaze wuten: dwazerik zaan: hoor zaate: bakkie zaate: kop zaate: tas zaate kaafee: kop koffie zaatsen: kopje zaberen: druilregenen zaberen: lichtjes regenen zacht: gaar zakos: handtas zakosken: handtastje zaloesgord: nijdigaard zaloesgorde: nijdigaard zaloesgordeken: nijdigaardje zanète: homo zante: kleine bundel korenaren zante: velg zapreeëne: druilregen zat: beschonken zat: dronken zatlap: dronkaard zatlapken: dronkaardje zeeker(s): alleszins zeeker(s): gewis zèën: zeggen zeenëlen: tintelen zeenuuwpeesken: persoontje, zenuwachtig zeenuuwpeeze: persoon, zenuwachtige zeevenuêë: bloedzweer zèg: zeg zèitsen: tasje zèlde: gelijk zèldzoêm: schaars zèlfde waten: eender wat zendarm: rijkswachter zendarmerie: rijkswacht zeneeren: hinderen zenoêse: hinder zenoêse: last zenoêse: ongemak zenoêsken: ongemakje zenuivergarde: accijnsbeambte zenuivergarde: accijnscontrolleur zenuiverneuze: rode neus zèpe: goot zèpe: riool zèpken: gootje zèpken: riooltje
zèten: scherpen zèten: wieden zeupe: slok zeupken: slokje zeuren: niet eerlijk zijn zeuren: spieken zeuren: valsspelen zeurzak: bedrieger zeurzak: bedriegster zeurzaksken: bedriegertje ziê rèitsen: Guinees biggetje ziêbere: beuzelpraat ziêbere: speeksel ziêberen: kwijlen ziêberen: zeuren ziêberiêre: zeurkous ziêberiêrken: zeurkousje ziêberkèise: zeveraarster ziêberkèisken: zeveraarstertje ziêberlap: morsdoek ziêberlap: slab ziêberlapken: slabje ziêke: beer (dieren) ziêke: gier ziêke: mestvocht ziêke: urine ziêken: plassen ziêken: urineren ziêken: wateren ziêkere: persoon, onbenullige ziêkere: zanniker ziêkere: zeurkous ziêkere: zeveraar ziêkerken: persoontje, onbenullig ziêkerken: zannikertje ziêkerken: zeurkousje ziêkerken: zeveraartje ziêkkère: beerwagen ziêkkuipe: beerton ziêkleepele: beerlepel ziêkpoompe: beerpomp ziêkpute: beerput ziêkroerdere: beerroeder ziêkschootele: beerlepel ziêkstere: vrouw, onbenullige ziêksterken: vrouwtje, onbenullig ziêkstiêk: beerkar ziêktiêle: kind ziêktiêle: kind dat veel watert ziêktiêlken: kindje ziêktiêlken: kindje (dat veel watert) ziêl: reep ziêldrouëre: touwdraaier ziêldroustere: touwdraaister zielee: vest zielee: wambuis zielee zoênder mèiën: debardeur zieleeken: debardeurtje zieleeken: vestje ziêlken: reepje ziêm: honing ziêmbeeze: honingbes ziêmlap: zeem ziêmvèl: zeem ziêmvèl: zeemlap ziêmvèleken: zeemlapje ziêr: snel ziêr: vlug
ziêrate: cavia ziêre: pijn ziêrèitsen: caviaatje ziêslèds: rubberen pantoffel ziêslèds: strandslipper ziêslèdsken: rubberen pantoffeltje ziêslèdzeken: strandslippertje ziêvere: onzin ziêvere: speeksel ziêveren: sabberen ziêveren: zabberen ziêveren: zeuren ziêveriêre: zeurkous ziêveriêrken: zeurkousje ziêverlap: slab ziêverlapken: slabje zij: zijdelings zijë: zijde zijn: wezen zijn muile hèiën: zwijgen zijn schoenen bleenken : poetsen zijn toot hèiën: zwijgen zijne peere zien: moeilijk hebben zijne smoel hèiën: zwijgen zijne stèrt iêntrèken: terugdeinzen zijne voet oumsloêën: ontwrichten zijnen bek hèiën: zwijgen zijp: afwateringsgreppel zoêd: sperma zoêë: zanniker zoêë van ne vént: zaniker zoêë vènt: zanniker zoêë wijf: zannikster zoêën: zagen zoêën: zaniken zoêën: zeuren zoêgsken: zannikertje zoênder koumplemènten: gewoon zoênder oup hèiën: voortdurend zoênder verpeenken: zonder verpinken zoênder wèrk: werkeloos zoet: braaf zoete snee: gladde snede zoêvele: vet zand zoken: dergelijk zolder: zij zooas: naar zoomer huis: weekend verblijf zoomermoond: juni zot: boer, (kaartspel) zot: dwaas zot: dwaas zot: gek zot: gek zot: krankzinnig zot: krankzinnigen zot kieken: persoon, dwaze zot postuur: vrouw, dwaze zot wijf: vrouw, dwaze zote: dwaze zote kleenke: vrouw, dwaze zoteken: dwaasje zoteken: dwazetje zoteken: gekje zoten tieste: man, dwaze zotgat: meisje, speels zotgèitsen: meisje, speels zothuêfd: zwenkbaar voorwiel
zothuis: gekkenhuis zothuis: psychiatrisch instituut zuêgezèid: kwansuis zuipenat: doornat zule: dorpel zule: drempel zuleken: dorpeltje zuleken: drempeltje zurgen: zorgen zuumnastiek: turnen zuur: guur Zwaalme: Munkzwalm zwart kijkere: zwartgallig zwart moêken: verdacht maken zwarte beeze: cassis zwarte beeze: zwarte aalbes Zwarte Graacht: Arthur Scheirisstraat zwarte koup: zwartharige zwarte sniêë: misére zwartekalk: calcium cyanamide zwartekalk: cyaankali zwartekalk: cyanide zwarten triep: bloedworst zwee: spits zweehoek: geerakker zweenële: grote trekknuppel zwèlgen: slikken zwèmbroek: badpak zwèmbroeksken: badpakje zwèse: geer zwèse: geerakker zwijën: zwijgen zwolp èi : bedorven ei zwolp èi : persoon zonder karakter
Gezegden: aalvlug: ze zijn wriê rap aan zich binden: iemand rond zijn veenërs drouën aanblaffen: iemand zijnen neuze afbijten aandoening: ze zijn der van oêngedoên aangebrand: die farse was nog a oêngebrand aanharken: oupkuisen mee en broêke aanhouden: 'nen dief paken aanscherpen: hoêren van en zèisen aantrekken: oover zijn huêfd trèken aar: de kiênders roopen de oêren oup, die oup de kèitere zijn blijven liêën aardappel: as ter moêr giên woêterzaken zijn, bij de petoters aarde: we weunen op d'èrde aarden: ieverans nie keunen oêren abeel: 'nen abiêl ès ne wiêten poopelier abrupt: iên iêne kiêr afgebrooken achterklap: 'ne proêt achter ou gat hèin achterlijk: z' heet nie iên heur huêfd, moêr in heur gat achterlopen: d'horlooze luêpt achtere achterlopen: mijn horlooze goêt achtere achterste: z' heet ne wriêën koefrefor achteruit: ge moet trèken aan 't kerdiël oum achteruit te goen actief: hij ès van de vuêren actief: hij ès wriêd van de vuêren
adem: t' ènden oêsem zijn afgewezen: heure joonëne hee heur loêten ziêten afkomst: hij ès vergeetën van woêr dat hij vuêrtkoumt afwijzen: deur de mande valen afwijzing: hij hoo en uêgsken op heur, moêr zijnen hoêrink wiêldege nie broêën afzonderen: iën zijn hol kruipen ai: oewa, ge doe mij ziëre akelig: 't ès wriê gestèld alf: hij ès van den olf geliêd alles in orde ?: hoe goêt 't ? alsjeblieft: nèin, ès 't nou goed amputeren: z' hein zijn biên moeten afzèten angstig: hij ziêt mee de poepers angstig: mee en èi iên ou gat luêpen angstig: mee en èi in ou gat ziêten angstig: schau zijn van ou eiën schuive angstig: wij zijn wriê schou angstig: ze t' huêp nijpen angstig: ze zoêt mee de poepers angstig: zij és zuê schou as 'k wee nie wa angstzweet: hij zit mee de poepers appel: 'nen aapel builen arm: hèi te giên gèld ? arm: hij moest scharten oum toe te koumën arm: zijnen bruinen kan da nie trèken artsdom: ze zijn te doum oum hèlpen te donderen ze zoon vergeten te bliksemen avance: 't ès giên avance baard: hij hee zijn joonen oupgeeten baard: 'nen bord as e steekelvèrken baard: 'nen bord van vier doêën baas: z' heet de broek oên babbelen: zijne kwèbele nie keunen hèiën babbelen: zijne kwèbele stoê nie stiêle bakkebaard: èn hij koumt van Bruusele, zijn fabrieën zijn afgebrand bang: mee de poepers ziêten bankroet: ze zijn rute baren: z' heet nog moêr dzuust gekocht bazig: ze wiêlt altijd boêsken zijn bed: as den dokteur bèldege, èst hij agèi in zijnen nèst gekroopen bedevaart: iën mèi goên we beevorden noêr Kiêzere beestigheid: hij vergoêt van biêsteghijd beethebben: hij hee hèm vaste beethebben: 'ne kluêt aftrèken beetnemen: iemand en piêre stooven beetnemen: iemand ne kluêt uitdrouën beetnemen: iemand zijnen bord afdoen beetnemen: 'nen toer lapen beetnemen: toer lapen beetnemen: z' hèin hèm beet begraven: oup het kerkhof lèën bekeuren: hij hee ze ne kiêr goed oênder heur vijze gegeen
bekladden: iën iemand zijn zaken ziêten belazeren: iemand ne petoter stooven belazeren: iemand ne zak opgeeven belediging: hij ès rap gafronteerd belediging: iën zijn gat gebeeten zijn belediging: oup de tiênën tèrten belediging: oup iemans kape rijën belediging: oup iemans kape ziêten belediging: ze was in heur gat gepiêkt benadelen: iën iemands roopën schijten beregoed: 't ès wriê goed berisping: oênder zijn voeten geeven berisping: oênder zijn voeten krijën bes: g' hèit ruê, wiête èn zwarte beezen beschaamd: 'k bèn beschoumd in zijn pluitse beschuldigen: de pot verwijt de paane da ze zwart ès beslag: beslag lèën oup iemans doeneenë beslag: het beslag veur koekebaken te moêken besmetten: en valeenê betroupen bespreken: makanders nog wè goên klapen best: ze deed heur devuêren best doen: ge moet ou wiêren oup schoole best doen: hij ès van devuêren betalen: waniêr krijë 'k mij gèld? betoveren: de duuvels ziëten der oup betrouwbaar: hij és van goe volk betrouwbaar: iemand zijn abseluuse geeven zoênder biechten bevallen: heur woêtere es gebrooken bevuilen: hij moêktege hem vuil bewust: ze goên nog wè holder uên oopen trèken bewust zijn: z' ès 't bewust bewusteloos: van zijn zèlve valen bewustzijn: z' ès bij bewustzijn bewustzijn: z' ès bij heur zèlven geloumen bezit: 't ès van holder bezwijmen: hij ès van zijn zèlven gegoên bezwijmen: hij ès van zijne sies gegoên bijdehand: z' ès bij d'hand bijnaam: moonikaaze wiet, van fans, guide ganzen, mènse luêre èn miel kazon zijn bijnoomen bijten: meuzeeën, luizen èn vleuën bijten billenkoek: teeën e kènd zèën ze " 'k za ou ewa poepsuiker geeven" binder: de bènders paken en puête kuêren in holder rèchs hand, da ze toewrijven oup holdere knie èn lèën dienen band onder den bundel kuêren, da ze opgeroopt èin met doêren rèchts èn knuêpen hèm vaste. binnen wippen: 'ne kiêr ou huêfd biênën steeken binnen wippen: 'ne kiêr oune koup biênën steeken blaffen: 'nen hond baast blaten: e schoop blèt bleek: hij ès zuê bliêk as e loêken bleek zien: getroken uitzien bleekneuzig: ze ziet er moêr schijtachteeg uit blijven plakken: de leste man zijne zak opgeeven bloed: 't bloed kruip't noêder of de rok= 'n broere ès belanrijkere of 'n schuênbroere
bloeden: ze bloetege as e geslacht vèrken bloedserieus: ze zijn wriê serjeus bloei: d' apeliêrs stoên in vulen bloe bloei: iën de fleur van iemands leeven bloot: iemand zoênder e vèl oover zijn nuêze blozen: ze bleust gelijk en krieke bluffer: hij hee gruête kluêten bluffer: hij pèist da hij God, de voêdere, ès bluffer: z' hèin gruete manieren boer, (kaartspel): bij 't korten ès ne zot miêndere of en vrèië boezem: z' ès goed bestèld van uêren èn puêten boom: 'nen buêm bieën boos: hij ès zuê vies as 'ne katestront boos worden: oup zijne puêt speelen boterham: iet veur tusen den booterham boulevard: nog altijd zèën der "den boelvaar" oup de Muuseliestroête brand: brand kan uêk en oêntsteekeenê van het vél van ou weezen zijn bronstig: die zeug ès biëreg brutaal: frènke toot hein bunder: 'nen bundere ès 1,2298 ha. gruêt bunselen: vroeër wèrden de klijne kènders gebunseld communie: toêt veur den iêsten oorloog dee me oëns iêrste kemuune op 12 joêr cultivator: 'nen kuultivater ès en ijzeren eede, mee kroume tanden dader: hij hee de bootere gefrèt dagen verlengen: de doêën begiênen te lèinen dagwand: en dagwand ès hoênderd roeën of 30,74 a. daveren: hij doêvert van de kèië defloreren: hij hoo heur bloumeken afgepakt dicht bij: ze weundegen der mee holdere neuz oup dik: zij és zuê vèt as en slèke dobbelen: mee de tiêrleenën speelen doen: da 'ke da moe doen doen opmerken: ij, ziede mij niede doen weg gaan: moêkt da e wiêg zijt doener: 't zijn roêre doenders dom: den uil uithèinën dom: doum gebooren, zot gezooën, enuêzel gewiegd dom: hij ès te doum om hèlpen te doênderen, hij zoo vergeeten te bliêksemen dom: hij ès van ons Hiêre zijn sliêmste niet dom: hij és zuê doum as e kalf dom: hij és zuê doum as 'nen eezele dom: hij ès zuê doum as 't pèrd van Kristuus dom: hij stond te rusten mee 'ne zak van 100 kilo oup zijne ruêë dom: stoum gebooren en oênuêzel gewiegd dom: zij és zuê stoum as e kieken dondersteen: der ès nen doênderstiên gevalen op oêns oovekot dood: der uitzien as de duêd van Ieperen oup giêtepuêten dood: èin as me duêd zijn, groegt er gès oup onzen buik dood: zijn hèm duêd gevonden, zijn pijpe was uit doodmoe: 'k bèn diene ziêvere beu doof: hij és zue duêf as 'ne pot
doopsuiker: duêpsuikere ès den iêrste kak van een kientsen door: hij ès deur nat dorst: hij hoo altijd gruêten dust draad kwijt: ee, wa wildege'k nou zèën draaien: hij droudeg' hèm draaikever: Gezèle noemedege 'nen droukeevere e schrijverken draven: 't ès 't hof ten draaf, wie nie mee kan vliegt er aaf Driekoningen: mee drijkeuneenën goên we keunink loêpen driewielige kar: en drijwielkère heet e zothuêfd, woêr dat den boer kan oupzitten driftig: ge zoot er de muuren van amuêë luêpen dronkaard: hij heet hèm duêd gedroonken dronken: hij es zuê zat as e vèrken dronken: hij es zue zat as 'ne petotere dronken: hij es zuê zat as 'ne zwiêtsere dronken: hij hee e stiêk iên zijn kluêten druk maken: holder kase oup frèten dubbelen: hij bleeft ziêten duivel: hij ès van de duuvels bezeeten duivel: luêpt noêr den duuvele dupe zijn: oên zijnen rèkere hein duur: da kan mijnen bruinen nie trèken duur: 't za mij weer en noote kosten dwaas: de zot uithèinen dwaas: z' hee en vijze los dwazen: 't ès giênen zuusten een: iensen ès giensen eerste: den iêsten, den bèsten egoïstisch: hij ès gelijk Alèxandere: ales veur mij, niet veur 'nen anderen eigenaardig: 't ès 't iên èn 't andere einde wereld: zoo lèn as de boeren kloêën, de pasters vroêën en de wrèiën zoêën za de wiêreld nie vergoên eindelijk: anfèin, 't ès oupgelost ellende: z' ès van mizeere gestorven erfenis: joêren leeven van d' èrfnèse van iemand eten: 'k èi veel te veel geetën eten: 't eeten ès griêd eterniet: eeterniet bestoêt uit sement én asbèst ezelsdom: 't ès wriê doum fantaseren: hij es weer oên 't fantazeeren faut: hij hee ne gruête keemele geschooten feestdag: Alerzielen ès ne mèsdag fier: hij és zuê fiêr as 'ne pèi fietsen: mee de veeloo goên fietsen: mee de veeloo rijën flanel: flanèle ès en liêchte wulen stofe flauw: 't ès wriê flèi flodderen: de kiekens zijn oên 't floderen fluisteren: feezelen ès nie 't zèlde van fluisteren foefje: iemand en bloêze wijs moêken foto: hij hee g'huêrd dan der footoos van hèm in de vietriene stoên gaan slapen: iên zijnen nèst kruipen gaan slapen: iên zijnen tram kruipen
gapen: goopen as ne luezegord gaslamp: de gaslampe miêr oopen drouën gebak: e soesken ès rand gevuld mee slagroom èn sookoolaa gedaan: 'k èi 'kiêk da gedoên gedreven: hij ès verroet geen belemmering: 't gat schuêne hèin geen dommerik: ge moet hèm niet paken veur nen uil geen meer: ès ter giêne ne miêr? geen uitwegmeer: t' ènden zijn geheim: al moesten't de krouën 't uitbreenen geheim: der za giên giênen hoêne oover krouën gek: hij ès verzot oup gek: hij és zuê zot as en achterdeure gek: hij és zuê zot as en driêlnoote gek: hij és zuê zot as 'nen toup gekkenhuis: koumen hoëlen mee de wiête pèrden gelijk: pèizen da de gelijk hèit gelijk willen hebben: hij moe altijd den diêksten hèin gelijkenis: diênen klèinen ès zijn voêder gescheeten èn gespouën gelijkenis: èr en smeete van wiêg hèin gelijkenis: hij hee en hoêrken noêr zijn voêrken gelijkenis: hij heet en hoêrken noêr zijn voêdere gelijkenis met vader: 't ès ghiêl zij voedere, gespouën en gescheeten gelijkenis met vader: zijn voêdere gedroud èn gescheeten gelijktijgig: ge keunt giên twiê deenën te gelijk doen, de kloke luiën èn in de proosèse goên geluk: mee den hèlm gebooren geluk hebben: de moere en de rijëre van 't gèld hein gemakkelijk: iet doen zonder zijn gat oup t' hèfen gemakkelijk: rijmën én diêchten zoënder zijn gat oup 't hèfen gemakkelijk: 't goêt gelijk e fluitsen van 'ne sènt gemeenteraad: noêr da de gemiênteroêd beslooten hoot oum …. genieten: ge kunt er nog van genieten genieten: hij heet ervan genooten genoeg: der zijnen buik van vul èin gepast: z' ès hèm oên de kluêten gegooten gerechtskinderen: in Allerhèilegen was ter 'nen thuis veur verloêtën kènders geven: gegeevên ès gegooven geven: 'k heit gegeven gevoeg doen: 'ne kiêr goên woêr da de keuneenk te voete goêt gevoegd doen: en pèrse vère schijten gevoegdoen: kaken goêt veur baken gevoel: da kan ik oover mijn hèrte nie krijën gevolgd worden: iemand achter zijn kère hein gewaagde mop: da was en oêngebrande farse geweldig te werk gaan: ze goven buze gewoon worden: 't goêt zijn gat voêren gezicht: 'ne smoel hein oum stroênt oup te sorteeren gezondheid: oup de gezondhijd van de nuuën deeken, den hèiën was uêk giênen slèchten gierigaard: g' hèit biêsten van mènsen die ne frènk in twiêën zoon bijten gij niet: mijn uêre, meetsen glad: 't ès oum ou biênen te breeken
glas: e glas breekt as 't oup de groênd valt glas: woêr hoêlde g' holder holder gloêzen Godveerdegem: oup de die van Uutsvèrtegèm zèën ze de flierefluiters goedendag: èlk, nen goendag goedendag: we zèën altijd goendag, zuê wè 's morens, 's noens, as 's oêvents goedkoop: 't ès moêr 'nen almoes goedzak: iën de groênd ès 't hij nie slècht, moêr ge moet hèm er oênder krijën goesting: hij krijgt er 't woêtere van iën zijne mond golven: ou loêten meegoên oup de golven graatmager: hij és zuê moêër as en hèit graatmager: hij és zuê moêëre as 'ne spiereenk gratis: gratis veur niet griesmeel: gebroken torve iên de pluitse van maïezeena griesmeel: smoel ès gebrooken torve of spèlt, dus nie gemoêlen grimas: hij trok nog a 'ne froetere grote honger: hoonër hèin as e pèrd haan steken: as en huis gemètst ès, steeken ze den hoêne en dreenken doroup ne goeë pot bier haar: as e pèrd moet noêr rèchts goên, moete tuuk roepen of korte snokskes oên 't kordiêl haardfijn: 't ès wriê dune haast: der ès presee bij haasten: z' hoêsten older wriêd haastig: ge zij zuê hoësteg haastig: gèit gij hoêzepatee geeten zeekere? hakken: hèit kaapen half: half èn half, gelijk de mort te Broêkele half luisteren: mee en half uêre luisteren halt: den boer roeptege "hou" teeën zijn pèrd handtastelijk: zijn puêten nie thuis keunen hèiên hart: hij hee giên hèrte in zijn lijf hart: z' ès ter 't hèrte van iên hees: hij hoo ne pui in zijn keele hemd: e kobooj hènde ès en karoo hènde hemd: 'ne kobooj mee e karoo hènde herfst: mee 't vallen van de bloêren herhaling: 't ès en farse mee hoêr oup herrinneren: hèm nie keunen thuis breenën herstellen: der weer boovenoup koumen hertrouwen: hij wiêselt van wrèië gelijk van 'en broek het is gedaan: 't ès aaf hijgen: hijën as e pèrd hinder: z' heet er zenoêse van hinken: die mèiskes zijn oên 't heenkelen hond: Dzèf zijnen hoênd hiêtege Frak honger: zijn uêën zijn gruêtere dan zijnen buik honger hebben: hij zie ze vlieën hoofdpijn: z' ès scheel van de kouppijne horen: nie huêren van dienen kant hot: 'nen boer zègt "jèrt" teeën zijn pèrd om noêr leenks te goen huis: 'k goê noêr huis huwelijk: dienen trèi was van moeten huwelijksmoraal: e wijf mag ales eeten, moêr niet ales weeten
ia: 'nen eezel doe ieäa iets: 't ès altijd iet iets gehoord: iën Keulën huêren doênderen iets uitbrengen: hij koumt veur de piene mee iet ijdel: z' ès zuu pront as ne stront ijskoud: 't ès wriê kèid in de gaten houden: 'n uêsken iên 't zijl hèiën in gang zetten: oup 't getèi zèten in mekaar storten: 't huêp schijten in orde: 't ès iën de zakos in orde maken: oup zijn èfen zèten in overtreding nemen: oup den boek zèten in 't nauw drijven: iemand bij 't vier zèten in vertrouwen: oênder ons gezèid en gezweeën ineenstorten: t' huêp schijten inhouden: ou puêten niet thuis keunen hèiën inpakken: het afgepikte kuêren wordt gebunseld inpakken: 's wènters zijn soumege mènsen noga iêngebunseld invloed: oênder iênvloed van ja: joch joonk, joch joon jaarmarkt: joêrmort Hèitèm jong: 't ès wriêd zij den uil als 't hij zijn joonk bekeekt kaal: hij és zuê plèts as en sleerboêne kaan: as ge gesmolten vèt uitprèst, hèi te koêën oovere kaartspel: iemand mee 't korten afdruêën kappen: hij heet zijn hoêr loêten afdoen bij de kwafur kasserol: en kaserole ès en gruête broêdpane kat: de kate buiten steeken kater: e kèitsen heur gat gelèkt hein keihard: 't ès wriê hard kennismaking (ouders verloofden): de woêfelëeteenë gebeurd bij de èiërs van 't manneken kersvers: 't ès wriê vès kibbelen: w' hèi me woorden kiemen: veur da me de petoters noêr de kèlder doen moeten we ze kiêsten kikker: hij stookt e struêt in 't gat van de pui, bloesdegen hèm oup, dor kwam en bloêze uit zijn muile, hij breektege de biêlen af en ruêsterdege ze oup en struêvierken. kind: t ès altijd iemands kènd kindermoeder: e kèndmoederken es geweunlijk noch giên 16 joêr kinders: de pui droêgt de pade kippenvel: 'k krij er kiekenvliês van klad: ze moesten holder huiswèrk iêst in 't vuil moêken klagen: 'ne pute in de grond kloêën klagers: piepende kèren rijën het lèingst kleine bundel korenaren: de kênders moêken der zanten van kleinigheid: en scheete iên en flèse klets: iemand ne plak oup zijn muile geeven knap: wa zijde gij schuêne kneuzen: groene apels keunde blutsen kneuzen: 'nen zuuren apele moete blutsen koffie: de kaafee ès griêd kolenkachel: 'ne feukontnu brandt de giêle wènter deure zonder ouphèiën komisch: 't ès kemiek
konkelfoezen: konkelfoezen ès soêmen spaanen om iemand te bedrieën kopen: die da kènt kuêpt da, a was 't en hiêne mee e vort gat koppid: 'ne koup hèin korenschoof: 'nen hoêverstuik hee 3,4,6 of 9 stuiken korenschoof: 'nen kuêrenstuik wordt gepluitst op 't stuikbède of de struikroote. korenschoof: 'nen roggestuik hee 16 of 17 bundels korenschoof: 'nen schokeloenstuik hee 12 bundels korenschoof: 'nen torvestuik hee 12,14 of 15 bundels, ze wèren gepluitst op 't stuikbède of de struikroote. kort ademig: hij ès kort van oêseme kort bezoek: mee e rapken 'ne kiêr biênën spreeën kort bezoek: mee e rapken 'ne kiêr biênen wiêpen kort rokje: da mèisken, mee da kort roksken, liep bekans mee heur gat bluêt kost niet: 't hee't giên bruêd kosten: 't zijn al kosten oup 't stèrfhuis kot: 'ne studènt goêt oup 't kot kozijns kinderen: de kiênders van kezijns zijn anderwerts, ze moeten oên den bischop vroêën om te meuën trèiën krabben: scharte ge niet, zuê èn hèite gij niet krabben: 't stoêt geschreeven en gedrukt, da ge moet kraben woêr da 't jeukt krachten overschatten: oover ou streenë spreenën krent: 't verschil tusen en roozijne èn en karènte kruim: der zit poer achtere kruisje: 'k sene woêrdeken wiêlt zèën 'k zeeën ou èn God bewoêrt ou ". kruisje: veur 't sloopen goên kreeën de kènders e seenewoêrdeken kunnen: zoo 'k iêk da wè keunen doen? kunstmest: hij streugt vèt kuren: den oëvend veur den huêgdag krijën de zoten older buiën kwaad: hij hee van zijn laate gegeeven kwaad: hij hee van zijn neuze gemoêkt kwaad maken: hèm oup zijn pèrd zètën kwaad maken: iemand uit zijn vèl doen spreenën kwaad worden: iên keliêre schieten kwaad worden: oup zijne puêt speelen kwaliteit: t ès van slèchte kwoêletijt kwijtschelden: de paster goof d' absoluuse laatstaan dat: pakt da laatste oogst: as den hoêne biênen g'hoêld wèrd, was 't tot vuer den twiêden oorloog, fiêste oup 't hof laatste oogst: de lèste kère kuêren da biênen g'hoêld wèrd, wèrd uêk den hoêne genoemd labeuren: hij wèrkt dan zijn kluêten gelijk hèinën lager wal: hij ès in de goote terècht gekoumen lang geleden: lèinë joêren leen lang geleden: 't ès lèinë joêren leen lang geleden: 't ès lèinë leen lang geleden: 't ès lèink geleen lang wegblijven: hij bleeft plaken last hebben: z' ès van heur èiën vleuën gebeeten later: hoe loêter oup den oêvend hoe schuêner volk leidsel: e kerdiêl ès vastgemoêkt oen de loende, trekken "jèrt" es leenks; snokskes "tuuk", ès rechts lelijk: hij és zuê liêlek as 'ne martekoo lengte dagen: achter kèstdag begiênen de doêën weer te verleenën lente: de niegeluêvege kènders èiên in de lènte older kemuunefiêste lente: iën morte begiênt den uitkoumen
leugen: hij geluêft zijn èiên leuêns leugen: iemand oup en leuên betroupen leugenaar: hij ès van d' iêste leuën nie duêd leve: vie van onze Zèf, èn hij magt er weezen, zoënder oënze Zèf keunen wij nie zijn. levenseinde: hij ès oup zijn èinde levenseinde: zijne petotere ès vère geschèld licht: goê ne kiêr uit mijne liêchte licht aansteken: doe ne kiêr 't lucht branden lichten: licht mij ne kiêr, mee die baladeuze lief: hij liêt zijn lief afdoen liegen: lieën as ne kètere liegen: lieën da e blèid ziet liegen: lieën da e zwart ziet liegen: lieën gelijk e pèrt schijten liegen: ze liegt da ze blèit ziet likken: weet te gij hoe da da gekoumen ès dan ze van de hiêlegèmse lèkers spreeken? links: 'ne snok oën 't kordiël om noër leenks te goên loeien: 'n koe burelt lossen: het losen van de duiven Louis: Sies Wietsen ès Wietsenze Sies lui: hij és zuê lui as en vèrken lui: hij hee hèm pertènk nie duêd gewèrkt lui: hij hee nog giên struêt verlèid lui: hij moêkt nie giêren zijn handen vuil luiden: 't luidt oover duêd, veur wie zou 't zijn? maag: moêë loêten kiêren maandstonde: mee heuren brol ziêten maandstonde: ze kreed heur reeêls nie miêr macron: makron ès 'nen diêg van kookooksnoote mager: zoo moêëre as 'ne sprot magere benen: hij hee biênen gelijk troumel stoken maïzena: maïzena as bèndmiêdele man, sterke -: 't ès 'nen biêr van 'ne vènt moer hij ès twie kiêren afgevrozen manziek: 't vier oênder heure rok hein mare: hij ès van de moêre bezeeten markt: de mort te Broêkele mastel: en mastèle ès e pistooleeken mee e gat iên te miêren èn 'nen anijs smoêk masteluin: masteluin ès en meenëleenë van roë en torve masturberen: oên zijn fluite trèken matig: ales mee moête zèi den boer en hij sloeg zijn wijf mee ne meetere medehelpen: zijn mèië oupstruêpen meesmuilen: ge moet dor veuren azuê giên schiêve toote trèken meevoelen: mee te doen hèin melk: oup gekookte boere mèlk koumt er e vèl mening: 't hèken noêr de wènd hèinen mens: 't és giêne mèns menstrueren: z' hee heur verandereenë middel: iën mij leen middel: vrèiên hein miêr leen dan de mans midden: hij zit te miêren mijden: mijkt ou uit mijne weeë
mijden: mijkt ou wiêg mirabel: der zijn blèië en geele marbeljoênen moede: hij és zuê moe zijn as 'nen hond moeilijk: hij za nog veel scheeten loëten moeilijk aanpassen: het za heur konte voêren moeilijk geval: t ès hier van den hond zijn gat moeilijk geval: 't ès van den hond zijn gat moeilijk geval: 't ès van den hond zijn kluêten moeilijk gewoon worden: het za zijn gat voeren moeilijke zaak: 't és e wriêd afiêren moeilijke zaak: 't ès en bescheeten geval moeilijke zaak: 't ès en bescheeten kemiêse moeilijkheden op komst: 't za goên reeënen, de vèrkens luêpen mee e struêt iën older muile moeten: 't ès van moeten mogelijks: ge keunt nie weeten wa da God weet monpelen: tusen zijn tanden klapen mooi: 't ès schuêne oum te zien morgen: te zeeven uuren van de moren naam: 't hee giênen noom naarstig: hij és zuê noêrsteg as en bie nadenken: wij pèizen wriêd ofda me da wè zoon doen nagel: 'nen tèmerman die giën noêëls bij hèm heet nakijken: ge moet zien wa veur vliês da giën de kuipe hèit nalopen: achter iemand zijn kluêten luêpen nemen: pak ne kiêr die taluêre niemandal: 't ès en scheete iên en flèse niet aantrekken: van 'nen eezel verweeten ès gèi vergeeten niet aanvaarden: da zieë van hier niet afhankelijk: 'k èi ér giên land van niet alleen kunnen zijn: hij moe altijd iemand rond zijn gat hèin niet alles bezitten: ge keunt ni ales hèin in 't leeven, e schuên wijf èn veel gèld niet alles bloot geven: hij verschiet nie al zijn poer niet ernstig: hij hielt hèm veur de zot niet ernstig: mee zen voeten loêten speelen niet gaarne werken: èijejèi, 'k moe weer wèrken niet gewassen: hij és zo zwart as molekes kluêten niet handig: heur handen stoên konte verkiêrd niet laten betichten: ge moet het nie oup ou loêten steeken niet meer in orde: dor veuren, was 't al da den heemel geeven kon niet nodig: hij hee 't zuêveel van doen as 't vier in zijn gat niet omgeven: der giênen sènt oum geeven niet op slot: de deur ès los niet speciaal: 't ès uêk moêr veur azuê te loêten niet te overtuigen: 'k dee mijn bèst, moêr hij wildege nie bijten niet voor kinderen: der zijn muizen in 't huis niet welkom: z' hèin in zijn roopen gescheeten niet zoals gewenst: zijnen hoêreenk broêdt niet niets: hij mag oup zijn kiêne kloupen niets: 't ès niet niets aan te doen: der ès giên kruid teeën gewasen niets bezitten: giên broek oên ou gat hèin
niets bezitten: giênen noêële hèin veur oên holder gat te kraben niets van aantrekken: èr vierkant zijn gat oênvoêën niets waard: 't trèkt oup giênen hèinën slèds nietsnut: woêr da ons Hiêre zijn goed eeten iên steekt nietsnut: z' ès giêne sjiek wèrd nietswaard: hij ès vandoêe giêne sènt wèrd nieuwsgierig: het fijne van iet wiêlen weeten nieuwsgierig: het hoe van iêt wiêlen weeten nieuwsgierig: kurjeuze neuze, mosterpot niezen: pijkentiezen es oên den boer zijn gat kraben tot da hij moe niezen nniet verwachten: ge zooën't hèm nie ouplèën nog geen ervaring hebben: nog groen zijn achter d' uêren nog iets drinken: oup iên biên keunde nie stoen nooit goed: 't ès noot nie gepast noordkriek: 'n nuêrtkrieke ès wriê zuur nuchter: hij ès bloenuchtere nuchter: hij és zuê nuchter as e kalf och: och God och: och ja och: och niêë ocharm: ochiêre, mijn ziele OCMW: beeter van de kèrke dan van den ormen om ter snelst lopen: oum ter ziêrst luêpen omgeven: der weezen iên èin omhelzen: ze stonden beezegmee mekanders af te lèken omkijken: rijën èn oumkijken onbegrijpbaar: der ès koup noch stèrt oên te krijën onbegrijpbaar: der giênen koup oên krijën onbeheerst: hij ès zijne kluts kwijt onbekend: hij kènt hèm noch van hoêr noch van pluimen onbekwaam: hij kon noch 't zèit oup zijnen booterham nie verdienën onbeleefd: azuê smijten ze de keuneenk zijn wanten onbetrouwbaar: ge keunt èr nie oup vuêrt goên ondersteboven: 't stoêt alemoêl huêfd oover kluêten ondoordacht spreken: zijn toone ès rapere dan zijne moênd ongeluk: hij hee en ooto-ongeluk g'had ongemerkt weggaan: ze drupneusdege wiêg ongewenst: de deure op zijnen neuze krijën ongewenst: niet gewèinst ongewenst: saluu èn de kost èn de wènd van achtere ongewenst bezoek: ooverkoumste ès boere verlèt ongewoon: da voêrt nog a wè onmiddelijk geslaagd: hij hee van den iêsten kiêr prijs onnozele praat: t ès ziêver iên pakskes onrustig: oup hiête koolen ziêten onschuldig: ge zoot hèm ons hiêre geeven zonder biechten ontkennen: dor ès niet van ontslag: hij hee zijnen boonk gekreeën onverschillig: hij voêgdege èr zijn kluêten oên onverschillig: iemands kloden nie miêr oêntrèken onverschillig: nie keunën schiêlen
onverwachts: ou geboêren van kroumen hoêze onverwachts: ou geboêren van pijken hoêze onvindbaar: en kate vènt er eur joonën ne miêr iên onvindbaar: hij és ne miêr te vènden onwaarschijnlijk: 't ès niet te geluêven onwel: wa krijgde gij nou onwetend: hij geboêrt van kroumen hoêze onwetend: hij was van 't lam Gods gesleeën onwetend: hij weet van niet onwetend: ze viel weer uit de lucht onwetend: ze weeten noch van toeten noch van bloêzen oogstwagen: 'ne vierduimere is en kère mee banden van 4 duim oogzweertje: ge kunt ne kerksteel krijën van teeën de kerkmuur te piêsen op een rij: rooten as kosters koeën èn hij hoot er moêr iêne op heterdaad betrappen: iemand oup zijnen nèst paken op iemand gemunt hebben: hij hoo ne piek oup mij op iets rekenen: ou buênen op iet te wiêke lèën opdirken: dat mèisken is oupgezèt gelijk ne steekveuële opdonderen: noêr den duuvel luêpen openbaar maken: 'k za ne kiêr zijn blad oopën doen opgedist: pront van booven, stront van oêndere opgejaagd: de biênen van oênder ou gat luêpen opgenomen: hij ès mee zijn gat in de bootere gevalën opgeven: pijp oên marten geven opkweken: ze zijn mee de gruêten leepele oupgekwiêkt oplettend zijn : ou uêën nie op ou gat hèin opmerkzaam zijn: hij ès van weezen oppervlakkig Frans: Frans mee hoêr oup oppervlakkig spreken: hij sloêgt van ales uit zijn kluêten oprakelen: hij brocht het weer ter sproêke opruimen: hij goêt dienen boel bijiên paken opschepper: huêë in zijnen bol opschepper: van booven pront, van oênder stront opschieten: hij geenk veuruit opsolferen: iemand iets opsolferen opstoken: iemand oupmoêken orde: hij hee giên oordere oud: hij hee van de èiën man overdoen: Guustsen moest blijven ziêten overdoen: hij bleeft ziêten overdreven devoot zijn: ons Hiêre van zijn kruis leezen overdrijven: hij wiêlt vèrder spreenën dan zijne stok lèng ès overdrijven: oover de schreeve goên overhoop: 't stoêt alemoêl ooverhuêp overklaarbaar: 'k kan 't nie zèën overleden: hij ès ter nie miêr overlijden: Tuur heet er uëk de riem afgelèid overnachten: hij bleeft sloopen paardentaal: juu, tuuk, jèrt, hou en achtuur zijn woorden uit de pèrdentoêle pain à la grècque: e plat krookant gebak van èiêrs, kaniêl en kristalizee pak slaag: z' hein en boseleene gekreeën
pak slagen geeven: iemand zijn vèt geeven pannenkoek: goë noër huis, maneken, ou moedre ee siepers gebaken oup de koolschuppe partner: zijne man gevonden hèin Pasen: Poêsen valt oup den iêsten zoêndag noêr d' iêste vule moêne van den uitkoumen passen: dienen puuloovere pastege hèm goed passen: oup ieder koumeken past er en dèkselë pellen: mee iemand en èiken te pèlen hèin pellen: 'nen apelsien wordt gepèld peperduur: 't ès wriê diere persoon met weinig betekenis: iênen van 't half zèsen doonkere persoon, actieve -: rap mee de tanën ès rap mee d' handen pèisdege den boer persoon, bange -: 't ès nen broekschijtere persoon, cholerike -: heur uên spouën vier persoon, domme -: 'nen uil oup 'ne kluit persoon, onhandige -: iênen gelijk Rijnens giête, hij sloêgt zijne puêt oume persoon, onverschillig -: 'nen hoênd keunen huêren basen persoon, rare -: iën iedere sirk ès ter 'ne kloon persoon, speciale -: 't ès mij nog a iênen persoon, trage -: 't es gienen hoeze persoon, vervelende -: 'ne vieze jan mijn kluêten pijn: aa, ge doe mij ziêre pijn: hij weet niet woêr da 't hij heet van de ziêre pijn doen: èi, ge doe mij ziêre pik: het kuêren wèrdege vroeëre afgedoên mee en piêke pikkel: en toêfele hee miêstal 4 piêkels pintje-dek: pijntsen dèk ès 't zèlde niet van iêsten tap pis: hij hee de kèi piese pit: 'n kèze hee 'ne kiêrele pit: 'n piêre hee stiênses plaats: die noêr de kiêrmèse goêt, ès zijn pluitse kwijt plaats: 'n schuêne pluitse hèin plakken: hij bleeft hèinën plakker: hij kan hèm amuuseeren oên e struêt plantrekker: hij heet er 't hèinsen van wiêg plassen: de gruête Jan uithèngen plassen: piepie doen pleuritis: hij heet een doubel fleurus oup de loonën plezier: een scheete leute hèin politie: de pooliese èst oên 't oênderzoeken postbode: de fakteur bestèlt de brieven praten: as ge ze loêt klapen, hèide ze veur en uure oên ou biên praten: klapen gelijk 'n èkstere praten: proêten as en klapèkstere pretentieus zijn: huêg in zijnen bol hein probleem: oup en wiêre ziêten problemen: hoe miêr da g'iên ne stront roert, oe miêr dat hij steenkt problemen met kind: Dzèf zoêg zijne peere mij zijne kleinen processie: as 't giên weere ès goêt de presèse nie uit, zèi de pastere processie: de presèse kos nie uitgoên profiteren: mee de pluimen goên luêpen profiteren: veur niet goên de giêten noêr den bok
raden: der mee ou klake noêr sloën raden: miês, ge meugt nog ne kiêr groêken rat: Fons zoêgt en rate nèvens hèm rechts: rèchs hee teeën gestèmd rechts: rechs hee veurènk rechts: korte snokjes oên 't kerdiël oum moêr rèchs te goên redetwisten: strijën veur de duêd regelen: da d'ès gereeëld regelmatig bezoeken: hij zoêt dor geruêst èn gebroêd regen: dor valt nat regenen: 't hoot doêën oên e stiêk woêter gegooten regenen: 't reeênt da 't giet: 't za goên katejoonên spouën regenen: 't vèrken luêpt mee struêt in zijn muile: 't goê goën reeënen reinigen: 'ne vis wordt gekeusen relatie: z' hee en reloêse reuzel: as ge gesmolten vèt uitprèst dan krijde smèit rieken: 't riekt goed rijk: die 't lèin heet, kan lèin loêten hèinën rijk: hij steenkt noêr 't gèld rijkdom: z' heet de rijëre èn de moere van 't gèld rijken hebben meest geluk: den duuvele schijt altijd oup den gruêsten huêp roede: bij ons ès en roe 36 m2 roede: en roe ès zoo wè en lèinte-, en oupervlakte- of en inhèidsmoête rog: 'ne roê es 'ne vis rood: hij és zuê ruêd as 'nen hoêne rot: 't és zuê vort as snote roten: ze rootegen as kosters koeên èn hij hoot er moêr iêne rug: goe da 'ke ne briêë ruê hèi rustig: z' ès noot schieteg, moêr altijd kalm èn goedgeziênd ruzie: 't ziêt ter oup ruzie: z' hèin noga boel gemoêkt ruzie maken: ze moêktegen ambras samen: ze ziêten bijïên geprèst samen : ze zijn al nen tijd bijïên schaars: oup druêg bruêd ziêtën schaars: oup druêg zoêd ziêten schabouwelijk: de duêd van Ieperen oup giêtepuêten scharrelkip: kieken da buiten luêpt scheel: hij és zuê scheel as 'ne koêtere scheel: zoo scheel as 'nen otere scheet: die 't iêrst geriekt, zijn oleken piept schelen: 't kan hèm nie schiêlen scheren: zijnen bord afdoen schetteren: da mèisken kan nog a schiêteren scheut: soumege kènders krijën iên iêne kiêr en scheute schijnslapen: doen asof ge sloopt schijnslapen: sloopen gelijk de muizen in 't meel schillen: die petoters schèlen nie gemakelijk schillen: 'nen apele wordt geschèld schoof: 'nen bundel struêt èn 'nen bundel kuêrën ès niet "t zèlde schoonmaak : doêgs, veur den huêgdag, wèrd de gruête kuis gedoên
schoonouders: da e nen ormen voeder heit keunde nie oên doen, moêr oên ou schuênvoêdere wè schop: der ne schup in geeven schop: èrde keunde oupschèpen mee en schuêpe schop: iemand ne schup teeën zijn gat geeven schop: 'k za ou ne kiêr ne schup oênder ou voore geeven schrander: hij hee veel weezen schreeuwen: ze zètege heur keelgat oopen seizoenswissel: 't kiêren van de sezoenën seks met kleine vrouw: iën en kleine kapèle keunde uêk en mèse doen seksmaniak: 't és 'nen hiêten senioren op liefdespad: en hei schuuure die iên 't brandt vliegt, és nie rap te blusen sex bij ouderen: as en èi schuure brant, mijkt ou wiêg slaap: 'k viele bekanst omvère van de voêk slaap wel: sloop wè slaapliedje: wieze wieze katestront slachtoffer: hij hee 't ziêten slapen: sloopen as 'nen ose slapen: ze zou giêren ne nacht keunen sloopen slapen: doodoo doen slecht weer: stront reeënen mee hoëkskes slechte ervaring: hij heet er ne noonkel van duêd slim: hij ès nie oup zijn achterhuêfd gevalën slim: hij és nie zuê doum as da zijn mutse stoêt slim: hij sloopt wè in 't struêt, moêr hij eet giên slim: niet ès sliêmer dan ne mèns, moêr hij moe leeven slimmer: hij ès zuê zot niet of da zijn mutse stoêt slobkous: de saldoêten droêdegen vroeëre gèten boven holder schoenen smaak: elk, zijn èiën smaak smaak: goest ès kuêp smakelijk: 't ès van lèk mijn lèpe smal bed : 'nen twijfeliêre ès en èid smal bède snel: hij és zuê rap as 'nen hoêzewènd snel weglopen: luêpen as 'nen oêze sobere diner: gruêten dinee mee klijnen oupschèp sollen: mee iemand en voore rijën soort: soorte zoekt soorte spaarzaam: 't gèld groeg nie oup mijne ruêë sparen: ge moet zouën noêr de zak spelen: iën mijnen tijd hèi me 't soêndoêgs achternoens dikels "pèrd iên de lucht" gespeeld. spiegel: ge moet ou ne kiêr goed bekijken in de spieêle spijt: der goêt veel spijt in ne zak spinnen: de kate zit te spiênen spinnen: hij hoo zijnen hond te spiênen gezèt spraakzaam: hij klapt teeën aleman, al was 't teeën 'nen hond mee 'nen hoed oup sprakeloos: ze kan giênen pap ne miêr zèën spreken: mijne neuze jokt, ze zijn over mij oênt klapen spreken: spreeken as en klapèkstere stamp: hij hee hèm en kèze gezèt stamp: iemand ne stamp teeën zijn kluêten geeven steeds: dor ès in ale geval genoeg steken: fluitniers, bieën, en mieren keunën striêlen
steken: gestriêld wèren van ne fluitenier ès nie zuê plezieregdan van zijnen vriend of vriendiêne steken: 'k bijn gestriêld van 'ne fluitnier sterk: hij és zuê stèrk as nen bièr sterven: de pijpe oên Marten geeven sterven: hij kwamt zijn huêfd neer te lèën stil naderen: hij kwam oup zijn kèisvoeten af stokvervelend: 't ès wriê flèi stomdronken: nie miêr weeten van wa paroche da de zijt storen: ès 't er giên belèt? straat zonder herberg: iemand lèngs de gieregord doen goên studeren: ge zij noot te doum oum te liêren studies: 'k èi mij liêëre uitgedoên stuiven: 't heet er gestooven suisse: iën de kèrke van Zotegèm was ter vroeër 'ne swies tassen: het struêt wordt in de schuure getast te keer gaan: hij hee van leer gegeeven te ver gaan: oover zijn hèit goên te verwaarlozen: iên es giên tegenwerken: ge meugt nie teeën zijn kère rijën tegenwerken: 'ne stok iën de wielen steeken tegenwerken: teeën zijn kère rijën ter neergeslagen: hij liept èr bij gelijk ne gesleeënen hond terloops: lènks zijnen neuze wiêg terug komen: èi koeën uit de gracht oêlen teugels: de loenden zijn 2 m. lèink tevergeefse moeite: hij hee verlooren moete gedoên tevergeefse moeite: hij preekt veur de ganzen tevreden: wij zijn wriê kontent tevreden over zich zelf: goe stoên mee ou zèlven thuis: mee toênzend wiêlen we zèën bij ons thuis thuis: wa ès 't verschiêl tusen nen thuis èn nen 't oênzen tien centiemen: 'ne kluit was 10 sèntiemen tintelen: tèntelen van de kèië tochtig: de koe ès duchteg toegegeven: oêngepakt da toekomst onbekend: ge weet noot hoe da en koe nen hoêze vèinkt toelaatbaar: baja, 't kan der nog deure toelaten: 'ne kiêr iet deur de veenërs keunen zien toestand: iën slèchte papieren ziêten tot vervelens toe: 't zoo 'nen èiën hond verliêën traag: zij 'ne kiêr e wa rapere dan ou voêdere traag eten: hij zit èr noêr te piêken gelijk e kieken traag eten: mee lèinë tanden eeten trouwen: oo dzèfken ès getrèit, hij zit in de mizeere, 't ès zijn èiën fèite trouwen: trèiën is hèiën truc: kènde den truuk? trut: 'n truute es en overdreeven zeedege wrèië tuiten: mijn uêren tuiten van ou gezoêg tussendoor: tusen de soepe èn de petoters twee: iën twieën bijten tweede pintje: ge kunt moeëlijk oup iên biên stoên
tzeef: 'nen tseef is 'nen doumerik, 'nen achterlijkn of iemand die oênder de sloef liêgt uier: 'n koebiêste mee 'nen diêken eur uit de weggaan: uit de weeë goên uitbazuinen: iet oên 't klokziêl hèinen uitflappen: uit zijn gat sloën uitflappen: van ales uit zijn kluêten sloên uitgaan: de stoov ès duëd uithoren: hij zou iemand 't èi uit zijn gat wroêën uithuizig: z' ès wèineg thuis uitkomen: wa da dor alemoêl uit koumt uitleggen: hoe rijmde da soêmen uitleggen: 't ne kiêr uitlèën van nouldeken tot den droêd uitspatting: gewèldeg te wèrke goên uitstappen: 't zijn de goeë die meuën uitgoên uitsteken: zijnen nèke uitsteeken vader: 't ès zijn voêdere gescheeten èn gespouën. vadsig: ze zijn wriê lui vallen: hij stuiktege mee zijne koup teeên de grond vallen: valen èn de koup iën zijn vallen: valen èn 't vaas afzijn van den huize: hij hee ne voet in huis van niets weten: ge vroêgt mij zooveele as d' uure van mijn duêd vanzelfsprekend: hij és zuê kloêr as de zone varken: hij és zuê zat as 'n vèrken vast grijpen: iemand bij zijnen schabernak paken vast hebben: hij heet oên zijn kluêten vast hebben: iemand oên den hoêk sloên vast hebben: z' heet het ziêten vast leggen: zwart oup wiêt zèten vaststellen: hèite g' hèm da van ze leeven a zien doen? veel geluk: hoeresans hein veel in rijmvorm spreken: keunen rijmen èn dichten zoênder ou gat oup t' hèfen veel te groot: ge keunt ér iên baken en iên kiêren veel te groot: iet woër da ge e pèrd mee keunt duê sloën veel te jong vrijën: nog nie aliêne keune piesen èn a spreeken van vrijën veinzen: uit zijn tiênen zuiën velo: as 't wa verre was, paktegen ze holdere veeloo veranderen: hij kiêrde zijn kazake verdacht: der zit en vlieë oup verdwalen: hij liept verlooren verhitten: die petoters zijn oên 't verhiêten verjaardag: t ès van doêë ounen oêvend, è morren ounen dag, 'k d'hiëre da 'k ou besteeken mag verkeerd behandelen: miês miêsteren verkeerd voorhebben: hij ès ter giêlegans nèvers verkeren: iêr daë trèit, moe te goed uit ou uên kijken verkoudheid: 'ne kèië oupdoen verkwanselen: hij hee in mijn roopen gescheeten verlangen naar iets: en uêgsken hèin oup verliefd: en uêgsken oup iemand hein verlies lijden: ou broek scheuren verlof: iën juulie begiênt de gruête vakanse
verloren lopen: ale twie de kènders woêren verlooren geluêpen vermaken: hij turt hèm ne kiêr goed doen verschrikken: boe, ge woêrt verschutst èin verslechten: zijne toestand verslècht wriêd verstaan: w' hein 't wiêg verstand: zijn verstand ès oup gedruêgd van zoënder iet oup zijne koup in de zone te luêpen verstoppen: steekt het iên ou gat, hij za 't noch vènden vervangbaar: achter hèm koumen der nog vervelend: 't es van mijn gat verweren: hij moest hèm verwiêren verweren: zijn handen zijn verwiêrd verwijderen: van as ze uit de voeten keunen verwodering: joonëns, joonëns, wa és me da verwonderd: mee zijne mond vul tanden stoên verwonderd: stoên kijken as 'nen uil oup ne kluit verwonderd zijn: hij stoet verstèld verwondering: hij keekt zijn uêën uit zijne koup verwondering: mijn ziele God's verwondering: moêr joonk toch verzendekesdag: achter iets stuuren da nie bestoêt, oup den iêsten apriêl verzendekesdag: hoêl ne kiêr de mijtschiêre, bij de miestesse verzendekesdag: iên april ès verzèndekesdag verzorgen: 'k goê hèm ne kiêr goed swanjeeren verzwijgen: 't niet oên iemand zijnen neuze hèinën vest: en èchte kazake ès lèng en heet lèinë en wijë mèiën vijf centiemen: 'nen halve kluit was 5 sèntiemen, èn e koorsten was 25 sèntiemen vlaszaad: bruinachteg vlaszoêd mee rode kruin (zomer) en grauwe kruin (winter) vleiën: roênd iemand zijn kluêten drouën vlug beledigd: der mag giên scheete verdrouën of 't zit er teeën vlug kwaad: ge zij gij van den hoëze gepoept zeekere? vlug vergeten: hij oumthèid van den twoêlven tot de noene voetpijn: mijn piêkels doen ziêre vogel: vueëls zijn biêsten die keunen vlieën, èiërs lèën èn nèsten moêken vol: 't ziêt zuê vul as 'n èi voldoende: t ès wè volledig: hij heet er de moere èn de rijêre van voluit gaan: gee moêr boze voorbereid: hij zoêgt van woêr da de wènd kwèimt voorjaar: 'nen vroeën èn 'nen loêten uitkoumen voorliefde: hij hee en buunsen veur heur voorliefde: iet speesjoêl voelen veur iemand vooroordeel: 'ne pïek oup iemand hein voorstellen: hij was hèm ne kiêr goên wijzen vooruit: alij, veuruit vooruit: korte snok oën 't kerdiêl om veuruit te goên vreemd gaan: hij turt a ne kiêr oover zijn schèiërs kijken vreemd gaan: hij zoo a ne kiêr zijn èiêrs in 'enen andern nèst goên lèën vreemd gaan: ze geenk heur èiêrs in 'nen anderen nèst lèën vriezen: 't goê vriezen da 't kroêkt vrijen: joonk vrèiën vrijen: mekanders gebruiken
vrijen: nicht èn kezijn vrijën nog zuê fijn vrijën: de die eur peloeze zoo 'k uuk wè ne kiêr wiêlen afrijen vrijën: z' oo oên iedere veenêre 'ne vènt vroeg gaan slapen: mee d' hiênen goên sloopen vroeger: iën den tijd van de vroêë petoters vrouw, domme -: 't ès noga en kale vrouw, eigenaardige -: 't ziet er e schau schèpsel uit vrouw, oude -: iên en èi schuite kookte de bèste soepe vrouw, seksie -: mee die vrèië zou 'k wè ne kiêr wiêlen vrouw, warmbloedige -: heuren ooven ès noga hiêt vrouwenborst: z' heet diëke maamen vuilbekken: hij verkocht vuile proêt vuist: 'n vuiste iê n zijne zak moêken vuur spuwen: hij spoudege vier waakzaam: iën de goêtën hèin waar : woêr èst te doen ? waar : woêr woêrde gijë ? waar : woêr zijë gijë ? waard: 't zoup ès de kuêle nie wèrd waarheid zeggen: iemand zijn vèt geeven wachten: ij, wacht ne kiêr waden: ploeteren ès deur ondiep woêter goên wagen: 'n woêëne wordt gebruikt veur kuêren biênen te hoelen wagen: 'ne woêëne hee miêstal 'nen dèisele èn wordt getroken deur twiê pèrden. wassen: de was doen wassen: hij goêt hèm wassen, moêr hij goêt de was doen wat: wa veur iênen ès da wat: wa veur iet ès da wat: wa zoo da wateren: piêsen keunde nie miêsen weder: goe weere of slècht weere, 't ès noot nie gepast veur nen boer weder: 't was giên weere om 'nen hond deur te joêën weergod: de weergoden woêren slecht geziênd weg kennen: 'k wee de boêne weg zijn: we zijn wiêg weg zijn: ze was rap wiêg weggaan: deur goên, deur de duere wegsturen: luêpt noêr de kluêten wei: wèi blijft over van kiêrnemèlk woêr da ge 't vèt af gedoên hèit weinig kracht hebben: foorse hein gelijk ne pui weinig verschil: moêr en hoêr schiêlen weinig voorradig: 't begiênt triestegte wèren in mijn kliêrkase wel gedaan: gedoet gedoot weldra: hoe lèter dat 't vuêrt ès welkom: zèt ou in de roote èn klapt mee mee ou toote wenen: de woêterlanders zijn dor wennen: ge wènt oên ales werkelijkheid: iën weezen èst azuu werken: iemand loëten veur hèm wèrken wieden: luêf zèten wijsmaken: iemand veur de zot hèiën
wijsmaken: 't ès oên giênen mèns wijs te moêken winderig: loêt moêr vlieën, ze zijn he't pluimen nie wèrd winderig: 'ne prot loêten winderig: wie heet er in zijn biên gekapt ? winderig: wie 't eerst riekt, zijn holeken piekt windhaan: hij drougt mee mee ale wènden winter: de vèlden geschooren, de wènter gebooren winter: 't puteken van de wiêntere wit: ze was zuê wiêt of e loêken wondkorst: en roefe ès en koste op en wonde woorden twist: 't iên woord brocht 't andere mee wroeten: hij moest wroeten as 'ne mol oum roênd te koumen wroeten: hij wroet zijn kot oup x-benen: hij kan giên vèrken teeën hèiën zakdoek: 'ne ruêën nuesdoek op holder huêfd zakdoek: vroeër zoêgde onze veuräiërs piëken oup de kèiters mee 'ne ruêën neusdoek oup holder huêfd zaterdag: de zoêterdag goê me nou nie miër wèrken zeer arm: hij es duêd orme zeer arm: leeven oup woêter èn bruêd zeer arm: zij és zuê orme as djob zeer gezond: 't ès wriê gezond zeer warm: 't ès zuê hiêt da de krouën goopen zeggen: bij ons zèën ze da azuê zeggen: 't ès te zèën zeggen: wa wiêlt da zèên zeker: zijn bruudsen ès gebaken zelfde: 't ès alemoêl 't zèlde zelfde naam: der és miêr dan iên koe, die bloêr hiêt zelfverzekerd: hoêr oup zijn tanden zelfverzekerd: oup ou achterste puêten stoên zenuwachtig: ou kase oup frèten zenuwachtig: ou kot oup wroeten zeveren: flèië proêt verkuêpen zich niet goed voelen: giên pijpe toêbak wèrd zijn zich niet goed voelen: giêne kloup van 'nen hoomere wèrd zijn zich niet goed voelen: nie iên zijnen hoêk zijn ziek: ou niet iên zijnen hoêk voelen zien: 't ès te zien zinnig: ès 't er nog wè ne rèchte kant oên zo is het: iën 't vervolg goêë te voete, vwala zon: de zone brant da de krouën goopen zon: de zone schiêterdege in zijn uêën zonder gevolg: hij loêt 't zijn gat huêren zonneschijn bij regen: 't ès kiêrmèse in d' hèle Zottegem: iên Zotegèm kénen ze moêr drij stielen: schoenmoêkers, stoofmoêkers en beslagmoêkers zuchten: kuimen as e pèrd zuchten van inspanning: keumen gelijk e pèrd zwalp ei: e zwolp èi ès en uitgebroed èi, woêrda giên kieksken iên zit. zwanger: z' heet teeën 'nen hoek van en ronde toêfele geluêpen zwanger zijn: iên verwachteenë zijn zwanger zijn: z' ès iên poosiese
zwart: hij és zuê zwart as molekes kluêten zweten: hij zwiêt gelijk e pérd zwijgen: ge moet zwijën, da de zwiêt zwijgen: hèid ounen bèk zwijnaarde: zwijnorde ès e meensele van torve en roë zwoel: 't és ooveral oum te doefere