V
S
C
D
Ve r e n i g i n g v a n S c h o u w b u r g - e n C o n c e r t g e b o u w d i r e c t i e s
Trends in de podiumkunsten V E R S L A G VA N H E T V S C D – C O N G R E S O P 1 6 S E P T E M B E R 2 0 0 2 S C H O U W B U R G A M S T E LV E E N E N P O P P O D I U M P 6 0 VSCD AMSTERDAM
AUGUSTUS 2003
D AT I S W A A R O O K … .
Een tijdspanne van een heel jaar tussen deelname en verslag heeft het grote voordeel dat u opnieuw nieuwsgierig wordt naar hetgeen u een jaar geleden zelf hebt meegemaakt. Ter opfrissing van het geheugen: u was vorig jaar op 16 september samen met 345 andere betrokkenen uit de podiumkunsten aanwezig in Amstelveen… Met dank aan alle inleiders, voorzitters en notulisten en aan de Schouwburg Amstelveen en poppodium P60.
2 Topmusici in Rusland - St Petersburg en hier in Nederland onder het Rijksmuseum te Amsterdam ... v.l.n.r. Joefgeni Zuvortkin, Alexej Arbuzov, Valery Objeckin
Hans Onno van den Berg, directeur VSCD
het wemelt van de trends
Panta Rei. Op het gebied van voorwaarden, randvoorwaarden en omgevingsfactoren worden de podiumkunsten geconfronteerd met aanzienlijk aangescherpte Arbo-eisen (trekkenwanden, risico-inventarisaties bij makers en vertoners), wettelijke voorschriften en handhaving m.b.t. werk- en rusttijden (dubbele ploegen), nog verzwaard door toenemende files op straat en stijgende afdrachten aan auteursrechten. Uit de VSCD-cijfers* blijkt dan ook dat de podiumkunsten in 6 jaar bijna 70% duurder zijn geworden en dat in een situatie van permanente (dus dat is geen trend) onzekerheid over de omvang van overheidsfinanciering. Over dit soort zaken gaan we het hier verder niet hebben, hoewel de betekenis van deze ‘zeur’-onderwerpen groot genoeg is om er wellicht eens een heel congres aan te wijden. Ook inhoudelijk verandert er veel. Over de betekenis van de podiumkunsten zijn we nog steeds een beetje in de war. Waar ligt de grens tussen kunst en amusement en doet het er wel toe dat we daar niet helemaal uit zijn? Wat bezielt makers? Is het onderscheid high en low meer dan een conversationpiece? Concrete trends zijn de snelle opkomst van de podiumkunstvorm cabaret, de wijde verspreiding van de popmuziek naar stijl, plaats en bereik, de snel toenemende festivallisering van de podiumkunsten en de afnemende reislust van gezelschappen en producenten. Over al deze inhoudelijke trends gaan we het op dit congres wel hebben. We hebben het ook over publiekstrends, zoals de gestage toename van het aantal mensen dat uitgaat en daarbij de podiumkunsten bezoekt, hun demografische kenmerken (meer alleenstaand, vergrijzend en verkleurend) en de toenemende reislust bij het publiek, zeker als het gaat om festivals of stedentrips. Tot slot zijn er de overheden die zo’n belangrijke bijdrage leveren aan de bloei van de podiumkunsten door financiering van het aanbod (rijk) en financiering van de afname (gemeenten en provincies). Een verse LPF staatssecretaris Van Leeuwen heeft aangekondigd geen grote beleidswijzingen na te streven (..en is inmiddels zo snel weer vertrokken dat het maar goed is dat hij niks anders wilde, weten we nu bij het ter perse gaan van dit verslag). Ook gemeenten hebben sinds mei 2002 grote aantallen nieuwe raadsleden en colleges van B&W. Ze zitten er
nog te kort om al te kunnen zeggen of dat gaat leiden tot een trendbreuk. Vooralsnog lijkt het erop dat zij de podiumkunsten trouw blijven, misschien nieuwe accenten willen leggen op bijvoorbeeld een groter bereik (o.a. Utrecht), meer aandacht voor gekleurde Nederlanders (o.a. Amsterdam) en kunst en cultuur mogelijk ook willen gebruiken in het kader van integratiepolitiek (o.a. Rotterdam). Deze berichten zijn – zeker in het licht van de voornemens in 2003 - te pril om er een ontwikkeling uit te lezen, laat staan een trend. Trend- en tijdloos zorgen de podiumkunsten in hun volle breedte voor inspiratie, avontuur, smering, zingeving, afleiding of confrontatie met jezelf en je omgeving. Daar doen we het met z’n allen voor. A UGUSTUS 2003
++++++ Als u dit verslag leest staat het volgende congres al weer op stapel: ‘Door de modder naar de toppen van de Olympus’ op 29 september 2003 in de Koninklijke Schouwburg te Den Haag +++++++++ 3
Henk Oosterling
Uit de war. Of over hoe het leven theater werd.
U moet het in dit verslag doen zonder video. Dat is een ernstige handicap. Want de film Body Movies van Rafaël Lorenzo Hemmer vormde een wezenlijk onderdeel van de inleiding van Henk Oosterling. De manier waarop het Schouwburgplein in Rotterdam en de projectie op de zijkant van de bioscoop mensen uitdaagde zelf en met elkaar ‘voorstellingen’ te bedenken, maakte zonder woorden duidelijk waarover Henk Oosterling het had: de stad als theater, de vervaging of omkering van het traditionele onderscheid tussen het echte leven en het podium. Want waar het theater altijd iets was waar je heen ging, is nu de stad zelf tot theater geworden. Urban festivals, parades, hossende tieners, marathonners, hooligans en terraszitters, zij allen gebruiken de stad als podium en zaal tegelijk. Maar ook de inslag in het WTC-gebouw op 11 september wordt in bits, kreten en clips tot theater en film gemaakt, zodat we er keer op keer naar kunnen kijken en het opnieuw kunnen beleven. De stad is op veel momenten één grote collectieve performance, waarin de veelkleurigheid van zijn inwoners zich aan zichzelf en elkaar toont. Dat geldt het meest voor groot stedelijke conglomeraten, maar ook voor bijvoorbeeld Deventer. Want het onderscheid lokaal en globaal zegt weinig meer. Globale gebeurtenissen en betekenissen zijn altijd eerst lokaal en lokale initiatieven refereren altijd aan globale verschijnselen. Glokaliteit noemt Oosterling dat. We praten in dit verband niet voor niets over de ‘ervaringseconomie’ (Pine) en willen het leven leven als belevenis. Body Movies keert de Foetale Fuik (waarin wij ons in onze theater- en bioscoopstoel vastzuigen) binnenste buiten. De toeschouwer wordt zijn eigen acteur. Dat geldt evenzeer voor het Dickens festijn, de Zomerkermis, de Boekenmarkt, het Groot Middeleeuws Festijn en het Spectaculair Steltentheater: allemaal in Deventer. Kenmerk van al deze evenementen is dat ze multimediaal zijn (kranten, tv, radio, straat), dat de beleving interdisciplinair wordt uitgemeten: alle zintuigen worden aangesproken en dat ze heel vaak interactief zijn.
Deze optelsom van multimedialiteit, interdisciplinariteit en interactiviteit is niet alleen kenmerkend voor de traditionele MTV-evenementen, de gemakkelijke cultuuruitingen, de low arts en de straat, ook de high arts omarmen het spektakel en de meervormigheid. Ook Piet Rogie, ZT Hollandia, Greenaway en Gergjev nemen ‘intermedialiteit’ (eigen begrip Oosterling) als uitgangspunt. Het draait om spektakel. Niet alleen in de (podium)kunsten, maar ook in het maatschappelijk verkeer en de politiek. Het spektakel definieert de sociale verhouding tussen mensen. We worden erdoor bepaald en hopen tegelijk dat het ons iets te vertellen heeft. De vraag is of het traditionele kwalitatieve onderscheid tussen domme deelname (entertainment) en iets verteld krijgen (kunst) nog wel zo gemakkelijk te maken is. We zitten ingewebt in media, we maken deel uit van dat wat ons iets te vertellen zou moeten hebben en geven daar zelf vorm en inhoud aan. Natuurlijk is er verschil in kwaliteit, maar dat laat zich niet meer vangen in oude tegenstellingen tussen hoog en laag, entertainment of emancipatie, binnen of buiten (het theater). Intermedialiteit heeft tot gevolg dat de kwaliteit van wat we beleven in hoge mate wordt bepaald door ons eigen gedrag, ons eigen gesprek. Wij zijn zelf degenen die de message uit het medium moeten halen.
Voetbal krijgt net zoveel subsidie als de podiumkunsten
Er zijn de laatste tijd wat studies verschenen over de mate waarin overheden bijdragen aan het betaalde voetbal. Dat blijkt te gaan om aanzienlijke sommen, maar bijna altijd indirect. Zo betaalt het rijk € 13,50 per bezoeker aan veiligheid (via politie en justitie),
Volkskrant, 17 augustus 2002.
4
Gerard Marlet
podiumkunsten een majeure factor in vestigingsklimaat
5
Onderzoeksbureau Nyfer (bureau van Nyenrode, opgezet als tegenpool van Centraal Plan Bureau) heeft in 2001 uitvoerig onderzoek gedaan naar de betekenis van mogelijke nieuwbouw van Muziekcentrum Vredenburg en Popcentrum Tivoli op één plaats in het centrum van Utrecht. Dit soort onderzoek is vaker gedaan, maar bijna altijd op basis van vragenlijstjes die aan mensen worden voorgelegd. Op grond daarvan worden vervolgens uitspraken gedaan over de betekenis van voorzieningen (b.v. kunst en cultuur) voor het toerisme en voor vestiging van personen en bedrijven. Nyfer heeft aangesloten op een onderzoeksaanpak die niet nagaat wat mensen zeggen, maar zich baseert op wat mensen doen. Deze aanpak is in Engeland en de VS al eerder gevolgd, in Nederland is hij tamelijk nieuw. Allereerst moet worden vastgesteld dat het kenmerk van steden de afgelopen 50 jaar drastisch is veranderd: van productiesteden naar consumptiesteden. Vroeger trok personeel achter het bedrijf aan, anno 2002 gaan bedrijven achter het personeel aan, omdat mensen niet of nauwelijks meer verhuizen voor een baan, maar bepalen waar ze graag willen wonen en daar werk bij zoeken of bereid blijken lange afstanden af te leggen tussen huis en werk. De analyse kan worden toegespitst op hoger opgeleiden op basis van huizenprijzen. Naarmate een stad aantrekkelijker is voor hoger opgeleiden, zullen deze immers proberen daar een huis te krijgen en waar nieuwbouw en uitbreiding van steden (althans in Nederland) grotendeels onmogelijk is, zal zich dat vertalen in hogere huizenprijzen. Grondslag van de analyse is dus dat de aantrekkingskracht van een stad voor hoger opgeleiden zich vertaalt in de prijsverschillen tussen koopwoningen. Vervolgens kan op een rij worden gezet welke factoren de aantrekkingskracht van een stad bepalen en door internationale vergelijking (benchmarking) kan worden bepaald hoe belangrijk een factor is. Er zijn factoren die van groot belang zijn, maar voor ons onderwerp niet van toepassing zijn (b.v. het klimaat). Van de factoren die er in Nederland wel toe doen blijken de volgende de meest belangrijke:
1. bereikbaarheid auto 2. bereikbaarheid trein 3. aanbod podiumkunsten 4. een historische binnenstad 5. de mate van criminaliteit Daarna komt nog een reeks factoren, maar waar het hier om gaat is dat de podiumkunsten op de derde plaats komen, zelfs nog voor het hebben van een historische binnenstad. De theatraliteit van de stad (Oosterling), ook zichtbaar in de aanwezigheid van terrassen, tolerantie voor straatoptredens en ruime sluitingstijden, blijkt een vestigingsfactor van grote betekenis. Door de gebruikte onderzoeksmethode kan zelfs worden bepaald (al is het ex post beredeneerd) dat één extra muziekuitvoering in Vredenburg gelijk staat aan een prijsstijging van € 9,- per woning. Bij ca. 200.000 huizen (Utrecht) is dat bijna € 200 miljoen waardevermeerdering. Het onderzoek laat ook zien dat het hebben van bioscopen of een museum deze effecten niet heeft. Die uitkomst laat zich ook gemakkelijk verklaren. Een bioscoop trekt meer laag opgeleiden en jongeren die geen invloed op de huizenmarkt kunnen doen gelden en een museum trekt meer toeristen en dagjesmensen dan dat men daarvoor naar een stad zou willen verhuizen. Niet elke soort podiumkunst scoort in dit opzicht even hoog. Podiumkunsten zijn de beste vestigingsfactor als het gaat om een mengvorm van ‘ hoog’ en ‘laag’, (hoger opgeleiden hebben nauwelijks nog eenkennige voorkeuren), als ze aansluiten op het culturele aanbod in de stad, gericht zijn op de eigen bevolking en zich ’s avonds afspelen (vergroten van veiligheidsgevoel). Wat de genres betreft heeft klassieke muziek meer concurrentie van moderne technologie (en heeft daarom minder effect) dan toneel, dans en popmuziek. Dat podiumkunsten een majeure factor zijn in het vestigingsklimaat staat, aldus Marlet, buiten kijf.
sponsor- en TV-rechten (via NOS) en betalen gemeenten nog eens € 5,- per bezoeker aan renteloze leningen aan stadions en clubs of gratis voorzieningen. Met elkaar is dat ongeveer net zoveel als de ca. € 20,- die rijk en gemeenten samen per bezoeker in de podiumkun-
sten bijdragen. Alleen zijn dat wel veel meer bezoekers. Want waar 36 eredivisieclubs samen 750 wedstrijden spelen voor 5,5 miljoen bezoeken, bieden de ruim 300 podia bijna 60.000 voorstellingen voor ongeveer 16 miljoen bezoeken.
P A R A L L E L S E S S I E S I N D E M I D D A G ’s Middags nam u deel aan twee werkgroepen. De andere 8 moest u missen. Hierna leest u kort wat er bij u en de anderen is gezegd.
6
Groep 1
Doorpraten met Henk Oosterling I NLEIDER H ENK O OSTERLING , UNIVERSITAIR HOOFDDOCENT FILOSOFIE AAN V OORZITTER A RTHUR O OSTVOGEL , DIRECTEUR D E H ARMONIE , L EEUWARDEN N OTULISTE Y VONNE S AAL
DE
E RASMUS U NIVERSITEIT R OTTERDAM
De eerste vraag aan Oosterling is of zijn analyse ook een criterium voor kwaliteit (Kunst) oplevert. Nee zegt Oosterling. Kunst moet sensibiliseren voor de spanningsvelden tussen verschillende media en disciplines. Als gevolg van de veranderende werkelijkheid, waardoor we op grote schaal informatie tot ons nemen via bijvoorbeeld TV, internet, video en computerspelletjes, neemt de glob(k)aliteit in ons denken steeds meer toe. Dit levert spanningsvelden op in het dagelijks leven. Deze spanningsvelden wil Oosterling door Kunst verrijkt en geproblematiseerd zien. Intermedialiteit is dan wel degelijk een criterium voor de kwaliteit ervan, onder te verdelen naar interdisciplinariteit, multimedialiteit, interactiviteit, interculturaliteit en reflexiviteit. Voor Oosterling is het belangrijk dat Kunst de verwevenheid van de dingen zichtbaar maakt. Dat houdt volgens hem in dat monodisciplinariteit moet worden losgelaten zonder echter de kwaliteit te verliezen die dit bezit. Intermedialiteit mag onder geen beding gebruikt worden om gebrek aan kwaliteit te maskeren. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling dat ik, als ik eigenlijk niet zo goed kan dansen, tegelijkertijd een video laat meelopen om er toch nog een aardige voorstelling van te maken. Het gaat erom ons te doen laten beseffen dat monodisciplinairiteit maar één van de mogelijkheden is. Kunst moet confronteren en bijvoorbeeld het publiek uitdagen om hun oordeel uit te spreken. Een voorbeeld van interactiviteit is de NRC Handelsblad Toneel Publieksprijs. Zoek naar mogelijke antwoorden op de vraag: waarmee kan ik mensen verbinden en hoe kan ik verschillende disciplines laten interfereren. ‘Gaat dit niet vermoeien?’, wordt gevraagd. Dit gebeurt volgens Oosterling alleen als het als truc wordt gebruikt om gebrek aan kwaliteit te maskeren. De vraag of het pure genieten dan nog bestaat wordt door Oosterling beantwoord met een wedervraag: ‘Waarom willen we dat?’. Aan de ene
kant schept cultuur samenhang. Kunst vormt een supplement aan cultuur, erop gericht om de cultuur open te breken en vooruit te helpen en vragen op te roepen. Er zit geen ‘aardige’ boodschap in kunst. Kunst is te zien in een breed filosofisch perspectief. Kunst levert cultuur op. Maar kunst verandert ook dankzij de condities die een cultuur biedt. Deze condities zijn al eerder veranderd en zullen steeds opnieuw veranderen. Als kunst geen kans krijgt om de cultuur open te breken bloedt de cultuur dood. Het aspect interculturaliteit moet men niet verwarren met multiculturaliteit. Multiculturaliteit behelst identiteit-denken: hoe verhoudt de ene identiteit zich tot de andere. Het concept ‘multiculturele samenleving’ ziet Oosterling daarom als een wangedrocht. Hij wil af van het identiteit-denken en daarvoor in de plaats nadenken over de kwaliteit van relaties. Bij interculturaliteit draait het om de vraag hoe je je als cultuur-mens moet verhouden tot de héle wereld en niet als groep tegenover groep. Een voorbeeld van zo’n spanningveld in onze cultuur is de Islam. De Islam kent geen beeldcultuur. Het christendom kent traditioneel gezien juist een uitgebreide beeldcultuur. De jongeren van vandaag zijn niet Marokkaan, Turk, Surinamer enz. Zij zijn hier geboren en zijn eerder Marrokodammers, Turkendammers enz. Zij leven in hybride vormen met een eigen cultuur. De Tweede Wereldoorlog zegt ze niets. De Golfoorlog kennen ze van beelden van TV welke lijken op de videogames die ze spelen. Met dit beeldbesef heeft kunst zich te verstaan. Ook programmeurs moeten zich hiervan bewust zijn. Als experiment zou je eens een Turkse regisseur kunnen programmeren en hem/haar dan helemaal de vrije hand geven. Gebruik zijn creatieve inventiviteit als intercultureel individu, niet zijn groepsidentiteit.
‘Ik heb met mijn muziek eerst de ware gezocht, eenmaal gevonden bezing ik nu de waarheid’ (Jan Rot) 7
Groep 2
Podiumkunsten kern van stedelijke identiteit en ontwikkeling V OORZITTER P IETER E RKELENS ( DIRECTEUR THEATER EN CONGRESCENTRUM D E F LINT, A MERSFOORT ) I NLEIDERS R UUD D WARS ( BELEIDSMEDEWERKER K AMER VAN K OOPHANDEL A MSTERDAM ) • F ONS D ISCH ( V / H NU GEMEENTE A LKMAAR ) • H ERMAN V ERHOEVEN ( DIRECTEUR K AMER VAN K OOPHANDEL T ILBURG ) N OTULISTE E VELINE B IJLSMA
Ruud Dwars van de Kamer van Koophandel in Amsterdam laat aan de hand van een diapresentatie zien hoe bij stadsontwikkeling in toenemende mate wordt nagedacht over de betekenis van voorzieningen voor (podium)kunst. Of het nu gaat om de ontwikkeling van de A10 (stedelijk museum), de westelijke tuinsteden, de IJ-oevers, Amsterdam Noord of Sloterdijk, steeds vaker wordt in de projectontwikkelingsfase nagedacht over toevoeging en vervlechting met culturele voorzieningen. De Kamer van Koophandel Amsterdam e.o. heeft daarom ook uitgesproken dat cultuurbeleid van cruciale betekenis is voor stadsontwikkeling en het cultuurbeleid van de gemeente van direct belang is voor de economische ontwikkeling van de stad. Ook Fons Disch en Herman Verhoeven bevestigen dat een bruisend cultureel leven een belangrijke invloed op de identiteit en ontwikkeling van een stad heeft. De inleiding van Marlet wordt door hen bevestigd voor respectievelijk Alkmaar (cultuurplein) en Tilburg (cluster). Deze culturele ambities kunnen belangrijke stedenbouwkundige impulsen voor o.a. centrumvorming van de stad opleveren. Als interessant voorbeeld van de integratie van cultuur en stedelijke ontwikkeling wordt het Cosmic Theater genoemd, dat in Amsterdam Zuid Oost deel gaat uitmaken van
DIRECTEUR
D E V EST
IN
A LKMAAR ,
‘GETZ’ (Gezondheid, Entertainment, Theater en Zaken). De grote vraag is evenwel hoe je het concreet voor elkaar moet krijgen om de gemeentelijke overheid, de culturele instellingen en het bedrijfsleven te doordringen van de noodzaak hier gezamenlijk in op te trekken. Bedrijven tonen vooralsnog meer interesse in sponsoring van kortstondige evenementen zoals festivals of locaties die ook voor commerciële doeleinden gebruikt kunnen worden. Het realiseren van een project als het Cultuurplein in Alkmaar gaat daarom ook niet zonder slag of stoot. De bouw van het Cultuurplein heeft geleid tot meer bezoekers, meer klanttevredenheid, meer artistieke mogelijkheden en versterking van het verblijfsklimaat in de binnenstad. Het plein is ook een impuls voor het toerisme en de winkels in de binnenstad. Maar het exploitatietekort op de culturele voorzieningen is niet naar beneden gebracht, de lasten zijn juist hoger geworden. De voordelen van een integrale aanpak van stadsontwikkeling zijn absoluut groot, maar laten zich niet terugvertalen in zoiets simpels als lagere exploitatielasten. Het gaat om levendigheid, uitstraling en aantrekkingskracht van een (binnen)stad, waar de podiumkunsten een belangrijke bijdrage aan leveren. Dat levert dus niet altijd een direct financieel gewin op, maar dat moet ook niet het doel zijn.
Groep 3
De diaspora van de popmuziek I NLEIDERS
V OORZITTER N OTULISTE
W ILLEM V ENEMA , PROGRAMMEUR VAN M OJO C ONCERTS • A RNOLD W EGNER , T HE A GENCY G ROUP, IMPRESARIO • H ARRY H AMELINK , PROGRAMMEUR N IGHTTOWN EN M OTEL M OZAÏEK • L EO H EGGE , DIRECTEUR D E T AGRIJN , H ILVERSUM • J AN Z OET, DIRECTEUR R OTTERDAMSE S CHOUWBURG EN M OTEL M OZAÏEK P IM VAN K LINK , VOORZITTER VSCD D ORIEN S TILMA
Zowel theaters als poppodia voelen de behoefte om het aanbod te verbreden en meer samen te werken met andere kunstdisciplines. Vanuit het popcircuit komt deze behoefte onder meer van artiesten die de voorkeur geven aan de sfeer en inkomsten van theaters. Daarbij wil het oudere poppubliek, de zogenaamde dépassées, ook wel eens op een stoel zitten. Sommige theaters willen meer artistieke vernieuwing en jong publiek binnen halen. Poppodia willen soms meer dan alleen muziek en ook kunstvormen presenteren die buiten de bestaande theatervormen valt (b.v. Poetry Slam). Om dit een kans te geven moeten er nieuwe presentatievormen ontstaan. Het is bij deze verbreding belangrijk om de basis te behouden. De basis bepaalt de richting, zorgt voor naamsbekendheid en publiek. Naast deze basis is er ruimte voor experiment en verbreding. Wat aanspreekt is juist de combinatie van kunstvormen: vernieuwing samen met traditie. Een geslaagd project is Motel Mozaïek in Rotterdam. Nighttown benaderde de Schouwburg, Booijmans, Scapino en De Doelen voor een samenwerking in respectievelijk theater, beeldende kunst, dans en wereldmuziek. De behoefte aan verbreding werd gedeeld. Alles werd samen gedaan: zowel de programmering als de marketing. Bewerkelijk maar inspirerend. Veel inspiratie loopt vast in praktische obstakels: 8
financiën (o.a. het risico), termijn van plannen (clubs plannen op korte termijn, theaters op lange), technische mogelijkheden (apparatuur, nietdemonteerbare stoelen), personeel (is de koffiejuffrouw bereid om bier te tappen?), ontvangst van artiesten (popartiesten verwachten eten en drank, theaters zijn dit niet gewend), bestuurlijke aangelegenheden (past samenwerking in het beleid van podium en gemeente?). De crux ligt hem er echter in om echt bereid te zijn om samen te werken en de flexibele instelling op te brengen om te werken met cultuurverschillen. Voor een schouwburg: stoelen eruit, leren op korte termijn iets te regelen, of ruimte openlaten voor ad hoc programmering, pauze aflassen, andere openingstijden, kunst op andere plaatsen dan in de zalen en whisky in de kleedkamer. Waar een wil is, is een weg. Geef de samenwerking een proeftijd om kinderziektes eruit te halen en om te kijken of het werkt. Accepteer dat het begin moeilijk zal zijn. Informeer elkaar goed over de andere werkwijze. De opvoeding werkt naar beide kanten toe. Probeer daarbij alles samen te doen, zowel de programmering als de marketing. Leer van elkaars kennis en werkwijze. Wat direct kan helpen om cultuurverschillen eruit te krijgen is het uitwisselen van personeel en vaker gaan kijken bij andere kunstpodia. De samenwerking tussen Vereniging van Nederlandse Poppodia (VNP) en de VSCD is daartoe alvast een goed begin.
Groep 4
Cabaret I NLEIDERS V OORZITTER N OTULISTE
W ILLEM VAN Z EELAND , ARTISTIEK LEIDER T IVOLI EN PROGRAMMEUR L OWLANDS • H ARRY K IES , DIRECTEUR H ARRY K IES P RODUCTIES • J AN G RAS , DIRECTEUR S CHOUWBURG D E M EERSE IN H OOFDDORP • J OOST N UISSL , DIRECTEUR K LEINE K OMEDIE , A MSTERDAM B ENJAMIN K OOLSTRA , DIRECTEUR S TADSGEHOORZAAL K AMPEN K ATELIJN DE V REEDE
Cabaret in Nederland bloeit als nooit tevoren. Ooit heette het – licht denigrerend – kleinkunst, nu is er een arsenaal aan begrippen (confronterend cabaret, fysiek cabaret, toneelcabaret, cabarettoneel, poetry slam, comedy night) om de volle breedte ervan te kunnen omvatten. Het aanbod wordt rijker, de diversiteit neemt toe en ook veel migranten hebben cabaret ontdekt als uitingsvorm. Waar gaat het heen met deze nieuwe podiumkunst ? Het panel vindt dat programmeurs cabaret vaak nog niet serieus nemen en teveel hun keuze laten bepalen door het winnaarprincipe: festival gewonnen? Boeken!. Jong talent wordt daardoor te snel voor de leeuwen gegooid in de grote zaal met publiek dat lachen-gieren-brullen verwacht. Dit is een slechte bodem om een cabaretier zich te laten ontwikkelen. Dit gebrek aan ontwikkelingsruimte komt ook door het veelal wegvallen van de jeugd- en jongerencentra. Alles wat is gesaneerd bij kleine podia en tussencircuit is bij de VSCD theaters terecht gekomen. Er moet een
beleid worden ontwikkeld en daarbij gaat het natuurlijk ook om centen. Elke kunstvorm heeft zijn subsidiestelsel, maar cabaret moet zich, zonder overheids- of fondsensubsidie, nog altijd vanuit marktconformiteit omhoog worstelen. Daardoor ligt de focus op amusement. Theaters willen succes graag oogsten, maar investeringen in cabaret om het levend te houden zijn er zelden. Cabaret is veelal voor theaters een melkkoe. Trouw wordt beloond als schouwburgen investeren vanaf het begin. Dan blijft de artiest later terugkomen en betalen de investeringen zich terug. Producenten en programmeurs zouden coalities om artiesten moeten bouwen, zodat deze zich in ieder geval gedurende een bepaalde tijd gesteund en veilig weten. Op de stelling dat cabaretiers onvoldoende engagement aan de dag leggen, wordt verdeeld gereageerd. Ook wordt opgemerkt dat engagement meer is dan alleen politiek engagement. Je kunt beter spreken van kwaliteit, en die verschilt nogal, zoals altijd als er veel jonge aanwas is.
Groep 5
De Bezieling; wat bezielt de makers, waarmee het publiek? I NLEIDERS V OORZITTER N OTULIST
C ONNY J ANSSEN , ARTISTIEK DIRECTEUR C ONNY J ANSSEN D ANST • J AN R OT, ZANGER , SCHRIJVER , COMPONIST, MUZIKANT • C ONSTANT M EIJERS , HOOFDREDACTEUR T HEATER M AKER (TM) • K EES V UYK , DIRECTEUR T HEATERINSTITUUT N EDERLAND B ART VAN M OSSEL , DIRECTEUR L EIDSE S CHOUWBURG P ETER J ANSEN
Henk Oosterling zei het ’s ochtends: we zijn een beetje in de war. De meeste dominees zijn nu cabaretier, theaterregisseurs manifesteren zich met popmuziek en toneel mag evenzo vaak amusement worden genoemd. Wereldverbeteraars en spiegel voorhouders zijn er nog steeds, maar zij zitten niet meer in de herkenbare kooi met het bordje ‘subsidie’ ervoor. Wat bezielt de maker heden ten dage ? En waarmee wil hij/zij het publiek bezielen ? Conny Janssen, inmiddels twintig jaar werkzaam binnen de danswereld, begint een choreografie vanuit een vaag gevoel c.q. beeld. Vervolgens zorgen samenwerking en dialoog met de groep ervoor dat een voorstelling ontstaat. Zij heeft de drijfveer dingen te willen delen teneinde zo te kunnen bestaan. Het doel is iets in haar zelf en anderen naar boven te brengen en ontwikkeling te stimuleren. ‘Wat doet het mij’ is referentiekader. Teneinde meer bezieling en enthousiasme op te wekken lijkt het Conny een goed idee om zich te binden aan een aantal podia verspreid over het land teneinde een relatie op te bouwen, hetgeen voor beide partijen voordelen op divers gebied zou kunnen opleveren. Voor Jan Rot was het opheffen van de eigen eenzaamheid en het vinden van de ‘enige ware’ een belangrijke drijfveer om te pogen publiek te bezielen, hetgeen inhield dat de communicatie met het publiek duidelijk, inspirerend en aantrekkelijk diende te zijn. Het verdwijnen van de drijfveer, door het vinden van de ware betekent dat hij meer bezig kan 9
zijn met zaken die hij interessant vindt en nu op een meer gerelativeerde wijze – en daardoor mooier - naar buiten gebracht worden. Jan ervaart een zendingsdrang binnen de podiumkunsten, hij is op zoek naar ‘de waarheid’ en ziet een zanger als een verteller. Constant Meijers ziet zichzelf als jager naar bezieling. Het veel zien/ervaren van podiumkunsten betekent dat je verrast of teleurgesteld kan raken, dat het energie kan opleveren of dodelijke vermoeidheid kan creëren. Zeer goede voorstellingen worden een maatstaf voor andere. Kees Vuyk ziet de autonomie en vrijheid van keuze als de centrale inspiratiebron voor de kunsten in de laatste ca. 25 jaar. Maar autonomie en keuzevrijheid voeden een spanningsveld tussen individu en samenleving. De tendens is daarom dat steeds meer mensen ervaren dat de vrijheid, individualiteit en de behoefte aan steeds ‘iets anders’ niet volledig voldoet. Het gemeenschappelijk iets te doen of beleven is ook belangrijk. Daar spelen de podiumkunsten op in, als het goed is. Bart van Mossel vindt dat de bezieling van een goed theaterdirecteur die van de onruststoker moet zijn, iemand die niet altijd in de pas zou moeten willen lopen. In de discussie komt aan de orde dat elke bezieling natuurlijk lijdt onder gebrek aan financiën, budgettering en diverse wetten en bezwaren, maar ook onder slecht gastheerschap van het podium. Dat doet een aanslag op bevlogenheid. De sfeer binnen de theaterorganisaties lijkt minder leuk en
vervolg Groep 5
de mensen minder aardig. Menselijk contact en betrokkenheid zijn voor het voeden van de bezieling van groot belang, al maakt de opmerking: ‘De kunst begint om kwart over acht’ ook duidelijk dat er niet al te heilig over moet worden gedaan. Podiumkunst is ook gewoon werk. Geconcludeerd wordt dat het belangrijk is mensen uit te leggen (door
artiesten zelf, in brochures en media, maar ook door mond-tot-mondreclame en door bijvoorbeeld het Theaterinstituut), waar de bevlogenheid schuilt, wat maakt dat het van belang is om naar een podium te komen, waarom iets op een bepaalde wijze gebeurt en wat de artiesten bezielt. Dat overtuigt.
Groep 6
Samenwerking theaters en poppodia I NLEIDERS V OORZITTER N OTULISTE
N EIL W ALLACE , DIRECTEUR S CHOUWBURG EN C ONCERTGEBOUW • G ERARD L OHUIS , DIRECTEUR P60 TE A MSTELVEEN A NJA O VERHOFF, DIRECTEUR D ILIGENTIA TE D EN H AAG J ELTJE V ERHEIJDEN
TE
H AARLEM • P ETER K OPPEN ,
Soms in één gebouw, soms naast elkaar. De samenwerking tussen poppodia en theaters groeit. De verenigingen VSCD en Vereniging van Nederlandse Poppodia (VNP) gingen begin 2002 een federatief verband aan, het Popseminar in januari besteedde aan dit onderwerp een aparte en goed bezochte workshop. Er lijkt hier zeker sprake van een trend. Welke voordelen heeft samenwerking, waarop hebben theater en poppodium elkaar gevonden en wat zijn de ambities voor de toekomst ? De samenwerking tussen het Poppodium het Patronaat en de schouwburg in Haarlem is volgens zowel Neil Wallace als Peter Koppen vanzelf gegaan. Haarlem staat aan de vooravond van een unieke investering. Er worden momenteel vier podia (ook Toneelschuur) gerenoveerd, gefinancierd door de gemeente. Het was belangrijk dat er samen een front werd gevormd om deze investering voor alle vier rond te krijgen. Dat is gelukt. Deze hardware is de eerste plek waar de samenwerking zich manifesteert. Maar inmiddels wordt ook de programmering voor festivals (zoals momenteel de manifestatie op de grote markt) gezamenlijk gedaan en hebben de podia gezamenlijk een plan ingediend in het kader van het Actieplan Cultuurbereik. Deze samenwerking is zeker niet zoals iemand uit het publiek stelt schadelijk voor de Schouwburg. Integendeel, alle toneel en dans wordt in Haarlem volledig op elkaar afgestemd. De samenwerking heeft ook miljoenen euro’s gescheeld. Als voorbeeld noemen zij dat de Schouwburg totaal geen behoefte had aan een kleine zaal aangezien de Toneelschuur een paar meter verderop ligt. Er zou alleen maar frictie ontstaan als deze kleine zaal er wel gekomen was. Samenwerking moet dus gebeuren vanuit een stedelijke visie: wat is het beste voor de stad! Ook bij de programmering moet er gekeken worden op welk podium een voorstelling het beste kan staan voor een zo groot mogelijk publiek. De belangrijkste voorwaarde voor een goede samenwerking is een persoonlijke match, het moet klikken!
‘Humor is de vering van de samenleving’ (Freek de Jonge). 10
DIRECTEUR
H ET P ATRONAAT
TE
H AARLEM
Het ontstaan van de samenwerking in Amstelveen tussen poppodium P60 en de schouwburg daar is vooral gebaseerd op de bouw en gezamenlijke belangen bij de installatie van apparatuur en dergelijke. Er is in Amstelveen bewust gekozen voor een nieuw ‘cultureel’ stadshart en om alles (inclusief Volksuniversiteit, bibliotheek, muziekschool) bij elkaar te zetten aan één cultuurboulevard om zo een eigen culturele infrastructuur te krijgen en uit de schaduw van Amsterdam te komen. Het feit dat de schouwburg en het poppodium zo dicht op elkaar zitten is ideaal voor de samenwerking. De oorspronkelijke deur die op de bouwtekening het poppodium en de schouwburg verbond is er niet gekomen, maar na de wederzijdse kennismaking komt hij er nu wel. Voor de toekomst zijn er plannen om gezamenlijk festivals te organiseren, publiciteit te maken, de programma’s meer af te stemmen en wederzijds publiek aan te spreken om zo een meer gemengd publiek in zowel schouwburg als poppodium te krijgen. Ook de samenwerking met de muziekschool werkt goed. Muzikanten van de muziekschool worden regelmatig geplaatst in het voorprogramma van het poppodium. Ook Gerard vindt dat de persoonlijke match doorslaggevend is voor het succes van samenwerking. Iedereen is van mening dat de poppodia en de schouwburgen allemaal hun eigen imago en programmering moeten behouden. Er moet niet worden geprobeerd om publiek kunstmatig te mengen. Je moet niet mengen om het mengen. De grootste voordelen zitten vooral in festivals waar ook de grootste kans op publieksuitwisseling is door de vele verschillende thema’s die er op een dergelijk festival aanwezig zijn. In Zwolle wordt het publiek van een theatervoorstelling vaak doorverwezen naar een afterparty in het popcentrum of de marketing van het poppodium wordt gebruikt om een voorstelling voor jong publiek in het theater vol te krijgen. Iedereen is het er over eens dat de samenwerking voornamelijk voordelen heeft. De frictie ontstaat pas bij de concurrentie om gemeentelijke budgetten.
Groep 7
Wie reist ? Publiek of productie… een pleidooi voor geconcentreerde spreiding I NLEIDERS VOORZITTER
N OTULISTE
E RWIN VAN L AMBAART ( DIRECTEUR S TAGEHOLDING ) • J ETTA E RNST ( DIRECTEUR D E P AARDENKATHEDRAAL ) • J AAP H ÜLSMANN ( ZAKELIJK DIRECTEUR N EDERLANDS D ANSTHEATER ) • W IM V ISSER ( ADJUNCT DIRECTEUR K ONINKLIJK T HEATER C ARRÉ ) • E VERT DE J AGER ( DIRECTEUR VAN HET N ATIONALE T ONEEL B AS S CHOONDERWOERD ( DIRECTEUR P ARKSTAD L IMBURG THEATERS ) M IRJAM Z WEERS
Nederland reisland. Grondig vergelijkend onderzoek ontbreekt, maar wie theaters en gezelschappen in de ons omringende landen spreekt, krijgt het sterke vermoeden dat er daar veel minder wordt in- en uitgeladen. Dat maakt het mogelijk dat ook in kleinere provincieplaatsen in Nederland een brede doorsnede van het beschikbare aanbod kan staan en dat het publiek binnen 20 minuten van huis het meeste theater en de meeste muziek kan zien en horen. De gedachte (uit de jaren 80 op basis van onderzoek ‘Podiumkunsten en publiek’) dat mensen ook niet langer dan 20 minuten zouden willen reizen om een voorstelling te bezoeken blijkt echter achterhaald. Niet alleen voor festivals, maar ook voor gespecialiseerde podia (Muziektheater, Concertgebouw, Carré, Fortis Scheveningen, 013, Paradiso) of bijzondere voorstellingen in Breda, Heerlen of Groningen blijken mensen bereid grote afstanden af te leggen. Als de voorstelling maar aantrekkelijk genoeg is. Omgekeerd lijkt er een einde te komen aan de reisbereidheid van gezelschappen. Men speelt bij voorkeur in eigen huis, of beperkt zich tot een klein aantal speelplekken, waar dan meer dan eenmalig wordt opgetreden. Tijdens de discussie in de werkgroep blijkt dat zowel de schouwburgdirecteur als de theatermaker inziet dat de nadelen van het reizen voor een gezelschap steeds groter worden. Het kost gezelschappen en producenten zowel financieel als artistiek steeds meer geld en moeite om overal te komen, zodat de roep om het publiek meer te laten reizen steeds groter wordt. Ook na de twee debatten waren de verschillende kampen het er nog niet over eens wat de ideale oplossing zou zijn. Grotere theatermakers en directeuren van grotere theaters zien veel heil in geconcentreerde spreiding. Gezelschappen spelen in eigen huis en bouwen een relatie op
met een beperkt aantal theaters in het land. Dit zou een verandering in de toneeltraditie betekenen, namelijk liever vier of vijf keer een zelfde productie brengen op één podium in plaats van de ene avond in Emmeloord en de volgende in Almere. Om dit systeem – ook voor het publiek te laten werken moeten schouwburgen meer gaan samenwerken. De Paardenkathedraal is zo’n gezelschap dat geconcentreerde spreiding in praktijk probeert te brengen en zich nu bindt aan een beperkt aantal theaters in het land, waarmee een lange termijn relatie opgebouwd moet worden met de schouwburgdirecteur en het publiek van dat theater. Jetta Ernst stelde wel duidelijk dat dit geen snel proces is, deze strategie levert niet direct resultaat (dat wil zeggen volle zalen) op. Geconcentreerde spreiding blijkt echter niet voor iedereen de oplossing. Kleinere schouwburgen in de provincie en kleine, relatief onbekende, gezelschappen kunnen zo'n systeem niet toepassen. De schouwburgen zijn bang voor een ernstige verschraling van hun aanbod en menen bovendien dat zij nooit hun zalen vol krijgen als ze voorstellingen in langere series laten spelen. Afstanden tussen de theaters zijn volgens deze directeuren ook vaak te groot voor een samenwerkingsverband. Een groot deel van het aanbod bestaat uit kleinere gezelschappen. Deze kleinere gezelschappen kunnen de zalen al helemaal niet voor meer dan één avond vol krijgen. Maar niet alleen de schouwburgen en gezelschappen zijn huiverig, ook de gemeentelijke overheden blijken niet altijd open te staan voor het idee. Tussen de schouwburgen van Nijmegen en Arnhem is geprobeerd een samenwerkingsverband te creëren, waarbij niet in beide theaters hetzelfde te zien zou zijn. Uiteindelijk wilden de beide gemeenten niet onder doen voor elkaar, ze kozen allebei voor een zo breed mogelijk aanbod. Geconcentreerde spreiding: gemakkelijker gezegd dan gedaan, lijkt de conclusie.
Groep 8
Presentatie onderzoek: hoe krijgen we mensen vaker naar het theater ? I NLEIDERS V OORZITTER N OTULIST
H ENK F OEKEMA , ONDERZOEKSDIRECTEUR NIPO • J OS DE H AAN , SENIOR • T HOMAS S MIT, PROJECTLEIDER BUREAU PROMOTIE PODIUMKUNSTEN J AN H OEKMAN , DIRECTEUR B UREAU P ROMOTIE P ODIUMKUNSTEN P IETER P AUL G ROENHUIZEN
In augustus 2002 is in opdracht van Bureau Promotie Podiumkunsten door het NIPO een beperkt bevolkingsonderzoek gedaan naar podiumbezoek. De resultaten zijn verrassend. Zo blijkt meer dan de helft van de bezoekers ruim een half uur te reizen voor een voorstelling, zijn er opvallende verschillen tussen bezoekers van de diverse genres en is men in grote meerderheid zeer tevreden over de kwaliteit van voorstellingen
11
ONDERZOEKER
S OCIAAL /C ULTUREEL P LANBUREAU
en accommodatie. Ook is gevraagd waarom mensen niet naar een voorstelling gaan, ook als ze wel belangstelling voor de podiumkunsten hebben. Een aantal resultaten bevestigt wat we al wisten. Zo blijkt eens te meer dat 47% van de bevolking jaarlijks tenminste één voorstelling bezoekt
vervolg Groep 8
en dat meest frequente bezoekers van podiumkunsten te vinden zijn onder hoger opgeleiden. Voor enige beroering zorgde de uitkomst dat slechts 3% zegt zijn informatie via internet te halen, terwijl een aantal theaters inmiddels ervaring heeft dat tot dertig procent van de kaartverkoop (inclusief abonnementen) via internet verloopt. De resultaten van het Aanvullend Voorzieningen en Gebruiksonderzoek (AVO) van het Sociaal/Cultureel Planbureau (SCP), die ook op deze dag gepresenteerd werden, tonen grote gelijkenis met die van het NIPO. Uit dit onderzoek blijkt echter ook dat er steeds meer mensen podiumkunsten bezoeken, maar dat zij minder vaak gaan. Er is een trend van zogenaamd passantenpubliek: men snuffelt aan een genre, maar bijt zich daar niet in vast. Verder kan vrijwel de gehele toename in de jaren ’90 van het podiumkunstbezoek worden toegeschreven aan het stijgende aantal participerende vrouwen.
Het belangrijkste resultaat uit het NIPO-onderzoek is dat er zo’n 2,5 miljoen mensen zijn die wel naar het theater willen, maar daar om diverse redenen niet toe komen, onder andere omdat het kaartje (of de gehele avond uit) te duur is, men niet weet wat er te doen is of men wil niet alleen. Uit reacties op deze resultaten komt naar voren dat men huiverig is voor prijsacties à la Joop van den Ende. Gemiddeld bestaat zo’n 85 procent van de zaalbezetting in theaters uit mensen die ‘de volle mep’ betalen. Bij prijsacties om de overige 15 procent ook in de zaal te krijgen zou deze groep mensen benadeeld worden. Een andere reactie is dat theater in Nederland niet te duur is (blijkens de 85 procent), maar dat ‘te duur’ in combinatie met een lage opleiding en desinteresse bezien moet worden. De groep potentiële bezoekers die niet weet wat er op het gebied van de podiumkunsten te doen is, is voor theaters zeer interessant. Maar vooralsnog schiet de communicatie met die groep tekort. Daar is nog een wereld te winnen.
Groep 9
Genieten als Levensdoel: het uitgaansleven van komende generaties I NLEIDERS V OORZITTER N OTULISTE
J AN L ATTEN , SENIOR ONDERZOEKER CBS • R EINIER S INAASAPPEL , DIRECTEUR S INGER TE L AREN • B ERT L IEBREGS , D IRECTEUR M EERVAART, A MSTERDAM , O SDORP • F RANK N OORLAND , P ROJECTMEDEWERKER B UREAU P ROMOTIE P ODIUMKUNSTEN M ARC VAN K AAM , DIRECTEUR T HEATER D E N AALD IN N AALDWIJK I NGE VAN DER W ELLE
Niets is zo onverbiddelijk als de demografische ontwikkeling. Modes kunnen opeens wijzigen of afbreken, maar ouder worden we allemaal (haar uit je oor !) en ook het daarbij behorende gedrag gaan we allemaal vertonen. Demografisch gezien is het vrij zeker dat Nederland ouder of grijzer wordt. Maar tegelijk komt er meer kleur. Voor het grijs zorgen de naoorlogse babyboomers en voor meer kleur de nieuwe generaties jongeren. Tegelijk zullen mensen anders met elkaar omgaan. Relaties zullen kwetsbaarder worden, het aantal ex-en zal toenemen en meer mensen zullen oud worden zonder kinderen. Er lijkt een samenleving in de maak, waarin genieten van het leven één van de belangrijkste doelen is. De gevolgen voor de podiumkunsten kunnen groot zijn, maar we weten niet precies welke dat zijn. Wordt het allemaal sneller (zappender) en oppervlakkiger, of vallen inspiratie, precisie en inspanning ook onder het begrip genieten Jan Latten (CBS) signaleert dat de drie dominante demografische trends: (1) individualisering (o.a. veel echtscheidingen) en dus een groeiend aantal alleenstaanden, (2) vergrijzing en (3) verkleuring niet gelijkmatig over Nederland zijn verdeeld: individualisering en verkleuring is vooral een grootstedelijk verschijnsel. Andere belangrijke ontwikkelingen zijn de secularisering, waardoor het hiernamaals is ingeruild voor het hier en nu, seksualiteit als doel op zich in plaats van gericht op voortplanting en een verminderd aantal kinderen. Relaties zijn daardoor vooral gericht op de kwaliteit van de wederzijdse betrokkenheid en niet op het krijgen en opvoeden van kinderen. Tot slot is arbeid minder duurzaam en gebonden geworden. Men wisselt
12
gemakkelijk van baan. Al deze ontwikkelingen monden uit in een funcultuur, een hedonistische levensstijl, met genieten als levensdoel. Voor de podiumkunsten liggen hier verschillende aanknopingspunten: het theater als datingplek voor jongeren en jong volwassenen, dan wel vijftig plussers met veel tijd en geld, of immigranten met een – nog – traditionele levensstijl, gericht op gezinsactiviteiten. Afhankelijk van de plek van het theater geldt de ene trend meer dan de andere. Reinier Sinaaasappel laat zien hoe Singer Memorial Foundation (kortweg Singer) op deze gegevens inspeelt. De welgestelde babyboomers vormen de belangrijkste doelgroep voor Singer (70% van de kaartjes) en hechten veel waarde aan veiligheid en comfort. Die waarden worden door Singer daarom benadrukt. Bert Liebregs opereert in De Meervaart in een omgeving (Osdorp) die sterk verkleurt en verjongt. Op een klein aantal speciale programma’s na is het publiek echter nog grotendeels wit. Daarom zet De Meervaart in op doelgroepprogrammering, ruimte voor o.a. De Kunstbende, The Fresh Academy en een vooropleiding van de Hogeschool voor de Kunsten. Frank Noorland (BPP) stelt dat immigranten het best benaderd worden door contacten te leggen met opinieleiders binnen de afzonderlijke groepen. De booming markt van 50 plussers kan met arrangementen en royaal onthaal worden bereikt. Voor jongeren kan het maken van een betrokken community heel goed werken. In de discussie wordt het belang van specialistische programmeurs en het contacteren van opinieleiders nogmaals benadrukt. Op marketing gebied is hier nog veel onbekend, met als gevolg dat je terug valt op je westerse perspectief.
Groep 10
Festivallitis I NLEIDERS V OORZITTER N OTULISTE
E RIK VAN E ERDENBURG , DIRECTEUR VAN L OWLANDS • J ACQUES VAN V EEN , • W IM C LAESSEN , DIRECTEUR VAN T HEATERFESTIVAL B OULEVARD S IEBE W EIDE , DIRECTEUR VAN DE V ERENIGING N EDERLANDSE P OPPODIA I RIS O FFRINGA
In de jaren zestig en zeventig was het verschijnsel Festival nog vooral mediterraan van aard. De indertijd ruim 100 zomerfestivals aan de Franse kust en andere toeristische plaatsen werd toen La Maladie Francaise genoemd. Inmiddels telt ook Nederland een groot aantal festivals. Wat heeft het festival zo populair gemaakt ? Er zijn in Nederland ongeveer evenveel festivals als podia. Festivals en podia trekken beide ongeveer evenveel toeschouwers, maar festivals zijn echter in staat een breder publiek te trekken. De vraag voor deze werkgroep is of de festivals een welkome aanvulling of een bedreiging zijn voor de reguliere podia. Erik van Eerdenburg zegt dat het nooit de bedoeling is geweest om Lowlands alleen een popfestival te laten zijn. Film en theater zijn bijvoorbeeld onderdelen die ook op dit festival zijn terug te vinden. Vier jaar geleden is het Juliettheater (een tent) op het terrein geopend en dit werd meteen een groot succes. Op dit moment kunnen er 750 personen in dit theater van voorstellingen genieten, maar er zijn plannen om de ‘zaalcapaciteit’ te vergroten tot 950 plaatsen. Het is vaak lastig voor gezelschappen om binnen drie uur het podium speelklaar te maken, hierdoor kunnen sommige voorstellingen dan ook niet gespeeld worden. Maar andere voorstellingen, bijvoorbeeld die van Scapino, zijn zo populair dat ze niet meer in het Juliettheater plaats vinden, maar op een poppodium elders op het terrein voor een nog groter publiek. Het Lowlandspubliek staat soms anderhalf uur in de rij om een plaats in het Juliettheater te bemachtigen. Toch komt het publiek volgens Van Eerdenburg voor de popmuziek en de sfeer en niet voor de theatervoorstellingen. In theaters heerst vaak een sacrale sfeer, waardoor het poppubliek niet snel over de drempel van een theater zal stappen. De promotie van theater komt vaak wat saai over, dus kunnen theaters eerder wat van Lowlands leren dan andersom. Sinds Jacques van Veen samen met Ivo van Hove de directie vormt van het Holland Festival, is de nadruk vooral komen te liggen op theater. Van Veen zegt dat het belangrijk is voor de continuïteit van het festival om in te spelen op vernieuwingen in de theaterwereld en om accenten
ZAKELIJK DIRECTEUR
H OLLAND F ESTIVAL
zo nu en dan te kunnen verleggen, waardoor het festival een welkome aanvulling blijft op de reguliere podia. Ook Wim Claessen zegt dat voor zijn festival theater de basis is. Het festival speelt zich behalve in tenten ook in de zalen in Den Bosch af. Volgens Claessen heeft het festival een aanvullend karakter, omdat theatermakers speciaal iets produceren voor het zomerseizoen. Het aantal voorstellingen dat speciaal voor festivals wordt gemaakt, neemt volgens Claessen weer toe. De volgende positieve en negatieve elementen worden in de discussie naar voren gebracht. Positief is dat festivals zich afspelen in een korte periode, een bepaalde 'festivalsfeer' hebben waardoor ze zich onderscheiden van de reguliere podia. Ook kunnen festivals een positief effect hebben op de bezoekersaantallen bij reguliere podia. Ze kunnen – omdat ze een breder publiek aanspreken - een positieve bijdrage leveren aan de uitstraling van een stad of gebied en tijdens festivals gebeuren soms dingen die later de zaal in gaan. Ook een voordeel is dat een festival niet afhankelijk is van één voorstelling, waardoor er meer risicovolle voorstellingen kunnen worden geprogrammeerd en tenslotte staat een festival voor één ‘merk’ waardoor het makkelijker te promoten is. Negatief is dat alles tegenwoordig 'festival' heet waardoor er een inflatie van het begrip heeft plaatsgevonden. Ook krijgen gezelschappen vaak weinig tijd om het podium gereed te maken voor hun voorstelling door de beperkte tijd waarin een festival zich afspeelt. Tot slot kunnen gezelschappen met een publiek te maken krijgen dat niet voor hun voorstelling komt, maar voor de gezelligheid. Als aanbeveling wordt genoemd dat de zalen eind april, begin mei moeten stoppen met hun reguliere programmering en dan overgaan op het organiseren van festivals, waarvan ook de zaal deel uit moet maken. Wanneer het langer licht blijft, neemt de interesse bij mensen af om een gerichte voorstelling te bezoeken. Festivals zijn daarentegen wel populair, dus moet de programmering van theaters daar meer op inspelen.
‘De kunsten geven vorm en richting aan individu en samenleving’ (Anthony Quinn). 13
‘De kunst begint om kwart over acht’ (Thom van der Goot) 14
Hans Onno van den Berg
Slot en punt
Is er een lijn te trekken door alles wat er is gezegd ? Leven, beleven en theater zijn met elkaar vervlochten, waardoor ‘theater’ inmiddels veel meer is dan een mooie voorstelling. Ook de makers zoeken hun bezieling niet meer in oude vertrouwde maatschappijkritische of kunstvernieuwende hoek. Zeggingskracht voor de eigen groep, betekenis en inspiratie voor het publiek, zendingsdrang en waarheid, daar zoeken de makers naar. Het traditionele theater verliest daarmee geen positie, maar de Foetale Fuik is niet meer de enige vorm waarin het theater van de toekomst zich manifesteert. Steeds meer gaat het om de interactieve beleving door een intercultureel publiek. De enorme bloei van festivals in alle soorten en maten onderstreept deze ontwikkeling. De één is meer kunst, de andere meer fun, maar zeker is dat theaters en festivals elkaar overlappen en naar elkaar verwijzen. Dat zou allemaal wat actiever en bewuster mogen dan nu gebeurt. Tegelijk blijken de podiumkunsten, al dan niet foetaal, van doorslaggevende betekenis te zijn voor de aantrekkingskracht van steden, omdat mensen niet meer achter hun werk aan wonen, maar kiezen voor stedelijke kwaliteit. De aanwezigheid van een theaterleven, festivals en een terrascultuur is daarvoor van groot belang. In de praktijk blijkt echter dat het nog niet zo eenvoudig is om deze stedenbouwkundige visie handen en voeten te geven. De realisatie van een ‘cultuurplein’, een ‘kunstboulevard’ of een ‘cultuurstrip’ vraagt om samenwerking tussen partijen die elkaar weinig kennen. Culturele clustering leidt tot een grotere aantrekkelijkheid en levendigheid van binnensteden, maar niet tot vermindering van exploitaties. Integendeel, hoe meer bloei, hoe meer water er nodig is. De verschuivingen in betekenis en beleving van de podiumkunsten komen ook tot uiting in de erkenning van cabaret als ‘serieuze’ kunstvorm, ook al heeft men nog wel te lijden onder het ‘cabaret = lachen’ en ‘cabaret = zakken vullen’ imago. Ook de plaats van de popmuziek en de ambities van poppodia verschuiven: de monoculturen lijken hun langste tijd gehad te hebben, waar pop ook in theaters een plek vindt en poppodia meer doen dan alleen popmuziek. Zoals altijd als er iets verandert, klinken er waarschuwingen voor verlies van identiteit en – dus ?- publiek, maar op de plekken waar poppodia
15
en schouwburgen/concertzalen elkaar gevonden hebben blijkt de samenwerking uiterst vruchtbaar, zowel politiek als programmatisch. Hoewel de helft van de bevolking ‘iets’ doet aan podiumkunst, doen er nog altijd 2,5 miljoen mensen niet mee die wel zouden willen als ze maar…? Om die 2,5 miljoen binnen te halen moeten we doelgroepgericht durven denken: een aparte programmering, een ambiance die aansluit op de leefstijl van jongeren (community) of ouderen (veiligheid en comfort) en op zoek naar opinieleiders uit gemeenschappen die moeilijk te bereiken zijn (immigranten). De podiumkunsten bedienen mensen in een breed scala van behoeften: hedonistische levensgenieters, betekeniszoekers en zingevers, of domweg dating ground. Allemaal theater punt nl. Wa t v o n d u e r v a n ?
Het is niet ondenkbaar dat u op een jaar afstand en na lezing van deze korte samenvatting anders over het congres oordeelt dan een jaar geleden. Maar dit is wat u er toen, aldus de enquête-uitslagen, van vond: • u kwam met meer mensen dan het jaar ervoor (350 – ca. 280); • u was over veel tevreden (variërend van een 7,0 tot een 7,5): aankondiging, thema, uitwerking, middagsessies, voorzitterschap, uw natje en droogje en de prijs/kwaliteit verhouding; • over de presentatie van Henk Oosterling waren de meeste van u zéér enthousiast (inspirerend, vergezichten, spannend), maar een behoorlijke minderheid van u vond het teveel een woordspel; • de inleiding van Gerard Marlet werd door velen nogal saai gevonden, maar dat zat hem vooral in de presentatie en niet in wát hij te zeggen had; daarover bestond grote opwinding en de studie van Nyfer is dan ook vele malen besteld; • ongeveer 40 mensen hebben na afloop met elkaar gegeten op het plein tegenover de Schouwburg en P60; dat was erg gezellig.
Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) Johannes Vermeerstraat 55 1071 JM Amsterdam t 020 664 72 11 f 020 675 26 91 website www.vscd.nl mail
[email protected] Literatuur • Theaters 2001, Cijfers en kengetallen van de VSCD, augustus 2002 • Marktbeschrijving Podiumkunsten, onderzoek onder de Nederlandse bevolking, door Elisabeth Duijser (NIPO) in opdracht van Bureau Promotie Podiumkunsten, Amsterdam, september 2002
Redactie Hans Onno van den Berg en Hedwig Verhoeven Fotografie Dènis van Loosbroek
• Muziek in de Stad, Nyfer, Gerard A. Marlet en Ismee M. Tames, Breukelen, januari 2002
Vormgeving WAT ontwerpers
• H. Oosterling, ‘Uit de War. Of over hoe het leven theater werd’, uitgeschreven versie van de
Drukwerk Drukkerij de Bondt bv
inleiding tijdens het congres, augustus 2002 (verkrijgbaar op aanvraag bij vscd) • E. Graafland, Een ongewild einde, de verandering van hart en nieren (over het voortijdige en ongewilde einde aan de loopbaan van een theaterdirecteur), VSCD, Amsterdam, 15 maart 2002 • Volkskrant, donderdag 17 augustus 2002, ‘Betaald voetbal teert op overheid’, door Jan Meeus en John Schoor, gebaseerd op eigen onderzoek van de Volkskrant. Al deze publicaties zijn bij de VSCD in te zien, down te loaden en/of te bestellen.