Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010 Afdrukdatum 06 01 2011
1 19
Rendement duurzame energie verklaard
© Atriensis b.v. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze rapportage mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm en op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Atriensis b.v..
Atriensis b.v. Insulindelaan 122 Postbus 842 5600AV Eindhoven T 040 2367859 F 040 2364278 I www.atriensis.nl E
[email protected] KvK Oost Brabant 17183743 ABN AMRO 55 39 63 333
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
Inhoudsopgave
2 19
1
Woningcorporaties en duurzame energie
3
2
Investeringskosten
5
3
Variabele exploitatiekosten
7
4
Exploitatiebaten
10
5
Gevoeligheidsanalyses
13
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
1
Woningcorporaties en duurzame energie
Een groot aantal corporaties heeft er recent een nieuwe tak van ondernemen bij. Opwekking, transport én levering van duurzame energie. Bij nieuwbouw, maar ook bij verwarmingsinstallaties in de bestaande voorraad. Geen onderdeel van de kerntaken volgens het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH). Waarom slaan woningcorporaties deze weg in?
3 19
Verschillende redenen. Ten eerste de eisen aan de energieprestatie (EPC) bij nieuwbouw. Het komende decennium daalt de EPC naar nul. Het is praktisch onmogelijk om dit te realiseren zonder benutting van duurzame energie. Ten tweede de almaar stijgende woonlasten. Huren in de sociale sector volgen het niveau van de inflatie. De afgelopen vijftien jaar bedroeg deze minder dan 2,5% op jaarbasis. Energietarieven stegen in dezelfde periode echter jaarlijks met ongeveer 7,5%. Vooral gevolg van milieuheffingen en hogere tarieven voor fossiele brandstoffen. Investeren in duurzame energie met als doel de betaalbaarheid van het wonen. Derde reden is de verantwoordelijkheid bij te dragen aan de beantwoording van het milieuvraagstuk. Het gasverbruik voor ruimteverwarming en opwarming van tapwater levert jaarlijks per huurwoning ongeveer 2,5 ton uitstoot van kooldioxide op. Twee hectare aan tropisch oerwoud is nodig om dat weer in zuurstof om te zetten.
In de brochure ‘Naar duurzame energie bij collectieve installaties’ beschrijft Atriensis met name systeemkeuzen, beheeraspecten en organisatorische en fiscale gevolgen voor woningcorporaties. Dit rapport is te downloaden op www.atriensis.nl via ‘publicaties’ en vervolgens ‘rapporten’. Daarnaast worstelen woningcorporaties met de vraag hoe een
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
exploitatieopzet te maken. Is exploitatie rendabel? Op welke termijn wegen baten op tegen lasten? Deze brochure gaat in op de hoofdlijnen van exploitatie van een installatie voor duurzame energie. Het is voornamelijk een handleiding om zelf eenvoudige en globale berekeningen op te stellen. Bij deze brochure hoort een rekenblad in Excel. Dit is niet geschikt voor gedetailleerde berekeningen en gevoeligheidsanalyses. Wel is het te gebruiken voor inschattingen op hoofdlijnen. Aan welke knoppen draaien en hoe risico’s en kansen op de langere termijn inschatten? De berekeningen bij de illustraties in deze brochure zijn uitgevoerd met dat Excelblad1. Dit rekenblad stelt Atriensis aan corporaties ter beschikking. Mail om het te ontvangen naar
[email protected]. Atriensis is benieuwd naar reacties van gebruikers. Dit leidt mogelijk tot verbetering en uitbreiding van mogelijkheden.
4 19
In de brochure zijn illustraties opgenomen met berekeningen van een voorbeeldinstallatie. Dit betreft een nieuw woningbouwcomplex met alleen sociale huurwoningen. Er is een collectieve installatie voor ruimteverwarming, koeling en warm tapwater op basis van warmtekoudeopslag (WKO). De woningcorporatie exploiteert deze duurzame energie in een eigen BV, die de energie rechtsreeks aan de huurders levert. Alle bedragen zijn uiteraard indicatief, maar door Atriensis getoetst op hun realiteitsgehalte. Hoofdstuk 2 gaat in op de investeringskant van de exploitatie. Hoofdstuk 3 beschrijft de exploitatielasten en hoofdstuk 4 de exploitatiebaten. Ten slotte volgt in hoofdstuk 5 het exploitatieresultaat van deze voorbeeldinstallatie plus ter illustratie enkele gevoeligheidsanalyses.
1
Hoewel bij het ontwikkelen van dit Excel rekenblad door Atriensis de uiterste zorg is nagestreefd, kan voor eventuele rekenfouten of onjuiste interpretaties niet worden ingestaan en neemt Atriensis BV geen enkele aansprakelijkheid.
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
2
Investeringskosten
De voorbeeldinstallatie gaat uit van een met btw belaste situatie in een aparte BV voor duurzame energie binnen een fiscale eenheid met de woningcorporatie. Alle bedragen zijn per woning en exclusief btw weergegeven tenzij hier een opmerking bij geplaatst wordt. In het rekenblad zijn de cursieve en vetgedrukte cijfers een rekenresultaat. Figuur 2.1 Investeringskosten (voorbeeldinstallatie)
5 19
A1a A1b A1c A1d
Uitgangspunten
Waarde (ex btw)
Investering totaal per woning voor installaties Subsidievoordeel duurzame installatie per woning Doorbelasting vermeden installatiekosten per woning Investering totaal per woning t.l.v. duurzame energie
€ 11.000 € 1.000 € 3.000
€ 7.000
A1a Investering totaal per woning voor installaties NEN 2631 geeft de begripsomschrijvingen en de indeling van investeringskosten. In principe dient deze NEN 2631 gevolgd te worden. Hierbij handelt het om de complete installatie voor duurzame energie tot en met het punt ofwel meter waaraan afgeleverd wordt. Alle hiermee samenhangende kosten moeten ook toegerekend worden. Zoals bouwkundige voorzieningen, aansluitkosten, vergunningen, renteverliezen, honoraria en dergelijke.
A1b Subsidievoordeel duurzame installatie per woning Alleen de meerkosten van de installatie ten opzichte van een ‘traditionele’ installatie komen ten laste van de exploitatie van duurzame energie. Uiteindelijke dienen deze meerkosten ‘terugverdiend te worden uit de verkoop van energie. Derhalve is er allereerst de vermindering van de investering met het subsidieresultaat. Dit kan variëren van SDE tot en met rentevoordeel vanwege een groencertificaat op basis van de Regeling groenprojecten 2010. Bij subsidieresultaten gericht op complete projecten, dient vastgelegd te worden welk deel ten gunste van de installaties komen.
A1c Doorbelasting vermeden installatiekosten per woning Vervolgens dienen ook de vermeden installatiekosten in mindering gebracht te worden. De vraag is welke installatiekosten er zouden zijn geweest indien de corporatie een ‘traditionele en niet duurzame installatie’ zou hebben aangebracht. Deze kosten moeten conform de NEN 2631 op dezelfde wijze bepaald worden als bij de totale investeringskosten. Als de energie BV opdrachtgever is voor de totale installaties, volgt er een factuur voor doorbelasting
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
van vermeden installatiekosten aan de toegelaten instelling. Als dit niet gebeurt is er onnodig sprake van verhoging van de onrendabele top. Aansluittarieven van stadsverwarmingsbedrijven geven een goede indicatie voor de hoogte van bedragen. Het handelt om globaal € 2.500 tot € 3.500 exclusief btw per woning. Binnen een fiscale eenheid tussen energie BV en toegelaten instelling hoeft geen btw in rekening gebracht te worden. Als de energie BV de doorbelasting verhoogt met 19% is hierop geen afdracht nodig.
6 19
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
3
Variabele Variabele exploitatiekosten
Bij de analyse van contante waarde van de variabele exploitatielasten speelt de discontofactor en de inschatting van kostenontwikkelingen een belangrijke rol. Het rekenmodel kent drie parameters: de discontofactor, de inflatie en de stijging van de variabele energielasten. Figuur 3.1 Parameters (voorbeeldinstallatie) a b c
7 19
Parameters Discontofactor (%) Inflatie (%) Stijging variabele energielasten (%)
Waarde 6,00 2,25 7,25
Het CFV hanteert voor 2010 als discontofactor voor het uniformeren en vergelijken van bedrijfswaardeberekeningen 6%. Voor de inflatie wordt een oplopend percentage gehanteerd: 1,00 in het eerste jaar, 1,25 in het tweede jaar, 1,50 in het derde jaar, 1,75 in het vierde jaar, 2,00 in het vijfde jaar en 2,25% in het zesde en latere jaren. Het rekenmodel hanteert slechts een niveau voor de inflatie over alle jaren. Tarieven voor gas en elektra stegen de afgelopen 14 jaar zo’n 5% tot 6% harder dan de gemiddelde inflatie (zie figuur 4.2 in het volgende hoofdstuk). Bij exploitatiekosten kent het rekenmodel een vijftal rubrieken: • • •
B1 Totale vaste en jaarlijks weerkerende exploitatielasten B2, B3 en B4 Eenmalige grootschalige vervangingsingreep, geen onderdeel van B1, in enig jaar gedurende de exploitatieperiode B5 Variabele en jaarlijks weerkerende exploitatielasten
In het rekenblad zijn de cursieve en vetgedrukte cijfers een rekenresultaat. De NEN 2632 geeft de begripsomschrijvingen en de indeling van exploitatiekosten. In principe dient deze NEN 2632 gevolgd te worden. Hierbij handelt het om de complete installatie voor duurzame energie tot en met het punt ofwel de meter waaraan afgeleverd wordt. Alle hiermee samenhangende exploitatiekosten moeten ook toegerekend worden. Zoals de onderhoudskosten, verzekeringen, belastingen, honoraria en dergelijke. De voorbeelden gaan uit van een met btw belaste situatie binnen een aparte BV voor duurzame energie met een fiscale eenheid met de woningcorporatie. Alle bedragen zijn per woning en exclusief btw weergegeven tenzij hier een opmerking bij geplaatst is. Tevens zijn de parameters voor de verwachte kostenstijgingen de komende jaren van belang (figuur 3.1 Parameters).
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
Figuur 3.2 Variabele exploitatiekosten (voorbeeldinstallatie) Uitgangspunten
8 19
B1a B1b B1c B2a B2b B2c B3a B3b B3c B4a B4b B4c B5
Totale vaste exploitatielasten per woning Doorbelasting vermeden vaste exploitatielasten per woning Extra vaste exploitatielasten per woning Totale eenmalige onderhoudsingreep per woning (1) Doorbelasting vermeden eenmalige onderhoudsingreep (1) Extra eenmalige onderhoudsingreep per woning (1) Totale eenmalige onderhoudsingreep per woning (2) Doorbelasting vermeden eenmalige onderhoudsingreep (2) Extra eenmalige onderhoudsingreep per woning (2) Totale eenmalige onderhoudsingreep per woning (3) Doorbelasting vermeden eenmalige onderhoudsingreep (3) Extra eenmalige onderhoudsingreep per woning (3) Variabele exploitatielasten per woning
Waarde (ex btw)
Jaar vanaf nu
Parameter
€ 350 € 250
€ 100 € 4.000 € 2.500
€ 1.500 € 4.000 € 2.500
€ 1.500 €0 €0
€0
17 17 17 34 34 34 0 0 0
€ 200
b b b b b b b b b b b b c
B1 Vaste exploitatielasten De jaarlijkse vaste exploitatielasten (B1a) bestaan uit onder meer belastingen en heffingen, verzekeringen, onderhoud en beheer, overhead, administratie, innovatie, onderzoek en ontwikkeling en het vastrecht van de inkoop van energie voor de installatie. Bij onderhoud gaat het om de onderhoudskosten gemiddeld per jaar exclusief de kosten van grote vervangingen die om de 15 tot 25 jaar plaatsvinden. Vervolgens dienen ook de vermeden vaste exploitatiekosten (B1b) in mindering gebracht te worden. De vraag is welke vaste exploitatiekosten er zouden zijn geweest indien de corporatie een ‘traditionele en niet duurzame installatie’ zou hebben aangebracht. Deze kosten moeten conform de NEN 2632 op dezelfde wijze bepaald worden als bij de totale vaste exploitatiekosten. Als de energie BV opdrachtgever is voor de totale installaties, volgt jaarlijks een factuur voor doorbelasting van vermeden vaste exploitatielasten aan de toegelaten instelling. Binnen een fiscale eenheid tussen energie BV en toegelaten instelling hoeft geen btw in rekening gebracht te worden. Als de energie BV de doorbelasting verhoogt met 19% is hierop geen afdracht vereist. De verwachte jaarlijkse stijging van vaste exploitatielasten moet aangegeven worden. Gebruikelijk zal deze stijging het niveau van de inflatie volgen (parameter b).
B2, B3 en B4 Eenmalige onderhoudsingreep Om de 15 tot 25 jaar zijn gebruikelijk grotere vervangingsinvesteringen aan de orde. Er zijn drie mogelijkheden en momenten om zo’n ingreep op te nemen in de variabele exploitatiekosten (B2a, B3a en B4a). Het gaat hier om de totale kosten inclusief btw. Uiteraard moet ook het jaar van ingreep aangegeven worden (in jaren vanaf oplevering installatie). Ervan uitgaande dat
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
de energie BV ook de exploitant is van de totale installaties, dienen ook de vermeden kosten van grotere vervangingen door de energie BV aan de toegelaten instelling doorbelast te worden (B2b, B3b en B4b). Binnen een fiscale eenheid tussen energie BV en toegelaten instelling hoeft geen btw in rekening gebracht te worden. Als de energie BV de doorbelasting verhoogt met 19% is hierop geen afdracht vereist. De verwachte jaarlijkse stijging van de eenmalige onderhoudsingreep moet aangegeven worden. Gebruikelijk komt deze stijging overeen met het niveau van de inflatie (parameter b).
B5 Variabele exploitatielasten per woning
9 19
Het handelt hier om de eventuele inkoop van energie ten behoeve van de duurzame installatie zelf. Denk aan gas, elektra of biomassa. De rendementsberekening van de installatie dient inzicht te verschaffen in de vraag hoeveel brandstof er op jaarbasis benodigd is per woning tegen welk inkoopbedrag (ex btw). De verwachte jaarlijkse stijging van de variabele exploitatielasten moet aangegeven worden. Gebruikelijk komt dit overeen met de stijging van de variabele energielasten (parameter c).
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
4
Exploitatiebaten
Bij de analyse van contante waarde van de variabele exploitatiebaten speelt de discontofactor en de inschatting van kostenontwikkelingen een belangrijke rol. Het rekenmodel kent drie parameters: de discontofactor, de inflatie en de stijging van de variabele energielasten. Figuur 4.1 Parameters (voorbeeldinstallatie) a b c
10 19
Waarde 6,00 2,25 7,25
Parameters Discontofactor (%) Inflatie (%) Stijging variabele energielasten (%)
Uiteraard is bij de baten hetzelfde niveau van parameters als bij de exploitatiekosten van toepassing. Zeer cruciaal voor de inschatting van het resultaat van de duurzame installatie is het verwachte niveau van de stijging van de variabele energielasten (parameter c). Tarieven voor gas en elektra stegen de afgelopen 14 jaar zo’n 5% tot 6% harder dan de gemiddelde inflatie. Figuur 4.2 Stijging van de tarieven voor gas en elektra (inclusief heffingen en btw) € 0,70
€ 0,60
€ 0,50
€ 0,40
€ 0,30
€ 0,20
€ 0,10
€ 0,00 97
98
99
00
01
02
03
04
05
06
07
08
09
Prijs per m3 gas werkelijk (€)
Prijs per kWh elektriciteit werkelijk (€)
Prijs per m3 indien inflatievolgend (€)
Prijs per kWh indien inflatievolgend (€)
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
Bij de exploitatiebaten handelt het om de opbrengsten voor de energie BV op het afleverpunt ofwel de meter waaraan afgeleverd wordt. De voorbeelden gaan uit van een met btw belaste situatie binnen een aparte BV voor duurzame energie met een fiscale eenheid met de woningcorporatie. Alle bedragen zijn per woning en exclusief btw weergegeven. Tevens zijn de parameters voor de verwachte kostenstijgingen de komende jaren van belang (figuur Parameters verderop).
11 19
Van groot belang is de Warmtewet. Deze regelt dat bij de tariefbepaling voor warmte bescherming plaatsvindt van de consument volgens het principe ‘niet meer dan anders’ (NMDA): het maximumtarief. Deze prijs is gelijk aan het bedrag dat de consument zou betalen als een individuele gasgestookte ketel in de warmtebehoefte zou voorzien. Nadat de wet in werking treedt, gaat de NMa jaarlijks deze maximale tarieven vaststellen. Tegelijk is nooit meer dan een redelijk tarief toegestaan. De feitelijke exploitatielasten van alle bij de onderneming in exploitatie zijnde duurzame installaties vormen de basis voor dit tarief. Kortom er spelen twee tarieven een rol: het gangbare tarief in de markt (NMDA) en het werkelijke tarief op basis van de feitelijke exploitatie. De consument betaalt het laagste bedrag van het maximale en het redelijke tarief. Tot op heden blijken energiebedrijven amper in staat om rendement te maken met de productie en levering van duurzame warmte. Vandaar dat hier vooralsnog uitgegaan wordt van het in de markt gangbare tarief en niet van de werkelijke kosten. Cruciaal is om te beseffen dat niet alleen het ‘niet meer dan anders’ principe geldt, maar ook dat het handelt om huurwoningen. Kortom vergoeding voor de vastgoedcomponent van de duurzame installatie plus het daaraan gekoppelde onderhoud kan geen onderdeel zijn van de exploitatiebaten zoals gebruikelijk bij eigen woningbezit. Deze zijn immers al onderdeel van de huurprijs. Bij exploitatiebaten kent het rekenmodel een drietal rubrieken: • • •
C1 Vaste aansluitvergoeding per woning C2 Warmtevergoeding per woning C3 Eventuele extra doorbelasting in huur of servicekosten
Figuur 4.3 Exploitatiebaten (voorbeeldinstallatie) Uitgangspunten C1 Vaste aansluitvergoeding per woning C2 Warmtevergoeding per woning C3 Eventuele extra doorbelasting in huur of servicekosten
Waarde (ex btw) € 125 € 360 €0
Jaar vanaf nu
Parameter b c b
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
C1 Vaste aansluitvergoeding per woning De energie BV dient conform het ‘niet meer dan anders’ principe de ten opzichte van een traditionele installatie vervallen vaste kosten in rekening te brengen. Bij nieuwbouw zonder gasaansluiting handelt het om de vervallen huur, meetkosten, het vastrecht voor het transport en capaciteitstarief van de vervallen gasaansluiting. De verwachte jaarlijkse stijging van de vaste aansluitvergoeding moet aangegeven worden. Gebruikelijk komt deze stijging overeen met het niveau van de inflatie (parameter b). Let op dat mogelijk bij duurzame energie in bestaande bouw de gasaansluiting gehandhaafd blijft. Hierdoor is de vaste aansluitvergoeding voor de duurzame energie op basis van het ‘niet meer dan anders’ principe lager.
C2 Warmtevergoeding per woning
12 19
De energie BV dient conform het ‘niet meer dan anders’ principe de ten opzichte van een traditionele installatie vervallen inkoop van fossiele brandstoffen in rekening te brengen. Nieuwe sociale huurwoningen (EPC 0,8 en met een bouwvergunning van af 2011 maximaal 0,6) verbruiken vaak niet meer dan 20 GJ per jaar voor verwarming van ruimtes en warm tapwater. Dit correspondeert met 600 tot 700 m3 aardgas op jaarbasis. De verwachte jaarlijkse stijging van de warmtevergoeding moet aangegeven worden. Gebruikelijk komt dit overeen met de stijging van de variabele energielasten (parameter c).
C3 Eventuele extra doorbelasting in huur of servicekosten Discussies kunnen gevoerd worden of extra kwaliteit of levering van koude aanvullend in rekening gebracht kunnen worden. Ofwel door een toeslag op de huur die de corporatie weer afdraagt aan de energie BV. Voordeel daarvan is dat huurders dan voor dat onderdeel mogelijk in aanmerking komen voor huurtoeslag. Of door ook het verbruik van koude in rekening te brengen. Risico hiervan is dat bewoners geen koude afnemen, waardoor geen balans in de bronnen bij WKO-installaties ontstaat. Ander nadeel is dat mogelijk woonlasten voor de doelgroep niet meer acceptabel zijn. De verwachte jaarlijkse stijging van de eventuele extra doorbelasting in huur of servicekosten moet aangegeven worden. Gebruikelijk komt deze stijging overeen met het niveau van de inflatie (parameter b).
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
5
Gevoeligheidsanalyses
De berekening van het exploitatieresultaat van een installatie voor duurzame energie is gebaseerd op de nodige aannames. Zeer bepalend hierbij is de inschatting van de kansen en bedreigingen: Figuur 5.1 Kansen en bedreigingen
13 19
Kansen Bedreigingen Investeringskosten (toelichting hoofdstuk 2, voorbeeld in figuren 5.3.a en 5.3.b verderop) Milieu wordt minder belangrijk, afbouw Tarieven: overheid Milieu wordt echt belangrijk, meer subsidies, maar ook meer belastingen voor subsidies, minder belastingen voor milieubelastende technieken, meer milieubelastende technieken, minder beloning groene labels beloning groene labels Budgetoverschrijdingen, tegenvallende Investeringskosten Slim inkopen, optimaal subsidies verwerven subsidieresultaten Variabale exploitatielasten (toelichting hoofdstuk 3, voorbeeld over onderhoud in figuren 5.4.a en 5.4.b verderop) Onderhoudskosten Lage kosten door allerlei optimalisaties, Onderhoudsproblemen, klachten prestatiecontracten, beheer op afstand bewoners leidend tot hoge onderhoudslasten Inkoop Slimme afstelling installaties waardoor Tegenvallend, relatief slecht rendement, energie/brandstoffen slechts marginaal fossiele brandstoffen waardoor meer dan tevoren nodig zijn ingecalculeerd fossiele brandstoffen benodigd zijn Beheer Efficient beheer, probleemloze afrekening Permanente discussies met bewoners met afnemers, adminstratieve eficciency over afrekening energie, veel adminsitratieve rompslomp Exploitatiebaten (toelichting hoofdstuk 3, verderop voorbeeld over afzet figuren 5.5.a en 5.5.b, over ontwikkeling energietarieven figuren 5.6.a en 5.6.b en over extra doorbelasting aan huurders figuur 5.7) Marktsituatie gebouw Veel vraag, lage mutatiegraad, gewild complex, ook op termijn Afzet binnen het Steeds meer welvaart, waardoor gebouw bewoners meer warmte consumeren, geen verdere naisolatie gebouwschil Afzet buiten het gebouw Tarieven: wereldeconomie
Hoge mutatiegraad, dreigende krimp, vraaguitval denkbaar op termijn Bewoners vertonen steeds energiebewuster gedrag, isolatie gebouwen, introductie nieuwe verbeterde isolatietechnieken In de omgeving zijn warmteverbruikers die Bij meerdere aangesloten gebouwen het op termijn ook aangesloten kunnen risico dat exploitatie van gebouwen worden eindigt Positieve ontwikkeling, waardoor tarieven Negatieve ontwikkeling, waardoor voor fossiele brandstoffen flink stijgen tarieven voor fossiele brandstoffen stabiliseren of zelfs dalen
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
Ten slotte enkele illustraties. De gegevens van de voorbeeldinstallatie in de eerdere figuren leveren een installatie op die na 50 jaar een positief resultaat oplevert. Figuur 5.2 Resultaat (voorbeeldinstallatie) € 30.000 € 25.000 € 20.000 € 15.000 € 10.000
14 19
€ 5.000 €0 10
15
20
25
Contante waarde lasten
30
35
40
45
50
Contante waarde baten
We bekijken mogelijke tegenvallers en mogelijke meevallers. Onder a is tegenvallend en onder b plus 5.7 is meevallend: Figuur 5.3.a 5.3.b 5.4.a 5.4.b 5.5.a 5.5.b 5.6.a 5.6.b 5.7
Afwijking van verwachting De investeringskosten vallen € 4.000 per woning (ex btw) hoger uit De investeringskosten vallen € 4.000 per woning (ex btw) lager uit De jaarlijkse onderhoudskosten vallen € 100 per woning (ex btw) en de eenmalige onderhoudsingrepen vallen € 1000 (ex btw) per woning hoger uit De jaarlijkse onderhoudskosten vallen € 100 per woning (ex btw) lager uit en de eenmalige onderhoudsingrepen vallen € 1000 (ex btw) per woning lager uit Er is jaarlijks gemiddeld 10% minder warmteafzet per woning Er is jaarlijks gemiddeld 10% meer warmteafzet per woning De energietarieven stijgen ‘maar’ 2,5% harder dan de inflatie De energietarieven stijgen ‘liefst’ 7,5% harder dan de inflatie Er wordt aanvullend € 15 per maand ofwel € 180 op jaarbasis extra in rekening gebracht bij huurders voor extra kwaliteit en levering van koude
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
Figuur 5.3.a De investeringskosten vallen € 4.000 per woning (ex btw) hoger uit € 35.000 € 30.000 € 25.000 € 20.000 € 15.000 € 10.000 € 5.000 €0 10
15 19
15
20
25
30
Contante waarde lasten
35
40
45
50
Contante waarde baten
Figuur 5.3.b De investeringskosten vallen € 4.000 per woning (ex btw) lager uit € 30.000 € 25.000 € 20.000 € 15.000 € 10.000 € 5.000 €0 10
15
20
25
Contante waarde lasten
30
35
40
45
Contante waarde baten
50
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
Figuur 5.4.a De jaarlijkse onderhoudskosten vallen € 100 per woning (ex btw) en de eenmalige onderhoudsingrepen vallen € 1000 (ex btw) per woning hoger uit € 40.000 € 35.000 € 30.000 € 25.000 € 20.000 € 15.000 € 10.000 € 5.000 €0
16 19
10
15
20
25
30
Contante waarde lasten
35
40
45
50
Contante waarde baten
Figuur 5.4.b De jaarlijkse onderhoudskosten vallen € 100 per woning (ex btw) lager uit en de eenmalige onderhoudsingrepen vallen € 1000 (ex btw) per woning lager uit € 30.000 € 25.000 € 20.000 € 15.000 € 10.000 € 5.000 €0 10
15
20
25
Contante waarde lasten
30
35
40
45
Contante waarde baten
50
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
Figuur 5.5.a Er is jaarlijks gemiddeld 10% minder warmteafzet per woning € 30.000 € 25.000 € 20.000 € 15.000 € 10.000 € 5.000 €0 10
17 19
15
20
25
30
Contante waarde lasten
35
40
45
50
Contante waarde baten
Figuur 5.5.b Er is jaarlijks gemiddeld 10% meer warmteafzet per woning € 35.000 € 30.000 € 25.000 € 20.000 € 15.000 € 10.000 € 5.000 €0 10
15
20
25
Contante waarde lasten
30
35
40
45
Contante waarde baten
50
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
Figuur 5.6.a De energietarieven stijgen ‘maar’ 2,5% harder dan de inflatie € 25.000
€ 20.000 € 15.000
€ 10.000 € 5.000
€0 10
18 19
15
20
25
30
Contante waarde lasten
35
40
45
50
Contante waarde baten
Figuur 5.6.b De energietarieven stijgen ‘liefst’ 7,5% harder dan de inflatie € 60.000 € 50.000 € 40.000 € 30.000 € 20.000 € 10.000 €0 10
15
20
25
Contante waarde lasten
30
35
40
45
Contante waarde baten
50
Project Rendement duurzame energie verklaard Datum 6 januari 2010
Figuur 5.7 Er wordt aanvullend € 15 per maand ofwel € 180 op jaarbasis extra in rekening gebracht bij huurders voor extra kwaliteit en levering van koude € 35.000 € 30.000 € 25.000 € 20.000 € 15.000 € 10.000 € 5.000 €0
19 19
10
15
20
25
30
Contante waarde lasten
35
40
45
50
Contante waarde baten
De gevoeligheidsanalyses maken een aantal zaken erg duidelijk. Duurzame energie heeft alleen slagingskans bij: • •
Een lange exploitatatieperiode Ondernemerschap gericht op: − Benutten kansen − Elimineren bedreigingen
Kleine schommelingen in de aannames vooraf leveren forse afwijkingen op in het exploitatieresultaat of zorgen voor een forse verschuiving in het breakeven point. Kortom ‘scherp aan de wind zeilen’ is een vereiste.