1. In de periode 1902-2005 veranderde DSM van een bedrijf, dat kolen uit de grond haalt, tot een bedrijf in “life sciences and performance materials”. Zonder welke verandering was deze ontwikkeling onmogelijk geweest? A) Verandering in reclame budgetten B) Verandering in technologische competenties C) Verandering in de verantwoordelijkheden tussen managers D) Verandering in de manier van omgaan met leveranciers 2. In “Le Petit Chef” case van het tweede responsiecollege staat innovatie van een Franse producent voor magnetrons centraal. Wat is het centrale probleem van het bedrijf waarmee Brigitte Gagné, de nieuwe directeur R&D, wordt geconfronteerd? A) De krapte op de arbeidsmarkt voor R&D personeel B) De onvoldoende bijdrage van R&D aan verbetering van de bedrijfsresultaten C) Een gebrek aan investeringen in R&D D) Het grote aantal nieuwe mensen in de R&D afdeling 3
Stel dat een bedrijf voor elke divisie aparte doelen heeft geformuleerd ten aanzien van de groei van de omzet voor de komende 3 jaar. Deze doelen liggen vast. Elke divisie moet een plan opstellen om zijn groei te realiseren. Waar moet een R&D plan van de divisie mee beginnen opdat maximale steun gegeven kan worden aan realisatie van deze omzetgroei? A) De keuze van teamleiders voor de verschillende innovatieprojecten B) De strategische visie voor het bedrijf als geheel C) De vertaling van de groeidoelen in benodigde innovaties D) Een 3 jarige studie over hoe innovatieprojectmanagement moet worden veranderd
4. Christensen vindt dat een autonoom team niet ver genoeg gaat voor de ontwikkeling van een disruptive innovation (volgens Van den Ende, college Organizing for Innovation). Wat is voor Christensen de belangrijkste reden hiervoor? A) Voor een disruptive innovation moeten nieuwe technologische competenties worden ingezet. Samenwerking met externe partijen is daarvoor ook nodig. B) Voor een disruptive innovation moeten nieuwe technologische competenties worden ontwikkeld. Een interne venture is daarvoor meer geschikt. C) Voor een disruptive innovation moeten nieuwe klanten worden gevonden. Samenwerking met externe partijen is daarvoor ook nodig. D) Voor een disruptive innovation moeten nieuwe klanten worden gevonden. Een interne venture is daarvoor meer geschikt. 5. Sony wil het aantal van 840.000 onderdelen in haar producten met 90% reduceren. Welke uit onderstaand rijtje is het belangrijkste nadeel daarvan voor de klant? A) De klant zal langer op onderdelen, die uit een centraal magazijn komen, moeten wachten B) De kosten van ontwikkeling nemen toe, waardoor de klant meer moet betalen C) De ontwikkelingstijd van toekomstige producten zal toe gaan nemen, omdat de onderdelen uit een centrale voorraad moeten komen D) Het ontwerp van toekomstige producten zal minder goed op de eisen van de klant worden toegesneden
6. Wat is de juistheid van de volgende twee stellingen? 1. Producenten van consumentenproducten hebben hun R&D vaak gecentraliseerd om beter aan individuele marktwensen tegemoet te kunnen komen. 2. Het „not-invented-here-syndrome‟ bevordert dat bedrijven innovaties overnemen van divisies in andere landen omdat de mensen daar vaker worden gezien als experts. A) Geen van beide stellingen B) Stelling 1 C) Stelling 2 D) Beide stellingen 7. Wat is de belangrijkste reden dat, volgens de uitleg bij de time-cost-trade-off-curve, de kosten van innoveren afnemen als het bedrijf vooraf kiest voor vroeg beginnen en een langere time-to-market in plaats van later beginnen met een kortere time-to-market? A) Bij een langere periode van innoveren heb je minder ontwikkelaars nodig, dus de kosten dalen B) Bij een langere periode van innoveren komt meer kennis binnen van buiten, waardoor minder zelf hoeft te worden gedaan C) Bij een langere periode van innoveren kan sequentieel worden gewerkt, waardoor minder „rework‟ nodig is D) Bij een langere periode van innoveren duurt met name de laatste fase van ontwikkeling langer en die is relatief goedkoop. Pioneer 2 8. Cleaning Equipment heeft besloten Design for Manufacturing (DFM) toe te passen in het ontwerp en de ontwikkeling van een nieuwe vloerpolijst-machine. Wat zijn kenmerken van deze machine als gevolg van DFM? A) Meer onderdelen, maar sneller B) De gebruiker kan gemakkelijk onderdelen aanpassen C) Minder onderdelen D) Milieu vriendelijker 9. De „Design Structure Matrix‟ wordt toegepast bij het managen van een innovatieproject. Wat wordt weergegeven in deze Matrix? A) Informatie-uitwisseling tussen verschillende activiteiten in een project B) De relaties tussen verschillende modules in een product C) De verwachte problemen in verschillende delen van een project D) De overall structuur van een product-ontwerp.
10. Schilling noemt vier structuren voor internationale „virtual teams‟. Hieronder volgen 4 „algemene‟ structuren: 1. Decentralized Self-Coordination 2. Integrator as Coordinator 3. Core Team as System Architect 4. Centralized Venture Team Welke van de bovenstaande structuren passen het beste bij een modulaire ontwikkelstructuur? A) 1 en 2 B) 2 en 3 C) 2 en 4 D) 3 en 4 11. De verschillende soorten teams voor productontwikkeling hebben alle voor- en nadelen. Wat is een voordeel van een „functional team‟? A) Meer opbouw van expertise B) Hogere mate van integratie C) Meer autonomie D) De teamleden worden niet afgeleid door andere werkzaamheden 12. De structuur van het ontwikkelproces kan op verschillende wijzen gecombineerd worden met de structuur van het team. Welke combinatie is nagenoeg onmogelijk? A) Een sequentieel proces en een „functional team‟ B) Een sequentieel proces en een „heavyweight team‟ C) Een parallel proces en een „functional team‟ D) Een parallel proces en een „heavyweight team‟ 13. Uit het boek van Schilling (met name het inleidende hoofdstuk) wordt duidelijk dat bedrijf en maatschappij voordelen kunnen hebben van de introductie van nieuwe producten. Hieronder staan 3 „algemene‟ voordelen. 1. Bescherming van winstmarges 2. Verlaging van kosten 3. Versnelling van de stroom van innovaties Welke van deze voordelen hebben bedrijf en maatschappij van de introductie van nieuwe producten? A) 1, 2 en 3 B) 1 en 2 C) 1 en 3 D) 2 en 3
14. De hoge snelheid waarmee innovaties worden gerealiseerd heeft een effect op de levensduur van het product. Hoe verandert deze levensduur? A) Wordt korter B) Wordt meer voorspelbaar C) Wordt langer D) Wordt meer onvoorspelbaar 15. Volgens Schilling (hoofdstuk 1) werden wetenschappelijk uitvindingen oorspronkelijk gezien als de belangrijkste bron van innovatie. Tegenwoordig worden talrijke andere bronnen onderkend. Welke bron wordt niet door Schilling genoemd? A) „In-house research and development, including basic research‟ B) „Customers or other potential users of innovations‟ C) „External network of firms, including competitors, complementors, and suppliers‟ D) „Government as a purchaser of new products‟ 16. Zoals beschreven door Schilling, bracht Handspring, fabrikant van PDA‟s, een opmerkelijke verandering aan in één van haar producten. Het bedrijf ontwikkelde een PDA, waarop extra „componenten‟ zoals mobiele telefoons, digitale camera‟s, modems of MP3 spelers simpelweg konden worden aangesloten via een plug. Om wat voor soort innovatie gaat het hier volgens de omschrijvingen van soorten innovaties in hoofdstuk 3 van het boek? A) Een „architectural innovation‟ B) Een „competence destroying innovation‟ C) Een „modular innovation‟ D) Een „discontinuous innovation‟ 17. In hoofdstuk 4 bespreekt Schilling hoe een bepaald product tot „dominant design‟ in een markt wordt. „Increasing returns to adoption‟ spelen hierbij een belangrijke rol. Hieronder staan drie factoren: 1. „Learning effects‟ 2. „The installed base‟ 3. „Complementary goods‟ Welke factoren bepalen deze „Increasing returns to adoption‟? A) 1 en 2 B) 1 en 3 C) 2 en 3 D) 1, 2 en 3 18. Op een gegeven moment, kochten steeds meer mensen „personal computers‟ met het „Microsoft operating system‟. Welke invloed hadden deze computeraankopen op het „operating system‟? A) Het werd veel duurder B) Het werd het „dominant design‟ C) Het raakte verouderd D) Het werd moeilijker compatibele software applicaties voor dat systeem te vinden
19. Intel was een pionier op het gebied van „microprocessor development‟ in de jaren 70 van de vorige eeuw. Zij bracht ver voor haar concurrenten de eerste „microprocessor‟ op de markt. Hoe kan Intel het best worden getypeerd in termen van „market entry‟? (hoofdstuk 5) A) first mover B) early mover C) late entrant D) early pioneer 20. Met het 5-krachtenmodel van Porter kunnen markten worden getypeerd. Veel mensen openen hun eigen restaurant, vooral ook omdat bekend is dat er gunstige financieringsvoorwaarden bestaan. Welke marktkracht is „hoog‟ in deze markt? A) „Failure rate‟ B) „Exit barrier‟ C) „Threat of entry‟ D) „Rate of technological breakthrough‟ 21. Toen het bedrijf Media Enterprises werd geconfronteerd met 5 voorstellen voor verschillende innovatieprojecten, keek zij naar haar beschikbare budget en bracht vervolgens een rangorde aan van projecten die gefinancierd zouden worden. Hoe heet deze methode volgens Schilling (hoofdstuk 7)? A) „Zero based budgeting‟ B) „Capital rationing‟ C) „Conjoint analysis‟ D) „Research rationing‟ 22. De wetenschappers van het bedrijf Gerusa zijn allen voormalige top onderzoekers van universiteiten in Rusland. Zij zijn zich gaan toeleggen op het behandelen van verschillende ernstige ziekten. Juist in samenwerking zijn ze met opmerkelijke oplossingen gekomen. Hoe zou Schilling de door hen gevormde kennisbasis noemen? A) B) C) D)
Is helemaal niet uniek Is gemakkelijk te imiteren Is sociaal complex Heeft een lage mate van „appropriability‟
23. De Sony PlayStation werd snel een succes. Hieronder volgen een aantal redenen 1. Intensieve marketing 2. Nieuwe distributiemethoden 3. Grote beschikbaarheid van „games‟ 4. Geen concurrenten Welke redenen waren volgens Schilling belangrijk voor het succes van Sony Playstation? A) 1 en 2 B) 1 en 3 C) 2 en 3 D) 2 en 4 24. In hoofdstuk 6 bespreekt Schilling het concept „core competence‟. Wat is volgens haar duidelijk een voorbeeld van „core competence‟? A) De „competence‟ om een nieuw of verbeterd product te kunnen ontwikkelen B) De „competence‟ om een product ontwikkelingsteam goed te kunnen managen C) De „competence‟ om aanvragen voor patenten te maken, die een grote kans van slagen hebben D) De „competence‟ om een technologie te kunnen ontwikkelen, die in verschillende nieuwe producten kan worden gebruikt 25. Met R&D portfolio management probeert een bedrijf een balans aan te brengen in haar innovatieprojecten (Schilling, hoofdstuk 7). Waar heeft deze balans specifiek betrekking op? A) Een balans in de verschillende kundigheden van een innovatieteam B) Een balans in soorten en ontwikkelingsstadia van projecten C) Een balans in belangrijke en minder belangrijke milestones in een project D) Een balans in de opbrengst en de winstmarge van projecten 26. Volgens Graham Cross (zie sheets gastcollege Unilever), gaat het op lange termijn om groei die winst oplevert (“profitable growth”). Volgens hem is dat maar op één manier mogelijk. Op welke manier is winstgevende groei op lange termijn mogelijk? A) Door reclame B) Door innovatie C) Door inkoop van goedkope producten D) Door goed lijnmanagement 27. Tijdens het college is gevraagd naar wat de meest innovatieve onderneming van Nederland zou zijn. Daarbij moest dan bedacht worden hoe „innovatief‟ kan worden opgevat. Welke drie bedrijven werden genoemd en stonden ook bovenaan op de sheets? A) Philips, SHELL, Unilever B) ABNAmro, Rabobank, ING C) Albert Heijn, Edah, Konmar D) Philips, ASML, Endemol
28. Tijdens het college zijn de meeste typen innovatie (Schilling hoofdstuk 3) samengebracht in één figuur. Wat zijn de dimensies van de twee assen waarin iedere soort van innovatie werd uitgedrukt? A) Nieuwheid voor de markt en nieuwheid voor het bedrijf B) Nieuwheid voor het management en nieuwheid voor het team C) Nieuwheid voor het bedrijf en nieuwheid voor de leveranciers D) Nieuwheid voor de markt en nieuwheid voor de klanten 29. De technologie-levenscyclus kan worden opgevat als een cyclus met 4 fasen. Als één van de bedrijven op een markt een technologische doorbraak bewerkstelligt, is dat een bepaalde fase. Welke fase volgt daarna? A) De fase waarin een „dominant design‟ wordt geselecteerd B) De fase van „back to the core business‟ C) De fase van prijsconcurrentie D) De fase van variatie 30. Schilling beschrijft hoe Microsoft het „dominant design‟ verwierf met MS-Dos (de voorloper van Windows) en zij noemt daar strategische factoren en toevalligheden. Welke toevalligheid was hier sterk bepalend voor het ontstaan van het „dominant design‟? A) De strijd tussen concurrenten, die met verschillende producten op de markt kwamen B) De reputatie van Microsoft op dat moment C) Het contract dat Microsoft kreeg van IBM D) De 1st mover strategie van Microsoft 31. In de verdere uitleg van het proces van technologische doorbraken en „dominant designs‟, werd het voorbeeld van de „hydrogen-powered automobile‟ van GM behandeld. Een aantal factoren zijn volgens dit voorbeeld bepalend voor toekomstig succes van deze nieuwe technologie. Hieronder volgen drie factoren. 1. De beschikbaarheid van een nieuwe infrastructuur 2. De prijs en prestatie van waterstofcellen 3. Het geld dat vrijgemaakt kan worden om het prototype verder te ontwikkelen Welke van deze factoren zijn bepalend voor toekomstig succes van de nieuwe technologie in het voorbeeld van GM? A) 1 en 2 B) 1 en 3 C) 2 en 3 D) 1,2 en 3 32. Beije heeft de door Schilling behandelde soorten van innovatie (hoofdstuk 3) „verdeeld‟ over de technologie-levenscyclus. Welke innovaties worden met name nagestreefd in de fase nadat het dominant design al is geselecteerd? A) „Product improvements‟ en „process innovations‟ B) „Process innovations‟ en „radical product innovations‟ C) „Modular innovations‟ and „radical product innovations‟ D) „Product improvements‟ en „radical product innovations‟
33. Bedrijven besluiten soms hun marktstrategie sterk te wijzigen. Waarom besloot het bedrijf Handspring, zoals beschreven door Schilling in hoofdstuk 6, te vertrekken uit de PDA markt? A) Omdat zij toe was aan verandering B) Omdat de overheid milieu eisen met betrekking tot elektronische producten sterk aanscherpte C) Omdat haar strategische positie in the PDA markt zwak was D) Omdat het gebruikelijk is een markt na 10 jaar te verlaten
34. Volgens Schilling (hoofdstuk 1), haalt slechts een laag percentage van alle ideeën het tot een succesvol nieuw product (een idee kan ook leiden tot een nieuw proces, overigens). Dit komt tot uitdrukking in de trechtervorm van de zogenaamde „funnel‟. Welke verklaring benadrukte Beije als oorzaak voor dit geringe aantal projecten dat de „funnel‟ doorkomt? A) Managers zijn niet coulant genoeg B) Managers heffen bewust projecten op C) De uitkomst van projecten is onvoorspelbaar D) Projecten hebben de neiging vanzelf voortijdig te eindigen 35. In het college werd benadrukt dat veel ideeën en in een latere fase veel projecten de „funnel‟ verlaten (de „funnel‟ werd al in hoofdstuk 1 gepresenteerd). Wat is de belangrijkste reden, volgens Beije? A) Markcondities veranderen en “goede ideeën en projecten” zijn eenvoudigweg niet meer geschikt B) Zij werden bewust door het management beëindigd C) Nieuwe technologische ontwikkelingen maken andere projecten interessanter D) Overheidsregulering verandert voortdurend waardoor projecten “verouderd” raken 36. De selectie van innovatieprojecten en de verdeling van het budget over die projecten zijn belangrijk. Welke methode(n) gebruiken de bedrijven hierbij doorgaans, volgens Schilling (hoofdstuk 7)? A) Methoden om toekomstige onzekerheden volledig te elimineren B) De methode van een ideeënbus C) Kwantitatieve en kwalitatieve methoden naast elkaar D) De methode van extrapolatie 37. De MCC joint-venture, die tijdens het college is besproken (zie sheets), bracht circa 20 grote US bedrijven bij elkaar. Wat was het belangrijkste doel van dit samenwerkingsverband vanuit het oogpunt van innovatie? A) De ontwikkeling van technologie, die door de bedrijven afzonderlijk kon worden gebruikt in nieuwe producten B) De ontwikkeling van nieuwe producten die door de gezamenlijke joint-venture werden geproduceerd C) De ontwikkeling van producten, die door de bedrijven afzonderlijk werden geproduceerd D) De ontwikkeling van technologie, die uitbesteed werd door ontwikkelteams van de afzonderlijke bedrijven
38. Schilling behandelt kort het concept van „absorptive capacity‟ in combinatie met „prior learning‟(hoofdstuk 4). Wat is de verklaring met behulp van „absorptive capacity‟ van de problemen die bij de technologie-overdracht tussen MCC en de afzonderlijke bedrijven optraden? A) Er was een te grote overlap in kennis tussen de afzonderlijke bedrijven en de MCC B) De kennis bij de afzonderlijke bedrijven, nodig om de mogelijkheden van nieuwe technologie te zien, was onvoldoende C) Er was onvoldoende kennis bij de MCC om de juiste technologie te ontwikkelen, dus de afzonderlijke bedrijven namen de foute kennis tot zich D) De technologie van de MCC was grotendeels beschermd door patenten, waardoor transfer van kennis niet mogelijk was 39. Patenten bieden bedrijven wettelijke bescherming tegen imitatie door concurrenten. De overheid heeft dit patentsysteem in het leven geroepen. Welk belang streeft de overheid na met de verleende patenten? A) Beperking van het aantal aan bedrijven verleende patenten B) Sturing van innovaties in de richting van milieu vriendelijke technologie C) Beperking van de buitenlandse concurrentie doordat alleen binnenlandse bedrijven patenten kunnen krijgen D) Bevordering van innovatie door het openbaar maken van de patentinformatie 40. Welke conclusie kan vooral worden getrokken uit recente ontwikkelingen bij 3M (case behandeld tijdens college 10, Organizing for Innovation)? A) 3M is vooral innovatief door „disruptive innovations‟ te ontwikkelen B) 3M is vooral innovatief door de organisatie van het innovatieproces regelmatig aan te passen C) 3M is vooral innovatief door zijn personeel vrijheid te gunnen D) 3M is vooral innovatief door elementen van een organische benadering toe te passen
Open vragen (elk telt voor 1/3 mee in de 25%)
1. Philips Consumer Electronics (PCE) in Amsterdam start twee projecten voor nieuwe MP3 spelers. In Project 1 ontwikkelt Philips een MP3 speler met een hogere opslagcapaciteit dan de bestaande MP3 spelers. In dit project wordt de MP3 geheel herontworpen, en deze MP3 speler vormt een nieuw platform, dat later de basis zal zijn voor een aantal varianten. In Project 2 wordt een variant ontwikkeld voor een bestaande MP3 speler met een nieuwe display. Geef twee redenen waarom Philips voor Project 1 eerder een parallel proces zal kiezen dan voor Project 2. Geef bij elke reden een korte toelichting. (maximaal 10 regels) 2. Volgens Schilling wordt de totale waarde van een nieuw product, naast de „standalone value‟ van het product, bepaald door twee andere factoren die samen bepalend zijn voor “network externalities”. Bekende voorbeelden zijn de telefoon en de personal computer. a. Welke zijn deze twee additionele factoren? (alleen noemen, geen verdere uitleg geven!) b. Geef een voorbeeld van een product, waarbij helemaal geen „network externalities‟ optreden (1 regel) c. Leg het verschil uit in network externalities tussen de telefoon en de PC. (5 regels) 3. „Buyer switching costs‟ worden door Schilling gezien als een „first mover advantage‟. Veronderstel dat twee bedrijven een nieuw product introduceren. Bedrijf X, dat een nieuwe fabriek ontwikkelt voor de petrochemische industrie om aardolie te verwerken. Bedrijf Y, dat een fiets ontwikkelt voor het lage segment, waarbij een paar kleine maar revolutionaire vindingen worden ingebouwd, zoals een automatische beveiliging tegen diefstal. Voor welk bedrijf zijn de „buyer switching costs‟ een groter voordeel? Onderbouw je antwoord. (5 regels)
Juiste antwoorden MC vragen van BKB0028 Innovatie management, 7 december 2005
Groep 1 1.
B
21.
B
2.
B
22.
C
3.
C
23.
B
4.
D
24.
D
5.
D
25.
B
6.
A
26.
B
7.
C
27.
D
8.
C
28.
A
9.
A
29.
D
10.
A
30.
C
11.
A
31.
A
12.
C
32.
A
13.
A
33.
C
14.
A
34.
B
15.
D
35.
B
16.
C
36.
C
17.
D
37.
A
18.
B
38.
B
19.
A
39.
D
20.
C
40.
B