TECHNISCH OPGELEID: WEL OF NIET WERKEN IN DE TECHNIEK?
Eindrapport in opdracht van TechniekTalent.nu
Arie Gelderblom Paul de Hek m.m.v. Kees Zandvliet en Fleur Malschaert
Rotterdam, Mei 2014
TECHNISCH OPGELEID: WEL OF NIET WERKEN IN DE TECHNIEK? EINDRAPPORT IN OPDRACHT VAN TECHNIEKTALENT.NU
Contactpersoon
Arie Gelderblom
Adres
SEOR, Erasmus Universiteit Rotterdam Postbus 1738 3000 DR ROTTERDAM
Telefoon
010 4082175
Fax
010 4089650
E-mail
[email protected]
VERANTWOORDING Eind 2013 heeft TechniekTalent.nu aan SEOR opdracht verleend om een onderzoek te doen naar de uitstroom van technisch geschoolden naar technische en niet-technische functies. Het onderzoek is binnen SEOR uitgevoerd door Arie Gelderblom en Paul de Hek. Verder hebben Fleur Malschaert en Kees Zandvliet een bijdrage geleverd. Vanuit de opdrachtgever is het onderzoek begeleid door Akke Visser en Eva van der Meer. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van schoolverlatersdata van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Tevens is een aanvullende enquête uitgevoerd onder respondenten uit dit onderzoek. Deze enquête is uitgevoerd door DESAN. Wij willen de opdrachtgever en DESAN bedanken voor de plezierige samenwerking en ROA voor hun bereidheid om de data ter beschikking te stellen.
INHOUD Verantwoording
ii
Samenvatting en conclusies
i
Probleemstelling en aanpak Stromen Motieven en achtergronden keuze Slot 1
2
Inleiding
1
1.1 1.2 1.3 1.4
1 2 2 4
4
Achtergrond en doel van het onderzoek Probleemstelling en onderzoeksvragen Opzet van het onderzoek Opbouw van het rapport
Conceptueel kader
5
2.1 2.2
Inleiding Afbakening en onderverdeling techniek
5 5
2.2.1 2.2.2
5 6
2.3 3
i ii iii iv
Genuanceerde werkelijkheid Gebruikte indelingen
Motieven
8
Uitstroom en verwachte doorstroom
11
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
11 11 15 23 29 31
Inleiding Uitstroom technische en niet-technische schoolverlaters Persoonskenmerken en bestemming Discrepanties tussen opleiding en beroep Verwachtingen over toekomstig type functie Conclusies
Motieven
33
4.1 4.2 4.3 4.4
33 33 34
4.5 4.6
Inleiding Het algemene beeld Het beeld naar geslacht Enkele achtergrondfactoren en uitstroombestemmingen als indicatie voor motieven Beelden over techniek als motief Conclusies
35 43 47
5
Zoekproces naar een baan
49
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
49 49 53 58 59
Inleiding Oriëntatie bij het zoeken naar werk Zoekkanalen en intensiteit zoekgedrag Hulp van school Conclusies
Literatuur
61
Bijlage 1 Technische opleidingen
63
Bijlage 2 Technische en niet-technische sectoren
67
Bijlage 3 Korte beschrijving aanvullende enquête
68
SAMENVATTING EN CONCLUSIES PROBLEEMSTELLING EN AANPAK Al jaren treden in de technische sector personeelsknelpunten op. Deze worden ook in de toekomst verwacht. Deze knelpunten hebben te maken met een hoge vervangingsvraag en een verminderde belangstelling van jongeren voor techniek. Nog altijd kiezen met name vrouwen, en in mindere mate, jongeren van buitenlandse afkomst minder vaak voor een technische opleiding. Maar zelfs als men in het beroepsonderwijs voor een technische specialisatie kiest is daarmee nog niet gezegd dat men vervolgens ook kiest voor een technische functie. Volgens de Monitor Technische Arbeidsmarkt 2013 stroomt maar liefst 42% van de schoolverlaters met een technische opleiding door naar een niet-technisch beroep. Niet duidelijk is welke motieven daarbij een rol spelen. Zochten afgestudeerden wel een technische functie? Of had men moeite om een technische functie te vinden? Voorts is denkbaar dat men uiteindelijk technische functies minder aantrekkelijk vindt vanwege het minder gunstige salaris en de beperkingen in verdere loopbaanmogelijkheden. Ook wordt wel gewezen op het relatief slechte imago van technische functies, bijvoorbeeld dat men te maken heeft met slechte en zware werkomstandigheden. Doel van dit onderzoek is tweeërlei: 1.
2.
De stromen naar niet-technische functies meer precies in beeld te brengen. Gaat het hier bijvoorbeeld om specifieke technische opleidingen en specifieke niettechnische beroepen waarnaar men uitstroomt? Dieper ingaan op de motieven en achtergronden die bij de keuze voor niettechnische functies een rol spelen.
Met behulp van de meer fijnmazige informatie over de stromen en de achterliggende motieven kan een gerichter beleid ontwikkeld worden om de uitstroom naar niettechnische functies te beperken. Het onderzoek concentreert zich op mbo en hbo. Gebruik wordt gemaakt van de bestaande schoolverlatersonderzoeken onder afgestudeerden die het ROA uitvoert. De deelnemers aan dit onderzoek zijn ook benaderd voor een aanvullende enquête waarin dieper ingegaan is op het zoekproces naar hun huidige (technische of niet-technische) baan en hun motieven om voor deze baan te kiezen. In het onderzoek besteden we ook nadrukkelijk aandacht aan degenen die wel voor een technische functie gekozen hebben. Hiermee kunnen de uitkomsten voor degenen die voor een niet-technische functie hebben gekozen beter in perspectief geplaatst worden. Wanneer bijvoorbeeld degenen in technische functies duidelijk minder verdienen, of minder carrièreperspectieven zien, dan wijst dit erop dat deze factoren een rol kunnen spelen bij de keuze voor niet-technische functies. Uiteindelijk is in het rapport een onderscheid gemaakt tussen 4 uitstroomcategorieën voor degenen met een technische opleiding: De vierdeling wordt bepaald door het karakter van de functie (technisch en niettechnisch) en de sector (technisch en niet-technisch): 1. 2.
Technische functies in technische sectoren. Technische functies in niet-technische sectoren. i
3. 4.
Niet-technische functies in technische sectoren. Niet-technische functies in niet-technische sectoren.
Ruwweg zou verwacht mogen worden dat het technisch gehalte van een functie afneemt van de eerste categorie naar de vierde categorie. Bij de laatste groep (niet-technische functies in niet-technische sectoren) speelt technische kennis naar verwachting de minste rol in de huidige functie. Bovenstaande indeling betekent dat ergens een scheidslijn getrokken moet worden tussen technische en niet technische functies en sectoren. Dezelfde scheidslijnen moeten getrokken worden bij opleidingen. Voor deze indelingen van techniek en niet-techniek zijn zoveel mogelijk die van de Monitor Arbeidsmarktmarkt Techniek gevolgd. Maar welke indeling ook wordt gevolgd, er blijven altijd opleidingen die zich op een raakvlak bevinden. Een voorbeeld zijn ICT-functies die bij de niet-technische functies zijn ingedeeld, maar waarvan veel hbo’ers aangeven dat deze goed aansluiten bij hun opleiding.
STROMEN Afgestudeerden met een niet-technische opleiding stromen zeer zelden uit naar een technische functie (rond 3%). Andersom komt veel vaker voor. Ruim 30% van zowel technische mbo’ers als hbo’ers is 1,5 jaar later werkzaam in een niet-technisch beroep. Ongeveer 23% van de mbo’ers is daarbij ook werkzaam in een niet-technische functie buiten een technische sector. Voor het hbo is dit iets lager, namelijk 18,5%. Deze uitstroom naar niet-technische beroepen is niet hetzelfde voor verschillende typen opleidingen. Wanneer we meer gedifferentieerd kijken naar typen opleidingen, dan treedt bij mbo een sterk verschil op tussen de bbl en bol. Bij de bbl-variant is maar liefst 87% in een technische functie werkzaam, terwijl dit bij de bol ruim 50% is. Een dergelijk verschil mag verwacht worden. Bij de bbl heeft men door de combinatie van werken en leren immers een sterke band met de praktijk van technisch werk – en vaak ook de werkgever – opgebouwd. Soms heeft men ook al een langer arbeidsverleden, wat voor de bol veel minder geldt. Binnen het hbo is opvallend dat bij de (relatief beperktere) technische hbo-duale en hbo-deeltijdopleidingen nog altijd bijna een kwart niet in een technische functie werkzaam is. Dit is weliswaar lager dan bij hbo-voltijd (34%), maar de verschillen zijn duidelijk kleiner dan tussen de varianten in het mbo. Er zijn een aantal opleidingen waar de uitstroom naar niet-technische beroepen in niettechnische sectoren relatief vaker voorkomt. Dit zijn bijvoorbeeld op mbo-niveau interieurverzorging, schilderen en decoreren, grafische techniek (overig) en drukvormvervaardigingstechnieken. Bij het hbo zijn dit media communicatie, grafische technieken (overig en algemeen), biologie en wiskunde. Wat zijn de meest voorkomende niet-technische beroepen waarnaar men uitstroomt? In geval van het mbo is opvallend dat hier diverse lagere en elementaire beroepen zijn terug te vinden, zoals winkelbediende, serveersters, en magazijnknecht. Dit spoort ook met feit dat mbo’ers in niet-technische beroepen regelmatig aangeven dat het gevraagde niveau door de werkgever bij hun huidige functie lager is dan hun opleidingsniveau. Bij degenen die niet in een technische functie en niet in een technische sector werken, is dit zelfs 60%. Dit beeld komt minder terug bij het hbo. Hier komen vaker functies naar voren die weliswaar niet ingedeeld zijn bij technisch, maar hier wel een raakvlak mee vertonen, zoals diverse ICT-functies, grafisch-/reclame-/decorontwerper, en medisch analist. Hier wordt dan ook in vergelijking met het mbo minder vaak aangegeven dat het gevraagde ii
functieniveau door de werkgever lager is dan de opleiding. Hbo’ers die in niet-technische functies werken signaleren ook minder vaak aansluitingsproblemen met de opleiding dan mbo’ers in niet-technische functies. Wel geldt voor zowel mbo als hbo dat de aansluiting afneemt naarmate het technisch gehalte van de functie minder wordt. Vrouwen Afgestudeerde vrouwelijke technici stromen vaker uit naar niet-technische functies. Vooral binnen het mbo is het verschil tussen mannen en vrouwen groot. De bovenstaande elementen spelen daarbij een rol, namelijk hun lage participatie in de bbl, en het type opleidingen dat ze binnen techniek kiezen. Vrouwen zijn namelijk sterker vertegenwoordigd in opleidingen waarvan de uitstroom naar niet-technische functies in niet-technische sectoren hoger is. Maar ook binnen deze opleidingen is hun uitstroom naar functies buiten de techniek hoger dan bij mannen. Toekomstverwachtingen Bij de afgestudeerden die nu wel werkzaam zijn in een technische beroep, hoeft niet automatisch te gelden dat men dat in de toekomst ook is. Na een aanvankelijke start in een beroep dat nauw aansluit op de opleiding, kan men zich immers breder gaan oriënteren. Er zijn echter weinig aanwijzingen dat een dergelijke overstap veelvuldig zal plaatsvinden. Juist degenen in niet-technische beroepen zoeken vaker naar een andere functie. Bovendien is aan de respondenten in de aanvullende enquête gevraagd naar hun toekomstverwachtingen. Degenen in technische functies verwachten voor het overgrote deel ook over 5 jaar in een technische functie werkzaam te zijn. Degenen in niettechnische functies denken daarentegen veel vaker een switch te maken. Maar liefst bijna 40% van de technisch opgeleiden in niet-technische functies ziet zichzelf over 5 jaar in een technische functie. Onder dit “potentiële aanbod” liggen dus kansen om alsnog een instroom in techniek te verwezenlijken.
MOTIEVEN EN ACHTERGRONDEN KEUZE In de aanvullende enquête is direct gevraagd naar de motieven waarom men de huidige functie heeft gekozen. Hierbij kon men meer motieven tegelijkertijd aankruisen. Bij de keuze voor een technische functie is vaak sprake van een combinatie van diverse positieve motieven. Hierbij worden inhoud van het werk en de werksfeer het meest genoemd. Bij de keuze voor niet-technische functies worden minder combinaties van positieve motieven gegeven, wat erop wijst dat gemiddeld gesproken deze keuze met minder overtuiging is gemaakt. Dit wordt nog eens bevestigd door het feit dat ruim 20% van deze groep spontaan aangeeft dat men een baan nodig had en daardoor minder kieskeurig was. Dit laatste geldt nog sterker voor vrouwen. Vrouwen kiezen ook vaker een niet-technische functie in een niet-technische sector vanwege de mogelijkheden voor deeltijdwerk. Beloning, carrière en opleidingsmogelijkheden spelen bij vrouwen een minder grote rol als motief. De werksfeer is wel een belangrijk motief. De data van de schoolverlatersonderzoeken bieden een mogelijkheid om de rol van een aantal motieven meer indirect te toetsen. In deze data zijn namelijk allerlei gegevens opgenomen over de beloning, carrièremogelijkheden, aard van het contract (vast), en baantevredenheid. Het overkoepelende beeld is dat degenen in technische functies hier gunstiger op scoren en dat men name de groep in niet-technische functies in niet technische sectoren hier relatief ongunstig scoort. Technische functies onderscheiden zich dus in positieve zin op allerlei functiekenmerken als beloning en carrièremogelijkheden. Dit spoort met de waarneming uit de aanvullende enquête dat deze en soortgelijke positieve factoren vaker als motief genoemd worden bij de keuze voor technische functies. iii
Rol “imago” technisch werk Denkbaar is dat degenen die instromen in een niet-technische functie, dit doen omdat zij een minder gunstig beeld hebben van technisch werk. De antwoorden op een aantal stellingen die te maken hebben met beelden van technisch werk (“hard werken”, “vies”, “goed verdienen”, “lastig werk-privé combineren”) geven hier echter geen enkele aanleiding voor. Opvallend is juist dat degenen die buiten de techniek werken, een duidelijk gunstiger beeld hebben van technisch werk. Zij scoren daarentegen wel minder gunstig op een aantal stellingen die de positieve arbeidsmarktkansen in technisch werk benadrukken. Dit laatste is een aanwijzing dat deze groep minder gemakkelijk een technische functie kon vinden. Al met al wordt de uitstroom naar niet-technische beroepen niet veroorzaakt door een “imagoprobleem”. Let wel: het gaat hierbij om personen die al een technische opleiding gevolgd hebben. Imagoproblemen kunnen uiteraard wel een rol spelen dat sommigen niet voor zo’n opleiding kiezen. Zoekproces De afgestudeerden van technische opleidingen zijn sterk gericht op technisch functies en een ruime meerderheid heeft bij het zoeken naar werk ook een voorkeur voor technisch werk. Het ontbreken van een voorkeur voor technisch werk in het zoeken naar werk hangt samen met een combinatie van het ontbreken van voldoende geschikte (technische) vacatures en/of het in onvoldoende mate kunnen vinden daarvan en een veranderde of lagere affiniteit met techniek. Mannen blijken sterker georiënteerd op technische functies dan vrouwen, die in iets mindere mate voorkeur voor techniek uitspreken en zich breder oriënteren. Dit hangt echter ook samen met het gegeven dat vrouwen meer problemen ervaren bij het vinden van geschikte vacatures. Degenen die in niet technische functies werkzaam zijn, hebben aanzienlijk meer inspanningen verricht voor het vinden van een baan. Dit komt tot uiting in het aantal (verschillende) zoekkanalen die zij hebben benut en het aantal vacatures waarop zij hebben gesolliciteerd. Dit hangt voor een deel samen met het feit dat deze groep meer moeite had met het vinden van geschikte (technische) vacatures. Van belang is dat degenen die in een niet-technische functie werkzaam zijn, aangeven dat zij iets minder hulp hebben gehad van school bij het zoeken naar (technisch) werk. Degenen die in technische functies werkzaam zijn blijken meer concrete hulp te hebben gehad van school dan degenen die in een niet-technische functie terecht zijn gekomen. Hbo’ers hebben gemiddeld vaker hulp gehad.
SLOT Eindconclusies Een eerste belangrijke vaststelling is dat van de werkzame afgestudeerden van technische mbo- en hbo-opleidingen ruim 30% in een niet-technische functie werkt. Bij de bolvariant in het mbo is dit zelfs bijna 50%. Een tweede belangrijke vaststelling is dat de keuze voor niet-technische functies vaak niet voortkomt uit de gunstige perspectieven die deze functies bieden. Dit geldt zeker voor het mbo waar de niet-technische functies vaak lagere en soms zelfs elementaire beroepen betreffen. De keuze voor een niet-technische functie in een niet-technische sector komt nogal eens voort uit problemen in het zoekproces naar een baan. Zeker een kwart van deze groep weet eenvoudigweg niet zo snel een beter passende (technische) baan te vinden. Een ander deel kiest hiervoor omdat iv
de functie in deeltijd kan worden uitgeoefend, wat in technische functies - en dan zeker in technische sectoren - minder vaak voorkomt. Aangrijpingspunten voor beleid Voor afgestudeerde technici zijn technische functies gemiddeld gesproken aantrekkelijker wat betreft bijvoorbeeld beloning en carrièreperspectieven in vergelijking met niettechnische functies waarin men terecht komt. Tevens blijkt dat de keuze voor niettechnische functies niet vanuit een negatief imago van technisch werk wordt gemaakt. Waar liggen dan wel mogelijke aangrijpingspunten om de instroom van technisch afgestudeerden in technische functies te vergroten? Omdat het zoekproces nogal eens problemen oplevert liggen hier kansen. Bedrijven, maar ook scholen, kunnen op dit terrein een actieve rol vervullen om minder aanbod te “verliezen”. Uit de analyses blijkt dat degenen die hulp van school hebben gehad in het zoekproces vaker een technische functie vervullen. Tegelijkertijd komt naar voren dat slechts een kwart van de respondenten aangeeft dergelijke hulp van school te hebben gehad. Scholen kunnen hier dus meer actief in zijn. Dergelijke hulp bestaat bijvoorbeeld uit namen van bedrijven waar contact mee kan worden opgenomen, en bedrijven die scholen bezoeken en aangeven dat ze werk hebben. Deze twee voorbeelden laten zien dat bedrijven belangrijk zijn om de rol van de school in het zoekproces te ondersteunen. Dat een deel van de afgestudeerden moeite heeft om geschikt aanbod van vacatures te vinden is een aanwijzing dat bedrijven hun eigen zichtbaarheid nog kunnen vergroten. Dat een deel van de afgestudeerden aangeeft dat men het moeilijk vindt om op gesprek te komen voor een technische functie, geeft aan dat bedrijven soms dusdanige eisen stellen dat men op deze manier ook aanbod verliest. In sommige gevallen zou indiensttreding met aanvullende scholing een oplossing kunnen zijn om deze groep alsnog voor de techniek te kunnen behouden. Voor het mbo biedt de bbl-variant kansen. Hier is sprake van een combinatie van technisch werk en leren die een grote kans oplevert dat men daarna in de techniek blijft. Van belang is dus dat bedrijven voldoende bbl-plekken aanbieden, ook voor groepen die hier traditioneel minder in terug te vinden zijn, zoals vrouwen en allochtonen. Anderzijds is van belang dat ook de bol voldoende aandacht en waardering krijgt van technische werkgevers, zodat de (hoge) uitstroom naar niet-technische functies vanuit deze variant verminderd wordt. Tevens is van belang om te wijzen op een potentieel aanbod dat weliswaar een keuze voor een niet-technische functie gemaakt heeft, maar zeker alsnog bereid is om een technische functie te gaan vervullen. Deze personen hebben dus enige tijd ander type werk verricht. Een werkgever moet in deze gevallen bereid zijn om te accepteren dat enige tijd minder ervaring is opgebouwd in technisch werk en dat een zekere aanvullende scholing nodig kan zijn om “slijtage” in technische kennis op te vangen. Vrouwen Ten slotte is het nog eens belangrijk om stil te staan bij het feit dat juist vrouwen vaak in niet-technische functies terecht komen. Zij kiezen al minder vaak voor technische opleidingen, en als zij dit al doen, komen ze minder vaak terecht in technische functies. Dit heeft verschillende oorzaken. Zij kiezen veel minder voor de bbl, vaker voor technische opleidingen die makkelijker aansluiten op niet-technische functies en sectoren, zoeken minder gericht een technische functie, en hebben meer problemen in het zoekproces. Voor sommigen spelen de beperkte mogelijkheden voor deeltijdwerk een rol. Hier lijken nog mogelijkheden voor technische bedrijven om deze groep meer kansen te bieden door hen meer tegemoet te komen in het zoekproces, bbl-functies aan te bieden,
v
deeltijdwerk te vergemakkelijken en een werksfeer te creëren waarin (ook) vrouwen zich thuis voelen. Slot De uitstroom van technisch opgeleiden richting niet technische functies is dus substantieel. Maar gezien het feit dat deze groep in veel gevallen wel degelijk belangstelling en regelmatig zelfs een voorkeur heeft voor technische functies, liggen er nog voldoende kansen om hier verandering in te brengen.
vi
1
INLEIDING
1.1
ACHTERGROND EN DOEL VAN HET ONDERZOEK
Al jaren wordt de technische sector geconfronteerd met personeelsknelpunten. Volgens de laatste prognoses van het ROA zullen ook in de komende jaren knelpunten optreden (ROA, 2013). Deze knelpunten zijn het gevolg van een aanzienlijke vervangingsvraag, die ook op langere termijn tot een grote wervingsbehoefte leidt, zelfs bij een krimpende werkgelegenheid (De Koning e.a., 2006). Daarnaast is het aanbod van technici gedaald door de verminderde belangstelling van jongeren voor techniek. Daarbij komt dat het toegenomen aanbod van vrouwen op de arbeidsmarkt vrijwel geen effect heeft gehad op het aanbod van technici: meisjes kiezen nauwelijks voor techniek. Ook mensen van een buitenlandse afkomst, kiezen minder vaak voor techniek. Maar zelfs als men in het beroepsonderwijs voor een technische specialisatie heeft gekozen, is daarmee nog niet gezegd dat men vervolgens ook kiest voor een technische functie. Volgens de Monitor Technische Arbeidsmarkt 2013 (Volkerink e.a., 2013) stroomt maar liefst 42% van de schoolverlaters met een technische opleiding door naar een niet-technisch beroep. Dit “lek” is des te ernstiger, omdat andersom geldt dat van degenen met een niet-technische opleiding slechts een klein deel (7%) instroomt in een technisch beroep. Bij deze uitstroom van technische afgestudeerden naar niet-technische functies is het niet duidelijk waardoor dit komt. Zochten degenen die in een niet-technische functie zijn ingestroomd aanvankelijk wel een technische functie? Wij weten weinig van het oriëntatieproces van afgestudeerden op een baan. Denkbaar is dat men moeite had om technische vacatures te vinden, of dat geschikte technische vacatures op grotere reisafstand te vinden waren. Speelde het salaris een rol om uiteindelijk niet voor een technische functie te kiezen? De vraag is of in deze zin niet-technische functies voor technici aantrekkelijker zijn. Maar de rol van arbeidsvoorwaarden kan breder zijn. Denkbaar is dat de loopbaanmogelijkheden in technische functies minder zijn. Ook wordt wel gewezen op het relatief slechte imago van technische functies, bijvoorbeeld dat men te maken heeft met slechte en zware werkomstandigheden. Wat ook een rol zou kunnen spelen is dat de technische sector steeds hogere opleidingseisen stelt. In veel bedrijven moet men minimaal mbo-niveau drie of vier hebben om in vaste dienst te kunnen komen. Wie dit niveau niet heeft is aangewezen op tijdelijk werk, wat aanleiding kan zijn om te kiezen voor een andere sector en eventueel een niet-technische functie. Verder biedt de technische sector minder dan andere sectoren mogelijkheden voor deeltijdarbeid en flexibiliteit binnen arbeidsrelaties (flexibele werktijden, urenbanken, e.d.), waardoor werk en privésituatie moeilijker te combineren zijn. Het doel van dit onderzoek is enerzijds om een scherper beeld te krijgen van de precieze stromen van technische afgestudeerden. Daarbij is zowel een preciezer beeld van belang naar type opleiding binnen de techniek als naar type functie. Maar ook de sector is van belang: als men in een niet-technische functie werkt, kan men zich voorstellen dat in een technische sector technische kennis toch meer van belang is dan in een niet-technische sector. Anderzijds heeft het onderzoek als doel om meer inzicht te krijgen in de motieven om voor een niet-technische functie te kiezen. Om deze motieven in perspectief te plaatsen is van belang om ook meer zicht te hebben op de motieven van degenen die wel voor een technische functie kiezen. Zowel een meer precies inzicht in de stromen als de motieven zijn belangrijke informatiebronnen voor het ontwikkelen van specifiek beleid en de ontwikkeling van 1
instrumenten die erop gericht zijn dat technisch afgestudeerden ook in de sector techniek werkzaam zijn.
1.2
PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN
Het onderzoek richt zich specifiek op de kwantitatieve beschrijving en achterliggende motieven van de instroom van technisch afgestudeerden in niet-technische functies. Deze centrale probleemstelling is door de opdrachtgever uitgewerkt in de volgende onderzoeksvragen:
Wie zijn precies de schoolverlaters die na hun technische opleiding in een niettechnische functie terecht komen? Welke opleiding en opleidingsniveau hebben ze? Verschilt het beeld van de uitstroom per regio en naar andere kenmerken? In hoeverre verschilt dit profiel van degenen die voor een technische functie kiezen?
Waar komen deze schoolverlaters die kiezen voor een niet-technische functie in de niet-techniek terecht? Is er bijvoorbeeld sprake van een duidelijke afstroom naar bepaalde beroepen?
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan het kiezen voor een niet-technische functie in de niet-techniek? In hoeverre verschilt het oriëntatieproces op technische of niet-technische functies? Heeft het een positieve oorzaak dat mensen in een andere functie in de niet-techniek terecht komen, bijvoorbeeld dat het vooral te maken heeft met (regionale) loopbaanmogelijkheden? Is er sprake van negatieve ervaringen met het werken in de techniek? Bood de werkgelegenheid in de regio geen uitzicht op werk in de technische sector? Speelt een negatief beeld van het werken in de techniek een rol?
In hoeverre verschillen de motieven van degenen die voor een niet-technische functie kiezen van degenen die voor een technische functie kiezen?
1.3
OPZET VAN HET ONDERZOEK
Voor dit onderzoek maken we gebruik van twee bronnen: bestaande databestanden van schoolverlatersonderzoek onder mbo’ers en hbo’ers en een aanvullende enquête hierop. Bestaande schoolverlatersonderzoek Een van de onderzoeksactiviteiten is het benutten van bestaande schoolverlatersonderzoeken. Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) verricht jaarlijks onderzoek onder schoolverlaters naar de overgang van school naar vervolgopleiding of arbeidsmarkt. De beschikbare relevante databestanden hebben betrekking op mbo-bol, mbo-bbl en hbo-voltijd, -duaal en -deeltijd, en zijn afkomstig van de BVE-monitor en de HBO-monitor. Er is geen informatie over het WO1. In de uitkomsten die hieronder worden gepresenteerd, zijn de resultaten van de BVE-monitor en de HBO-monitor over twee jaren, te weten 2011 en 2012, samengevoegd. De monitor 2012 bevat de meting die eind 2012 is gehouden onder de gediplomeerde schoolverlaters
1
De Monitor Wetenschappelijk Onderwijs werd vanaf 2008 uitgevoerd door het IVA in Tilburg, in opdracht van de VSNU.
2
van het schooljaar 2010/2011, dat wil zeggen ongeveer anderhalf jaar na het voltooien van de opleiding. Het voordeel van deze databestanden is dat deze databestanden specifiek gericht zijn op de groep schoolverlaters. Een ander belangrijk voordeel is dat deze bestanden allerlei interessante kwalitatieve informatie bevatten, zoals bijvoorbeeld de loonhoogte en de mate van benutting van de kennis van de gevolgde opleiding in de huidige functie. Uit dit laatste leiden wij af in welke mate technici in niet-technische functies hun technische kennis benutten. Het technische “lek” is uiteraard het grootste in functies waarin men aangeeft dat men amper de kennis uit de opleiding benut. Het voordeel van dergelijke informatie is dat de ongenuanceerde tweedeling niet-technische versus technische functies omgezet wordt in een veel genuanceerder beeld. Aanvullende enquête Voor de aanvullende enquête is eveneens gebruik gemaakt van het schoolverlatersonderzoek dat door ROA wordt uitgevoerd. In het schoolverlatersonderzoek van ROA is gevraagd of men zou willen meewerken aan aanvullend onderzoek. Degenen die hier positief op hebben geantwoord, zijn benaderd voor ons onderzoek. In verband met de retrospectieve vraagstelling naar de motieven van de afgestudeerden was het wenselijk om het meest recente cohort uit het onderzoek te gebruiken. Dit zijn de afgestudeerden van het schooljaar 2011 – 2012. Deze aanpak heeft een aantal voordelen:
Directe toegang tot de doelgroep. Uit de bestanden kunnen eenvoudig technische schoolverlaters van het mbo en hbo worden geselecteerd die benaderd kunnen worden.
Reeds beschikbare informatie van respondenten. Doordat de aanvullende dataverzameling heeft plaatsgevonden op een groep respondenten die in eerder stadium al andere vragen heeft beantwoord, is reeds veel informatie beschikbaar die niet nog eens hoefde te worden uitgevraagd.
De aanvullende vragenlijst bevat de volgende onderwerpen:
Naar wat voor type functies heeft men gezocht bij de overgang van school naar werk? Had men een voorkeur voor technische of niet-technische functies? Van welke wervingskanalen heeft men gebruik gemaakt (uitzendbureaus, Internet, UWV, open sollicitaties, vacaturesites (welke), informele contacten (welke))? Welke rol heeft de school gespeeld in het oriëntatieproces op een baan? Hoe makkelijk/moeilijk was het om geschikte functies te vinden? Hoe makkelijk/moeilijk was het om in aanmerking te komen voor een vacature? Hoe was het aanbod van technische functies die goed aansloten op de opleiding? Waren deze ook beschikbaar in de eigen regio? Hoe gemakkelijk was het om in aanmerking te komen voor deze functies? Waarom heeft men gekozen voor de huidige functie en werkgever (inhoud van het werk, salaris, arbeidsomstandigheden, carrièreperspectief, opleidingsmogelijkheden, reisafstand, etc.)? Wat zijn de toekomstplannen voor wat betreft het type functie (technisch versus niet-technisch) dat men wil vervullen? Beelden die men heeft van technische functies (relatieve salarishoogte, “vies”, mogelijkheden op de arbeidsmarkt, combineren werk en privé).
Het veldwerk is uitgevoerd door DESAN middels een internet-enquête. DESAN is het veldwerkbureau dat ook de schoolverlatersonderzoeken voor het ROA uitvoert. Tabel 1.1 3
geeft de omvang van de bruto benaderde groep en de netto respons. In bijlage 3 geven we nog enkele nadere details van de samenstelling van de respons. Tabel 1.1
Omvang steekproef Bruto benaderde groep
netto respons (aantallen)
Netto respons (%)
MBO techniek
1682
451
26,8%
HBO-techniek
621
272
43,8%
Totaal
2303
723
31,4%
Hoofdgroep
1.4
OPBOUW VAN HET RAPPORT
Dit rapport is als volgt opgebouwd. In het volgende hoofdstuk werken we de probleemstelling en de geformuleerde onderzoeksvragen nader uit. Dit hoofdstuk beschrijft daarmee het kader waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd. In hoofdstuk 3 wordt een nadere analyse uitgevoerd van de stromen vanuit de technische opleidingen in het mbo en hbo. We gaan daar niet alleen in op de huidige positie van afgestudeerden, maar behandelen tevens de verwachtingen die men op wat langere termijn heeft om in een technische of niet-technische functie te werken. Vervolgens (hoofdstuk 4) gaan we in op de motieven die bij de keuze voor een technische of niettechnische functie een rol spelen. Daarna volgt een nadere beschrijving van het zoekproces naar een baan (hoofdstuk 5).
4
2
CONCEPTUEEL KADER
2.1
INLEIDING
Het onderzoek richt zich specifiek op de kwantitatieve beschrijving en achterliggende motieven van de instroom van technisch afgestudeerden in niet-technische functies of technische functies. In dit hoofdstuk werken we twee elementen uit deze probleemstelling nader uit. Als eerste betreft dit de afbakening tussen techniek en niet-techniek. Ten tweede worden mogelijke motieven die een rol spelen bij de keuze voor technische of niet-technische functies nader uitgewerkt (2.3).
2.2
AFBAKENING EN ONDERVERDELING TECHNIEK
2.2.1
GENUANCEERDE WERKELIJKHEID
Er bestaat geen eenduidige definitie van het begrip ‘techniek’ (zie Groeneveld e.a. Hiteq/Ecorys, 2007: p. 12, 21). Een traditionele omschrijving van ‘techniek’ is het vervaardigen, ontwerpen en onderhouden van producten. Deze activiteiten worden van oudsher primair geassocieerd met de industrie. Maar techniek schuift meer en meer in andere sectoren door. Dit heeft verschillende achtergronden. In de eerste plaats is de industrie steeds meer activiteiten gaan uitbesteden. De bedrijven waaraan wordt uitbesteed worden lang niet altijd tot de industrie gerekend, ook al hebben deze activiteiten een geheel of gedeeltelijk technisch karakter. Een dergelijke verplaatsing van werkgelegenheid van de industrie naar andere sectoren is vaak ingegeven door efficiencyoverwegingen en hoeft niet nadelig te zijn voor de industrie. Verder wordt onder invloed van de technische ontwikkeling de afbakening tussen technische en niettechnische activiteiten steeds moeilijker. Techniek neemt bijvoorbeeld een steeds belangrijkere plaats in de medische sector. Ook in de handel zijn veel mensen met een technische achtergrond werkzaam en gaat verkoop vaak samen met training en onderhoud. De landbouw krijgt ook steeds meer een industrieel karakter. Door deze ontwikkelingen ontstaan nieuwe beroepen (bijvoorbeeld op het gebied van domotica en human technology) met een gedeeltelijk of geheel technisch karakter die voor een belangrijk deel in niet-industriële sectoren worden uitgeoefend. Door deze ontwikkelingen komen er dus steeds meer (geheel of gedeeltelijk) technische banen in niet-industriële sectoren. Bovendien is van veel van dergelijke functies in niet-technische sectoren moeilijk te definiëren of dit nu wel of niet een technische functie is. Een klassiek voorbeeld zijn commercieel-technische functies waarvoor productkennis zeer belangrijk is. Een ander voorbeeld zijn werkvoorbereiders waarin zowel een technische als administratieve component in het werk zit. Een deel van dergelijke niet-technische functies waarvoor kennis van techniek van belang blijft zijn ook binnen de technische sectoren zelf terug te vinden. Verondersteld mag worden dat als een technicus een niet-technische functie vervult in een technische sector dat zijn of haar technische kennis daar van belang zal zijn vanwege de aard van de activiteiten in het betreffende bedrijf. Daarom maken we – evenals in de Monitor Technische Arbeidsmarkt 2013 – een onderscheid tussen niet-technische functies in technische sectoren en niet-technische sectoren. Technische sectoren vallen dan grotendeels samen met wat wel de “nijverheid” wordt genoemd, dat wil zeggen de industrie, de bouw en nutsbedrijven. Daarnaast delen we enkele specifieke sectoren als technische sector in: architecten- /ingenieursbureaus, speur- en ontwikkelingswerk en (industriële) vormgeving. Bij een dergelijke indeling blijven er echter de nodige sectoren die als grensgevallen kunnen worden gezien. Bijvoorbeeld de productie van media valt in
5
een dergelijke indeling niet onder de technische sectoren, terwijl hier wel ook de nodige technici werken. Een dergelijke genuanceerde werkelijkheid doet zich ook voor aan de opleidingenkant. Binnen de huidige SOI-indeling van het CBS ligt het voor de hand om hoofdcategorie techniek onder technische opleidingen mee te nemen. Voor de hoofdcategorie wiskunde/natuurwetenschappen/informatica is dit al minder duidelijk. Maar ook binnen hoofdcategorieën is de werkelijkheid genuanceerd. Zo zijn er technische opleidingen die een brede insteek hebben. In sommige snijvlak-opleidingen worden bijvoorbeeld technische opleidingen gecombineerd met elementen uit andere opleidingsdomeinen (zoals zorg of economie). Andersom geldt dat er uitgaande van de hierboven genoemde hoofdindeling diverse niet-technische opleidingen bestaan met een duidelijk technische component. Voorbeelden hiervan zijn leraren techniek, scheepsofficiersopleidingen waarin een sterk werktuigbouwkundig element zit, en opleidingen in de milieukunde die onder agrarisch onderwijs vallen. Behalve de specifieke richting kunnen ook andere kenmerken van technische opleidingen een rol spelen. Reeds eerder is gememoreerd dat denkbaar is dat op mbo-niveau de lagere niveaus meer problemen kunnen hebben om een functie te vinden in de techniek. Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat een meer precieze beschrijving van de stromen van groot belang is. Wanneer de uitstroom naar niet-technische functies geconcentreerd is in functies waarvoor denkbaar is dat techniek kennis daar toch een belangrijke rol speelt, is minder sprake van een “lek”, dan wanneer dit niet het geval is. Sowieso is van belang om meer precies te weten naar wat voor soort functies men uitstroomt als men kiest voor een niet-technische functie. Pas als men de “concurrenten” beter kent, is het makkelijker om beleid hierop te formuleren. Voorts geldt dat als de uitstroom naar niet-technische functies sterk geconcentreerd is bij bepaalde technische opleidingen, deze ook de eerst aangewezen opleidingen zijn om beleid op te concentreren.
2.2.2
GEBRUIKTE INDELINGEN
De onderverdelingen in geval van opleiding, beroep en sector in technisch en niettechnisch volgen grotendeels de Monitor Technische Arbeidsmarkt 2013. Het enige verschil betreft een andere versie van de code die de opleiding classificeert2. Classificatie opleiding Opleiding, zowel niveau als richting, wordt in de ROA schoolverlatersonderzoeken aangegeven met een SOI-code (Standaard Onderwijsindeling). Het betreft hier de SOI 2003 indeling versie 2005/2006. De niveau-indeling van de SOI 2003 bestaat uit primair, secundair en hoger onderwijs. Voor mbo en hbo is het secundair en hoger onderwijs relevant. Het secundair onderwijs is verdeeld in een eerste en een tweede fase. Beide fases zijn verder verdeeld in drie niveaus: laag, midden en hoog. De opleidingsniveaus die in de ROA datasets onder mbo schoolverlaters voorkomen zijn: secundair onderwijs, eerste fase midden en tweede fase laag, midden en hoog. Deze niveaus komen grotendeels overeen met mbo-1, mbo-2, mbo3 en mbo-4. Voor het gebruikersgemak hanteren we daarom in de tabellen deze laatste benamingen.
2
De Monitor Technische Arbeidsmarkt maakt gebruik van de SOI 2006 indeling, wij hanteren de SOI 2003 indeling.
6
Het hoger beroepsonderwijs is in drie fases verdeeld, waarbij alleen de eerste fase nog onderverdeeld is in laag, midden en hoog. De opleidingsniveaus die in de ROA datasets onder hbo schoolverlaters voorkomen zijn: hoger onderwijs, eerste fase laag en midden, en tweede fase. Het overgrote deel (97 procent) valt in de eerste fase midden, de hbo bachelor. De eerste fase laag is de Associate degree (Ad) of korte hbo opleiding. Binnen de SOI 2003 indeling wordt technisch onderwijs onderscheiden (in sector 35). Daarnaast beschouwen we, in navolging van de Monitor Technische Arbeidsmarkt, de richting onderwijs in de wiskunde en natuurwetenschappen (sector 30) wel en informatica niet als technische opleiding. In tegenstelling tot de SOI 2006 indeling, bevat de SOI 2003 indeling geen hoofdrichting informatica. “Computer en informatica” is daarentegen een rubriek binnen rubrieksgroep “elektrotechniek”, onderdeel van de subsector “technisch onderwijs zonder nadere differentiatie”. Deze opleiding wordt niet meegenomen als technische opleiding. Een overzicht van de technische opleidingen staat in de bijlage 1. Enkele opleidingen hebben naast een puur technische variant ook een variant met een economische/administratieve en commerciële kant. Deze opleidingsvarianten worden aangeduid met de toevoeging ‘econ/admin’. Classificatie beroep Het beroep, inclusief niveau en richting, wordt weergegeven door de SBC-code (Standaard Beroepenclassificatie). De beroepen binnen de (hoofd-)richtingen exact (wiskunde, natuurwetenschappen) en technisch worden als technisch bestempeld – in lijn met de Monitor Technische Arbeidsmarkt. In onderstaande resultaten zijn – in overeenstemming met de rapportages van ROA over deze gegevens3 – in het geval van overgang van mbo schoolverlaters naar werk personen met een huidige leerarbeidsovereenkomst (bbl) meegenomen. Dit betekent dat er onder de mbo-schoolverlaters personen zijn die als vervolgstap (weer) mbo-bbl volgen. Als we deze personen niet zouden meenemen heeft dit gevolgen voor de gevonden percentages; de grote lijnen worden hierdoor echter niet beïnvloed. In geval van de aanvullende vragenlijst konden mensen zelf aangeven of zij een technisch dan wel niet-technisch beroep hadden. Deze keuze hebben wij zoveel mogelijk gerespecteerd, ook om de interpretatie van de antwoorden zo helder mogelijk te houden. Echter in een aantal gevallen is hiervan afgeweken, bijvoorbeeld in ICT-gerelateerde functies die door de personen zelf als technisch werden aangeduid, maar door ons niet als technisch worden gezien. De resulterende beroepsclassificatie in technisch en niettechnisch is dus iets anders dan gehanteerd voor het ROA-schoolverlatersbestand. Werkvoorbereiders worden bijvoorbeeld aan de hand van de SBC-code (overwegend) niet als technisch beschouwd, terwijl degenen die deze functie hebben in de vragenlijst aangaven een technisch beroep te hebben. Classificatie sector De indeling in sectoren wordt weergegeven aan de hand van de SBI-code (Standaard Bedrijfsindeling). Het betreft hier de SBI2008 indeling op 2-digit niveau. Voor technische sectoren wordt dezelfde indeling gehanteerd als in de Monitor Technische Arbeidsmarkt.
3
Zie bijvoorbeeld: ROA (2013), Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012, http://www.roa.unimaas.nl/pdf_publications/2013/ROA_R_2013_7.pdf
7
Deze indeling is gebaseerd op het aandeel werkenden met een technisch beroep4 op grond van CBS gegevens, dus op basis van de totale werkende beroepsbevolking5. De volledige lijst met technische en niet-technische sectoren staat in bijlage 2.
2.3
MOTIEVEN
Vanuit een economisch startpunt zou je verwachten dat afgestudeerden kiezen voor een functie waar de opbrengsten het hoogste zijn in verhouding tot de daartoe geleverde input (gewerkte uren). Salaris speelt dan een rol, maar uiteindelijk is bepalend wat de “lifetime” opbrengsten zijn. Uiteraard zijn deze grotendeels onbekend als men voor een bepaalde startfunctie kiest. De afgestudeerde kan echter wel een zeker beeld hebben van de carrière- en opleidingsmogelijkheden die gekoppeld zijn aan de startfunctie. Als deze gunstig zijn, kan dit een relatief laag startsalaris compenseren. De beelden die men hierover heeft, hoeven overigens niet overeen te komen met de werkelijkheid. Wanneer men bijvoorbeeld de verwachting heeft dat een technische functie in de industrie weinig perspectieven biedt omdat de industrie een krimpende sector is, gaat men voorbij aan de grote vervangingsvraag, maar ook de vraag hoe reëel deze angst voor verplaatsing is. Naast deze meer direct economische motieven, kan de schoolverlater ook een belangrijke waarde toekennen aan de aard van het werk. Wanneer technische functies geassocieerd worden met vuil, vies en zwaar werk, vermindert dit de aantrekkelijkheid6. Een hogere beloning kan onvoldoende compensatie hiervoor zijn. Ook andere arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden kunnen een rol spelen. Zo is het werken in deeltijd in grote delen van de industrie nog altijd vrij ongebruikelijk. Uit Volkerink e.a. (2010) bleek dat technisch opgeleide vrouwen relatief minder vaak terug te vinden zijn in een technische functie. Mogelijk speelt het gebrek aan flexibiliteit op dit soort aspecten een rol. In het bovenstaande is er nog vanuit gegaan dat vraag en aanbod elkaar weten te vinden. Het is echter maar de vraag hoe transparant vraag en aanbod voor elkaar zijn. Wanneer bijvoorbeeld schoolverlaters zich richten op andere zoekkanalen dan waar technische bedrijven gebruik van maken, blijft het aanbod van technische functies grotendeels verborgen. Schoolverlaters kunnen dan aanvankelijk wel in een technische functie willen werken, maar wanneer zij weinig vacatures kunnen vinden, kunnen ze alsnog voor een niet-technische functie kiezen. Hierbij speelt de school ook een rol die leerlingen informatie kan bieden over bedrijven waar men kan gaan werken en hoe men met deze bedrijven in contact kan komen. Een andere vorm waarin vraag en aanbod elkaar minder goed kunnen vinden, zijn regionale discrepanties. Sommige technische sectoren zijn sterk geconcentreerd in bepaalde regio’s. Dit kan een reden zijn dat men alsnog voor een andere (niet-technische) functie kiest omdat men hiervoor niet hoeft te verhuizen of omdat deze minder reistijd met zich meebrengt.
4
Het aandeel werkenden met een technisch beroep in sector A is het aantal werkenden met een technisch beroep in sector A gedeeld door het totale aantal werkenden in sector A.
5
Tot de werkende beroepsbevolking worden alle werkenden tussen 15 en 65 jaar gerekend met een baan van ten minste 12 uur per week.
6
Een specifiek onderzoek over imago van techniek (De Koning e.a., 2010) laat zien dat deze beelden vrij breed voorkomen.
8
Hierboven komt een groot aantal mogelijke factoren naar voren die een rol kunnen spelen bij de keuze voor een (niet-technische) startfunctie. De bestaande gegevens uit de schoolverlatersonderzoeken van ROA bieden hierover informatie die we in secundaire analyses benutten, zoals de carrièreperspectieven en salarishoogte van startfuncties. Daarnaast is via de enquête extra informatie verzameld om het gehele spectrum van motieven en achtergronden in beeld te krijgen. Ten slotte is het belangrijk om te vermelden dat in dit onderzoek bewust de keuze is gemaakt om de vragen naar motieven niet alleen te stellen aan degenen die niet voor een technische functie hebben gekozen, maar ook te stellen aan degenen die wel voor een technische functie hebben gekozen. Door vergelijking van beide groepen kunnen de motieven van degenen die niet voor een technische functie hebben gekozen beter in perspectief geplaatst worden. Stel bijvoorbeeld dat bij ongeveer een kwart van degenen die een niet-technische functie kiezen de goede carrièreperspectieven een belangrijke rol voor deze keuze spelen. Een meer evenwichtige beoordeling van deze score kan pas gemaakt worden wanneer een soortgelijk motief ook is voorgelegd aan degenen die wel voor een technische functie hebben gekozen. Stel bijvoorbeeld dat ongeveer de helft van degenen die voor een technische functie hebben gekozen dit hebben gedaan vanwege de carrièreperspectieven, dan levert dit beleidsmatig een heel ander perspectief op dan wanneer slechts 10 procent een technische functie kiest omdat de carrièreperspectieven gunstig zijn. Pas wanneer het belang van de motieven van beide groepen met elkaar vergeleken worden, zijn evenwichtige beleidsconclusies mogelijk.
9
10
3
UITSTROOM EN VERWACHTE DOORSTROOM
3.1
INLEIDING
In dit hoofdstuk gaan we in op de vraag waar gediplomeerde technisch opgeleide schoolverlaters na ongeveer 1,5 jaar werkzaam zijn. Hierbij hanteren we een vierdeling waarbij zowel rekening wordt gehouden met de functie (technisch of niet-technisch) en sector (technisch of niet-technisch). In paragraaf 3.2 beschrijven we deze stromen voor de verschillende typen onderwijs (mbo, hbo) die in het onderzoek zijn meegenomen. Vervolgens gaan we in paragraaf 3.3 in op een verdere detaillering van deze cijfers naar een aantal kenmerken, zoals regio, geslacht en etnische afkomst. Tevens wordt meer gedetailleerd beschreven vanuit welke technische opleidingen nu vooral een uitstroom naar niet technische functies plaatsvindt. Dat men in niet-technische functie werkt hoeft niet te betekenen dat men de kennis en vaardigheden uit deze functie niet benut. In paragraaf 3.4 wordt beschreven in hoeverre de discrepanties tussen opleiding en beroep in niet-technische functies groter zijn. Daarna volgt een aparte paragraaf 3.5 waarin gebruik wordt gemaakt van de aanvullende gegevens uit de enquête om na te gaan in wat voor type functie men zichzelf over 5 jaar ziet. Willen degenen in technische functies ook in technische functies blijven werken? Ten slotte volgen enkele conclusies (3.6).
3.2
UITSTROOM TECHNISCHE EN NIET-TECHNISCHE SCHOOLVERLATERS
Tabel 3.1 geeft een overzicht van de arbeidsmarktsituatie van schoolverlaters met een technische en een niet-technische opleiding voor de twee onderwijsniveaus mbo en hbo. In geval van werk worden technische en niet-technische beroepen onderscheiden. In geval van geen werk is men werkloos of biedt men zich niet aan op de arbeidsmarkt. Van degenen die zich niet aanbieden op de arbeidsmarkt doen de meesten een vervolgopleiding. Dit laatste komt relatief vaker voor op mbo-niveau. Op hbo-niveau is er op dit gebied een opvallend verschil tussen technische en niet-technische opleidingen, waarbij schoolverlaters met een technische opleiding vaker een vervolgopleiding doen. Tabel 3.1
Uitstroombestemming schoolverlaters (arbeidsmarktstatus) Technische functies
Niettechnische functies
Niet aanbieden arbeidsmarkt
Werkloos
Totaal
MBO Technische opleiding Niet-technische opleiding Totaal
56,7%
25,5%
12,4%
5,5%
1.758
2,7%
75,4%
14,8%
7,1%
8.478
12,0%
66,8%
14,4%
6,8%
10.236
HBO Technische opleiding
56,0%
26,3%
12,5%
5,2%
3.528
Niet-technische opleiding
3,5%
84,7%
5,8%
6,0%
35.408
Totaal
8,2%
79,4%
6,4%
6,0%
38.936
11
Als we deze cijfers naar regio opsplitsen (tabellen niet bijgevoegd) dan valt op dat – ten opzichte van het totale plaatje – in geval van hbo-schoolverlaters de regio noord een hoger percentage technische schoolverlaters in de niet-techniek laat zien (30 procent), in combinatie met een hoger percentage ‘niet aanbieden arbeidsmarkt’ en ‘werkloos’. Het vervolg van deze studie concentreert zich op de schoolverlaters die een baan hebben. Voor deze groep is het interessant om naast type functie ook de sector waarin men werkzaam is in de analyse te betrekken. Dit leidt tot een vierdeling in de uitstroomcategorieën van schoolverlaters die een baan hebben gevonden. De vierdeling wordt bepaald door het karakter van de functie (technisch en niet-technisch) en de sector (technisch en niet-technisch): 1. 2. 3. 4.
Technische functies in technische sectoren. Technische functies in niet-technische sectoren. Niet-technische functies in technische sectoren. Niet-technische functies in niet-technische sectoren.
Ruwweg zou verwacht mogen worden dat het technisch gehalte van een functie gemiddeld gesproken afneemt van de eerste categorie naar de vierde categorie. Bij de laatste groep (niet-technische functies in niet-technische sectoren) speelt technische kennis naar verwachting de minste rol in de huidige functie. Tevens geven de resulterende tabellen door de toevoeging van het sectorelement een indicatie van het succes van technische branches om specifieke groepen onder de technisch opgeleiden aan zich te binden. Tabel 3.2
Uitstroombestemming schoolverlaters met werk (beroep/sector) Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
MBO Technische opleiding Niet-technische opleiding Totaal
59,2%
10,3%
7,4%
23,1%
1.413
1,2%
2,2%
3,3%
93,3%
6.506
11,6%
3,6%
4,0%
80,8%
7.919
HBO Technische opleiding
54,9%
13,2%
13,4%
18,5%
2.904
Niet-technische opleiding
1,6%
2,3%
6,8%
89,2%
31.219
Totaal
6,2%
3,3%
7,4%
83,2%
34.123
InTabel 3.2 tabel 3.2 is de vierdeling naar beroep en sector gehanteerd voor schoolverlaters met een technische opleiding en met een niet-technische opleiding, voor mbo en voor hbo. Voor beide opleidingsniveaus komen iets minder dan zeven van de tien technische schoolverlaters in een technische functie terecht. Van de technische schoolverlaters komen dus ruim drie van de tien personen in een niet-technische functie terecht. Vanuit het mbo kiest uiteindelijk 23 procent van de technisch geschoolden voor een niet-technisch beroep in een niet-technische sector. Vanuit het hbo is dat een kleine 19 procent, ook omdat technische hbo’ers vaker voor een niet-technische functie in een technische sector kiezen (13 procent) dan mbo’ers (7 procent).
12
Bij zowel mbo als hbo kunnen deze cijfers nog verder verbijzonderd worden naar typen (tabel 3.3). Bij de mbo-bbl is de doorstroom naar technische functies en sectoren veel sterker dan bij de bol. Ongeveer 87% van de schoolverlaters in de bbl werkt in een technische functie, terwijl dit bij de bol net iets meer dan 50% is. Bij het hbo zijn de verschillen beperkter. In de voltijd-variant stroomt ongeveer 65% in een technische functie. Bij hbo-duaal en hbo-deeltijd is dit ruim 75%. Ook bij deze laatste twee vormen treedt dus nog een afstroom naar niet-technische functies op van tussen de 20% en 25%. Tabel 3.3
Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar geslacht Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
MBO MBO-BOL
40,8%
10,8%
10,1%
38,1%
704
MBO-BBL
77,4%
9,7%
4,8%
8,0%
709
HBO-voltijd
53,8%
12,3%
13,4%
20,5%
2.331
HBO-deeltijd
58,1%
17,3%
13,5%
11,1%
289
HBO-duaal
60,9%
16,2%
13,0%
9,9%
284
HBO-totaal
54,9%
13,2%
13,4%
18,5%
2.904
HBO
Hoe verhouden deze cijfers zich nu tot de Monitor Technische Arbeidsmarkt 2013? In de Monitor Technische Arbeidsmarkt van 2013 komt 42% van de werkende schoolverlaters met een technische opleiding terecht in een niet-technisch beroep. Om na te gaan hoe dit zich verhoudt tot bovenstaande cijfers is eerst van belang om in te gaan op de wijze waarop in de monitor de cijfers zijn vastgesteld. -
In de Monitor Technische Arbeidsmarkt worden technische vmbo’ers (voor zover men een jaar later een baan heeft) meegenomen, terwijl het onderhavige rapport zich concentreert op mbo en hbo7. In een aparte tabel in de Monitor blijkt dat het voor het vmbo om een relatief grote groep gaat8.
7
Dit zijn de twee opleidingsniveaus die als beroepsopleiding gezien kunnen worden waarbij de binding met het beroep het sterkste is. Dit komt onder meer tot uitdrukking in het vaste belang van de stage of beroepspraktijkvorming in de opleiding van hbo en mbo. Naar verwachting zullen deelnemers aan mbo en hbo vooraf ook een duidelijker beroepsbeeld hebben dan degenen met een vmbo-opleiding. In dit rapport gaan we dus na in hoeverre ondanks de binding met het beroep en de praktijk in mbo en hbo, toch een uitstroom naar niet-technische functies en sectoren plaatsvindt.
8
Bijna de helft van de werkzame technische schoolverlaters (7 duizend van de 15 duizend) heeft een opleidingsniveau Vmbo/mavo/mbo-1. Omdat het bij mbo-1 om een relatief kleinere groep binnen het mbo gaat, wordt deze groep van 7 duizend naar verwachting voor een belangrijk gevormd door vmbo’ers.
13
-
De bbl-leerweg binnen het mbo wordt niet als een opleiding gezien waarna nog gemeten wordt in hoeverre men in de techniek werkt9.
-
Wat betreft het hbo richt de monitor zich op voltijdonderwijs, waarmee dus hboduaal en hbo-deeltijd buiten beschouwing worden gelaten.
-
In de Monitor technische arbeidsmarkt wordt ook het WO meegenomen. Het gewicht hiervan in de uitkomsten is kleiner10.
Het uitstroomcijfers uit de monitor is daarmee het meest direct te vergelijken met die voor mbo-bol en hbo-voltijd. Hierboven zagen we dat in bovenstaande cijfers de uitstroom naar niet-technische functies voor deze onderwijssoorten respectievelijk 48% en 34% is. Zeker de combinatie hiervan ligt in dezelfde orde van grootte als de 42% uit de monitor. Bovenstaande cijfers bieden daarnaast nog aanvullende informatie voor vormen in mbo en hbo die niet zijn meegenomen, waarvan met name de mbo-bbl in kwantitatieve zin voor techniek belangrijk is.
Belangrijkste bevindingen Zeventig procent van de werkende schoolverlaters in mbo en hbo met een technische opleiding kiest voor een technische functie, de overige dertig procent komt in een niettechnische functie terecht. Deze functies kunnen zowel in technische sectoren als in niettechnische sectoren voorkomen. Van de werkende schoolverlaters met een technische mbo-opleiding komt uiteindelijk 23 procent in een niet-technische functie in een niettechnische sector terecht. In geval van een hbo-opleiding is dit 19 procent. Binnen het mbo is er een belangrijk verschil tussen mbo-bol en mbo-bbl. In de mbo-bbl variant stroomt maar liefst 87% door naar een technische functie, terwijl dit bij de mbobol maar net meer dan 50% is.
9
Wij leiden dit af uit het volgende. De relevante tabel uit de Monitor heeft betrekking op werkzame schoolverlaters en een werkzame schoolverlater is gedefinieerd als “iemand die een voltijd opleiding heeft afgerond en een jaar later werkzaam is”. Tevens wordt aangegeven dat huidige bbl’ers zijn opgenomen in de groep “werkzame schoolverlaters”. Iemand die vanuit het vmbo in de bbl is ingestroomd wordt meegeteld als werkzaam (mits men langer dan 1 jaar geleden is uitgestroomd uit het vmbo). Dit alles lijkt te betekenen dat uitstroom uit de bbl niet als schoolverlaten wordt gezien (men werkt immers al; het meetmoment van schoolverlaten is dus eerder als men de bbl instroomt). Dat de analyse van mbo’ers in de Monitor zich op de bol concentreert spoort met twee andere cijfers in de monitor. Ten eerste het relatieve gewicht van de aantallen technische opgeleiden in het mbo per niveau. Bij niveau 4 zijn de aantallen groter dan bij niveau 2 en 3. Dit is kenmerkend voor de bol. Als de bbl zou zijn meegenomen zouden de verhoudingen anders liggen omdat hier juist niveau 2 en 3 een belangrijke rol spelen. Ten tweede spoort het feit dat de bbl niet is meegenomen als opleiding met feit dat het vmbo een groot gewicht heeft. Bij personen die in de bbl zitten, wordt dan wat betreft de link met een technische opleiding immers naar de voorafgaande stap gekeken, wat voor een belangrijk deel vmbo zal zijn.
10
In de toelichtende tabel bevinden 2 duizend van de 15 duizend werkzame technische schoolverlaters zich op masterniveau.
14
3.3
PERSOONSKENMERKEN EN BESTEMMING
In deze paragraaf brengen we de stromen van technische schoolverlaters in kaart, waarbij zo gedifferentieerd mogelijk gekeken wordt naar de invloed van persoonskenmerken op de uitstroombestemming. De volgende persoonskenmerken komen aan de orde: opleidingsachtergrond (richting en niveau), regio, geslacht, gemiddeld examencijfer en etniciteit. Opleiding Welke technische opleidingen kennen de meeste doorstroom naar niet-technische beroepen in niet-technische sectoren? Vooral bij de volgende opleidingen11 is er een hoog percentage dat in een niet-technisch beroep in een niet-technische sector terecht komt. In geval van hbo: media communicatie, grafische techniek (overig en algemeen), biologie en wiskunde. In het geval van mbo zijn dit: interieurverzorging, schilderen en decoreren, textiel leerverwerking, grafische techniek overig en algemeen, metselen en stukadoren12 en drukvormvervaardigingstechniek. Tabel 3.4
Opleidingen met meeste uitstroom naar niet-technische functies in niettechnische sectoren in absolute aantallen (mbo) Niet-technische functies in niet-technische sectoren totaal
man
vrouw
% vrouw
% vrouw in opleiding
totaal
327
181
146
45%
18%
mbo-4: drukvormvervaardigingstechniek
67
23
44
66%
59%
mbo-4: techniek overig
32
30
2
6%
4%
mbo-4: interieurverzorging
25
1
24
96%
89%
mbo-4: interieurverzorging (met econ/admin)
13
4
9
69%
37%
mbo-4: metselen en stukadoren
11
2
9
82%
80%
mbo-2: meubels maken en timmeren
10
10
0
0%
6%
mbo-4: textiel, leerverwerking
10
0
10
100%
100%
mbo-4: bouwkunde overig en algemeen
9
8
1
11%
9%
mbo-4: grafische techniek overig en algemeen (met econ/admin)
8
4
4
50%
54%
mbo-3: drukvormvervaardigingstechniek
7
3
4
57%
32%
mbo-4: scheikunde
7
4
3
43%
39%
mbo-4: schilderen en decoreren
7
0
7
100%
100%
mbo-2: voedings- en genotmiddelen meelproducten
6
3
3
50%
28%
mbo-2: voedings- en genotmiddelen overig en onbenoemd
6
2
4
67%
59%
mbo-3: weg en waterbouwkunde
6
6
0
0%
0%
mbo-4: fijnmechanische techniek
6
3
3
50%
38%
opleiding
11
Zie bijlage 1 voor de context van deze opleidingen en een toelichting op enkele benamingen.
12
Dit betreft de opleiding metselen en stukadoren op mbo-4 niveau. De opleiding op mbo-2 niveau heeft juist een heel laag percentage dat in een niet-technisch beroep in een niettechnische sector terecht komt.
15
Tabel 3.5
Opleidingen met meeste uitstroom naar niet-technische functies in niettechnische sectoren in absolute aantallen (hbo) Niet-technische functies in niettechnische sectoren
opleiding
% vrouw in opleiding
totaal
man
vrouw
% vrouw
totaal
538
419
119
22%
elektrische energietechniek
104
98
6
6%
2%
bouwkunde overig en algemeen werktuigbouwkunde overig en algemeen (tekenaars, constructeurs) techniek overig
95
73
22
23%
16%
45
44
1
2%
3%
39
24
15
38%
31%
weg- en waterbouwkunde
34
32
2
6%
4%
wiskunde en natuurwetenschappen overig
33
20
13
39%
32%
scheikunde
27
17
10
37%
32%
media communicatie (Ad/kort hbo)
23
5
18
78%
73%
biologie
23
11
12
52%
47%
grafische techniek overig en algemeen
20
17
3
15%
15%
bouwkunde overig en algemeen
16
15
1
6%
16%
voertuigbouwkunde grafische techniek overig en algemeen (met econ/admin) vliegtuigbouwkunde
12
12
0
0%
0%
10
5
5
50%
67%
9
9
0
0%
6%
fysische techniek
9
7
2
22%
14%
13%
Tabel 3.4 laat zien bij welke mbo-opleidingen de absolute aantallen uitstroom naar niettechnische beroepen in niet-technische sectoren het grootst zijn (de cijfers met betrekking tot geslacht worden verderop besproken). Tabel 3.5 bevat de hbo-opleidingen met de grootste absolute aantallen aan uitstroom naar niet-technische beroepen in niet-technische sectoren. Voor een deel van deze opleidingen is het ook min of meer logisch dat een aanzienlijk deel van de schoolverlaters in een niet-technische functie terecht komt of in een niettechnische sector gaat werken. Denk bijvoorbeeld aan de link van drukvormvervaardigingstechniek, mediacommunicatie en grafische techniek met uitgeverijen, reclamebureaus, maar ook met ICT-functies. Interieurverzorging en textielen leerverwerking hebben bijvoorbeeld een link met de detailhandel en verkoopfuncties Opleidingsniveau Voor schoolverlaters met een technische opleiding binnen het mbo lijkt te gelden dat hoe hoger het onderwijsniveau, hoe vaker men in technische beroepen terecht komt, met uitzondering van mbo-4, waar juist relatief veel personen in een niet-technisch beroep komen. In tabel 3.6 is voor technisch opgeleiden van het mbo per opleidingsniveau de uitstroombestemming weergegeven. Het mbo-4 niveau, waar men niet alleen vaker in niet-technische functies terecht komt, maar daarbinnen ook veel vaker in niet-technische sectoren, geeft een duidelijk ander beeld dan de andere drie niveaus.13 Dit kan grotendeels
13
Dit blijft ook zo als bbl’ers niet in de analyse worden meegenomen.
16
verklaard worden door het duidelijk hogere percentage vrouwen in mbo-4 (28% tegen 7 tot 10% in de andere mbo niveaus). Tabel 3.6
Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar opleidingsniveau (mbo) Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
MBO mbo-1
56,1%
12,1%
18,2%
13,6%
66
mbo-2
68,6%
12,1%
5,3%
14,0%
379
mbo-3
77,8%
9,9%
2,6%
9,6%
343
mbo-4
43,5%
9,1%
10,2%
37,1%
625
Regio De uitstroombestemming naar beroep en sector van technisch opgeleiden uit het mbo kent weinig verschillen tussen de regio’s, zie tabel 3.7. Technisch opgeleiden uit het hbo laten wel regionale verschillen in bestemming zien. In het westen en vooral in het noorden komen relatief veel schoolverlaters in niet-technische functies in niet-technische sectoren terecht. In het oosten kiezen juist relatief veel schoolverlaters voor een technische functie in een technische sector. Tabel 3.7
Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar regio Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
MBO Noord
58,0%
12,7%
9,3%
20,0%
150
Oost
60,8%
8,2%
8,5%
22,6%
319
West
57,6%
9,9%
7,2%
25,3%
597
Zuid
60,8%
11,8%
6,1%
21,3%
347
Noord
50,0%
11,2%
11,2%
27,7%
242
Oost
59,0%
12,9%
16,5%
11,6%
683
West
52,8%
13,8%
12,2%
21,2%
1.221
Zuid
56,2%
13,1%
13,2%
17,5%
758
HBO
17
Geslacht Er is een groot verschil in de uitstroombestemming tussen mannen en vrouwen. Tabel 3.8 laat zien dat technisch opgeleide vrouwen minder vaak in een technische functie stromen, maar dat dit vooral komt doordat ze minder vaak in technische functies in technische sectoren stromen. De instroom in technische functies buiten de technische sectoren is bij vrouwen vergelijkbaar, in het hbo relatief zelfs nog iets hoger dan bij mannen. Ook bij de niet-technische functies geldt dat vrouwen veel sterker in niet-technische sectoren instromen dan mannen. Uiteindelijk stroomt in het hbo ruim 70% van de mannen door naar een technische sector, terwijl dit bij de vrouwen iets meer dan 50% is. In het mbo is de situatie nog een stuk ongelijker: hier stroomt bijna 75% van de mannen door naar een technische sector, tegenover slechts zo’n 23% van de vrouwen. Tabel 3.8
Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar geslacht Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
MBO Mannen
67,9%
10,3%
6,6%
15,2%
1.194
Vrouwen
11,4%
10,0%
11,9%
66,7%
219
Totaal
59,2%
10,3%
7,4%
23,1%
1.413
Mannen
57,1%
13,0%
13,5%
16,4%
2.550
Vrouwen
39,4%
14,0%
12,6%
34,0%
350
Totaal
55,0%
13,1%
13,3%
18,6%
2.900
HBO
Bij het mbo speelt bij de verschillen tussen mannen en vrouwen het verschil tussen bbl en bol een belangrijke rol. Bij de bbl is de doorstroom naar technische functies en sectoren namelijk veel sterker dan bij de bol. Tegelijkertijd geldt dat vrouwen juist relatief minder sterk in de bbl zijn te vinden. Binnen de bbl stroomt maar liefst 87% naar een technisch beroep, terwijl dit bij de bol iets meer dan 50% is. Het aandeel vrouwen binnen de bbl is echter slechts 4,5%, terwijl dit bij de bol meer dan een kwart is. Dit is een deel van de verklaring, maar de verschillen zijn hier zeker niet geheel op terug te voeren. Ook binnen bol en bbl treden nog duidelijke verschillen op naar uitstroombestemming. Binnen de bol stroomt 65% van de mannen naar een technische functie uit (zie tabel 3.9), terwijl dit bij de vrouwen ongeveer 15% is. Ook binnen de bbl zijn er verschillen naar geslacht. Het gaat bij vrouwen in de bbl overigens om een klein aantal waarnemingen, doordat vrouwen relatief weinig aan deze vorm van opleiding deelnemen.
18
Tabel 3.9
Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar mbo bol en mbo bbl Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
MBO BOL Mannen
52,6%
12,4%
9,9%
25,1%
517
8,0%
6,4%
10,7%
74,9%
187
40,8%
10,8%
10,1%
38,1%
704
Mannen
79,6%
8,7%
4,1%
7,5%
677
Vrouwen
31,3%
31,3%
18,8%
18,8%
32
Totaal
77,4%
9,7%
4,8%
8,0%
709
Mannen
67,9%
10,3%
6,6%
15,2%
1.194
Vrouwen
11,4%
10,0%
11,9%
66,7%
219
Totaal
59,2%
10,3%
7,4%
23,1%
1.413
Vrouwen Totaal MBO BBL
MBO totaal
Een deel van het verschil in uitstroombestemming tussen mannen en vrouwen zou ook verklaard kunnen worden op grond van de veronderstellingen dat parttime banen in de techniek minder gangbaar zijn en dat vrouwen vaker voor parttime werk kiezen. Tabel 3.10 laat zien dat de verschillen tussen mannen en vrouwen in geval van fulltime banen inderdaad kleiner is en dat men bij fulltime banen vaker in technische functies belandt. Er blijft echter ook binnen fulltime banen (en binnen parttime banen) een tamelijk groot verschil tussen de uitstroombestemmingen van mannen en vrouwen bestaan. De relatieve voorkeur van vrouwen voor parttime banen kan dus een deel van het verschil verklaren, maar zeker niet alles.
19
Tabel 3.10 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd
naar geslacht en omvang dienstverband Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische Niet-technische functies in functies in niettechnische technische sectoren sectoren
Totaal
MBO Fulltime baan
Parttime baan
Mannen
76,1%
10,8%
5,9%
7,1%
897
Vrouwen
25,8%
21,0%
12,9%
40,3%
62
Mannen
45,5%
8,0%
9,4%
37,1%
213
Vrouwen
5,7%
4,9%
10,7%
78,7%
122
Mannen
61,0%
13,2%
13,8%
12,0%
2.162
Vrouwen
45,4%
15,0%
13,8%
25,8%
240
Mannen
35,2%
10,2%
9,2%
45,4%
293
Vrouwen
29,2%
13,5%
10,1%
47,2%
89
HBO Fulltime baan
Parttime baan
De uitsplitsing naar type baan is in tabel 3.11 op een andere manier geordend om te laten zien dat parttime banen van technisch opgeleiden duidelijk minder vaak voorkomen in technische functies in technische sectoren. Nu kan het ook zo zijn dat er relatief veel vrouwen voor niet-technische functies in niettechnische sectoren kiezen omdat vrouwen vaker opleidingen volgen waarin deze keuze relatief vaak gemaakt wordt, ook door mannen, omdat deze opleidingen daartoe meer mogelijkheden bieden of omdat er juist minder vraag naar is vanuit technische sectoren. De gegevens in de tabellen 3.4 en 3.5 suggereren dat dit ook deels het geval is. Het aandeel vrouwen in de mbo-opleidingen die de hoogste uitstroom kennen naar niettechnische functies in niet-technische sectoren is veelal hoog. Neem bijvoorbeeld de mbo-4 opleiding drukvormvervaardigingstechniek. In deze opleiding is ongeveer 60% vrouw en ook het aandeel vrouwen in de uitstroom uit de techniek is in dezelfde orde van grootte, wat betekent dat mannen en vrouwen met deze opleiding in dezelfde mate uit de techniek stromen.14 In het geval van de mbo-4 opleiding interieurverzorging (met economisch/administratief onderwijs) stromen daarentegen meer vrouwen uit de techniek dan op grond van het aandeel vrouwen in de opleiding verwacht mag worden. Ook in de hbo-opleidingen die de hoogste uitstroom kennen uit de techniek is het aandeel vrouwen vaker hoger dan gemiddeld (het gemiddelde is 13 procent). In deze opleidingen is het aandeel vrouwen in de uitstroom uit de techniek in veel gevallen net wat hoger dan het aandeel vrouwen in de opleiding
14
Zodat dus niet geldt dat de opleiding drukvormvervaardigingstechniek een hoge uitstroom kent omdat veel vrouwen de opleiding volgen.
20
Tabel 3.11 Fulltime en parttime banen van technisch opgeleiden naar functie en sector Fulltime baan
Parttime baan
Totaal
Mannen
87,6%
12,4%
780
Vrouwen
69,6%
30,4%
23
Totaal
87,0%
13,0%
803
Mannen
85,1%
14,9%
114
Vrouwen
68,4%
31,6%
19
Totaal
82,7%
17,3%
133
Mannen
72,6%
27,4%
73
Vrouwen
38,1%
61,9%
21
Totaal
64,9%
35,1%
94
Mannen
44,8%
55,2%
143
Vrouwen
20,7%
79,3%
121
Totaal
33,7%
66,3%
264
Mannen
92,8%
7,2%
1.422
Vrouwen
80,7%
19,3%
135
Totaal
91,7%
8,8%
1.557
Mannen
90,5%
9,5%
315
Vrouwen
75,0%
25,0%
48
Totaal
88,4%
11,6%
363
Mannen
91,7%
8,3%
325
Vrouwen
78,6%
21,4%
42
Totaal
90,2%
9,8%
367
Mannen
66,2%
33,8%
393
Vrouwen
59,6%
40,4%
104
Totaal
64,8%
35,2%
497
MBO Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niet-technische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
HBO Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niet-technische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Gemiddeld examencijfer Technisch geschoolden met een mbo-opleiding die een gemiddeld examencijfer hebben van een 7 of lager kiezen relatief vaker voor een technische functie in een technische sector dan degenen met een gemiddeld examencijfer van 7,5 of hoger, zie tabel 3.12. Deze laatste groep heeft dan weer vaker een niet-technische functie in een niet-technische sector. Het gemiddeld examencijfer van technisch geschoolden in het hbo lijkt minder verband te hebben met het type functie en sector waarin men komt te werken. Het deel dat in een technische functie in een technische sector terecht komt schommelt tussen de 50 en 60%, terwijl voor de meeste examencijfers tussen de 17 en 21% gaat werken in een 21
niet-technische functie in een niet-technische sector. Uitzondering is de groep met een 6 als gemiddeld examencijfer. Hiervan is een groter deel (27%) terecht gekomen in een niet-technische functie in een niet-technische sector. Door het relatief kleine aantal in deze groep is het echter niet uit te sluiten dat dit toeval is. Tabel 3.12 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd
naar gemiddeld examencijfer Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
6
71,4%
0,0%
3,6%
25,0%
28
6,5
65,7%
7,9%
7,9%
18,6%
140
7
64,1%
10,2%
7,3%
18,4%
510
7,5
55,0%
11,0%
6,7%
27,4%
420
8
54,0%
10,6%
8,8%
26,5%
226
8,5 en hoger
50,0%
11,4%
10,0%
28,6%
70
6
50,0%
11,4%
11,4%
27,1%
70
6,5
60,0%
10,0%
9,5%
20,5%
200
7
55,9%
14,2%
12,9%
17,0%
1033
7,5
55,2%
13,2%
13,9%
17,7%
735
8
53,7%
11,1%
15,6%
19,7%
559
8,5 en hoger
52,2%
15,2%
14,3%
18,3%
224
MBO
HBO
Etniciteit Op grond van de gegevens in tabel 3.13 kunnen we concluderen dat etniciteit (vrijwel) geen invloed heeft op de uitstroombestemming. Alleen bij hbo-geschoolden zijn allochtonen in technische functies relatief iets vaker werkzaam in niet-technische sectoren.
22
Tabel 3.13 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd
naar etniciteit Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
MBO Autochtone herkomst
59,0%
10,7%
7,2%
23,1%
1.262
Allochtone herkomst
60,9%
6,6%
9,3%
23,2%
151
Autochtone herkomst
56,2%
12,5%
13,5%
17,8%
2.407
Allochtone herkomst
52,1%
18,6%
11,0%
18,3%
263
HBO
Belangrijkste bevindingen Vrouwelijke technici kiezen (veel) vaker voor een functie buiten de techniek, dat wil zeggen voor een niet-technische functie in een niet-technische sector. Vooral binnen het mbo is het verschil tussen vrouwen en mannen groot. Een deel van het verschil kan verklaard worden door de voorkeur van vrouwen voor parttime banen, die in de techniek minder aanwezig zijn. Ook kan een deel van het verschil verklaard worden door de keuze van opleiding; vrouwen kiezen vaker voor opleidingen met een hoger percentage uitstroom uit de techniek, zoals drukvormvervaardigingstechniek (mbo) of wiskunde en natuurwetenschappen (hbo). Tevens speelt een belangrijke rol dat vrouwen nauwelijks voor de bbl-variant in het mbo kiezen, terwijl juist bij deze variant de uitstroom naar techniek hoog is. Technische hbo-schoolverlaters in het noorden van het land werken vaker buiten de techniek, in het oosten van het land juist vaker binnen de techniek.
3.4
DISCREPANTIES TUSSEN OPLEIDING EN BEROEP
In deze paragraaf onderzoeken we in welke mate technische schoolverlaters, in technische en niet-technische functies en in technische en niet-technische sectoren, gebruik maken van hun technische vooropleiding. Specifiek wordt ingegaan op de aansluiting van de functie aan de opleiding, de benutting van kennis en vaardigheden door de werkgever en de door de werkgever vereiste opleidingsrichting. Aansluiting functie op/met opleiding De schoolverlaters worden gevraagd naar hoe zij de aansluiting van hun huidige functie aan de door hen gevolgde opleiding ervaren. De resultaten met betrekking tot schoolverlaters met een technische opleiding staan vermeld in tabel 3.14. Voor mbo-geschoolden is de aansluiting met de opleiding in geval van technische functies in technische sectoren en in niet-technische sectoren vrijwel gelijk; ruim 80 procent geeft aan een voldoende tot goede aansluiting te hebben. De aansluiting in geval van niet-technische functies in technische sectoren is al wat minder, in ruim 30 procent 23
van de gevallen is de aansluiting matig tot slecht, en ook het aantal goede aansluitingen is duidelijk minder dan in technische functies. De aansluiting is het minst in geval van niettechnische functies in niet-technische sectoren. Meer dan de helft geeft aan dat de aansluiting matig tot slecht is. Tabel 3.14 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd
naar aansluiting functie aan opleiding Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
MBO Slecht
4,7%
7,9%
12,4%
31,1%
11,3%
Matig
15,2%
10,7%
18,6%
20,6%
16,2%
Voldoende
45,8%
42,1%
49,5%
31,1%
42,5%
Goed
34,3%
39,3%
19,6%
17,1%
30,1%
808
140
97
286
1331
Slecht
2,7%
2,2%
4,1%
22,0%
6,2%
Matig
15,6%
19,5%
17,2%
20,1%
17,1%
Voldoende
48,4%
45,1%
48,2%
35,7%
45,7%
Goed
33,3%
33,1%
30,5%
22,2%
31,0%
Totaal
1.535
359
367
482
2.743
Totaal HBO
De situatie voor hbo-schoolverlaters is enigszins vergelijkbaar, zij het dat de verslechtering van de aansluiting bij minder technische beroepen minder groot is. De aansluiting in geval van niet-technische functies in technische sectoren is hier duidelijk beter dan voor de mbo-schoolverlaters en vergelijkbaar met de aansluiting van technische functies. Pas bij niet-technische functies in niet-technische sectoren is de aansluiting aan de opleiding duidelijk minder, met ruim 40% matig tot slechte aansluitingen. De tabellen 3.15 en 3.16 laten zien welke beroepen het meest voorkomen onder respectievelijk mbo en hbo technisch geschoolden in een niet-technisch beroep in een niet-technische sector. Daarbij is aangegeven hoe diegenen de aansluiting van hun functie aan hun opleiding ervaren. Zoals aan het begin van dit hoofdstuk opgemerkt, zijn dit functies die men ongeveer anderhalf jaar na het voltooien van de opleiding bekleedt.
24
Tabel 3.15 Meest voorkomende beroepen van werknemers in niet-technische beroepen in niet-technische sectoren (mbo) Aansluiting functie aan opleiding Beroep*
slecht
matig
voldoende
goed
totaal
%voldoende/goed
Alle niet-technische beroepen
89
59
89
49
286
48%
Winkelbediende, markt-/straatverkoper (l)
14
13
25
17
69
61%
Grafisch-/reclame-/decorontwerper (m)
0
3
6
6
15
80%
Kelner/serveerster (l)
5
4
2
1
12
25%
Glazenwasser/interieurverzorger (e)
6
1
2
1
10
30%
Buffet- , barbediende (e)
1
2
4
1
8
63%
Postbesteller (l)
4
1
2
1
8
38%
Laders, lossers, magazijnknechten (e)
5
2
1
0
8
13%
Vakkenvuller winkel/garderobejuffrouw (e)
2
1
2
2
7
57%
* Beroepsniveau tussen haakjes: e = elementair; l = lager; m = middelbaar; h = hoger.
Tabel 3.16 Meest voorkomende beroepen van werknemers in niet-technische beroepen in niet-technische sectoren (hbo) Aansluiting functie aan opleiding slecht
matig
voldoende
goed
totaal
% voldoende/goed
106
97
172
107
482
58%
Informatieanalist/systeemprogrammeur (h)
3
11
17
11
42
67%
Winkelbediende, markt-/straatverkoper (l)
13
2
7
5
27
44%
Commercieel medewerkers (h)
4
4
8
3
19
58%
Grafisch-/reclame-/decorontwerper (m)
2
2
7
5
16
75%
Systeemanalist/-ontwerper (h)
0
0
14
1
15
100%
Systeem-/netwerkbeheerder (m)
3
8
3
1
15
27%
Medisch analist (h)
1
2
7
3
13
77%
Productieplanner, logistiek medewerker (h)
1
4
4
3
12
58%
Beroep* Alle niet-technische beroepen
* Beroepsniveau tussen haakjes: e = elementair; l = lager; m = middelbaar; h = hoger.
Bij de mbo-schoolverlaters valt op dat in de gebruikte classificatie deze beroepen veelal elementaire en lagere beroepen zijn. Slechts één beroep is van middelbaar niveau, namelijk ‘grafisch-/reclame-/decorontwerper’. Als we kijken naar het deel van de werknemers dat deze beroepen ondanks het lage of niet-aanwezige technische gehalte toch voldoende vinden aansluiten bij hun opleiding, dan zien we dat naar verwachting het middelbare beroep ‘grafisch-/reclame-/decorontwerper’ het hoogst scoort, maar dat ook beroepen als barbediende, winkelbediende en vakkenvuller door meer dan de helft van de uitoefenaars als minimaal voldoende worden gekarakteriseerd. Ook onder hbo-geschoolden in niet-technische beroepen in niet-technische sectoren zitten nog relatief veel winkelbedienden (waarvan toch nog 44 procent aangeeft de aansluiting met de opleiding voldoende tot goed te vinden). Verder bevinden zich onder de meest voorkomende beroepen in dit geval meer logische beroepen voor technisch geschoolden
25
zoals een aantal ICT-gerelateerde functies – met wisselende score voor aansluiting aan de opleiding –, grafisch ontwerper en medisch analist. Opleidingsniveau vereist door werkgever De schoolverlaters is gevraagd naar het door de werkgever vereiste (opleidings-)niveau in relatie tot hun eigen niveau in geval van hun huidige functie. Dit geeft een indicatie van de mate van benutting van kennis en vaardigheden van de werknemers door de werkgevers. De resultaten met betrekking tot schoolverlaters met een technische opleiding staan vermeld in tabel 3.17. Tabel 3.17 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd
naar niveau vereist door werkgever Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
… lager
28,6%
25,2%
34,0%
59,2%
35,6%
… hetzelfde
60,6%
65,0%
54,4%
32,3%
54,2%
… hoger
10,8%
9,8%
11,7%
8,5%
10,3%
823
143
103
316
1.385
… lager
14,3%
18,1%
11,6%
35,9%
18,4%
… hetzelfde
84,2%
79,3%
86,9%
60,7%
79,6%
… hoger
1,5%
2,7%
1,5%
3,4%
2,0%
Totaal
1.583
376
388
524
2.871
MBO Vereist niveau is …
Totaal HBO Vereist niveau is …
De werknemers met een mbo opleiding in niet-technische beroepen geven vaker aan dat het vereiste niveau in hun functie verschilt van hun eigen niveau dan degenen in technische beroepen. In de meeste gevallen betekent dit een lager vereist niveau. De grootste discrepanties komen voor bij werknemers met niet-technische functies in niettechnische sectoren. Bij hbo-opgeleiden is de discrepantie tussen vraag en aanbod kleiner: er wordt minder vaak een lager of hoger niveau vereist. Daarnaast komen de verschillen in benutting door de werkgever over de verschillende uitstroombestemmingen pas tot uitdrukking bij niettechnische functies in niet-technische sectoren. De benutting van technisch geschoolden in niet-technische functies binnen technische sectoren is, gemeten naar vereist niveau, minstens zo goed als in technische functies. Opleidingsrichting vereist door werkgever Naast het vereiste niveau is er ook gevraagd naar de vereiste opleidingsrichting. Welke richting stelde de werkgever verplicht met betrekking tot de huidige functie? Tabel 3.18 geeft de resultaten met betrekking tot schoolverlaters met een technische opleiding.
26
Tabel 3.18 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd
naar vereiste opleidingsrichting Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
Uitsluitend eigen richting
42,8%
41,5%
28,7%
13,9%
35,0%
Eigen of verwante richting
40,9%
40,8%
36,6%
16,8%
35,0%
Geheel andere richting
3,0%
3,5%
7,9%
8,2%
4,6%
Geen specifieke richting
13,3%
14,1%
26,7%
61,1%
25,3%
822
142
101
316
1.381
Uitsluitend eigen richting
30,8%
24,9%
18,3%
9,6%
24,5%
Eigen of verwante richting
63,9%
64,5%
65,6%
45,6%
60,9%
Geheel andere richting
1,4%
0,5%
2,3%
7,5%
2,5%
Geen specifieke richting
3,9%
10,1%
13,7%
37,3%
12,1%
Totaal
1.563
366
387
509
2.825
MBO
Totaal HBO
Zoals eerder aangegeven speelt technische kennis naar verwachting bij de laatste groep (niet-technische functies in niet-technische sectoren) de minste rol in de huidige functie. Toch geeft nog 30 procent van de mbo-geschoolden en meer dan de helft van de hbogeschoolden in die groep aan dat de vereiste opleidingsrichting de eigen of verwante richting betreft.15 Dit is wel duidelijk minder dan het geval is bij technische functies, waarbinnen in ruim 80 procent (mbo) of ruim 90 procent (hbo) van de gevallen de vereiste opleidingsrichting de eigen of verwante richting is. Bij beide opleidingsniveaus, mbo en hbo, is relatief weinig sprake van een vereiste opleidingsrichting in een geheel andere richting. Is er geen sprake van de eigen of verwante richting, dan is er meestal geen specifieke richting vereist. Deze functies waarin geen specifieke richting wordt vereist komen vooral veel voor buiten de techniek. Ook hier komt het beeld naar voren dat de betrokken functies buiten de techniek gemiddeld genomen minder goed aansluiten bij de gevolgde opleiding. Reden voor functie die niet bij opleiding past Interessant is om te zien welke reden wordt aangegeven in geval de functie niet bij de opleiding aansluit. Hierover is een vraag in het schoolverlatersonderzoek opgenomen. Tabel 3.19 laat deze redenen zien voor zowel technische als niet-technische mboschoolverlaters. De keuze was tussen te weinig werk, niet voldoende te verdienen of een andere (niet gespecificeerde) reden.
15
Andersom, dus bij niet-technisch opgeleiden in een technische functie in een technische sector, is dit nog meer, ruim 55 procent in geval van mbo-geschoolden en ruim 70 procent in geval van hbo-geschoolden.
27
Tabel 3.19 Reden voor functie die niet bij opleiding past, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector) Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
MBO techniek Te weinig werk in eigen vakgebied
24,2%
17,4%
28,6%
29,8%
27,3%
8,3%
0%
0%
3,7%
4,5%
67,5%
82,6%
71,4%
66,5%
68,2%
120
23
35
218
396
Te weinig werk in eigen vakgebied
34,4%
20,8%
35,3%
27,0%
27,4%
In eigen vakgebied is niet voldoende te verdienen
12,5%
9,4%
5,9%
4,0%
4,3%
Andere reden
53,1%
69,8%
58,8%
69,0%
68,2%
32
53
102
1.746
1.933
In eigen vakgebied is niet voldoende te verdienen Andere reden Totaal MBO niet-techniek
Totaal
Voor technische schoolverlaters is de verdienmogelijkheid geen belangrijke reden om een niet-technische functie aan te nemen die niet bij de opleiding past. Niet-technische schoolverlaters geven wat vaker aan dat salaris de reden is om te kiezen voor een technische functie die niet aansluit bij de genoten opleiding. Te weinig werk is voor ongeveer 30 procent van de technische schoolverlaters de reden voor een niet-technische functie die niet bij de opleiding past. Twee derde heeft een andere reden. In hoofdstuk 3 gaan we dieper in op de motieven om voor een technische of niet-technische functie te kiezen.
Belangrijkste bevindingen De aansluiting van de functie op de opleiding in geval van technische opleidingen is gemiddeld genomen duidelijk slechter indien men in een niet-technische functie in een niet-technische sector werkzaam is. Dit volgt ook uit het door de werkgever vereiste opleidingsniveau, dat buiten de techniek veel vaker lager is dan het niveau van de gevolgde technische opleiding. Ook de vereiste opleidingsrichting wijkt vaker af van de eigen of verwante richting als technici een niet-technische functie buiten de techniek hebben. Zowel voor personen in technische functies in niet-technische sectoren als niet-technische functies in technische sectoren sluiten functie en opleiding over het algemeen nog goed aan.
28
3.5
VERWACHTINGEN OVER TOEKOMSTIG TYPE FUNCTIE
Naast de huidige situatie is het belangrijk om te weten wat de verwachtingen van de technische opgeleiden zijn. Wanneer men immers nu wel in een technische functie werkt, maar op termijn toch liever wil doorstromen naar een niet-technische functie, is alsnog sprake van uitstroom uit de techniek. Andersom is denkbaar dat degenen die nu in niettechnische functies werken, juist op termijn in technische functies willen intreden. Een aanvankelijke uitstroom hoeft dan geen definitieve uitstroom te betekenen. In de enquête zijn daarom diverse vragen gesteld over de verwachtingen die men heeft over in wat voor type functie men over 5 jaar werkt. Tabel 3.20 geeft de mate weer waarin de respondenten uit de aanvullende enquête verwachten van werkgever te veranderen in de komende 5 jaar. Het percentage van respondenten dat (waarschijnlijk) bij dezelfde werkgever verwacht te werken (55,4%) is aanzienlijk hoger dan het percentage van de respondenten dat dit (waarschijnlijk) niet verwacht (27,5%). Tabel 3.20 Denkt u dat u over 5 jaar nog bij dezelfde werkgever werkt?
Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Ja, zeker wel
19,8%
14,1%
15,9%
8,8%
17,4%
Ja, waarschijnlijk wel
41,2%
41,4%
20,5%
25,0%
38,0%
Nee, waarschijnlijk niet
13,9%
17,2%
29,5%
25,0%
16,7%
Nee, zeker niet Ik weet het nog niet Totaal
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
8,1%
7,1%
13,6%
28,8%
10,8%
17,0%
20,2%
20,5%
12,5%
17,1%
454
99
44
80
677
Bron: Aanvullende enquête
Opvallend is dat de percentages tussen respondenten met een technische functie en respondenten met een niet-technische functie duidelijk verschillen. Het percentage van respondenten met een technische functie die (waarschijnlijk) verwachten bij dezelfde werkgever te werken, is aanzienlijk hoger dan voor de respondenten met een niettechnische functie. Dit geldt nog sterker bij niet-technische functies in niet-technische sectoren, waar 53,8% van de respondenten verwacht van werkgever te wisselen. Voor de respondenten die aan hebben gegeven (waarschijnlijk) bij dezelfde werkgever te werken is gevraagd naar de verwachte functie over 5 jaar (tabel 3.21). Zowel in technische functies als niet technische functies verwacht ongeveer 60% van de personen de komende 5 jaar in dezelfde functie te blijven werken.
29
Tabel 3.21 Als u denkt dat u (waarschijnlijk) de komende 5 jaar bij uw werkgever blijft, in wat voor soort functie ziet u uzelf dan over 5 jaar?
Technische functies
Niet-technische functies
Totaal
In een zelfde soort functie als nu
59,0%
60,5%
59,2%
In een andere, technische functie
32,8%
23,3%
31,7%
In een andere, niet-technische functie
2,7%
9,3%
3,5%
Ik weet het nog niet
5,4%
7,0%
5,6%
332
43
375
Totaal Bron: Aanvullende enquête
Opvallend is dat een opmerkelijk lager percentage van de respondenten in technische functies zichzelf over 5 jaar in een niet-technische functie ziet werken (2,7%), ten opzichte van het percentage bij een niet-technische functie dat zichzelf over 5 jaar in een technische functie ziet (23,3%). Andersom geldt dat meer respondenten in technische functies een andere technische functie verwachten te hebben (32,8%) dan dat respondenten in niet-technische functies een andere niet-technische functie verwachten te hebben (9,3%). Dit is een aanwijzing dat degenen in technische functies meer perspectieven zien binnen de techniek te werken dan degenen in niet-technische functies bij niet-technische functies. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het absolute aantal personen in de niet-technische functies dat deze vraag heeft beantwoord aanzienlijk lager is dan het aantal personen in de technische functies. In de enquête is ook gevraagd naar welke functie de respondenten zichzelf zien werken wanneer zij hebben aangegeven bij een andere werkgever denken te werken, zie tabel 3.22. Tabel 3.22 Als u over 5 jaar bij een andere werkgever denkt te werken, in wat voor soort functie ziet u uzelf daar dan werkzaam? Technische functies
Niet-technische functies
In een zelfde type functie als nu
35,5%
19,4%
30,1%
In een andere, technische functie
47,6%
50,0%
48,4%
2,4%
11,3%
5,4%
14,5%
19,4%
16,1%
124
62
186
In een andere, niet-technische functie Ik weet het nog niet Totaal
Totaal
Bron: Aanvullende enquête
Hier verwacht 30% in eenzelfde type functie te blijven werken. Dit percentage is aanzienlijk lager dan de 59,2% uit de vorige tabel. Bij deze vraag denken de meeste mensen in een andere technische functie te gaan werken. Opvallend is dat ook hier het percentage van respondenten in een niet-technische functie dat een andere technische functie denkt te hebben aanzienlijk hoger ligt (50,0%) dan het percentage van respondenten in een technische functie dat een andere niet-technische functie denkt te
30
hebben (2,4%). Andersom geldt dat meer respondenten in technische functies een andere technische functie verwachten te hebben (47,6%) dan dat respondenten in niet-technische functies een andere niet-technische functie verwachten te hebben (11,3%). In vergelijking met de percentages uit tabel 3.21 zien respondenten die van werkgever verwachten te veranderen zichzelf relatief vaker overstappen van een niet-technische functie naar een technische functie. Tabel 3.23 geeft het verwachte type functie van de respondenten die in tabel 3.20 hebben aangegeven nog niet te weten of ze bij dezelfde werkgever blijven werken. Het grootste gedeelte van deze respondenten verwacht in eenzelfde type functie te blijven werken (47,4%). Dit percentage ligt echter voor technische (50,5%) functies hoger dan voor niettechnische functies (31,6%). Voor respondenten in niet-technische functies verwacht een even groot percentage (31,6%) over te stappen naar een technische functie. Zeker hier dient echter opgemerkt te worden dat het om een beperkte groep respondenten gaat. Het beeld is wel consistent met de vorige tabellen. Tabel 3.23 Als u niet weet of u over 5 jaar bij dezelfde werkgever werkt, heeft u dan wel een idee over in wat voor type beroep u over 5 jaar werkt?
Technische
Niet-technische
functies
functies
Totaal
In een zelfde type functie als nu
50,5%
31,6%
47,4%
In een andere, technische functie
28,9%
31,6%
29,3%
3,1%
5,3%
3,4%
17,5%
31,6%
19,8%
97
19
116
In een andere, niet-technische functie Ik weet het nog niet Totaal Bron: Aanvullende enquête
Op basis van gepresenteerde gegevens kunnen we de volgende conclusies trekken: Mensen in technische functies verwachten vrijwel nooit naar een nieuwe baan in een niettechnische functie te wisselen. De verdere uitstroom van degenen in technische functies na 5 jaar zal dus slechts beperkt zijn. Daarentegen verwachten mensen in niet-technische functies relatief meer over te stappen naar een nieuwe baan in een technische functie. Dit geldt in het bijzonder voor de mensen die hierbij ook van werkgever wisselen. Op langere termijn verwacht tussen de 20 (bij dezelfde werkgever) en 50 procent (bij een andere werkgever) van de eerder uitstroomde mensen in een technische functie te werken. Wanneer we alle verschillende aangeven opties samen bekijken, verwacht bijna 40% van degenen in niet-technische functies over 5 jaar in een technische functie te werken.
3.6
CONCLUSIES
Personen met een niet-technische opleiding stromen zeer zelden in in een technische functie. Andersom komt veel vaker voor. Ruim 30% van zowel technische mbo’ers en technische hbo’ers is 1,5 jaar later werkzaam in een niet-technisch beroep. Ongeveer 23% van de mbo’ers is daarbij ook werkzaam in een niet-technische functie buiten een technische sector. Voor het hbo is dit iets lager, namelijk 18,5%. Wanneer we meer gedifferentieerd kijken naar typen opleidingen dan treedt bij mbo een sterk verschil op 31
tussen de bbl en bol. Bij de bbl-variant is maar liefst 87% in een technische functie werkzaam, terwijl dit bij de bol ruim 50% is. Binnen het hbo zijn de verschillen beperkter. Opvallend is dat bij de (relatief beperktere) hbo-duale en hbo-deeltijd opleiding nog altijd bijna een kwart niet in een technische functie werkzaam is. Er zijn een aantal opleidingen waar de uitstroom naar niet-technische beroepen in niettechnische sectoren relatief vaker voorkomt. Dit zijn bijvoorbeeld op mbo-niveau interieurverzorging, schilderen en decoreren, grafische techniek (overig) en drukvormvervaardigingstechnieken. Bij het hbo zijn dit media communicatie, grafische technieken (overig en algemeen), biologie en wiskunde. Wat zijn de meest voorkomende niet-technische beroepen waarnaar men uitstroomt? In geval van het mbo is opvallend dat hier diverse lagere en elementaire beroepen zijn terug te vinden, zoals winkelbediende, serveersters, en magazijnknecht. Dit is consistent met het feit dat mbo’ers in niet-technische beroepen regelmatig aangeven dat het gevraagde niveau door de werkgever bij hun huidige functie lager is dan hun opleidingsniveau. Bij degenen die niet in een technische functie en niet in een technische sector werken, is dit zelfs 60%. Dit beeld komt minder terug bij het hbo. Hier komen vaker functies naar voren die weliswaar niet ingedeeld zijn bij technisch, maar hier wel een raakvlak mee vertonen, zoals diverse ICT-functies, grafisch-/reclame-/decorontwerper, en medisch analist. Hier wordt dan ook in vergelijking met het mbo minder vaak aangegeven dat het gevraagde functieniveau door de werkgever lager is dan de opleiding. Hbo’ers die in niet-technische functies werken signaleren ook minder vaak aansluitingsproblemen met de opleiding dan mbo’ers in niet-technische functies. Wel geldt voor zowel mbo als hbo dat de aansluiting afneemt naarmate het technisch gehalte van de functie minder wordt. Vrouwen stromen vaker uit naar niet-technische functies. Diverse van de bovenstaande elementen spelen daarbij een rol, zoals hun lage participatie in de bbl en het type opleidingen dat ze binnen techniek kiezen, maar ook het lage aandeel deeltijdfuncties in technische beroepen (zeker in combinatie met technische sectoren). Aan de respondenten op de aanvullende enquête is gevraagd naar hun toekomstverwachtingen. Degenen in technische functies verwachten voor het overgrote deel ook over 5 jaar in een technische functie werkzaam te zijn. Degenen in niettechnische functies hebben veel minder de verwachting dat men in hun huidige type functie blijft. Bijna 40% van de technisch opgeleiden in niet-technische functies ziet zichzelf over 5 jaar in een technische functie. Deze groep is dus zeker niet “verloren” voor de techniek.
32
4
MOTIEVEN
4.1
INLEIDING
In dit hoofdstuk gaan we in op de motieven waarom degenen met een technische opleiding voor een technische of niet-technische functie kiezen. Hierbij maken we zowel gebruik van de bestaande bestanden van ROA-schoolverlatersonderzoeken als de aanvullende enquête. Deze aanvullende enquête is gehouden onder technisch opgeleide respondenten die eerder hebben meegewerkt aan de genoemde schoolverlatersonderzoeken van het ROA. In paragraaf 4.2 geven we vanuit de enquête een algemeen beeld van de motieven. Daarna volgt een paragraaf (4.3) waarin een specifiek beeld wordt gegeven voor vrouwen. Daarna gaan we in paragraaf 4.4 na in hoeverre technische en niet-technische functies verschillen op een aantal kenmerken die een belangrijke rol als motief zouden kunnen spelen bij een keuze, zoals de aard van het contract, de beloning en de carrièremogelijkheden. Ten slotte volgen een aantal conclusies (4.5).
4.2
HET ALGEMENE BEELD
Tabel 4.1
Motieven waarom men voor huidige functie gekozen heeft (meer dan 1 antwoord mogelijk) Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
De inhoud van het werk sprak me aan
74,9%
77,8%
59,1%
43,8%
70,6%
De werksfeer kwam me heel positief over
42,7%
37,4%
31,8%
28,8%
39,6%
Deze functie betaalt goed
27,5%
25,3%
11,4%
11,3%
24,2%
Ik kreeg direct een vast contract aangeboden
14,8%
13,1%
15,9%
10,0%
14,0%
De carrièremogelijkheden zijn goed
37,9%
30,3%
31,8%
20,0%
34,3%
De functie biedt goede opleidingsmogelijkheden
32,2%
33,3%
18,2%
15,0%
29,4%
Ik kon in deeltijd werken
2,4%
8,1%
0%
18,8%
5,0%
Ik kon gedeeltelijk thuis werken
1,3%
5,1%
0%
8,8%
2,7%
21,6%
18,2%
20,5%
16,3%
20,4%
2,9%
1,0%
18,2%
25,0%
6,2%
454
99
44
80
677
De reistijd is beperkt Anders namelijk: ik had een baan nodig en werd hierdoor minder kieskeurig Totaal Bron: Aanvullende enquête
33
Vanuit de enquête komt naar voren dat de belangrijkste motieven om voor een functie te kiezen de inhoud van het werk (rond 70%), de werksfeer (40%), carrièremogelijkheden (34%) en opleidingsmogelijkheden (29%) zijn (tabel 4.1). Het beeld is verschillend naar type functie. Bij de keuze van technische functies is sprake van de combinatie van verschillende positieve factoren. Bij niet-technische functies, en dan nog sterker in niettechnische sectoren, is in mindere mate sprake van combinatie van diverse positieve factoren (men kon meer dan 1 antwoord aankruisen). Met name de inhoud van het werk, de betaling en de opleidingsmogelijkheden worden aanzienlijk minder vaak als motieven gekozen bij niet-technische functies. Het negatieve argument dat men nu eenmaal een baan nodig had, wordt in niet-technische functies juist vaker (spontaan) genoemd en bij technische functies vrijwel niet. De keuze voor een technische functie is dus vaker positief gemotiveerd, terwijl bij degenen in niet-technische functies in ieder geval een deel hiervoor kiest omdat men op korte termijn geen beter alternatief ziet.
HET BEELD NAAR GESLACHT
4.3
In de onderstaande tabel 4.2 zijn de motieven voor de functiekeuze uitgesplitst naar geslacht. Tabel 4.2
Motieven waarom men voor huidige functie gekozen heeft, naar geslacht (meer dan 1 antwoord mogelijk) Technische functies
Mannen
Niet-technische functies
Vrouwen
Mannen
Vrouwen
Totaal
Mannen
Vrouwen
De inhoud van het werk sprak me aan
74,6%
84,1%
54,5%
36,1%
71,7%
62,5%
De werksfeer kwam me heel positief over
40,5%
56,8%
31,8%
25,0%
39,2%
42,5%
Deze goed
betaalt
27,9%
18,1%
14,8%
2,8%
26,0%
11,3%
Ik kreeg direct een vast contract aangeboden
15,1%
6,8%
12,5%
11,1
14,7%
8,8%
De carrièremogelijkheden zijn goed
36,7%
34,1%
28,4%
13,9
35,5%
25,0%
De functie biedt goede opleidingsmogelijkheden
32,8%
27,3%
18,2%
11,1
30,7%
20,0%
Ik kon in deeltijd werken
3,3%
4,5%
9,1%
19,4
4,2%
11,3%
Ik kon gedeeltelijk thuis werken
2,2%
0%
6,8%
2,8
2,8%
1,3%
20,8%
22,7%
17,0%
19,4
20,3%
21,3%
2,6%
2,3%
18,2%
33,3
4,9%
16,3%
509
44
88
36
597
80
functie
De reistijd is beperkt Anders namelijk: ik had een baan nodig en werd hierdoor minder kieskeurig Totaal Bron: Aanvullende enquête
34
Diverse van de positieve motieven worden door vrouwen relatief minder vaak genoemd. Opvallend is dat het verschil tussen mannen en vrouwen in de mate waarin positieve motieven zijn genoemd, vooral optreedt in niet-technische functies16. Dit wijst erop dat vrouwen hier minder overtuigd voor kiezen dan de (beperkte) groep mannen die dit doet. Het aantal positieve motieven dat wordt genoemd door vrouwen bij technische functie is hoger. Blijkbaar kiest deze groep vrouwen hier bewuster voor, of moet aan meer eisen worden voldaan wil men deze keuze maken. Vrouwen in technische functies noemen nog vaker dan mannen de inhoud van het werk en de werksfeer als motief. Dit is dus iets waar zij sterk op letten als zij een technische functie kiezen. De mogelijkheid voor werken in deeltijd wordt door vrouwen vaker genoemd (11% van alle vrouwen). Dit laatste is dan met name een motief om voor een niet-technische functie in een niet-technische sector te kiezen. Ook het motief dat men nu eenmaal een baan nodig had (en daarmee voor een niet-technische functie kiest) wordt door vrouwen vaker genoemd.
4.4
ENKELE ACHTERGRONDFACTOREN EN UITSTROOMBESTEMMINGEN ALS INDICATIE VOOR MOTIEVEN
Aanstelling en dienstverband In deze paragraaf worden verschillen in een aantal achtergrondfactoren tussen degenen die voor een technische en niet-technische functie/sector kiezen. Hierbij gaat het om verschillen in aanstelling, dienstverband, loon en carrièremogelijkheden. Deze factoren geven een indicatie van mogelijke motieven om voor een functie binnen of buiten de techniek te kiezen. Stel bijvoorbeeld dat de beloning in niet-technische functies hoger is, of dat men daar meer carrièremogelijkheden ziet. Dan is dit een indicatie dat deze factoren van belang zijn om een niet-technische functie te kiezen. In de analyses van deze paragraaf maken we gebruik van de bestaande schoolverlatersdata waar ook in hoofdstuk 3 mee is gewerkt. Tabel 4.3 laat zien hoe vaak bepaalde typen aanstellingen voorkomen binnen de verschillende uitstroomcategorieën. Van de technisch opgeleiden uit het mbo die een technische functie in een technische sector hebben heeft bijvoorbeeld ongeveer 64 procent een vaste aanstelling. In de volgende twee categorieën is dit gedaald tot 50 procent. In de laatste categorie, de niet-technische functies in niet-technische sectoren, komen de minste vaste aanstellingen voor, en juist de meeste tijdelijke aanstellingen zonder uitzicht op een vaste baan. Ook onder technisch hbo-opgeleiden is deze laatste categorie in zijn algemeenheid het minst goed af, zij het dat met name het aantal vaste aanstellingen veel minder afwijkt van de andere categorieën.
16
Kanttekening is wel dat het aantal vrouwen in niet-technische functies beperkt is.
35
Tabel 4.3
Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar type aanstelling Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
MBO Vaste aanstelling
63,8%
50,7%
50,6%
34,8%
55,0%
Tijdelijk met uitzicht op vaste baan
25,6%
31,6%
30,3%
22,3%
25,8%
Tijdelijk zonder uitzicht op vaste baan
5,6%
11,0%
7,9%
16,1%
8,7%
N.v.t.
4,9%
6,6%
11,2%
26,8%
10,5%
816
136
89
310
1.351
Vaste aanstelling
58,1%
60,4%
56,1%
52,4%
57,1%
Tijdelijk met uitzicht op vaste baan
37,1%
27,0%
35,0%
25,2%
33,4%
Tijdelijk zonder uitzicht op vaste baan
3,5%
9,7%
7,0%
14,3%
6,8%
N.v.t.
1,2%
2,8%
1,9%
8,1%
2,8%
Totaal
1.529
359
369
496
2.753
Totaal HBO
De verdeling naar soort dienstverband voor de vier uitstroomcategorieën wordt weergegeven in Tabel 4.4. Ook deze resultaten bevestigen het beeld dat de werknemers in niet-technische functies vooral in niet-technische sectoren en in mindere mate in technische sectoren gemiddeld minder goed af zijn. De hbo-opgeleiden onder deze werknemers zijn minder vaak in loondienst en vaker uitzend- of oproepkracht. Bij de mbo-geschoolden zijn de werknemers in niet-technische functies ook vaker uitzend- of oproepkracht, maar zijn de werknemers in niet-technische functies in niet-technische sectoren niet minder vaak in loondienst bij een werkgever. Onder mbo’ers is de aanwezigheid van degenen die ingestroomd zijn in een leerarbeidsovereenkomst, die veel vaker technische functies hebben, echter enigszins vertekenend.
36
Tabel 4.4
Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar soort dienstverband Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
MBO Uitzendkracht, oproepkracht
6,0%
5,6%
9,7%
17,3%
8,8%
Loondienst bij werkgever
67,6%
67,1%
61,2%
67,8%
67,1%
Leerarbeidsovereenkomst (bbl)
21,3%
14,7%
4,9%
5,3%
15,8%
Meewerken bedrijf ouders/ partner
0,5%
0,7%
2,9%
1,2%
0,9%
Zelfstandige/freelance
1,9%
4,2%
13,6%
4,0%
3,5%
Anders
2,6%
7,7%
7,8%
4,3%
3,9%
834
143
103
323
1.403
5,0%
4,0%
6,5%
11,5%
6,2%
88,6%
89,9%
83,7%
78,9%
86,3%
Meewerken bedrijf ouders/ partner
0,3%
0,3%
0,8%
0,6%
0,4%
Zelfstandige/freelance
3,2%
4,2%
4,4%
6,0%
4,0%
Anders
2,9%
1,6%
4,7%
3,0%
3,0%
Totaal
1.589
378
387
532
2.886
Totaal HBO Uitzendkracht, oproepkracht Loondienst bij werkgever
Loon Van de technisch geschoolden met een mbo-diploma hebben degenen met een niettechnische functie gemiddeld een lager bruto uurloon dan degenen met een technische functie. En gegeven de functie is het voordeliger, in termen van loon, deze functie in een technische sector uit te voeren dan in een niet-technische sector. Dit geldt voor zowel degenen met een bol opleiding als een bbl opleiding. Bovendien geldt dat degenen met een bol opleiding beter af zijn in technische functies dan degenen met een bbl opleiding in niet-technische functies.
37
Tabel 4.5
Gemiddeld bruto uurloon, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector) Technische functies Technische functies Niet-technische Niet-technische in technische in niet-technische functies in functies in nietsectoren sectoren technische sectoren technische sectoren
MBO BOL
10,71
10,71
9,00
8,91
MBO BBL
12,17
MBO totaal
11,68
10,88
9,77
9,77
10,80
10,01
9,09
HBO voltijd
14,59
15,83
14,85
13,52
HBO duaal/deeltijd
20,29
20,41
19,42
20,21
HBO totaal
15,78
17,02
15,77
14,29
Voor het hbo geldt dat niet-technische functies in niet-technische sectoren het minste betaald worden. Opvallend is dat technische functies in niet-technische sectoren de hoogste score hebben. De genoemde verschillen treden met name op hbo-voltijd. Binnen de (meer beperkte) categorie hbo duaal/deeltijd zijn de verschillen kleiner, hoewel ook hier de categorie technische functies in niet-technische sectoren het hoogste scoort. Werkloosheid direct na de opleiding Tabel 4.6 bevat informatie over hoe vaak technische schoolverlaters direct na de opleiding werkloos zijn en, zo ja, hoe lang het gemiddeld duurt voordat een eerste baan wordt gevonden. Eén op de tien technische schoolverlaters met een mbo-opleiding vindt niet direct een baan na de opleiding. Voor niet-technische schoolverlaters met een mboopleiding ligt dit aandeel (10,7 procent) net iets hoger. Het deel van de technische schoolverlaters met een mbo-opleiding dat initieel werkloos is, stijgt naarmate het technisch gehalte van de functie daalt. In geval van niet-technische functies in niettechnische sectoren is dit 17,4 procent. Wat hierbij een rol speelt is dat het werkloosheidspercentage bij de bbl aanzienlijk lager ligt, terwijl deze groep relatief veel naar technische functies uitstroomt. Het gemiddeld aantal maanden dat men werkloos is, is voor technische functies lager dan voor niet-technische functies.
38
Tabel 4.6
Werkloosheid direct na opleiding, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector) Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
MBO Ja Gemiddeld aantal maanden* Nee Totaal
6,6%
8,3%
13,5%
17,4%
9,8%
4,0
2,4
5,8
5,1
93,4%
91,7%
86,5%
82,6%
90,2%
833
144
104
327
1.408
23,5%
20,3%
22,2%
26,5%
23,5%
3,9
4,3
4,2
6,5
76,5%
79,7%
77,8%
73,5%
76,5%
1.581
379
387
535
2.882
HBO Ja Gemiddeld aantal maanden* Nee Totaal
* Het gemiddelde is genomen over degenen die direct na de opleiding werkloos zijn geweest.
In geval van technische schoolverlaters met een hbo-opleiding liggen de percentages van degenen die direct na de opleiding werkloos raken fors hoger. Deze percentages variëren per uitstroombestemming. In totaal vindt 23,5 procent niet direct een baan na de opleiding (onder niet-technische schoolverlaters met een hbo-opleiding is dit 22,7 procent). Degenen met een niet-technische functie in een niet-technische sector zijn het meest initieel werkloos geweest (26,5 procent) en hebben ook gemiddeld het langst op hun eerste baan moeten wachten. Carrièremogelijkheden Ook carrièremogelijkheden kunnen een indicatie geven van de motieven om voor een bepaalde functie te kiezen. Figuur 4.1 laat de carrièremogelijkheden zien op een 5puntsschaal – van nauwelijks naar heel veel – voor de vier categorieën in geval van mbo. De algemene lijn is dat naarmate het (verwachte) technisch gehalte van de functie lager is, de carrièremogelijkheden afnemen. Uitzondering zijn de technische functies in niettechnische sectoren, waarbij een groter deel veel carrièremogelijkheden ziet maar waarbij ook een groter deel aangeeft weinig carrièremogelijkheden te hebben.
39
Figuur 4.1
Oordeel over huidige functie naar carrièremogelijkheden, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), mbo
100% 90% 80% 70% 60%
heel veel
50%
-
40%
neutraal
30%
-
20%
nauwelijks
10%
0% Technische functies in technische sectoren
Technische Niet-technische Niet-technische functies in nietfuncties in functies in niettechnische technische technische sectoren sectoren sectoren
Figuur 4.2 laat de carrièremogelijkheden zien voor de vier categorieën in geval van hbo. Hier zien we dat de carrièremogelijkheden in de eerste drie categorieën vergelijkbaar zijn, zij het dat een iets kleiner deel van degenen met een technische functie in een niettechnische sector goede carrièremogelijkheden aangeeft. De mogelijkheden in niettechnische functies in niet-technische sectoren zijn duidelijk minder.
40
Figuur 4.2
Oordeel over huidige functie naar carrièremogelijkheden, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), hbo
100% 90% 80% 70% 60%
heel veel
50%
-
40%
neutraal
30%
-
20%
nauwelijks
10% 0% Technische functies in technische sectoren
Technische Niet-technische Niet-technische functies in nietfuncties in functies in niettechnische technische technische sectoren sectoren sectoren
Zoeken naar ander werk Tabel 4.7
Zoeken naar ander werk, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector) Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
MBO Ja
8,3%
9,8%
12,7%
18,1%
11,1%
91,7%
90,2%
87,3%
81,9%
88,9%
827
143
102
326
1.398
Ja
11,6%
15,8%
13,4%
20,7%
14,1%
Nee
88,4%
84,2%
86,6%
79,3%
85,9%
1.586
380
388
535
2.889
Nee Totaal HBO
Totaal
Het percentage schoolverlaters dat zo’n anderhalf jaar na het beëindigen van de opleiding op zoek is naar ander werk geeft een indicatie van de ontevredenheid binnen deze groep. Het gaat hierbij om schoolverlaters die betaald werk hebben. In totaal is zo’n 11 procent van de technische schoolverlaters met een mbo-opleiding vanuit de huidige functie op zoek naar ander werk, zie tabel 4.7. Ter vergelijking, in geval van schoolverlaters met een niet-technische mbo-opleiding is dit ruim 15 procent. Het aandeel schoolverlaters met een
41
technische mbo-opleiding volgt een bekend patroon: naarmate het technische gehalte van de functies afneemt stijgt het aantal personen dat op zoek is naar ander werk. Technische schoolverlaters met een hbo-opleiding zijn in 14 procent van de gevallen op zoek naar ander werk. Dit is beduidend minder dan hun niet-technische soortgenoten, van wie bijna 25 procent zoekt naar ander werk. Buiten de techniek lijken de technische schoolverlaters het minst tevreden met ruim 20 procent op zoek naar ander werk, terwijl degenen met een technische functie in een technische sector het minst naar ander werk op zoek zijn. Tevredenheid huidige functie De algemene tevredenheid van technische schoolverlaters met de huidige functie is in geval van mbo en hbo weergegeven in respectievelijk Figuur 4.3 en Figuur 4.4. In geval van mbo valt op dat degenen met een technische functie in een niet-technische sector doorgaans het meest tevreden zijn. De tevredenheid van technische schoolverlaters in de technische sector ligt voor technische en niet-technische functies vrijwel gelijk. Technische schoolverlaters die buiten de techniek werken zijn over het algemeen het minst tevreden. In geval van hbo-schoolverlaters zijn de verschillen in tevredenheid tussen de vier categorieën kleiner. Degenen met een technische functie in een technische sector zijn gemiddeld het meest tevreden. Degenen die in een niet-technische functie in een niettechnische sector werken zijn gemiddeld het minst tevreden.
Figuur 4.3
Tevredenheid over huidige functie, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), mbo
100% 90% 80% 70% 60%
zeer tevreden
50%
tevreden
40%
neutraal
30%
ontevreden
20%
zeer ontevreden
10% 0% Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
42
Figuur 4.4
Tevredenheid over huidige functie, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), hbo
100% 90% 80% 70% 60%
zeer tevreden
50%
tevreden
40%
neutraal
30%
ontevreden
20%
zeer ontevreden
10% 0% Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Belangrijkste bevindingen Technisch opgeleide schoolverlaters die werkzaam zijn buiten de techniek zijn qua aanstelling en dienstverband gemiddeld genomen minder goed af dan degenen die werkzaam zijn binnen de techniek. Zij hebben minder vaak een vaste aanstelling, vooral vanuit het mbo, en zijn vaker uitzend- of oproepkracht. De lonen voor technisch opgeleide mbo-schoolverlaters liggen gemiddeld hoger voor technische functies en liggen ook gemiddeld hoger in technische sectoren. Dit is niet het geval voor technisch opgeleide hbo-schoolverlaters, maar ook voor hen zijn de lonen gemiddeld het laagst in niet-technische functies buiten technische sectoren. Ook wat betreft carrièremogelijkheden en tevredenheid over de baan scoren degenen in niet-technische functies in niet-technische sectoren duidelijk minder gunstig.
4.5
BEELDEN OVER TECHNIEK ALS MOTIEF
Eén van de redenen die nogal eens wordt aangevoerd waarom mensen niet kiezen voor technisch werk, is dat dit een slecht imago (“zwaar”, “vies”, “slecht betaald”, etc.) zou hebben. In de onderstaande tabel 4.8 zijn de uitkomsten van verschillende stellingen over werken in de techniek weergegeven, uitgesplitst naar uitstroomrichting.
43
Tabel 4.8
Beelden over techniek en technisch werk Technische
Technische
Niet-technische
Niet-technische
functies in
functies in niet-
functies in
functies in niet-
technische
technische
technische
technische
sectoren
sectoren
sectoren
sectoren
Helemaal mee eens
16,3%
18,2%
11,4%
2,5%
14,7%
Enigszins mee eens
44,2%
39,4%
50,0%
34,2%
42,7%
Enigszins mee oneens
15,0%
18,2%
6,8%
21,5%
15,7%
Helemaal mee oneens
13,0%
13,1%
22,7%
21,5%
14,7%
Weet niet/geen mening
11,5%
11,1%
9,1%
20,3%
12,3%
Helemaal mee eens
4,0%
0%
2,3%
3,8%
3,3%
Enigszins mee eens
23,8%
25,3%
32,6%
25,3%
24,8%
Enigszins mee oneens
29,4%
29,3%
18,6%
36,7%
29,5%
Helemaal mee oneens
29,1%
29,3%
27,9%
8,9%
26,7%
Weet niet/geen mening
13,7%
16,2%
18,6%
25,3%
15,7%
Helemaal mee eens
13,9%
14,1%
9,3%
2,5%
12,3%
Enigszins mee eens
33,1%
24,2%
20,9%
25,3%
30,1%
Enigszins mee oneens
24,3%
22,2%
34,9%
29,1%
25,2%
Helemaal mee oneens
26,7%
34,3%
30,2%
36,7%
29,2%
Weet niet/geen mening
2,0%
5,1%
4,7%
6,3%
3,1%
Helemaal mee eens
26,3%
22,2%
27,9%
10,1%
23,9%
Enigszins mee eens
34,7%
27,3%
23,3%
25,3%
31,8%
Enigszins mee oneens
16,8%
17,2%
20,9%
22,8%
17,8%
Helemaal mee oneens
8,2%
15,2%
9,3%
22,8%
11,0%
Weet niet/geen mening
14,1%
18,2%
18,6%
19,0%
15,6%
Helemaal mee eens
24,7%
23,2%
23,3%
11,4%
22,8%
Enigszins mee eens
41,1%
37,4%
27,9%
27,8%
38,1%
Enigszins mee oneens
17,0%
19,2%
23,3%
19,0%
18,0%
Helemaal mee oneens
8,8%
4,0%
11,6%
24,1%
10,1%
Weet niet/geen mening
8,4%
16,2%
14,0%
17,7%
11,0%
Totaal
In een technisch beroep moet je vaak harder werken dan in een niet-technisch beroep
In een technisch beroep verdien je vaak meer dan in een niet-technisch beroep
Als je technisch werk doet, word je vaak vies
Met een technische opleiding vind je makkelijker een baan dan met een niet-technische opleiding
De techniek biedt in deze crisistijd nog relatief veel vacatures
44
Technische
Technische
Niet-technische
Niet-technische
functies in
functies in niet-
functies in
functies in niet-
technische
technische
technische
technische
sectoren
sectoren
sectoren
sectoren
Totaal
In een technisch beroep zijn er minder mogelijkheden om werk en privé te combineren dan in een niet-technisch beroep Helemaal mee eens
13,5%
7,1%
16,3%
3,8%
11,6%
Enigszins mee eens
25,9%
31,3%
18,6%
12,7%
24,7%
Enigszins mee oneens
25,9%
25,3%
23,3%
31,6%
26,3%
Helemaal mee oneens
20,0%
16,2%
18,6%
25,3%
19,9%
Weet niet/geen mening
14,6%
20,2%
23,3%
26,6%
17,4%
451
99
43
79
672
Totaal Bron: Aanvullende enquête
Deze resultaten laten zien of de keuze voor niet-technische functies te maken heeft met bepaalde beelden die bestaan over techniek en technisch werk. Opmerkelijk is dat bij meerdere negatief geformuleerde stellingen die te maken hebben met de inhoud van technisch werk juist de respondenten in niet-technische functies het hier meer oneens zijn. Het gaat hier om de stellingen “in een technisch beroep moet je vaak harder werken dan in een niet-technisch beroep”, “als je technisch werk doet word je vaak vies”, “in een technisch beroep zijn er minder mogelijkheden om werk en privé te combineren”. Deze aspecten van technisch werk worden grotendeels positiever beoordeelt door de respondenten in niet-technische functies. Bij niet-technische functies in niet-technische sectoren geldt dit vaak nog sterker dan bij technische sectoren. Ze denken hierbij positiever over technische beroepen dan de respondenten uit technische functies. De respondenten met een niet-technische functie in een niet-technische sector zijn echter minder positief over de gunstige mogelijkheden om een technische baan te vinden. Zowel bij “Met een technische opleiding vind je makkelijker een baan dan met een niettechnische opleiding” als bij “De techniek biedt in deze crisistijd nog relatief veel vacatures” zijn zij het meest negatief. Dit suggereert dat mensen met een huidige niettechnische functie meer moeite hadden met het vinden van een technische functie.
45
Tabel 4.9
Beelden over techniek en technisch werk Mannen
Vrouwen
In een technisch beroep moet je vaak harder werken dan in een niet-technisch beroep Helemaal mee eens
16,1%
3,8%
Enigszins mee eens
44,3%
30,4%
Enigszins mee oneens
15,4%
17,7%
Helemaal mee oneens
13,4%
24,1%
Weet niet/geen mening
10,7%
24,1%
Helemaal mee eens
3,4%
2,5%
Enigszins mee eens
23,9%
31,6%
Enigszins mee oneens
30,8%
20,3%
Helemaal mee oneens
28,4%
13,9%
Weet niet/geen mening
13,6%
31,6%
In een technisch beroep verdien je vaak meer dan in een niettechnisch beroep
Als je technisch werk doet, word je vaak vies Helemaal mee eens
13,8%
1,3%
Enigszins mee eens
31,4%
20,3%
Enigszins mee oneens
25,2%
25,3%
Helemaal mee oneens
27,1%
45,6%
Weet niet/geen mening
2,5%
7,6%
Helemaal mee eens
25,7%
10,1%
Enigszins mee eens
31,9%
30,4%
Enigszins mee oneens
17,6%
19,0%
Helemaal mee oneens
9,4%
22,8%
Weet niet/geen mening
15,3%
17,7%
Helemaal mee eens
24,5%
10,1%
Enigszins mee eens
38,0%
39,2%
Enigszins mee oneens
18,0%
17,7%
Helemaal mee oneens
10,1%
10,1%
Weet niet/geen mening
9,4%
22,8%
Met een technische opleiding vind je makkelijker een baan dan met een niet-technische opleiding
De techniek biedt in deze crisistijd nog relatief veel vacatures
In een technisch beroep zijn er minder mogelijkheden om werk en privé te combineren dan in een niet-technisch beroep Helemaal mee eens
12,3%
6,4%
Enigszins mee eens
26,6%
10,3%
Enigszins mee oneens
26,4%
25,6%
Helemaal mee oneens
19,5%
23,1%
Weet niet/geen mening
15,2%
34,6%
Bron: Aanvullende enquête
46
In de bovenstaande tabel 4.9 zijn de uitkomsten van deze stellingen rondom technisch werk naar geslacht weergegeven. Opvallend is dat vrouwen op veel van de genoemde “imago”-punten positiever denken dan mannen. Op de volgende imagopunten zijn vrouwen positiever: in een technisch beroep moet je vaak harder werken dan in een niettechnisch beroep (minder mee eens), in een technisch beroep verdien je vaak meer dan in een niet-technisch beroep (meer mee eens), als je technisch werk doet word je vaak vies (minder mee eens), in een technisch beroep zijn er minder mogelijkheden om werk en privé te combineren (meer mee oneens). Alleen op 2 stellingen die te maken hebben met de arbeidsmarktpositie van technici zijn vrouwen minder positief: met een technische opleiding vind je makkelijker een baan dan met een niet-technische opleiding (minder mee eens), de techniek biedt in deze crisistijd nog relatief veel vacatures (minder mee eens). Dit laatste spoort met de eerdere constatering dat vrouwen meer moeite hebben om geschikt aanbod van werk te vinden.
4.6
CONCLUSIES
In de aanvullende enquête is direct gevraagd naar de motieven waarom men de huidige functie heeft gekozen. Hierbij kon men meer motieven tegelijkertijd aankruisen. Bij de keuze voor een technische functie is vaak sprake van een combinatie van diverse positieve motieven. Hierbij worden inhoud van het werk en de werksfeer het meest genoemd. Bij een keuze voor niet-technische functies worden minder combinaties van positieve motieven gegeven, wat erop wijst dat gemiddeld gesproken deze keuze met minder overtuiging genomen is. Dit wordt nog eens bevestigd door het feit dat ruim 20% van deze groep spontaan aangeeft dat men een baan nodig had en daardoor minder kieskeurig was. Dit laatste geldt nog sterker voor vrouwen. Vrouwen kiezen ook vaker een niet-technische functie in een niet-technische sector vanwege de mogelijkheden voor deeltijdwerk. Beloning, carrière en opleidingsmogelijkheden spelen bij vrouwen een minder grote rol als motief. De werksfeer is wel belangrijk. Dat de keuze voor een niet-technische functie minder vaak vanuit positieve motieven wordt genomen dan een keuze voor technisch functies, blijkt ook als allerlei scores op beloning, carrièremogelijkheden, aard van het contract (vast), en baantevredenheid in beschouwing worden genomen. Het overkoepelende beeld is dat degenen in technische functies hier gunstiger op scoren en dat men name de groep in niet-technische functies in niet technische sectoren hier relatief ongunstig scoort. Denkbaar is dat degenen die instromen in een niet-technische functie, dit doen omdat zij een minder gunstig beeld hebben van technisch werk. De antwoorden op een aantal stellingen die te maken hebben met beelden op technisch werk (“hard werken”, “vies”, “goed verdienen”, “lastig werk-privé combineren”) geven hier geen enkele aanleiding voor. Opvallend is juist dat degenen die in niet-technische functies buiten technische sectoren werken, een duidelijk gunstiger beeld hebben van technisch werk. Zij scoren daarentegen wel minder gunstig op een aantal stellingen die de positieve arbeidsmarktkansen in technisch werk benadrukken. Dit laatste bevestigt nog eens dat de keuze voor een baan geheel buiten de techniek in diverse gevallen te maken heeft met problemen om een technische functie te vinden. Al met al wordt de uitstroom naar niet niet-technische beroepen niet veroorzaakt door een “imagoprobleem”. Ook bij technische opgeleide vrouwen – die relatief vaker uitstromen naar niet-technische functies – is geen sprake van een imagoprobleem.
47
48
5
ZOEKPROCES NAAR EEN BAAN
5.1
INLEIDING
De aanvullende enquête levert nadere informatie over de wijze waarop de uitstroom uit het mbo en hbo heeft gezocht naar een baan en hun beoordeling van dit zoekproces. Hieronder gaan we eerst in op de oriëntatie van de uitstroom bij het zoeken van werk, in het bijzonder de mate waarin men daarbij voorkeur had voor technische functies en/of de mate waarin men zich breder heeft georiënteerd, dus ook op beroepen buiten de techniek. Ook bespreken we de achtergronden van het wel of niet bij voorkeur zoeken naar een technische functie. Daarna bespreken we het zoekproces aan de hand van de gebruikte zoekkanalen en het aantal sollicitaties. In deze paragraaf beschrijven we ook hoe gemakkelijk men geschikte vacatures voor technische functies kon vinden en of men al of niet gemakkelijk een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek heeft gekregen. Tot slot bespreken we op welke wijze de school heeft geholpen bij het vinden van (technisch) werk.
5.2
ORIËNTATIE BIJ HET ZOEKEN NAAR WERK
Voorkeur voor techniek Voor de respondenten uit de aanvullende enquête geldt dat men een duidelijke voorkeur heeft voor technische functies. Opvallend is dat bij degenen die in een niet-technische functie zijn terecht gekomen deze voorkeur minder aanwezig is en ongeveer de helft een voorkeur voor een technische functie laat zien. Andersom geldt dat bij degenen in een technische functie slechts 1 procent een voorkeur had voor een niet-technische functie.
Tabel 5.1
Had men bij het zoeken naar werk een voorkeur voor een technische of niettechnische functie Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
Voorkeur voor technische functies
88,3%
87,9%
51,2%
46,8%
81,0%
Voorkeur voor niettechnische functies
0,9%
1,0%
9,3%
10,1%
2,5%
Geen specifieke voorkeur voor technische of niettechnische functies
10,8%
11,1%
39,5%
43,0%
16,4%
454
99
43
79
675
Totaal Bron: Aanvullende enquête
49
De groep die minder duidelijk is georiënteerd op technische functies is relatief wat groter bij vrouwen en bij mbo’ers. Voor vrouwen geldt relatief vaker dat men geen specifieke voorkeur heeft voor een technische of niet-technische functie. De voorkeur voor technische functies is bij mannen sterker aanwezig dan bij vrouwen. Tabel 5.2
Had men bij het zoeken naar werk een voorkeur voor een technische of niettechnische functie, naar geslacht
Voorkeur voor technische functies Voorkeur voor niet-technische functies Geen specifieke voorkeur voor technische of niet-technische functies Totaal
Mannen
Vrouwen
Totaal
84,7%
53,2%
81,0%
1,7%
8,9%
2,5%
13,6%
38,0%
16,4%
596
79
675
Bron: Aanvullende enquête
Zoals tabel 5.3 illustreert, heeft het ontbreken van een voorkeur voor technische functies vooral te maken met de beschikbaarheid van functies (“ik wilde zo snel mogelijk een baan”, “er was weinig aanbod van technische functies”), vooral voor degenen die uiteindelijk niet in de techniek terecht zijn gekomen. Maar ook motieven die te maken hebben met affiniteit met techniek spelen een rol (“ik vond de niet-technische aspecten minstens even leuk als de technische aspecten”, “het werk in technische functies leek me inhoudelijk minder leuk”, “ik vond de opleiding die ik had gehad minder leuk”). Tabel 5.3
Motieven waarom men geen voorkeur heeft voor een technische functie (voorkeur kan ook “neutraal” zijn) naar uitstroombestemming (meer dan 1 antwoord mogelijk)
Ik wilde zo snel mogelijk een baan en was daarom weinig
technische
Niet-technische
functie
functie
25%
34%
12%
33%
23%
16%
Ik vond de opleiding die ik had gehad minder leuk
3%
16%
Het werk in technische functies leek me inhoudelijk minder leuk
9%
8%
In niet-technische functies is het loon vaak hoger
9%
6%
Niet-technische functies hebben vaak betere carrièreperspectieven
6%
9%
3%
6%
0%
2%
77
64
kieskeurig Er was weinig aanbod van technische functies in de omgeving Ik vond de niet-technische aspecten van de opleiding minstens even leuk als de technische aspecten
Niet-technische functies bieden meer werkzekerheid (bijvoorbeeld vast contract) In niet-technische functies is het makkelijker om in deeltijd te werken Totaal (aantal) Bron: Aanvullende enquête
50
Tabel 5.4 laat zien dat de hiervoor besproken verschillen voor een deel te maken hebben met geslacht. Zo blijken vrouwen vaker problemen te ervaren bij het vinden van technisch werk, terwijl aspecten die te maken hebben met affiniteit met techniek (of juist niet) bij mannen een (iets) kleinere rol spelen. Bij een beperkt deel van de mannen spelen beloning en carrièreperspectieven een rol, terwijl deze door de betreffende vrouwen helemaal niet worden genoemd. Tabel 5.4
Motieven waarom men geen voorkeur heeft voor een technische functie (voorkeur kan dus ook nog “neutraal” zijn). Meer dan 1 antwoord mogelijk Mannen zonder Vrouwen voorkeur voor zonder voorkeur techniek voor techniek
Ik wilde zo snel mogelijk een baan en was daarom weinig kieskeurig
29,1%
28,9%
Er was weinig aanbod van technische functies in de omgeving
18,4%
28,9%
Ik vond de niet-technische aspecten van de opleiding minstens even leuk als de technische aspecten
18,4%
23,7%
Het werk in technische functies leek me inhoudelijk minder leuk
4,9%
18,4%
Ik vond de opleiding die ik had gehad minder leuk
7,8%
10,5%
Niet-technische functies bieden meer werkzekerheid
3,9%
5,3%
Banen in techniek vragen meer woon-werkverkeer tijd
1,9%
2,6%
0%
2,6%
In niet-technische functies is het loon vaak hoger
10,7%
0%
Niet-technische functies hebben vaak betere carrièreperspectieven
10,7%
0%
103
38
In niet-technische functies is het makkelijker in deeltijd te werken
Totaal (aantal) Bron: Aanvullende enquête
Er is qua motivatie voor het ontbreken van een duidelijke voorkeur voor techniek weinig verschil tussen hbo’ers en mbo’ers. Het grootste verschil doet zich voor bij de waardering van de niet-technische aspecten van de opleiding. Deze wordt uitgesproken door bijna 45% van de hbo’ers, tegen 15% van de mbo’ers. Oriëntatie buiten techniek Ongeveer een kwart van de respondenten op de aanvullende enquête geeft aan niet te hebben gesolliciteerd naar werk (voor het vinden van de huidige baan). Dit percentage ligt met 15% lager voor degenen die in niet-technische functies terecht zijn gekomen (zie figuur 5.1). De figuur laat verder duidelijk zien dat degenen die in een technische functie terecht zijn gekomen ook sterk georiënteerd zijn geweest op dit type functie, terwijl degenen die nu een niet-technische functie hebben, naar meer verschillende functies hebben gesolliciteerd, maar verhoudingsgewijs ook minder vaak op technische functies hebben gesolliciteerd. Deze uitkomsten bevestigen het hiervoor beschreven beeld dat het uitstromen naar een niet technische functie samenhangt met een combinatie van beschikbaarheid van werk (en/of onvoldoende mogelijkheden om technische vacatures te vinden) en voorkeuren voor ander type werk. Bij dit andere type werk worden commerciële functies (waarin techniek al of niet van belang is) en ICT functies relatief het meest genoemd. Beroepen met een vrouwelijk imago (zorg, onderwijs) worden hoofdzakelijk door vrouwen genoemd.
51
Figuur 5.1
Type beroepen waarop is gesolliciteerd naar uitstroomfunctie
Bron: Aanvullende enquête
Er is overigens geen verschil tussen mannen en vrouwen voor wat betreft de mate waarin men niet heeft gesolliciteerd (beide groepen ongeveer 23%). Wel zijn vrouwen iets minder sterk op technische functies georiënteerd (bijna 60% tegen 70% van de mannen). Vrouwen hebben daarentegen een veel bredere oriëntatie dan mannen. Gemiddeld noemen zij 2 beroepsgroepen waarop zij hebben gesolliciteerd, terwijl de mannen er slechts 1,3 noemen. Dit bevestigt dat mannen sterker eenduidig gericht zijn op technische functies. De verschillen tussen hbo’ers en mbo’ers zijn in dit opzicht zeer beperkt. Mbo’ers zijn een fractie minder georiënteerd op technische functies (67% versus 73%). Verder noemen mbo’ers gemiddeld meer beroepen dan hbo’ers (1,5 tegen 1,3), en verder wat vaker transportberoepen (die genoemd worden door slechts enkele hbo’ers), commerciële functies zonder belang technische kennis en elementaire beroepen. Hbo’ers noemen iets vaker commerciële functies met belang techniek, ICT functies en leerkracht.
Belangrijkste bevindingen Bij het zoeken naar werk is men sterk georiënteerd op technische functies en heeft een ruime meerderheid een voorkeur voor technisch werk. Het ontbreken van een voorkeur voor technisch werk in het zoeken naar een baan hangt samen met een combinatie van het ontbreken van geschikte vacatures (of deze niet in voldoende mate kunnen vinden), voorkeuren voor ander type werk en (veranderde) affiniteit met techniek. Mannen blijken sterker georiënteerd op technische functies dan vrouwen, die in iets mindere mate voorkeur voor techniek uitspreken en zich breder oriënteren. Dit hangt echter ook samen met het gegeven dat vrouwen meer problemen ervaren bij het vinden van geschikte vacatures. 52
5.3
ZOEKKANALEN EN INTENSITEIT ZOEKGEDRAG
Zoekkanalen De aanvullende enquête biedt de kans om na te gaan of het gebruikte zoekkanaal bij het zoeken naar werk invloed heeft gehad op de bestemming en de mate waarin men een technische functie bezet. De betreffende resultaten worden weergegeven in tabel 5.5. De belangrijkste kanalen bij het zoeken naar werk zijn “Vacatures op Internet” (rond de 37%), “Vacatures van bedrijven zelf” (33%) en “Werk gevonden door stage of BPVplek” (30%). Wanneer echter onderscheid wordt gemaakt in het type functie, zijn er meerdere verschillen in het gebruik van zoekkanalen. Zo hebben de respondenten in niettechnische functies vrijwel alle kanalen meer gebruikt dan de respondenten in technische functies. Het kanaal “Werk gevonden door stage of BPV-plek” speelt vooral bij technische functies een belangrijke rol. Tabel 5.5
(Andere) kanalen bij het zoeken naar werk, naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector) (meer dan 1 antwoord mogelijk)
Technische functies in technische sectoren UWV
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
5,8%
10,1%
15,9%
21,3%
8,9%
Uitzendbureaus
26,1%
19,2%
38,6%
37,5%
27,3%
Vacaturesites op Internet
31,9%
41,4%
47,7%
58,8%
37,5%
28,5%
36,4%
38,6%
51,3%
33,0%
10,8%
12,1%
15,9%
26,9%
13,2%
2,9%
10,1%
9,1%
13,8%
5,6%
24,3%
27,3%
31,8%
42,5%
27,4%
33,4%
33,3%
20,5%
13,8%
30,2%
Vacatures op websites op Internet van bedrijven zelf Vacatures in kranten Vacatures in vakbladen Open sollicitaties Door de stage of BPVplek tijdens mijn opleiding Informele contacten
19,2%
20,2%
38,6%
33,8%
12,0%
Eerder werk
3,5%
4,0%
2,3%
7,5%
4,0%
Sociale media
0,4%
1,0%
0%
1,3%
0,6%
452
99
44
80
675
Totaal Bron: Aanvullende enquête
Het gebruiken van meer kanalen door degenen die niet-technische functies vervullen, is wederom een bevestiging dat voor deze groep het zoekproces minder gemakkelijk verliep. Aantal sollicitaties Het gegeven dat respondenten in een niet-technische functie meer moeite hadden met het zoeken naar een baan is ook te zien in het aantal keer dat zij gesolliciteerd hebben op een vacature, zoals tabel 5.6 laat zien.
53
Een aanzienlijk groter gedeelte van de respondenten in niet-technische functies heeft gesolliciteerd op 6 of meer vacatures in vergelijking met de technische functies. Voor niet-technische functies in niet-technische sectoren geldt dit nog sterker. Tabel 5.6
Op hoeveel vacatures heeft u gesolliciteerd voordat u uw huidige werk had gevonden? (Inclusief open sollicitaties en aanmeldingen op vacaturesites) Technische functies in technische sectoren
Technische functies in niettechnische sectoren
Niet-technische functies in technische sectoren
Niet-technische functies in niettechnische sectoren
Totaal
0 vacatures
29,1%
26,3%
14,0%
24,1%
27,1%
1 vacature
26,0%
23,2%
20,9%
13,9%
23,8%
2 tot 5 vacatures
26,4%
31,1%
34,9%
24,1%
27,4%
6 of meer vacatures
18,4%
19,2%
30,2%
38,0%
21,6%
450
99
43
79
671
Totaal Bron: Aanvullende enquête
Wanneer de resultaten worden uitgesplitst naar geslacht, zijn er meer verschillen te zien (zie tabel 5.7). Meer dan 40% van de vrouwen geeft aan op 6 of meer vacatures te hebben gesolliciteerd, waar dit bij mannen nog geen 20% is. Dit bevestigt wederom dat vrouwen meer moeite hebben met het vinden van een passende baan. Tabel 5.7
Op hoeveel vacatures heeft u gesolliciteerd voordat u uw huidige werk had vonden? (Inclusief open sollicitaties en aanmeldingen op vacaturesites)
Man
Vrouw
Totaal
0 vacatures
27,5%
25,6%
27,3%
1 vacature
25,4%
13,4%
23,9%
2 tot 5 vacatures
28,5%
18,3%
27,3%
6 of meer vacatures
18,6%
42,7%
21,5%
607
82
689
Totaal Bron: Aanvullende enquête
Het vinden van geschikte vacatures In de aanvullende enquête is de respondenten ook gevraagd hoe moeilijk of makkelijk het was om vacatures voor technische functies te vinden. Figuur 5.2 laat opnieuw zien dat er een groep is geweest, die niet heeft hoeven solliciteren en dus ook niet naar vacatures heeft gezocht (ongeveer 20% van de respondenten). Figuur 5.2 laat verder ook duidelijk zien dat hoe verder weg van technisch werk men is uitgestroomd, hoe meer moeite men had met het vinden van geschikte vacatures. Dit illustreert dat ofwel het werk er niet was, ofwel dat de respondent daar geen goed zicht op had. Zo blijkt dat van degenen die in een niet-technische functie in technische sectoren
54
terecht zijn gekomen, ongeveer 15% aangeeft dat men geen geschikte vacatures heeft kunnen vinden (men solliciteerde wel in de juiste (technische) sector). Daarentegen heeft, met één uitzondering, iedereen die in een technische functie terecht is gekomen geschikte vacatures kunnen vinden. Tot slot geeft ongeveer een derde van degenen die buiten de techniek werkzaam zijn aan dat het moeilijk was om geschikte vacatures te vinden. Figuur 5.2
Typering doorzichtigheid arbeidsmarkt voor technische functies naar uitstroombestemming
Bron: Aanvullende enquête
Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen in de mate waarin men niet naar vacatures voor een technische functie heeft gezocht (zie tabel 5.8). Wel hebben vrouwen iets vaker geen geschikte vacatures kunnen vinden (6% tegen 2%) en ook vinden zij het vinden van geschikte vacatures een fractie moeilijker dan mannen. Dit spoort met de eerdere constatering dat vrouwen vaker aangeven dat er minder aanbod is aan technische functies.
55
Tabel 5.8
Typering doorzichtigheid arbeidsmarkt voor technische functies naar geslacht Mannen
Vrouwen
Makkelijk
42%
21%
Niet zo makkelijk, maar ook niet zo moeilijk
26%
25%
Moeilijk
12%
31%
Ik heb helemaal geen geschikte vacatures voor een technische functie kunnen vinden
2%
6%
Ik heb niet naar vacatures voor een technische functie gezocht
18%
18%
587
72
Totaal Bron: Aanvullende enquête
Er zijn in enkele opzichten verschillen tussen hbo’ers en mbo’ers. In de eerste plaats geven mbo’ers verhoudingsgewijs vaker aan dat zij niet naar vacatures voor technische functies hebben gezocht (ruim 20% tegen ongeveer 15% van de hbo’ers) en geven vooral de mbo’ers die in een niet-technische functies zijn terecht gekomen vaker aan dat zij geen geschikte vacatures hebben kunnen vinden (bijna 20%, tegen 6% van de hbo’ers die in een niet technische functie zitten). Voor zover men in een technische functie terecht is gekomen, vinden hbo’ers het iets makkelijker om deze te vinden, maar het verschil met de mbo’ers is klein. Bij degenen die een niet-technische functie werken is het verschil tussen hbo en mbo wel groot. In deze groep beoordelen mbo’ers het vinden van technisch werk aanzienlijk moeilijker (of minder makkelijk) dan hbo’ers; slechts 20% van deze mbo’ers vond het makkelijk om technische functies te vinden, tegen 50% van deze hbo’ers. Sollicitatiegesprek Een andere vraag betreffende het zoekproces is hoe moeilijk of makkelijk de respondent het vond om op gesprek te komen als men solliciteerde voor een technische functie. Uit de antwoorden op deze vraag komt in de eerste plaats naar voren dat naarmate men verder weg van de techniek is uitgestroomd, het percentage respondenten dat nooit in aanmerking is gekomen voor een (sollicitatie)gesprek voor een technische functie groter is. Slechts enkele procenten van degenen die uiteindelijk in een technische functie zijn terecht gekomen geven aan nooit een sollicitatiegesprek te hebben gehad, terwijl 26% van degenen die in een niet technische functie in een niet technische sector zitten dit aangeeft. Wanneer we de groep die nooit in aanmerking is gekomen voor een gesprek buiten beschouwing laten, dan illustreert figuur 5.3 overduidelijk een samenhang tussen de uitstroombestemming en de moeite die men heeft ervaren in het zoeken naar een geschikte functie.
56
Figuur 5.3
Typering problematiek bij krijgen uitnodiging voor sollicitatiegesprek
Bron: Aanvullende enquête
Vrouwen zijn beduidend minder vaak voor een gesprek in aanmerking gekomen dan mannen (bijna 20% versus 4%). Van de personen die wel in aanmerking gekomen zijn voor een gesprek, vinden de vrouwen het aanzienlijk moeilijker om een uitnodiging te krijgen dan mannen (zie tabel 5.9). Tabel 5.9
Typering problematiek bij krijgen uitnodiging voor sollicitatiegesprek Mannen
Vrouwen
Ik ben nooit in aanmerking gekomen voor een gesprek bij een vacature voor een technische functie
4%
19%
Totaal
378
36
Makkelijk
57%
38%
Niet zo makkelijk, maar ook niet zo moeilijk
26%
31%
Moeilijk
15%
31%
Totaal
363
29
Bron: Aanvullende enquête
Er zijn weinig verschillen tussen hbo’ers en mbo’ers. De laatsten zijn een fractie vaker nooit in aanmerking gekomen voor een gesprek, terwijl hbo’ers het een fractie vaker moeilijker vonden om een uitnodiging voor een gesprek te krijgen.
57
Belangrijkste bevindingen Het gebruik van zoekkanalen en de intensiteit van het zoeken bevestigen het eerder ontstane beeld dat degenen die in een niet technische functie werkzaam zijn meer inspanningen hebben moeten verrichten voor het vinden van werk. Dit hangt voor een deel samen met het feit dat deze groep meer moeite had met het vinden van geschikte (technische) vacatures.
5.4
HULP VAN SCHOOL
Hulp van de school kan een rol spelen om de instroom in techniek te vergemakkelijken. Tabel 5.10 laat zien in hoeverre de school heeft geholpen in de wijze waarop naar werk kan worden gezocht. Wanneer de percentages voor respondenten met een technische en niet-technische functie worden vergeleken, geven de respondenten met een niet-technische functie vaker aan dat zij niet worden geholpen (85,7% en 78,4% voor respectievelijk mbo en hbo) dan de respondenten met een technische functie (75,9% en 69,3% voor respectievelijk mbo en hbo). Dit is een aanwijzing dat de school een rol kan spelen om de instroom in technische functies te vergemakkelijken. Tabel 5.10 uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep)
Technische functies
Niet-technische functies
Totaal
MBO Ja
24,1%
14,3%
22,4%
Nee
75,9%
85,7%
77,6%
348
77
425
Ja
30,7%
21,6%
28,9%
Nee
69,3%
78,4%
71,1%
215
51
266
Totaal
HBO
Totaal
Verschillen deze wijzen waarop is geholpen tussen mbo en hbo (tabel 5.11)? Ten eerste is belangrijk om nogmaals vast te stellen dat men in het hbo vaker geholpen is (zie tabel 5.10). Maar ook als men geholpen is, treden verschillen op. Voor het hulpkanaal “namen van bedrijven” wordt aangegeven dat dit kanaal in ongeveer in dezelfde mate gebruikt is bij degenen die zijn geholpen bij zowel mbo als hbo. Voor de andere kanalen verschilt de wijze waarop de school heeft geholpen sterk tussen het mbo en hbo. Een groter gedeelte van de respondenten die zijn geholpen van het hbo geeft aan dat verschillende soorten hulp wordt aangeboden in vergelijking met die van het mbo. Bij het hbo biedt de school dus vaker hulp, meer ook meer soorten hulp. Waar bij het hbo “bedrijven op school”
58
door meer dan de helft van de betreffende respondenten wordt genoemd, ligt dit percentage voor het mbo slechts op minder dan een kwart. Tabel 5.11 Wijze waarop de school geholpen heeft in het zoeken naar werk, naar
opleidingsniveau (meer dan 1 antwoord mogelijk)
MBO
HBO
Totaal
Op school zijn concrete tips gegeven hoe je werk kunt vinden
41,2%
55,1%
46,6%
De school had namen van bedrijven waarmee contact kon worden opgenomen
39,2%
38,5%
38,6%
Op school zijn personen of instanties genoemd die ons daarbij kunnen helpen
31,4%
47,4%
38,6%
Een bedrijf of meerdere bedrijven zijn op school geweest waarbij zij aangaven dat zij soms werk hadden voor personen van onze opleiding
22,5%
57,7%
38,1%
De school had informatie over concrete vacatures
6,9%
20,5%
12,5%
Anders, namelijk: Via hulp bij vinden van een stage/uitlenen studenten door de school
7,8%
1,3%
5,1%
Anders, namelijk: Op school werden vakken en/of trainingen gegeven voor het vinden van werk
1,0%
9,0%
4,5%
95
77
172
Totaal Bron: Aanvullende enquête
Belangrijkste bevindingen Degenen in een niet technische functie geven minder vaak aan dat men hulp gehad heeft van school in het vinden van werk. In het hbo heeft men vaker hulp gehad en als men in het hbo hulp heeft gehad, betrof dit ook vaker meerdere manieren.
5.5
CONCLUSIES
De afgestudeerden van technische opleidingen zijn sterk gericht op technisch functies en een ruime meerderheid heeft bij het zoeken naar werk ook een voorkeur voor technisch werk. Het ontbreken van een voorkeur voor technisch werk in het zoeken naar werk hangt samen met een combinatie van het ontbreken van voldoende geschikte (technische) vacatures en/of het in onvoldoende mate kunnen vinden daarvan en een veranderde of lagere affiniteit met techniek. Mannen blijken sterker georiënteerd op technische functies dan vrouwen, die in iets mindere mate voorkeur voor techniek uitspreken en zich breder oriënteren. Dit hangt echter ook samen met het gegeven dat vrouwen meer problemen ervaren bij het vinden van geschikte vacatures.
59
Degenen die in niet technische functies werkzaam zijn, hebben aanzienlijk meer inspanningen verricht voor het vinden van een baan. Dit komt tot uiting in het aantal (verschillende) zoekkanalen die zij hebben benut en het aantal vacatures waarop zij hebben gesolliciteerd. Dit hangt voor een deel samen met het feit dat deze groep meer moeite had met het vinden van geschikte (technische) vacatures. Van belang is dat degenen die in een niet technische functie werkzaam zijn, aangeven dat zij minder hulp hebben gehad van school bij het zoeken naar (technisch) werk. Hbo’ers geven vaker aan dat zij hulp hebben gehad.
60
LITERATUUR Breugel, G. van, D. Fouarge, A. de Grip, B. Kriechel, J. van Thor (diverse jaren), Arbeidsmarktmonitor Metalektro, ROA, Roa-R-, 20011/4, 2010/5, Maastricht. Fouarge, D. A. de Grip, A. Nelen (2009), Leren en werken, ROA, ROA-R-2009/3, Maastricht. Groeneveld, M.J., M.D. Brand, J. van Velden, S. van den Berg (2008), De technische arbeidsmarkt en het technisch beroepsonderwijs in 2020, onderzoek in opdracht van Hiteq, Hiteq/ECORYS Nederland, Hilversum. Herpen, M.H.F.A. (2008), Boeiende binding, een kwantitatief onderzoek naar de behoefte van werkvoorbereiders bij Heijmans, Universiteit Utrecht, Utrecht. Koning, J. de, A. Gelderblom, J. Gravesteijn, L. Gielens, K. Sewdas (2010), Impulsen voor techniek door imagoverbetering en talentherkenning, onderzoek in opdracht van de Stichting voor Industriebeleid en Communicatie (SIC), SEOR/SIC, Rotterdam. Koning, J. de, A. Gelderblom, J. Gravesteijn (2010), Techniek: Exact goed? Het keuzeproces van allochtone en autochtone leerlingen in het (V)MBO verklaard, onderzoek in opdracht van de Stichting voor Industriebeleid en Communicatie (SIC), SEOR/SIC, Rotterdam. Koning, J. de, A. Gelderblom, H. Kroes, M. Spijkerman, F. Offerhaus, E. Kappe (2006), Vervangingsvraag Maakindustrie, onderzoek in opdracht van de Stichting voor Industriebeleid en Communicatie (SIC), SEOR/SIC, Rotterdam. Marey, Ph., B. Diephuis, A. Dupuy, S. Dijksman, B. Golsteyn (2002), De arbeidsmarkt voor kenniswerkers, ROA, ROA-R-2002/9, Maastricht. Ojen, Q. van, W. Zwinkels (2011), Baan-baanmobiliteit: ontwikkelingen in trends en voorkeuren van werknemers en werkgevers, Astri, Leiden. ROA (2013), De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018, ROA, Maastricht. Smits, W. I. Sieben (2008), Loopbanen in de bètatechniek, onderzoek in opdracht van Platform Bèta Techniek, KIVI-NIRIA Bèta Publishers, ROA/Platform Bèta Techniek, PlatformPocket 1, Maastricht. Tillaart, H. van den, S. Elfering, H. Vermeulen, C. van Rens, J. Warmerdam, W. de Wit, J. Doesborgh, N. van Kessel (2010), Trends en ontwikkelingen in de technische installatiebranche 2010. Bedrijvigheid, arbeidsmarkt en beroepsopleiding in de periode 2010 – 2014, ITS, Nijmegen. Tillaart, H. van den, D. Uerz, J. Warmerdam, C. van Rens, J. Doeborgh, H. Vermeulen, W. de Wit (2007), Trends en ontwikkelingen in de technische installatiebranche 2007. Bedrijvigheid, arbeidsmarkt en beroepsopleiding, ITS/OTIB, Universiteit Nijmegen, Nijmegen. Volkerink, M., E. Berkhout, P. Bisschop, A. Heyma (2013), Monitor Technische Arbeidsmarkt 2013, SEO, Amsterdam. Volkerink, M., E. Berkhout, D. de Graaf (2010), Beta loopbaanmonitor 2010, SEO, Amsterdam.
61
62
BIJLAGE 1 TECHNISCHE OPLEIDINGEN Deze bijlage bevat de lijst van technische opleidingen binnen de SOI 2003 indeling. Dit zijn de opleidingen die vallen onder technisch onderwijs (sector 35), onderwijs in de wiskunde en natuurwetenschappen (sector 30). “Computer en informatica” is een rubriek binnen rubrieksgroep “elektrotechniek”, onderdeel van de subsector “technisch onderwijs zonder nadere differentiatie”. Deze opleiding wordt niet meegenomen als technische opleiding. Het technisch onderwijs is onderverdeeld in technisch onderwijs zonder nadere differentiatie (subsector 36) en technisch onderwijs met een economische/administratieve en commerciële kant (subsector 38). Technische opleidingen zijn als volgt ingedeeld (op basis van SOI 2003):
30 onderwijs in de wiskunde en natuurwetenschappen 31 onderwijs in de wiskunde en natuurwetenschappen 311 wiskunde 3110 wiskunde 312 natuurkunde, materiaalkunde 3120 natuurkunde, materiaalkunde 313 sterrenkunde 3130 sterrenkunde 314 scheikunde 3140 scheikunde 315 geologie 3150 geologie 316 biologie 3160 biologie 317 natuurkundige aardrijkskunde 3170 natuurkundige aardrijkskunde 318 wiskunde en natuurwetenschappen overig 3181 meteorologie 3183 geïntegreerd natuurwetenschappelijk onderwijs 3188 wiskunde en natuurwetenschappen overig neg† 35 technisch onderwijs 36 technisch onderwijs zonder nadere differentiatie 361 bouwkunde 3611 meubel maken en timmeren 3613 beton- en staalbouwkunde 3614 metselen en stukadoren
63
3615 schilderen en decoreren 3616 installatietechniek (gas, water, cv, dakbedekking) 3617 interieurverzorging 3618 bouwkunde overig en algemeen 362 weg- en waterbouwkunde, landmeetkunde 3623 weg- en waterbouwkunde 3625 landmeetkunde 363 metaalbewerking 3631 gieterijtechniek en metaalkunde 3633 constructiewerken, lassen, smeden 3635 fijnmechanische techniek 3638 metaalbewerking overig en algemeen 364 werktuigbouwkunde 3641 voertuigbouwkunde 3643 scheepsbouwkunde 3645 vliegtuigbouwkunde 3646 bedrijfswtk, machinisten e.d. 3647 monteurs, reparateurs e.d. neg† 3648 werktuigbouwkunde overig en algemeen (tekenaars, constructeurs) 365 elektrotechniek 3651 elektrische energietechniek 3653 elektronica algemeen/radio-tv 3654 telecommunicatie/datacommunicatie 3655 industriële procesautomatisering 366 grafische techniek 3661 papierverwerking/-veredeling 3663 drukvormvervaardigingstechniek 3665 druktechniek 3667 bind- en afwerkingstechniek 3668 grafische techniek overig en algemeen 367 procestechniek 3671 metallurgie, keramiek 3672 papier, strokarton, rubber 3673 textiel, leer 3674 petrochemie, kunststoffen 3675 chemie overig en onbenoemd 64
3676 voedings- en genotmiddelen meelprodukten 3677 voedings- en genotmiddelen overig en onbenoemd 3678 procestechniek overig en algemeen 368 techniek overig 3682 fysische techniek 3683 toegepaste wiskunde 3685 textiel-, leerverwerking 3688 techniek overig neg† 38 technisch met econ/admin en commerc onderwijs 381 bouwkunde 3811 meubel maken en timmeren 3814 metselen en stukadoren 3815 schilderen en decoreren 3816 installatietechniek (gas, water, cv, dakbedekking) 3817 interieurverzorging 3818 bouwkunde overig en algemeen 382 weg- en waterbouwkunde 3823 weg- en waterbouwkunde 383 metaalbewerking 3831 gieterijtechniek en metaalkunde 3833 constructiewerken, lassen, smeden 3835 fijnmechanische techniek 3838 metaalbewerking overig en algemeen 384 werktuigbouwkunde 3841 voertuigbouwkunde 3843 scheepsbouwkunde 3847 monteurs, reparateurs e.d. neg† 3848 werktuigbouwkunde overig en algemeen 385 elektrotechniek 3851 elektrische energietechniek 3853 elektronica algemeen/radio-tv 386 grafische techniek 3867 bind- en afwerkingstechniek 3868 grafische techniek overig en algemeen 387 procestechniek 3872 papier, strokarton, rubber 65
3873 textiel, leer 3874 petrochemie, kunststoffen 3876 voedings- en genotmiddelen, meelprodukten 3877 voedings- en genotmiddelen overig en onbenoemd 388 techniek overig 3885 textiel-, leerverwerking 3888 techniek overig neg† †
“neg” staat voor “niet eerder genoemd”
66
BIJLAGE 2 TECHNISCHE EN NIET-TECHNISCHE SECTOREN Technische sectoren
Winning aardolie & gas Winning overige delfstoffen Dienstverlening winning Voedingsmiddelen Dranken Tabak Textiel Kleding Lederwaren & schoenen Houtbewerking (geen meubels) Papier & karton Reproductie media Cokes- & aardolieverwerking Chemisch Farmaceutisch Rubber & kunststof Overig niet-metaal Metaal Metaalproducten Computers & optisch
Elektrische apparatuur Overige machines Maakindustrie auto's Maakindustrie overig transport Meubels Reparatie machines Energie Water Afvalwaterinzameling Afvalinzameling Overig afval Utiliteitsbouw Grond-, water- & wegenbouw Gespecialiseerde bouw Autodealers & garagebedrijven Architecten & ingenieurs Speur- & ontwikkelingswerk (Industriële) vormgeving Reparatie consumenten
Niet-technische sectoren
Landbouw Bosbouw Visserij Overige industrie Groothandel Detailhandel Vervoer over land Vervoer over water Luchtvaart Opslag (Post)koeriers Logies Restaurants Uitgeverijen Productie media Broadcasting Telecommunicatie Dienstverlening ICT Dienstverlenende informatie Bankwezen Verzekering & pensioen Overig financieel Onroerend goed
Advocatuur & accountants Holdings Marktonderzoek Veterinair Leasing Arbeidsbemiddeling Reisbemiddeling Beveiliging & opsporing Facilitair Overige zakelijk Overheid Onderwijs Gezondheidszorg Verzorging Maatschappelijke dienstverlening Kunst Cultureel Loterijen & kansspelen Sport & recreatie Levensbeschouwelijk Welzijn Overige goederen & diensten Extraterritoriale organisaties
67
BIJLAGE 3 KORTE BESCHRIJVING AANVULLENDE ENQUÊTE Voor de aanvullende enquête is gebruik gemaakt van respondenten die al eerder hebben meegewerkt aan het recente schoolverlatersonderzoek van het Researchinstituut voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). De aanvullende enquête is uitgevoerd door DESAN. Sinds eind jaren 80 is DESAN betrokken bij de uitvoering van onderzoek naar de aansluiting van onderwijs – arbeidsmarkt in de vorm van de VO/BVE-Monitor evenals HBO-Monitor. Voor dit onderzoek is een aanvullende enquête gehouden onder de afgestudeerden uit het technisch onderwijs mbo (bol en bbl) en hbo (voltijd, duaal en deeltijd). In totaal zijn 2.303 personen benaderd, waarvan er 723 aan het onderzoek hebben deelgenomen (responspercentage 31,4%). Tabel B3.1 bevat de samenstelling van de respons naar geslacht en leeftijd voor mbo en hbo. Tabel B3.1 Samenstelling respons naar geslacht en leeftijd per opleidingsniveau MBO
HBO
aantal
%
aantal
%
399
89%
238
88%
52
12%
34
13%
t/m 24 jaar
278
62%
117
43%
25-29 jaar
66
15%
90
33%
30-39 jaar
44
10%
33
12%
40-64 jaar
63
14%
32
12%
451
100%
272
100%
geslacht man vrouw leeftijd
totaal Bron: Aanvullende enquête
68