Proefkatern Zin in spelling Nieuw In dit katern vindt u onderdelen uit de materialen van Zin in spelling, groep 5: 1. Handleiding b: het algemene gedeelte, eenheid 4 en kopieerbladen eenheid 4 2. Werkboek b: eenheid 4 3. Spellingkaarten b: introductiepagina, spellingkaarten en opdrachten bij eenheid 4 4. Posters b: posters bij eenheid 4. Met dit katern krijgt u zicht op hoe Zin in spelling werkt. De materialen stellen u in staat lessen van eenheid 4 uit te proberen in uw groep. Zwijsen geeft u toestemming om voor het uitproberen kopieën te maken uit dit katern. Meer informatie over Zin in spelling en bijbehorende materialen, zoals de Lijsterbij, Computerprogramma Zin in spelling, werkboekje bij de Lijsterbij en Slagwerk spelling, vindt u op www.zininspelling.nl. Heeft u nog vragen, neem dan contact op met Zwijsen Klantenservice: 013-583 88 88 of
[email protected]. Wij wensen u en uw leerlingen veel (leer)plezier met Zin in spelling!
Maakt deel uit van WPG Uitgevers BV
1 In één oogopslag: Zin in spelling
Het is niet eenvoudig om met een nieuwe methode te gaan werken. Nieuwe materialen moeten worden verkend, u moet een planning maken voor het geven van de lessen in het nieuwe schooljaar, en u moet vaak dikke handleidingen van A tot Z bestuderen. Met deze nieuwe versie van Zin in spelling hebben wij geprobeerd om dat alles voor u eenvoudiger te maken: de materialen zijn duidelijk gestructureerd en overzichtelijk vormgegeven, de jaarplanningen zijn voor u gemaakt en er is veel aandacht besteed aan de hanteerbaarheid van de handleiding. In dit eerste hoofdstuk geven wij in het kort de belangrijkste informatie over de methode. Dit is de informatie die u in ieder geval gelezen dient te hebben alvorens met de methode te starten. Vanuit dit hoofdstuk wordt u verwezen naar uitgebreidere informatie die u op een later tijdstip kunt raadplegen.
1.1 Zin in spelling en Zin in taal Zin in spelling vormt samen met Zin in taal een volledige methode voor voortgezet taalonderwijs. Voor u ligt de handleiding van Zin in spelling die zich volledig richt op de leerlijn spelling. Voor meer informatie over de leerlijnen spreken/luisteren, woordenschat, woordbouw, zinsbouw en schrijven, kunt u gebruikmaken van de handleiding van Zin in taal. Wat betreft opbouw en structuur zijn Zin in spelling en Zin in taal op elkaar afgestemd. Voor meer informatie over de leerlijnen voor taal verwijzen wij u naar de handleiding van ‘Zin in taal’.
1.2 Kerndoelen Voor het basisonderwijs zijn door de overheid zogenoemde kerndoelen vastgesteld. Kerndoelen zijn streefdoelen voor wat een leerling moet kennen en kunnen aan het eind van de basisschool. Ze beschrijven het onderwijsaanbod op de basisschool in grote lijnen. Niet alles wat op school gebeurt, is voorgeschreven in kerndoelen. De kerndoelen gaan over wat in elk geval aan de orde moet komen. Daarnaast hebben scholen ruimte voor een eigen, specifiek onderwijsaanbod. Om de kerndoelen daadwerkelijk in het onderwijs te gebruiken, moeten ze uitgewerkt worden in methodes. Dat kan op veel verschillende ma nieren. Hóé leerlingen het niveau van de kerndoelen behalen, bepaalt de school zelf. Bijvoorbeeld door de keuze van een bepaalde methode. Bij de ontwikkeling van Zin in spelling is uitdrukkelijk rekening gehouden met de kerndoelen. Een school die ervoor kiest om te werken met deze spel lingmethode, is er dus van verzekerd dat het onderwijsaanbod van de methode voldoet aan de kerndoelen. Alle leerstof komt systematisch aan bod, en wordt voldoende herhaald.
1.3 Nieuwste spelling De spelling van het Nederlands wordt van tijd tot tijd aangepast, en het onderwijs is wettelijk verplicht om deze spelling toe te passen. Zin in spelling houdt hiermee rekening. Niet alleen staan de woorden in de nieuwe spelling, maar ook de didactiek gaat uit van de nieuwe spelling. In groep 5 is daar nog niet veel van te merken, maar in hogere groepen
wel. Bijvoorbeeld: de vereenvoudigde regels van de tussenklanken leiden ertoe, dat dit onderwerp eerder aan bod kan komen (notenboom, paardenbloem, hondenhok, enzovoort).
1.4 Flexibele methode De ontwikkelingen in onze maatschappij gaan razendsnel. Dat geldt uiter aard ook voor de ontwikkelingen waarmee de school te maken krijgt. Flexibiliteit is daarom een belangrijke eis die aan een spellingmethode dient te worden gesteld. De methode moet u de mogelijkheden bieden om uw onderwijs af te stemmen op de behoeften van de leerlingen in uw groep, en die behoeften kunnen dit jaar anders zijn dan in andere jaren. Daarom is er in Zin in spelling ruime aandacht voor het omgaan met verschillen tussen leerlingen. Iedere eenheid start met vier basislessen, waarbij in elke les één (soms twee) spellingcategorieën worden behan deld. Hierna volgt een controledictee, waarmee vastgesteld kan worden welke leerlingen de aan de orde zijnde spellingproblemen beheersen en bij welke leerlingen dit nog niet het geval is. Beheersen de leerlingen de leerstof, dan werken ze de stof van de vijfde en zesde les, waarin sprake is van herhaling van stof uit de betreffende en eerdere eenheden, zelfstan dig door. Is dit nog niet het geval, dan krijgen ze tijdens les 5 en 6 extra instructie door de leerkracht, en worden ze begeleid bij de verwerking van de leerstof. Meer informatie over dit onderwerp kunt u lezen in hoofdstuk 2: ‘Structuur van de methode’.
1.5 Hoeveel tijd voor spelling? Zin in spelling bestaat per jaargroep uit 10 eenheden. U kunt een eenheid aanbieden in drie weken, waarbij u twee spellinglessen per week op het rooster zet. U werkt het jaarprogramma van Zin in spelling dan door in 30 effectieve schoolweken. U kunt er ook voor kiezen om de lesstof van een eenheid te spreiden over vier weken, waardoor u in de vierde week twee extra lesmomenten krijgt. De herhalingsstof uit de lessen 5 en 6 kan in dat geval gespreid worden over vier in plaats van twee lesmomenten. U bent daardoor in de gelegen heid om meer aandacht te besteden aan leerlingen die extra hulp nodig hebben. Ook voor de andere leerlingen is voldoende lesstof beschikbaar om de twee extra lessen toegevoegde waarde te geven. Door de mogelijk heid om de eenheden in drie of vier weken aan te bieden, kunt u het les- programma van Zin in spelling gelijk op laten lopen met dat van Zin in taal. Om de planning van de methode verder te concretiseren is in deze handleiding een voorbeeld van een algemene jaarplanning opgenomen. De algemene jaarplanning wordt elk jaar specifiek afgestemd op het nieuwe schooljaar. Deze specifieke jaarplanningen kunt u vinden op de website van de methode: www.zininspelling.nl. Meer informatie over dit onderwerp kunt u lezen in paragraaf 2.1: ‘Werken met een jaarplanning’.
5
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
1.6 Materialen Zin in spelling kent een overzichtelijk materialenpakket. Voor jaargroep 5 zijn de volgende materialen ontwikkeld: Materialen voor de leerkracht
• Handleiding B (met daarin kopieerbladen) Materialen voor de leerlingen • Werkboek B • Antwoordenboek B • Posters (klassikaal) • Spellingkaarten B • Lijsterbij 2 • Computerprogramma Zin in spelling Meer informatie hierover kunt u lezen in hoofdstuk 3: ‘Materialen’.
1.7 De Lijsterbij en de Basisspellinggids De Lijsterbij is een uitgave die gebruikt wordt bij de methode Zin in spelling. Het zijn twee spellinggidsen: Lijsterbij 1 en Lijsterbij 2. Lijsterbij 1 is bedoeld voor jaargroep 4 en bevat 3000 woorden. Lijsterbij 2 bevat 17.500 woorden en is bedoeld voor jaargroep 5 en 6. Voor jaargroep 7 en 8 is er de Van Dale Basisspellinggids (een coproductie van uitgeverij Van Dale Lexicografie en Uitgeverij Zwijsen), waarin 22.000 woorden zijn opgenomen. Beide uitgaven stimuleren leerlingen gebruik te maken van spellinggidsen en bevatten elementen die het opzoeken van woorden gemakke lijk maken. Deze spellinggidsen zijn speciaal voor het onderwijs ontwikkeld. In Zin in spelling zijn alle woorden die geoefend worden terugvind baar in de Lijsterbij van dat niveau of in de Basisspellinggids. In de laatste gids staan ook alle regels van de Nederlandse spelling uitgelegd.
1.8 Software bij Zin in spelling Software is een bestanddeel geworden van bijna elke moderne onderwijs methode. Door de ontwikkeling van een computerprogramma wordt het vaak beter mogelijk om aan te sluiten bij de behoeften van individuele leerlingen. De computer kan door middel van methodegebonden soft ware de begeleiding van individuele leerlingen bij bepaalde aspecten gedeeltelijk overnemen van de leerkracht. Bij Zin in spelling kunt u gebruikmaken van het computerprogramma Zin in spelling, dat volledig aansluit bij de methode. Met behulp van dit computerprogramma kunt u leerlingen extra laten oefenen met stof uit de methode. Het programma maakt geen deel uit van het basispakket van de methode. Het is additioneel materiaal dat naar eigen behoefte kan worden ingezet.
1.9 E xtra oefenmateriaal: werkboekjes bij de Lijsterbij en Slagwerk spelling De spellinggidsen de Lijsterbij en de Basisspellinggids stimuleren het gebruik van de opzoekstrategie. Daarvoor is bij elk van de spellinggidsen ook een werkboekje ontwikkeld. Eerst leren de leerlingen handig te zoe-
6
ken, later zijn de opdrachten meer op de inhoud van de spellingproblemen gericht. De bijbehorende antwoordenboeken bevorderen het zelfstandig werken. De werkboekjes maken, in tegenstelling tot de spellinggidsen zelf, geen deel uit van het basispakket van de methode. Het is additioneel materiaal dat naar eigen behoefte kan worden ingezet. Slagwerk spelling bestaat uit acht oefenboekjes: twee per jaargroep voor groep 4, 5 en 6, één voor groep 7 en één voor groep 8. Slagwerk Werkwoordspelling bestaat uit twee oefenboekjes: één voor groep 7 en één voor groep 8. In de oefenboekjes is leerstof opgenomen die in elke gangbare spellingmethode in de betreffende jaargroep aan bod komt. Alle bladen hebben dezelfde opbouw, waardoor de leerlingen er goed zelfstandig mee kunnen werken. Elke taak bestaat uit twee werkbladen, waarin meestal één spellingpro bleem aan bod komt. Na een instapoefening die de voorkennis rond het spellingprobleem activeert, volgt een controlerijtje. Hiermee kan de leerling zelf nagaan of hij de instructie begrepen heeft. Daarna begint het concrete oefenwerk, dat wordt afgesloten met een finalerijtje, waarin de leerling kan laten zien dat hij de oefenstof beheerst. Als afsluiting volgt dan nog een creatieve opdracht. De leerlingen kunnen de opdrach ten zelf nakijken met de antwoordenboekjes.
1.10 Methodesite Zin in spelling is een moderne methode, die ontwikkeld is om te functio neren in een dynamische school. Om leerkrachten te ondersteunen hoort bij deze methode een methodesite: www.zininspelling.nl. Via deze site is het mogelijk om u snel en persoonlijk te voorzien van actuele informatie die van belang is in verband met uw spellingonderwijs. Zo kunt u op de site van Zin in spelling bijvoorbeeld een jaarplanning vinden die specifiek is afgestemd op het schooljaar en de schoolvakanties in uw regio.
1.11 Aan de slag: lesbeschrijvingen Bij het werken met de methode maakt u gebruik van de lesbeschrijvingen zoals die in de handleiding zijn opgenomen. De lesbeschrijvingen in Zin in spelling kennen een vaste structuur: • Twee pagina’s per les: Elke les in Zin in spelling heeft een duidelijke, vaste plek. De lesbeschrijving beslaat steeds twee naast elkaar ge legen pagina’s, met een duidelijke structuur. • Lesfasen: Bij elke les, die iets meer dan 30 minuten duurt, worden de volgende vier lesfasen onderscheiden: introductie (richttijd: 5 minu ten), instructie (10 minuten), verwerking (15 minuten) en reflectie (5 minuten). Bij de genoemde lesfasen wordt het verloop van die lesfase puntsgewijs in heldere taal beschreven. • Informatie in de marges: In de marges bij elke les kunt u de volgende kopjes aantreffen: Doel, Categorieën, Strategieën, Materialen, Vooraf, Differentiatie / extra hulp, Differentiatie / extra stof en Tips. Onder deze kopjes staat puntsgewijs informatie die van belang is bij de organisatie van de les: Welke doelen worden nagestreefd? Welke spellingcate gorieën en -strategieën komen aan bod? Welke materialen heb ik nodig? Welke voorbereidingen moet ik treffen? Wat kan ik doen als leerlingen hulp nodig hebben? Wat kunnen leerlingen doen die klaar zijn met de basisstof? Waar kan ik verder nog rekening mee houden?
2 Structuur van de methode
Zin in spelling bestaat uit vijf delen. Deel A is bestemd voor jaargroep 4, deel B voor jaargroep 5 enzovoort. Ieder deel bestaat uit 10 eenheden, waarmee u gedurende een periode van drie of vier weken werkt. Dit betekent dat u in elk schooljaar mini maal 30 schoolweken en maximaal 40 schoolweken nodig hebt om de methode voor die jaargroep door te werken. In elke eenheid zijn zes spellinglessen opgenomen. Als u ervoor kiest om vier weken te nemen voor het aanbieden van een eenheid, dan kunt u de stof van les 5 en 6 eenvoudig spreiden over vier in plaats van twee les momenten. In dit hoofdstuk gaan we nader in op de opbouw en het gebruik van de methode. Achtereenvolgens komen aan de orde: de jaarplanning, de op bouw van een eenheid, de opbouw van een les en de dictees.
2.1 Werken met een jaarplanning Zin in spelling is opgebouwd uit eenheden; per jaargroep bestaat de me thode uit 10 eenheden. Voor de planning van het spellingonderwijs in een schooljaar betekent dit dat u deze 10 eenheden moet inplannen in het
schooljaar en dat u daarbij natuurlijk rekening moet houden met school vakanties of vrije dagen, en eventuele andere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld een feestweek vanwege de viering van het jubileum van uw school. In principe besteedt u drie onderwijsweken aan een eenheid, maar het is ook mogelijk om een eenheid in vier onderwijsweken door te werken. Hoe u een eenheid in drie of vier weken kunt plannen, kunt u lezen in paragraaf 2.2: ‘Lesrooster voor een eenheid’. Voorbeeld van een jaarplanning Hierna is ter illustratie een jaarplanning uitgewerkt. In dit voorbeeld begint het nieuwe schooljaar in week 34 op maandag 22 augustus en eindigt het schooljaar in week 26 van het volgende jaar op vrijdag 30 juni. Het schooljaar in dit voorbeeld bestaat uit 40 effectieve onderwijsweken. In deze jaarplanning zijn de 10 eenheden van de methode ingepland en volgen ze de planning van de taalmethode Zin in taal, die voor eenheid 6 en eenheid 8 in jaargroep 5 drie weken inroostert. Ook is een tweetal rooster vrije weken opgenomen waarin eventueel toetsen kunnen worden afge- nomen, bijvoorbeeld die uit het Cito Leerlingvolgsysteem.
Week
Data
Activiteit
Week
Data
Activiteit
33
15 - 19 augustus
Zomervakantie
34 35 36 37
22 - 26 augustus 29 aug. - 2 sept. 5 - 9 september 12 - 16 september
Eenheid 1 Eenheid 1 Eenheid 1 Eenheid 1
6 7 8
6 - 10 februari 13 - 17 februari 20 - 24 februari
Eenheid 6 Eenheid 6 Eenheid 6
9
27 feb. - 3 maart
Voorjaarsvakantie
38 39 40 41
19 - 23 september 26 - 30 september 3 - 7 oktober 10 - 14 oktober
Eenheid 2 Eenheid 2 Eenheid 2 Eenheid 2
10 11 12 13
6 - 10 maart 13 - 17 maart 20 - 24 maart 27 - 31 maart
Eenheid 7 Eenheid 7 Eenheid 7 Eenheid 7
14
3 - 7 april
Roostervrije week
42
17 - 21 oktober
Herfstvakantie
43 44 45 46
24 - 28 oktober 31 okt. - 4 nov. 7 - 11 november 14 - 18 november
Eenheid 3 Eenheid 3 Eenheid 3 Eenheid 3
15 16 17
10 - 14 april 17 - 21 april 24 - 28 april
Eenheid 8 Eenheid 8 Eenheid 8
18
1 - 5 mei
Meivakantie
47
21 - 25 november
Roostervrije week
48 49 50 51
28 nov. - 2 dec. 5 - 9 december 12 - 16 december 19 - 23 december
Eenheid 4 Eenheid 4 Eenheid 4 Eenheid 4
19 20 21 22
8 - 12 mei 15 - 19 mei 22 - 26 mei 29 mei - 2 juni
Eenheid 9 Eenheid 9 Eenheid 9 Eenheid 9
52 1
26 - 30 december 2 - 6 januari
Kerstvakantie Kerstvakantie
23 24 25 26
5 - 9 juni 12 - 16 juni 19 - 23 juni 26 - 30 juni
Eenheid 10 Eenheid 10 Eenheid 10 Eenheid 10
2 3 4 5
9 - 13 januari 16 - 20 januari 23 - 27 januari 30 jan. - 3 feb.
Eenheid 5 Eenheid 5 Eenheid 5 Eenheid 5
27
vanaf 3 juli
Zomervakantie
7
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
In deze voorbeeldplanning zijn de tien eenheden van de methode inge pland in een schooljaar. Het volgende valt op bij deze planning: Er is rekening gehouden met de volgende vakanties: • Herfstvakantie: 1 week • Kerstvakantie: 2 weken • Voorjaarsvakantie: 1 week • Meivakantie: 1 week Verder zijn er twee roostervrije weken ingepland: • Week 47 (21 - 25 november) • Week 14 (3 - 7 april) Voor acht van de tien eenheden zijn in de voorbeeldplanning vier schoolweken opgenomen; voor twee eenheden zijn drie schoolweken opgeno men, hiermee sluit Zin in spelling aan bij Zin in taal. Informatie over de planning van een eenheid in drie of vier schoolweken kunt u vinden in paragraaf 2.2: ‘Lesrooster voor een eenheid’. Waarom een jaarplanning? Het werken met een jaarplanning voor de methode is zeer aan te bevelen. Door met een jaarplanning te werken, kunt u het hele jaar door de vinger aan de pols houden bij het doorwerken van de methode. U kunt altijd nagaan of u met uw spellingonderwijs in de pas loopt met het schooljaar, en eventueel uw planning bijstellen. Op deze wijze kunt u voorkomen dat aan het eind van het jaar blijkt, dat u niet alle lessen hebt afgekregen. Ook kan zo voorkomen worden dat belangrijke leerstof bij gebrek aan tijd wordt overgeslagen en dat uw school daardoor niet voldoet aan de kerndoelen. Vanwege vakantiespreiding is Nederland verdeeld in een drietal regio’s: noord, midden en zuid. Voor de drie regio’s vallen de vakanties in ver schillende weken. Bovendien duurt het schooljaar in de drie regio’s niet even lang. Bij het maken van jaarplanningen dient daarmee rekening te worden gehouden. Voor elk schooljaar kunt u de specifieke jaarplanningen voor de drie verschillende regio’s vinden op de methodesite: www.zininspelling.nl.
8
2.2 Lesrooster voor een eenheid De methode Zin in spelling biedt per eenheid zes lessen aan voor een periode van drie of vier weken. Als u drie weken wilt doen over een eenheid, dan kan het programma er als volgt uitzien: Weken
Dagen
Week 1
Dag 1 Dag 2
Lessen Les 1
Dag 3 Dag 4
Les 2
Dag 5 Week 2
Dag 6 Dag 7
Les 3
Dag 8 Dag 9
Les 4
Dag 10 Week 3
Dag 11
Controledictee
Dag 12
Les 5
Dag 13 Dag 14
Les 6
Dag 15
U geeft gedurende twee weken twee spellinglessen per week. In het begin van de derde week laat u de leerlingen het controledictee maken, bestaan de uit een woord- en een zinsdictee. U kijkt het controledictee na en vult een groepsoverzicht in, waarbij u kiest voor het groepsoverzicht met woorden in dicteevolgorde of het groepsoverzicht met woorden in cate gorievolgorde, afhankelijk van uw wensen. Op basis van het ingevulde groepsoverzicht bepaalt u hoe de leerlingen in les 5 en 6 gaan werken: onder uw begeleiding of zelfstandig. Het eerste is aan te raden voor leer lingen die onvoldoende of twijfelachtig scoorden op het controledictee. De overige leerlingen werken zelfstandig de lesstof door en gaan vervol gens aan de slag met de extra stof.
Van 3 weken naar 4 weken Het schema maakt duidelijk dat er geen problemen ontstaan als u langer over een eenheid zou willen doen. Als u ervoor kiest om een eenheid in vier weken te doen, dan ziet het programma er als volgt uit: Weken
Dagen
Week 1
Dag 1 Dag 2
Lessen Les 1
Dag 3 Dag 4
Les 2
Dag 5 Week 2
Dag 6 Dag 7
Les 3
Dag 8 Dag 9
Les 4
Dag 10 Week 3
Dag 11
Controledictee
Dag 12
Les 5
Dag 13 Dag 14
Les 5
Dag 15 Week 4
Dag 16 Dag 17
Les 6
Dag 18 Dag 19
In de verwerkingsfase oefenen de leerlingen met de leerstof. Ze maken de opdrachten in het werkboek. U kunt er als leerkracht voor kiezen om een gedeelte van het werkblad samen met de leerlingen te maken, zodat u in de gelegenheid bent om extra begeleiding te bieden. Dit kan met de hele groep, maar ook met enkele leerlingen waarvan u weet dat ze moeite hebben met stof die aan de orde is. Als leerlingen klaar zijn met de op drachten van het werkblad, kunnen ze verder met de extra steropdracht die onderaan de werkboekpagina staat. De leerlingen schrijven het ant woord op deze extra opdracht in een schrift. Daarna kunnen ze nog de overige activiteiten uitvoeren die vermeld staan in de handleiding in de rechtermarge onder Differentiatie / extra stof. Dit is een geschikt mo ment om de leerlingen te laten werken met het computerprogramma. Verder kunnen ook de werkboekjes bij de Lijsterbij en de Basisspellinggids en de werkboekjes uit de serie Slagwerk spelling veel toegevoegde waarde bieden. Kortom, er is voldoende oefenstof beschikbaar om leerlingen op een zinvolle manier hun spellingkennis en -vaardigheden te laten verbre den en verdiepen. Het uitgangspunt is dat de leerlingen per les minimaal 15 minuten zelfstandig oefenen. Aan het eind van de les is er een reflectiefase. Hierin worden de gemaakte opdrachten besproken en wordt teruggeblikt op en nagedacht over wat de leerlingen in de les geleerd hebben en hoe ze tot dit resultaat zijn gekomen. De reflectiefase heeft daarmee een samenvattend karakter. Tijdens de reflectiefase wordt ook stilgestaan bij de extra steropdracht onderaan het blad in het werkboek. De oplossing op deze opdracht is niet opgenomen in het antwoordenboek, maar in de handleiding bij de reflectiefase. De opdracht wordt klassikaal besproken met de leerkracht.
Les 6
Dag 20
De eerste twee weken van een eenheid zien er hetzelfde uit als bij de variant waarbij u de eenheid in drie weken aanbiedt. Alleen kunt u de basisactiviteiten en de extra activiteiten die u de leerlingen in les 5 en 6 laat doen, uitspreiden over vier in plaats van twee lesmomenten. U behandelt dan per les maar een van de twee spellingproblemen die in les 5 en 6 centraal worden herhaald. Zo kunt u extra hulp bieden aan de leerlingen die de spellingproblemen uit de eenheid nog niet beheersen. De andere leerlingen kunnen meer onderdelen van de extra stof uit les 5 en 6, waaronder het werken met het computerprogramma, uitvoeren.
2.3 Lesopbouw Een eenheid van Zin in spelling bestaat uit vier basislessen en twee herhalingslessen. Een basisles is opgebouwd uit een aantal fasen: introduc tie, instructie, verwerking en reflectie. Tijdens de introductiefase wordt de spellingcategorie die centraal staat in de les geïntroduceerd. De activiteiten hiervoor staan beschreven in de lesbeschrijving in de handleiding. Deze fase duurt ongeveer 5 minuten. Daarna volgt de instructiefase. Hierin wordt de spellingcategorie verder verkend en wordt door de leerkracht gericht uitleg gegeven over de spel lingstrategie die de leerlingen kunnen gebruiken bij het schrijven van de woorden die horen bij de categorie. De instructie staat beschreven in de handleiding en duurt ongeveer 10 minuten.
De herhalingslessen 5 en 6 hebben een wat ander karakter dan de vier basislessen. Zij kennen een introductie, werkinstructie en verlengde in structie en begeleide verwerking 1 en 2. In de introductiefase wordt teruggeblikt op het gemaakte controledictee. Op basis van de resultaten worden de Woorden van de Week bepaald; dit zijn 5 à 10 woorden waar veel leerlingen nog moeite mee hadden. In de introductiefase worden deze woorden nog eens klassikaal behandeld. Op basis van het controledictee bepaalt u ook welke leerlingen zelfstan- dig aan de slag kunnen in de herhalingslessen en welke leerlingen be hoefte hebben aan begeleiding. De leerlingen die zelfstandig aan de slag kunnen, helpt u met de werkinstructie op gang. U bespreekt kort de pagina in het werkboek die ze zelfstandig kunnen maken en de extra stof die ze kunnen doen als ze daarmee klaar zijn (spellingkaarten, computer programma Zin in spelling). Daarna kan deze groep leerlingen zelfstandig met de stof aan de slag. Met leerlingen die behoefte hebben aan meer begeleiding, gaat u daarna verder met de verlengde instructie en begeleide verwerking bij de belangrijkste stof uit de eenheid. In les 5 en 6 worden er per les twee spelling problemen herhaald met behulp van de spellingkaarten. In les 5 is dat altijd stof uit de eenheid, in les 6 kan dit ook stof zijn uit voorgaande een heden, deze stof wordt onder Categorieën genoemd en is herkenbaar aan een afwijkend opsommingsteken. Stof die in les 5 en 6 wel wordt her haald in het werkboek, maar waaraan geen aparte instructie is gewijd, vindt u ook in het kader Categorieën (na een witregel).
9
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
2.4 Dictee Na vier lessen kunt u een controledictee afnemen dat inzicht geeft in de vorderingen van de leerlingen. De belangrijkste categorieën uit een eenheid worden steeds bevraagd. Het dictee vertelt welke vervolgactivi teiten in les 5 en 6 voor de leerlingen gekozen kunnen worden. Het con troledictee vindt u in de handleiding, na les 4. Bij elk dictee staan instructies voor de afname, correctie en registratie, differentiatie na het dictee en extra hulp en remediëring. Afname: De dictees worden klassikaal afgenomen. Belangrijk hierbij is dat u de zinnen en woorden in een rustig tempo voorleest. Voordat u met de afname begint, vertelt u de leerlingen dat ze een dictee gaan maken. Elk dictee bestaat uit twintig doelwoorden in een woord- en een zinsdictee. Bij het woorddictee schrijven de leerlingen alleen het vetgedrukte woord op, bij het zinsdictee de gehele zin. U let bij het nakijken van de dictees alleen op de schrijfwijze van de twintig doelwoorden, niet op het correct gebruik van hoofdletters of interpunctie (tenzij die spellingcategorie aan de orde is). Elk doelwoord kan ook maar één keer fout worden gerekend, ongeacht het aantal verschillende fouten in een woord. Sommige doel woorden kunnen ook in twee categorieën worden geplaatst, toch kan elk doelwoord maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel goed op, voor welke categorie extra hulp is vereist. Correctie en registratie: Na het nakijken kunt u een groepsoverzicht invul len. Er zijn twee verschillende groepsoverzichten, waarvan u er per dictee steeds maar één hoeft in te vullen, afhankelijk van uw eigen voorkeur. In het kopieergedeelte van de handleiding is namelijk een groepsoverzicht opgenomen waarin de woorden in dicteevolgorde zijn geordend, met erachter het nummer van de categorie waartoe ze behoren. En er is een groepsoverzicht met de dicteewoorden in categorievolgorde waarbij de woorden uit het dictee per categorie bij elkaar staan. Het eerste formulier vult u het snelst in, het tweede formulier geeft u direct een beter over zicht van de spellingcategorieën die nog extra aandacht verdienen. Een ingevuld groepsoverzicht geeft een goed beeld van de mate waarin de stof op groepsniveau wordt beheerst. Scoren veel leerlingen niet goed op bepaalde woorden en categorieën, dan verdient deze stof in les 5 en 6 nog extra aandacht. Ook het aantal fouten per leerling kunt u afleiden uit het groepsoverzicht. Met de normering bij het dictee kunt u snel zien hoe een leerling heeft gescoord en welke activiteiten gekozen kunnen worden in de lessen na het dictee. Leerlingen die minder dan 16 van de 20 doelwoorden van het dictee goed schrijven, hebben de doelen van de eenheid nog niet bereikt. Bij een leerling die veel fouten maakt, kunt u een nadere diagnose stellen ten aanzien van de aard van de gemaakte fouten en de categorieën die de leerling niet beheerst. U kunt hiervoor het signaleringsformulier uit het kopieergedeelte gebruiken. Hierop kunt u precies aangeven welke woorden de leerling fout schreef en wat er bij elk woord precies fout ging.
10
Differentiatie na het dictee: Hiervoor vindt u bij het dictee in de hand leiding aanwijzingen, ook wordt aangegeven hoe u de Woorden van de Week voor in les 5 en 6 kunt bepalen. De Woorden van de Week zijn 5 à 10 woorden waarmee veel leerlingen in het dictee nog moeite hadden. U zet deze woorden na het dictee op het bord en komt er klassikaal op terug in les 5 en 6. Extra hulp en remediëring: Behalve een verwijzing naar stof in de lessen 5 en 6, biedt de dicteepagina ook achtergrondinformatie bij de categorieën die getoetst zijn in het dictee. Deze informatie kan u helpen bij het geven van extra hulp in les 5 en 6 en het uitvoeren van eventuele remediërings activiteiten. Er wordt steeds aangegeven: Wat is belangrijk? Wat kan er fout gaan? Wat kunt u doen? Controledictee a en b Van elk dictee is er een a- en een b-variant. De a-variant neemt u in ieder geval af na de lessen 1-4. Controledictee b kunt u gebruiken wanneer u een tweede keer de stof van de eenheid wilt toetsen, bijvoorbeeld aan het einde van de eenheid, na les 6. U volgt voor dictee b precies dezelfde richtlijnen als bij dictee a. Ook voor de b-variant van het dictee zijn groepsoverzichten en signaleringsformulieren opgenomen als kopieer blad.
3 Materialen
Werkboek De leerlingen maken tijdens de verwerkingsfase van een les gebruik van het werkboek met oefenstof. Het werkboek begint met een introductie pagina met daarop informatie over het werken met het werkboek. Daarna volgen de werkbladen bij de lessen.
Het materialenpakket van Zin in spelling is zeer overzichtelijk. De methode kent materialen voor de leerkracht en voor de leerlingen. In dit hoofdstuk gaan we eerst in op de leerlingmaterialen. Daarna laten we zien welke materialen het pakket voor de leerkracht bevat. Eenheid en les staan boven elk werkblad genoemd.
Via het werkboek verwerken de leerlingen leerstof die eerder in de instructie is aangeboden. De werkbladen zijn zo gemaakt dat de leerlingen er zelfstandig mee kunnen werken, individueel of in tweetallen.
Donker als de nacht z in
1
in
zin
1
Welke woorden zijn met ch of cht? Het licht in de zaal gaat uit. Alle ogen zijn op Janie gericht. Ze heeft een mooi lichtgroen jurkje aan. Ze gaat rechtop staan en knikt even. Met zachte stem zegt ze een gedicht op.
Janie is net een echte dichter. Ze vertelt over de nacht. Over de lucht die donker is. En over de dag die dichtbij komt. Iedereen verwacht dat Janie zal winnen.
eenheid 5 | les 3
spelling
Vul in. Kies uit: lig, liggen, lieg, liegen. Ik
op mijn bed te luieren.
Mama roept: ‘
je boeken al in de kast?’
‘Ja, mam.’ Ik leg snel mijn boeken weg. jij nooit? Vind je dat ik nu mag
woord met een stomme e
één lettergreep
voor de tijger. Het springt
Heb jij ooit een schaap met een zwarte De leeuw
?
met haar poot.
Poes heeft
kan die
ontsnappen.
!
genoe
- vru
gewi
t - bedraa t - li
geve
ten
tbruin
t - ma
Reeën vinden in het bos
t
van een ree
De
van een jonge ree is om de
.
✪
Op het strand
eenheid 2 | les 6
1
zaklam duikboo
zeilschi
zwemban
poor
zeero
schu
schel
for stran
kra
~d bord
~t poort
2
~b heb
fort duikboot poort
~p groep
zeerob schub krab
27
Een inktvlek in je werkschrift z i n
Wat zit er verstopt: d of t, b of p? Schrijf de woorden in de juiste emmer.
vriend strand zwemband
Maak zelf zinnen met willen en wielen, vis en vies. Bedenk nog meer van zulke zinnen. Kies woorden die in het i-klaverblad passen.
Het antwoordenboek begint met een instructiepagina waarop aan de leerlingen wordt uitgelegd hoe ze met het antwoordenboek kunnen werken en hun antwoorden na kunnen kijken. Het antwoordenboek bevat verder antwoorden bij de genummerde opdrachten uit het werkboek. De antwoorden op de differentiatieopdracht (met ster) uit de lessen 1-4 zijn te vinden in de handleiding onder de reflectiefase.
s pelli ng
vrien
2
Na de opdrachten volgt een differentiatieopdracht voor vlotte leerlingen.
met vlekken.
Mannetjes voeren soms een
Antwoordenboek De meeste opdrachten in Zin in spelling kunnen door de leerlingen zelfstandig worden gemaakt. Hierdoor krijgt de leerkracht de handen vrij om bijvoorbeeld bepaalde leerlingen te begeleiden bij het maken van hun opdrachten of om bijvoorbeeld in een combinatiegroep instructie te kun nen geven aan de andere groep. In zo’n situatie is het praktisch om te kunnen beschikken over antwoordenboeken waarmee de leerlingen hun eigen werk kunnen nakijken. i n
liggen
ongeveer 25 kilo.
Welk dier vind jij het mooist? Vertel erover. Gebruik minstens vier woorden met ch.
zi n
lig lieg • liegen
en bladeren.
t Het
26
1
Schrijf de roze woorden in het juiste blad.
. .
Elk werkblad heeft een titel die aansluit bij de spellingcatego rie(ën) uit die les. Aan het einde van de instructiefase kan een leerkracht hier bij de bespreking van de te maken opdrachten kort stilstaan. In de handleiding zijn de spellingproblemen in de titel gekleurd, in het werkboek van de leerlingen niet. De leerlingen kunnen dat bij de bespreking van de titel doen.
Welke letters zijn verstopt? Vul de woorden in.
va
✪
Kleur van elk klaverblad het juiste blaadje. Ik heb net een dik A boek gelezen. Schrik A niet, het gaat over een heel vreemd land. De dieren A doen daar wat ze willen A. De varkens zijn niet stil A, ze gillen A. De mieren A eten witte A suiker en drinken bier A. Ze likken A dan hun zoete lippen A en hikken A vier A keer. De vliegen A zitten A op de bloemen te wiegen A. Er groeien dikke A appels zonder pitten A en schillen A. Ik wil A dat land wel eens bezoeken!
in de struiken. gezien? Schapenwol is erg
op de loer. Hij jaagt in het donker, niet in het
De poes slaat de
3
2
samenstelling
Vul in. Kies uit: weg, ligt, vlieg, nog, vlug, zacht, vacht, pech, licht, toch, vlucht. Het hert
Antwoorden bij de opdrachten in het werkboek worden ingevuld op de betreffende pagina.
in
Schrijf de woorden in de juiste rij.
2
De pictogrammen bij de opdrachten helpen de leerlingen bij de zelfstandige verwerking van de oefenstof. Voor de betekenis van de pictogrammen kunnen leerlingen teruggrijpen naar de eerste pagina in het werkboek.
Mag je wel liegen?
eenheid 5 | les 2
spe llin g
i n
Kijk in de Lijsterbij. Zoek bij elk woord drie samenstellingen. bijvoorbeeld:
zwem•bad
speel•doos
hoofd• letter
zwem•broek
speel•kwartier
hoofd• pijn
zwem•diploma
speel•plaats
hoofd• rol
Maak samenstellingen met de woorden.
zeep
dood schrijf
zeilschip schelp zaklamp
eenheid 3 | les 1
s p e l l i n g
kleur
ziek rol
krijt
vaart
werk
fout bel
schaats
schrift
spring
rond
plank
Raadsels. Deze klaverbladwoorden schrijf je met o of oo, a of aa. bijvoorbeeld:
In de vakantie zijn jullie er niet.
s
c
h
o
Schijnt als de zon, maar geeft geen daglicht.
m
a
a
n
w
a
n
e n
z
Geen ganzen, geen eenden, toch familie. Wat ballen en knikkers doen.
r
o
Geen vrouwen, maar …
s
Niet doorrijden, maar …
Ik ga voor oma een taart … Ze pelt een ui, de ... springen in haar ogen.
b
l
e
a
n
n
e
n
t
o
p
p
e
n
Geniet jij van een dagindeherfst?
herfstdag Ja,ikhoudvaneen.
o
r
e
n
Opditpleinishetvaakmarkt.
marktplein Hetishet.
e
n
Markmaaktmetinkteenvlek.
inktvlek Hetiseengrote.
Gertmaakteentochtmetdefiets.
Degaatdoorhetbos. fietstocht
k
a
t
t
a
k
k
e
n
t
r
a
n
e
hanenpoten
Als bij een opdracht meer dan één antwoord mogelijk is, wordt een voorbeeldantwoord gege ven dat voorafgegaan wordt door ‘Bijvoorbeeld’.
schrijfschrift, schrijffout, schrijfwerk, werkschrift, springplank
n
l
Wie schrijft met lelijke
12
doodziek, rondvaart, rolschaats, zeepbel, kleurkrijt,
l
m
Hij heeft er watjes in gestopt. Ze komen altijd op hun pootjes terecht.
o
3
✪
n
Maak de zin af met een samenstelling. Zoek het woord op in de Lijsterbij.
Maak paren: moestuin - tuinslang. veemarkt - … vliegreis - … postzak - … Bedenk nog meer paren.
?
13
11
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
Zwijsen Spellingkaarten Oefenopdrachten Onderdeel van Zin in spelling zijn ook de spellingkaarten. Deze kaarten worden na het dictee gebruikt in les 5 en 6, als extra hulp én extra stof. • Kijk goed naar de woorden van de kaart. om. Op iedere kaart staat een verzameling woorden bij Draai eende kaart bepaalde spelling Schrijf alle woorden op die je nog weet. Kijk de woorden na. categorie, geordend onder een kapstokwoord. Een kapstokwoord Hoeveel woorden had je goed? is een • Maak zin met één woord van de kaart. woord dat een spellingcategorie vertegenwoordigt. Bijeeniedere categorie Maak daarna een zin met twee woorden van de kaart.bevat de set wordt ook de voorkeurspellingstrategie gegeven. Verder Ga zo door. Gebruik steeds een woord meer. zinnen kun je maken? spellingkaarten een aantal oefenvormen die bij elkeHoeveel kaart toepasbaar • Kies vijf woorden van de kaart. Bedenk daarbij samenstellingen. Bijvoorbeeld: zijn. Deze zijn gesplitst in herhalingsopdrachten (oefenopdrachten) voor lampje nachtlampje, fietslampje, zaklampje. de meeste samenstellingen? leerlingen die de stof nog niet helemaal beheersenWieenverzint toepassings op • Kies vijf woorden. Maak er dicteezinnen mee. drachten (extra opdrachten) voor leerlingen die zichLeesde stof alvoor.wel eigen je dictee hardop Een ander kind schrijft je dictee op. Jij kijkt hetook dictee na. hebben gemaakt. Maar u kunt als leerkracht natuurlijk zelf beslissen • Kies een woord van de kaart, bijvoorbeeld big. welke opdrachten u door welke leerlingen wilt laten maken. het Schrijf het woord nietOok op, maaris zet een vraagteken. Schrijf vier woorden op die bij het woord passen, bijvoorbeeld: roze, boerderij, mogelijk om leerlingen zelf twee opdrachten per kaart te laten kiezen. z i n
Auteurs Betty Cranshoff Johan Zuidema
1e druk
Omslagillustratie Ilka Deltrap
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg www.zwijsen.nl www.zininspelling.nl
Bureauredactie Amanda Woestenburg LeesMij PrePublishing
Projectgroep Zwijsen Jos Cöp, Jeske Heezemans (projectleiding en redactie) Miranda van Zeelst (bureauredactie) Tony Riboch (vormgeving) Milton Cavis (productiebegeleiding) Anita Verschure (marketingadvies) Huub Lucas (uitgever)
A 4
B 5
De woorden zijn geordend per categorie. Alle kaarten zijn genummerd.
C 6
D 7
E 8
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
i n
Met pictogrammen wordt aangegeven welke voorkeurspellingstrategie leerlingen kunnen gebruiken om de woorden van de betreffende spel lingcategorie goed te spellen.
Boven elk rijtje staat een kapstok woord.
geiten
eigen keizer reisje pleister seizoen paleis
aardbei karwei gewei geheim refrein kapitein
keien breien dweilen geinig arbeid afscheid
De hei is paars. Ik zei niet veel. de maand mei schapen in de wei
z i n
lijnen
i n
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
i n
Spellingkaart 29 je het doen: Zo moet s p e l l i n g
z i n
pauwen
mouwen
ijzer ijsje rijmpje vijver spijker gordijn
pauze kauwen klauwen snauwen klauteren dauw
vouwen houden bouwen vrouwen trouwen sjouwen
zwijgen glijden drijven snijden stijgen schijnen
augurk augustus nauwkeurig flauwerd benauwd grauwe
krijsen gelijk Oefenopdrachten woestijn z i n i n s p e l l i n g spijtig tijdens • Kijk goed naar de woorden van de kaart. krijtje Draai de kaart om.
kabouter schouder juffrouw mevrouw eenvoudig enkelvoud
autoweg bouwdoos rauwkost Inhoud goudvis kauwgom z i n i n vouwfiets s p e l l i n g wenkbrauw schouwburg botersaus drukfout 1 boeken, buiten, keuken vrachtauto oerwoud 2 geiten, lijnen 3
Kijk de woorden na. Hij gaat naar buiten. Ik kauw mijn eten. 4 Hoeveel woorden had je goed? 5 Zij koopt vers fruit. rauw vlees 6 Wat zeg je tegen mij? • Maak een zin met één woord van de kaart.Het komt niet zo nauw. 7 Wij drinken melk. Maak daarna een zin met twee woorden 8 van de kaart. Ga zo door. Gebruik steeds een woord meer. Hoeveel zinnen kun je maken? • Kies vijf woorden van de kaart. Bedenk daarbij samenstellingen. Bijvoorbeeld: lampje nachtlampje, fietslampje, zaklampje. Wie verzint de meeste samenstellingen?
Woordstukjes waarbij•leerlingen Kies vijf woorden. Maak er dicteezinnen mee. extra moeten opletten, Lees zijnje dictee in hardop voor. Een ander kind schrijft je dictee op. Jij kijkt het dictee na. kleur gedrukt.
• Kies een woord van de kaart, bijvoorbeeld big. Schrijf het woord niet op, maar zet een vraagteken. Schrijf vier woorden op die bij het woord passen, bijvoorbeeld: roze, boerderij, klein, dier. Laat een ander kind het woord raden. Doe dit met vijf woorden van de kaart.
s p e l l zi inng i n
s p e l l i n g
donder·dag
boeken, buiten, keuken geiten, lijnen pauwen, mouwen haai, mooi, bloei, meeuw, nieuw, sluw karton, servet, kantoor sla, stro, nu, mee drie, niets, juni, gitaar strik, schaap, worst schraal, burcht, ergst, kortst dag, traag pech, nacht slang, plank begin, gevaar, verdriet, terug bommen bomen wandelen, kinderen, bliksemen, oefenen knikkeren, toveren lastig, gevaarlijk, landing prettig, spelling, vorig, lelijk, woning boekje, zusje, beestje, beertje, raampje poortje, mandje, beertje ringetje, zonnetje, kikkertje, molentje sterke tanden poort poorten, bord borden, groep groepen, heb hebben fruit, geld, fiets, gids huis, huizen, brief, brieven herfst + dag, schrijf + fout z i n i n s p e l l i n g op·lossen, op·eten donder·dag, nummer·plaat, soep·lepel
Op elke kaart staan woorden. bij elkaar. zolder·trapDie woorden horenvis·vijver pinda·kaas half·donker Kijk naar het teken. winter·weer buur·jongen Hoe schrijf je de woorden? troetel·naam feest·varken lapjes·kat boek·handel Luister goed. griezel·boek haar·borstel Denk aan de regel. Onthoud het woord.
nummer·plaat water·put Denk aan het kapstokwoord. C
E Lees de woorden hardop. rommel·markt Kijk goed naar dehagel·bui blauwe stukjes.
modder·poel peper·munt bitter·bal Vouw de flappenreken·boek open. Maak twee opdrachten. prikkel·draad jaren·lang met een ander. kledder·natAlleen of samen hazel·noot timmer·manSchrijf ze in je schrift. haver·mout was·middel
B
soep·lepel
C
wiel·renner hout·hakker kip·lekker zweet·druppel rijst·korrel boog·schutter
spellingkaar ten
E
krui·wagen huis·kamer mot·regen lucht·haven kerk·toren draai·molen
Extra opdrachten z i n
i n
s p e l l i n g
• Kies een woord van de kaart. Schrijf alle letters onder elkaar op. Zoek bij iedere letter een ander woo kaart. De letter kan voorin staan, m of achteraan. Bijvoorbeeld: zee paraplu tr o
• Kies tien woorden. Maak er een verhaal of een gedich
• Maak zinnen met vijf woorden van Vervang in elke zin één of twee wo door een tekening. Laat een ander kind je zinnen ‘leze
• Maak een woordzoeker. Doe het zo: teken een vierkant. Schrijf er vijf woorden van de kaar Van links naar rechts. Of van boven naar beneden. Schrijf daarna in het vierkant nog letters. Laat een ander kind je woorden zo
• Maak een geheime code. Doe het z iedere letter van het alfabet een nu Vertaal woorden van de kaart in nu Laat een ander kind de woorden ra
categorie 7.1 (4.1 / 4.2)
Een overzicht van alle categorieën en strategieën uit de set spellingkaarten vinden de leerlingen in de inhouds opgave.
De set spellingkaarten begint met een instructiepagina waarop aan de leerlingen wordt uitgelegd hoe ze zelfstandig met de kaarten kunnen werken.
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
pauwen, mouwen haai, mooi, bloei, meeuw, nieuw, sluw Hij bibbert van de kou. karton, servet, kantoor Ze is in de rouw. sla, stro, nu, mee Schiet nou eens op! drie, niets, juni, gitaar strik, schaap, worst schraal, burcht, ergst, kortst dag, traag categorie 5.3 / 5.6 pech, nacht slang, plank begin, gevaar, verdriet, terug bommen bomen wandelen, kinderen, bliksemen, oefenen knikkeren, toveren lastig, gevaarlijk, landing prettig, spelling, vorig, lelijk, woning boekje, zusje, beestje, beertje, raampje poortje, mandje, beertje ringetje, zonnetje, kikkertje, molentje sterke tanden poort poorten, bord borden, groep groepen, heb hebben fruit, geld, fiets, gids huis, huizen, brief, brieven herfst + dag, schrijf + fout op·lossen, op·eten donder·dag, nummer·plaat, soep·lepel
Op elke kaart wordt voor de leerkracht de spelling categorie vermeld. 25 26 27 28 29
Voor en achter in de set zijn opdrachten bij de kaarten opgenomen. Op de om slagflap voorin staan herhalingsopdrachten (oefenopdrachten), die bedoeld zijn voor de leerlingen die extra instructie krijgen met behulp van de kaarten. Op de flap achterin staan extra toepassingsopdrachten (extra opdrachten), voor leerlingen die de spellingcategorie (in grote lijnen) beheersen en eraan toe zijn om de woorden in allerlei situaties te gaan gebruiken.
Oefenopdrachten Spellingkaart 29 z i n
Inhoud Extra opdrachten
i nz i sn p ei nl l is np ge l l i n g
z i n
• Kijk goed naar de woorden van de kaart. donder·dag Draai de kaart om. zolder·trap Schrijf alle woorden op die je nog weet. vis·vijver Kijk de woorden na. pinda·kaas half·donker Hoeveel woorden had je goed? winter·weer buur·jongen
troetel·naam feest·varken • Maak een zin met één woord van de kaart. lapjes·kat boek·handel Maak daarna een zin met twee woorden griezel·boek haar·borstel van de kaart. Ga zo door. Gebruik steeds een woord meer. nummer·plaat water·put Hoeveel zinnen kun je maken? C E • Kies vijf woorden van de kaart. rommel·markt hagel·bui Bedenk daarbij samenstellingen. Bijvoorbeeld: modder·poelfietslampje, zaklampje. peper·munt lampje nachtlampje, bitter·bal reken·boek Wie verzint de meeste samenstellingen?
prikkel·draad
jaren·lang
• Kies vijf woorden. Maak er dicteezinnen hazel·noot mee. kledder·nat Lees je dictee hardop voor. timmer·man haver·mout Een ander kind schrijft je dictee op. Jij kijkt het dictee na. was·middel soep·lepel C E • Kies een woord van de kaart, bijvoorbeeld big. Schrijf het woord niet op, maar zet een vraagwiel·renner krui·wagen teken. Schrijf vier woorden op die bij het hout·hakker huis·kamer woord passen, bijvoorbeeld: roze, boerderij, kip·lekker mot·regen klein, dier. zweet·druppel Laat een ander kind het woord raden. lucht·haven rijst·korrel Doe dit met vijf woorden van de kaart. kerk·toren
boog·schutter
draai·molen categorie 7.1 (4.1 / 4.2)
12
i n
s p e l l i n g
Schrijf alle woorden op die je nog weet.
categorie 5.2 / 5.6
z i n
Spellingkaart 3
s p e l l i n g
klein, dier. Laat een ander kind het woord raden. Doe dit met vijf woorden van de kaart.
Deze uitgave volgt de officiële spelling, zoals in oktober 2005 is vastgelegd.
Spellingkaart 2 z i n
s p e l l i n g
ISBN 978.90.276.6586.7
Lay-out en dtp Patricia Smits - Studio Spider
jaargroep
i n
Zwijsen
Inhoud
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
i n
s p e zl il ni n ig n
s p e l l i n g
•boeken, Kies een woordkeuken van de kaart. buiten, Schrijflijnen alle letters onder elkaar op. geiten, Zoek bijmouwen iedere letter een ander woord van de pauwen, kaart. De bloei, letter meeuw, kan voorin staan, middenin haai, mooi, nieuw, sluw of achteraan. Bijvoorbeeld: zee karton, servet, kantoor paraplu sla, stro, nu, mee tree drie, niets, juni, gitaar oma strik, schaap, worst schraal, burcht, ergst, kortst •dag, Kies tien woorden. traag Maak er een verhaal of een gedicht mee. pech, nacht slang, plank •begin, Maakgevaar, zinnenverdriet, met vijfterug woorden van de kaart. Vervang in elke zin één of twee woorden bommen door een tekening. bomen Laat een kinderen, ander kindbliksemen, je zinnen ‘lezen’. wandelen, oefenen knikkeren, toveren •lastig, Maakgevaarlijk, een woordzoeker. landing Doe het zo: teken eenlelijk, vierkant. prettig, spelling, vorig, woning Schrijfzusje, er vijfbeestje, woorden van deraampje kaart in. boekje, beertje, Van links naar rechts. poortje, mandje, beertje Of vanzonnetje, boven naar beneden. ringetje, kikkertje, molentje Schrijf daarna in het vierkant nog andere sterke tanden letters.poorten, bord borden, poort Laat een ander kind groep groepen, heb je woorden hebben zoeken. fruit, geld, fiets, gids •huis, Maak een geheime code. Doe het zo: geef huizen, brief, brieven iedere letterschrijf van het alfabet een nummer. herfst + dag, + fout Vertaal woorden op·lossen, op·eten van de kaart in nummers. Laat een ander kind de woorden raden. donder·dag, nummer·plaat, soep·lepel
Spellingkaart 29 z i n
i n
s p e l l i n g
donder·dag zolder·trap pinda·kaas winter·weer troetel·naam lapjes·kat griezel·boek
h bu fe bo h
nummer·plaat
wa
C
E
rommel·markt modder·poel bitter·bal prikkel·draad kledder·nat timmer·man was·middel
ha pe rek ja ha ha
so
C
wiel·renner hout·hakker kip·lekker zweet·druppel rijst·korrel boog·schutter
k h m lu k dr
De Lijsterbij en de Basisspellinggids De Lijsterbij (1 en 2) en de Basisspellinggids stimuleren leerlingen gebruik te maken van spellinggidsen en bevatten elementen die het opzoeken van woorden gemakkelijk maken. Voor jaargroep 5 wordt gebruik gemaakt van Lijsterbij 2. In de Lijsterbij zijn ook handige schema’s opgeno men en er wordt bij sommige onderwerpen meer uitleg gegeven.
Bij iedere letter staat een illustratie.
ate
het atelier, rommelige ateliers aten → eten atent → attent atfer → advertentie atfies → advies atfo → advocaat, advocate ath het atheneum, athenea of atheneums atl de atlas, twee atlassen de atleet p, snelle atleten de atletiek v atm de atmosfeer ato het atoom, atomen splitsen het atoom·afval de atoom·bom de atoom·energie v att attel → atelier attene → atheneum heel attent van jou attoom → atoom de attractie v, leuke attracties atv atver → advertentie atvies → advies atvo → advocaat, advocate aub de aubergine v, aubergines eten aug de augurk, een pot augurken, een klein augurkje in augustus aus Australië aut de auteur p, onbekende auteurs de auto, twee auto’s, kleine autootjes de auto·band de auto·banden·fabriek v de auto·bus, twee autobussen de automaat, twee automaten de automatiek v automatisch, de automatische piloot de automobilist p, roekeloze automobilisten
Leerlingen kunnen ook uitgaande van een klank woorden opzoeken. Zonder precies te weten hoe een woord geschre ven moet worden, vinden ze met de Lijsterbij de juiste spelling.
De drieletterblokjes helpen bij het opzoeken.
16
het auto-onderdeel, tweedehands auto-onderdelen het auto-ongeluk, dodelijke auto-ongelukken het auto-ongeval, dodelijke auto-ongevallen de autoped, twee autopeds de auto·radio de auto·snel·weg de autostrade, twee autostrades de auto·telefoon een auto·vrij stadscentrum de auto·weg het auto·wrak ave avend → avond de averij v avo de avocado, rijpe avocado’s de avond, twee avonden, een gezellig avondje het avond·eten het avond·rood ’s avonds het avond·uur de avond·vier·daagse de avonturen·film de avonturier p, twee avonturiers het avontuur, spannende avonturen aza de azalea, bloeiende azalea’s azi Azië aziel → asiel de azijn azz azza → azalea azziel → asiel
b
Bb
de b, twee b’s, een klein b’tje baa
de baai, twee baaien de baal D, zware balen E de baan D, twee banen E, een baantje als krantenjongen baar → bar (café) de baar v D, woelige baren E de baard, kerels met baarden, een stoppelig baardje Tip
baard – baart
• De vrouw baart haar kind. • De man heeft een grijze baard.
de baars, baarzen, een baarsje de baas p D, strenge bazen E, een vrolijk baasje de baat D, kosten en baten E bab de babbelaar p, twee babbelaars babbelen ik babbel C graag jij babbelt — babbel jij? zij babbelt heel gezellig hij babbelde met de buurman wij babbelden ik heb gebabbeld
de baby p, huilende baby’s, een pasgeboren" baby’tje de babysit p, aardige babysits bac
de bacterie v, veel bacteriën bad
bad, baden → bidden het bad B, warme baden E, een badje voor baby’s baden E ik baad D jij baadt — baad jij? hij baadt ik baadde wij baadden ik heb gebaad de bad·hand·doek de bad·juffrouw p de bad·kamer de bad·meester p het badminton de bad·muts het bad·pak de bad·plaats het bad·schuim de bad·stof de bad·tas het bad·water
a
b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z
De woorden in de Lijsterbij zijn alfabe tisch geordend, de rups helpt bij het opzoeken.
Ook de klaverblaadjes zijn opgenomen in Lijsterbij 2.
17
Bij sommige woorden staat een tip.
13
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
Posters Ter ondersteuning van de lessen over de open en gesloten lettergreep zijn bij jaargroep B van Zin in spelling posters ontwikkeld met daarop de klaverbladen. In totaal zijn er negen posters gemaakt: posters met het o-, a-, e-, u- en i-klaverblad en twee combinatieposters met het oaeuklaverblad en het oaeui-klaverblad. Ook is er een poster met een leeg klaverblad en een poster die de kenmerken van het klaverblad behandelt. U kunt de (afwasbare) posters gebruiken voor de instructie.
Zwijsen
Zwijsen
Zwijsen
B
B
B
mus
mussen
bek
bekken
mat
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
l e e g
matten
bom
maat
maten
boom
bomen
maat
maten
beek
beken
muur
muren
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
zin in spelling
zin in spelling
k l ave r b l a d
Computerprogramma Zin in spelling Bij Zin in spelling kunt u gebruikmaken van het computerprogramma Zin in spelling. Dit computerprogramma sluit volledig aan op de methode. Per jaargroep is het programma, net als de methode, opgebouwd uit tien thema’s. Hierdoor biedt het ideale mogelijkheden om de woorden die in de methode worden geleerd nog eens te herhalen en er woorden aan toe te voegen die niet in de lessen aan de orde komen. Vanuit de lessen wordt verwezen naar het computerprogramma, zodat u de leerlingen ge richt verder kunt laten oefenen met gebruik van de computer.
14
matten
mat
a - k l a v e r b l a d
bommen
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
zin in spelling o a e u - k l ave r b l a d
Handleiding Het grootste gedeelte van de handleiding bestaat uit lesbeschrijvingen. Achter elk tabblad van een eenheid vindt u uitgewerkte lessen.
Eenheid 3 z i n
i n
s p e l l i n g
Basis Een inktvlek in je werkschrift - samenstellingen zonder tussenklank (7.1): schrijffout, zeepbel, fietstocht, doodziek
Les 1
Er gebeurt iets vreemds
Les 2
- niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts (5.1): niemand, steeds, kwijt, iets
Een eenheid begint met een introductie pagina waarop van elke les wordt vermeld welke spellingcategorie aan bod komt. Door dit overzicht krijgt u snel een goed beeld van de stof in de eenheid.
Gekke stemmen
Les 3
- open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): strepen, vele, hele, benen - gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): bedden, sterren, snelle, rennen Stenen tellen
Les 4
- open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): strepen, vele, hele, benen - gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): bedden, sterren, snelle, rennen
- open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1) - gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2) - niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts (5.1) - samenstellingen zonder tussenklank (7.1)
Dictee
Herhaling Wat zeggen de sterren?
Les 5
- open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1) - gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2) - samenstellingen zonder tussenklank (7.1) Wat staat er op de schatkaart?
Les 6
- niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts (5.1) - open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1) - gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2)
69
Basislessen Elke eenheid is opgebouwd uit vier basislessen, een pagina met controledictees en twee herhalingslessen. Elke basisles beslaat twee naast elkaar liggende pagina’s.
Elke les heeft een titel die aansluit bij de spelling categorieën uit die les. Aan het einde van de instructie fase kan een leerkracht hier bij de bespreking van de te maken opdrachten kort stilstaan. In de handleiding van de leerkracht zijn de spellingproblemen in de titel gekleurd, in het werkboek van de leerlingen niet. De leerlingen kunnen dat bij de bespreking van de titel doen.
Een inktvlek in je werkschrift z i n
i n
Doel ___________________________ • De leerlingen weten hoe ze samenstellingen zonder tussenklank, met een moeilijkheid in een van de delen, moeten schrijven. Bijvoorbeeld samenstellingen met (bijna) gelijke klanken rond de samenstellingsgrens of samenstellingen waarbij het eerste deel op ~d eindigt.
•
•
Categorie ______________________ • samenstellingen zonder tussenklank (7.1): schrijffout, zeepbel, fietstocht, doodziek Strategie _______________________ De leerlingen schrijven samenstellingen zonder tussenklank met de regel: ze splitsen eerst het woord en schrijven daarna de delen één voor één op. De delen worden volgens een eigen strategie geschreven. Ze kijken het gehele woord vervolgens na door het opnieuw te lezen.
•
Materialen _____________________ Werkboek B, pagina 13 Antwoordenboek B, pagina 13 Lijsterbij 2 Schrift Zin in spelling cd-rom B, eenheid 3
•
•
• • • • •
aard bol
strip boek
Onder dit kopje staat kernachtig aangege ven wat u kunt doen om leerlingen die moeite hebben met de spellingcategorieën extra te begeleiden.
Basis
eenheid 3 | les 1
Introductie
Laat de leerlingen de woorden op het bord lezen. Vraag of ze samenstellingen met de woorden kunnen maken. Schrijf de samenstellingen op het bord:
•
viltstift aardbol stripboek Herhaal wat de leerlingen al geleerd hebben over samenstellingen met het woord viltstift. Je kunt van twee woorden een nieuw woord maken door de woorden aan elkaar te schrijven. Van ‘vilt’ en ‘stift’ maak je ‘viltstift’. Als je de samenstelling schrijft, moet je opletten dat je de delen goed schrijft. ‘Vilt’ heeft twee medeklinkers op het einde en ‘stift’ heeft twee medeklinkers in het begin. Vertel de leerlingen dat ze vandaag meer samenstellingen gaan oefenen.
• • • • • •
•
Vooraf _________________________ Schrijf op het bord:
•
vilt stift
Op de rechterpagina staat aangegeven of het een basisles (les 1-4) of een herhalingsles (les 5-6) betreft.
s p e l l i n g
•
•
Hier treft u informatie aan over het doel van de les, de spellingcategorie(ën) (met voorbeeldwoorden) en de spellingstrategie(ën). Ook vindt u hier informatie over de materialen die bij de les worden gebruikt, en de zaken die u voor de les moet voorbereiden.
De lessen zijn per eenheid genummerd van 1 tot en met 6.
Instructie
Laat de leerlingen zelf de moeilijkheden in de andere samenstellingen op het bord noemen. Onderstreep de moeilijkheden op het bord:
viltstift aardbol stripboek Laat de leerlingen de schrijfwijze van aardbol en stripboek toelichten. Stel eventueel gerichte vragen. Van ‘aard’ en ‘bol’ maak je ‘aardbol’. ‘Aard’ schrijf je met een r en een d, want ‘aard’ kun je verlengen tot ‘aarde’. ‘Bol’ begint met een b. Van ‘strip’ en ‘boek’ maak je ‘stripboek’. ‘Strip’ schrijf je met een p, want ‘strip’ kun je verlengen tot ‘strippen’. ‘Boek’ begint met een b. De p en b lijken in klank op elkaar. Wijs de leerlingen nog eens op het belang van het doorzien van de structuur van samenstellingen. Als je nadenkt over hoe een woord opge bouwd is, dan schrijf je het goed. Anders vergeet je misschien letters. Je splitst de samenstelling en schrijft deze deel voor deel op. Je denkt bij elk deel goed na over de extra moeilijkheid die daar mis schien nog in zit. Laat de leerlingen de Lijsterbij voor zich nemen en de samenstellingen op het bord opzoeken. Stel samen vast dat in de Lijsterbij de grens in samenstellingen met een halfhoog puntje wordt aangegeven. Leerlingen kunnen samenstellingen
ook altijd opzoeken in de Lijsterbij: een samenstelling zoeken ze eerst als heel woord op. Als dat woord niet in de Lijsterbij staat, zoeken ze de delen apart op. Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 13. Bespreek de titel (inktvlek, werkschrift) en de instructie van die pagina.
Een inktvlek in je werkschrift z i n
1
Verwerking
De leerlingen maken de opdrachten van pagina 13. Bij opdracht 1 zoeken ze bij elk woord samenstellingen in de Lijsterbij. Bij opdracht 2 maken ze samenstellingen met losse woorden. Bij opdracht 3 maken ze samenstellingen met de roze woorden uit de zinnen. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cdrom B, eenheid 3.
2
i n
eenheid 3 | les 1
s p e l l i n g
Kijk in de Lijsterbij. Zoek bij elk woord drie samenstellingen. bijvoorbeeld:
zwem• bad
speel• doos
hoofd• letter
zwem• broek
speel• kwartier
hoofd• pijn
zwem• diploma
speel• plaats
hoofd• rol
Maak samenstellingen met de woorden.
zeep
dood schrijf
kleur
• schaats
schrift
spring
ziek rol
Differentiatie / extra stof _________ Extra opdracht uit het werkboek, pagina 13 Werkboekje bij de Lijsterbij 2 Slagwerk spelling C1
krijt
vaart
• •
werk
fout
rond
bel
plank
Tips ___________________________ U kunt de woorden vilt, aard, strip, stift, bol en boek uit de introductiefase ook op losse vellen papier schrijven. Zorg ervoor dat de stroken goed leesbaar zijn. Geef zes leerlingen een vel met een woord. Laat de andere leerlingen mondeling samenstellingen vormen. Hang de gevormde samenstellingen op het bord. • Met de woorden uit de extra opdracht kunt u de leerlingen ook een memoryspel laten spelen. Schrijf de woorden op losse kaartjes. Een set vormen de woorden waarbij het ene woord aansluit bij het andere, bijvoorbeeld: moestuin en tuinslang.
• bijvoorbeeld:
• •
•
doodziek, rondvaart, rolschaats, zeepbel, kleurkrijt,
Reflectie
Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze kennen de regel voor samenstellingen en weten dat ze samenstellingen deel voor deel moeten opschrijven. - Ze weten dat elk deel van een samenstelling een eigen spellingprobleem en spellingstrategie kan hebben. Bijvoorbeeld: schrijf je het eerste deel met t of d op het einde? - Ze weten dat ze bij twijfel de Lijsterbij kunnen gebruiken. De samenstellingsgrens wordt aangegeven met een halfhoog puntje. Niet alle samenstellingen staan in de Lijsterbij maar de leerlingen kunnen elke samenstelling splitsen en de delen apart opzoeken. Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun woordparen voor. Bijvoorbeeld: moestuin tuinslang, veemarkt marktkraam, vliegreis reisgids, postzak zakdoek, voetbal - balspel, potdicht dichtslaan.
Differentiatie / extra hulp ________ • Maak een inschatting van welke leerlingen moeite zullen hebben met de opdrachten. Overweeg om ze (een gedeelte van) de opgaven onder uw begeleiding te laten maken. • Een andere mogelijkheid is om de opdrachten in tweetallen te laten maken. Bij opdracht 2 kunnen de leerlingen in tweetallen de samenstellingen bedenken.
schrijfschrift, schrijffout, schrijfwerk, werkschrift, springplank
3
✪
Maak de zin af met een samenstelling. Zoek het woord op in de Lijsterbij. Geniet jij van een dag in de herfst?
Ja, ik houd van een
Op dit plein is het vaak markt.
Het is het
Mark maakt met inkt een vlek.
Het is een grote
Gert maakt een tocht met de fiets.
De
herfstdag
marktplein inktvlek
fietstocht
. . . gaat door het bos.
Maak paren: moestuin - tuinslang. veemarkt - … vliegreis - … postzak - … Bedenk nog meer paren.
13
71
70
De concrete lesbeschrij vingen van de lessen 1-4 bestaan uit telkens vier lesfasen: ‘Introductie’, ‘Instructie’, ‘Verwerking’ en ‘Reflectie’.
Op de rechterpagina vindt u een afbeelding van het werkblad in het antwoordenboek. Hierdoor heeft u altijd de werkboekpagina en de antwoorden op de opdrachten bij de hand.
Hier vindt u suggesties die te maken hebben met tempodifferen tiatie. De leerlingen die klaar zijn met het basisgedeelte van de les kunnen verder gaan met de genoem de activiteiten.
Onder ‘Tips’ staan sug gesties van uiteenlopende aard die u helpen om de les op een prettige en effectieve wijze te geven.
15
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
Controledictees Om de vorderingen van de leerlingen te kunnen volgen, bevat Zin in spelling controledictees die na de basislessen kunnen worden afgeno men, na vier basislessen vindt u een spread met daarop informatie bij het dictee. Informatie over de afname, correctie en registratie van de dictees vindt u hier.
Controledictee
Hier treft u informatie aan over het doel van het dictee en de spellingcategorieën die getoetst worden (met daarbij per categorie de woorden die getoetst wor den in dictee a). Ook vindt u hier informatie over de materialen die bij het dictee worden gebruikt.
z i n
i n
Doel ___________________________ • De leerlingen laten zien dat ze de belangrijkste stof uit eenheid 3 beheersen. Categorieën ____________________ • open lettergreep (4.1): spelen, hele, gele, strepen, steken • gesloten lettergreep (4.2): wennen, redden, zwemmen • niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts (5.1): iemand, niets, steeds, geld • samenstellingen zonder tussenklank (7.1): blinddoek, bromstem, schoolbord, bloedneus, zwempak, sporttas, badmuts, handdoek Materialen _____________________ Groepsoverzicht 3a, kopieerblad 13 of 14 • Signaleringsformulier 3a, kopieerblad 17 • Groepsoverzicht 3b, kopieerblad 15 of 16 • Signaleringsformulier 3b, kopieerblad 18 • Schrijfblaadjes of een dicteeschrift
•
Controledictee 3a
eenheid 3 | dictee
s p e l l i n g
•
• •
•
•
•
Afname controledictee 3a
Vertel de leerlingen dat het nu tijd is om een dictee af te nemen. Geef hierbij aan dat het dictee een manier is om te kijken of ze de stof van de eerste vier lessen beheersen. Maak met de leerlingen afspraken zodat het voor iedereen mogelijk is om rustig te werken. Neem nu het dictee af. Bij het woorddictee schrijven de leerlingen alleen het vetgedrukte woord op, bij het zinsdictee de hele zin.
•
Na de afname kijkt u zelf de dictees na. U let hierbij alleen op de schrijfwijze van de twintig doelwoorden, niet op het correct gebruik van hoofdletters of interpunctie. Elk doelwoord kan maar één keer fout worden gerekend, ongeacht het aantal verschillende fouten in het woord. Beslis of u het liefst het groepsoverzicht invult met de woorden in dicteevolgorde of het groepsoverzicht met de woorden in categorievolgorde. Vul nu het overzicht in. U doet dit door een kruisje te zetten bij de doelwoorden die de leerling fout heeft geschreven. Het groepsoverzicht geeft u een goed beeld van de mate waarin op groepsniveau de stof wordt beheerst. Scoren veel leerlingen niet goed op bepaalde woorden of categorieën, dan verdient deze leerstof in les 5 en 6 nog extra aandacht.
•
•
•
Controledictee 3b
78
De twee versies van het dictee vindt u in dit over zicht. In elke zin zijn de doel woorden vet gemaakt.
Ook het totaal aantal fouten per leerling kunt u uit het groepsoverzicht afleiden. In het algemeen kunt u uitgaan van de volgende normering: Minder dan 2 fouten 2 - 4 fouten 5 - 6 fouten Meer dan 6 fouten
Correctie en registratie
Woorddictee Woorddictee 1. De kinderen in de klas spelen 1. De juf gaat vragen stellen. stellen blindemannetje. spelen 2. Sinds wanneer zijn er dierentuinen? sinds 2. Jana bindt Els een blinddoek om. blinddoek 3. Is een haai een roofvis? roofvis 3. Els moet iemand zoeken. iemand 4. Kunnen papegaaien echt spreken? spreken 4. Ze ziet helemaal niets. niets 5. Houden beren een winterslaap? beren 5. Het is even wennen. wennen 6. Eten herten bladeren en bessen? bessen 6. Maar ze zal het wel redden. redden 7. Wat eet een veldmuis? veldmuis 7. Jan verraadt zich met zijn bromstem. bromstem 8. Is een raaf pikzwart of donkerblauw? pikzwart 8. Els gaat twee hele stappen naar voren. hele 9. Hoe oud wordt een schildpad? schildpad 9. Ze botst tegen het schoolbord. schoolbord 10. Niemand weet dat antwoord. niemand 10. Nu heeft Els een bloedneus. bloedneus Zinsdictee Zinsdictee 1. Stef loopt met snelle passen over de stoeprand. 1. Margot pakt haar zwempak met gele strepen. 2. In zijn rugzak zit een duur stripboek. 2. Tia gaat steeds met haar mee om te zwemmen. 3. Hij steekt snel het hele marktplein over. 3. Els en Tia steken het geld diep in hun zakken. 4. Hij denkt dat iemand met lange benen hem volgt. 4. In hun sporttas doen ze ook nog een badmuts 5. Maar het is zijn eigen schaduw op de grond. en een handdoek. 6. Zou hij dat niet weten?
16
Elke dicteeles beslaat twee naast elkaar liggende pagina’s.
goed voldoende twijfelachtig onvoldoende
Leerlingen die minder dan 16 van de 20 doelwoorden goed schrijven, hebben de doelen van de eenheid nog niet bereikt. Bij een leerling die veel fouten heeft gemaakt in het controledictee, kunt u een nadere diagnose stellen ten aanzien van de aard van de gemaakte fouten en de categorieën die de leerling niet beheerst. Hiervoor gebruikt u het signaleringsformulier.
Differentiatie na het dictee
Op basis van het groepsoverzicht bepaalt u de Woorden van de Week. Dit zijn minimaal 5 en maximaal 10 woorden waar veel leerlingen nog moeite mee hebben. U markeert de woorden in het groepsoverzicht en zet ze op het bord. U komt er klassikaal op terug in les 5 en 6. Leerlingen die onvoldoende of twijfelachtig scoorden bij het dictee krijgen in les 5 en 6 verlengde instructie en begeleide verwerking. De leerlingen die goed scoorden gaan zelfstandig aan het werk. Voor leerlingen die voldoende scoorden, kunt u zelf bepalen of ze meedoen met de verlengde instructie en begeleide verwerking of dat ze zelfstandig gaan werken.
Extra hulp en remediëring
•
Bij de verlengde instructie en begeleide verwerking in les 5 en 6 kan nevenstaande achtergrondinformatie u ondersteunen bij het geven van extra hulp en het uitvoeren van eventuele remediëringsactiviteiten.
•
Controledictee 3a en 3b zijn gericht op dezelfde spellingcategorieën, maar bevragen voor een groot gedeelte andere woorden. Dictee 3a neemt u in ieder geval af. Dictee 3b gebruikt u wanneer u een tweede keer de stof van de eenheid wilt toetsen, bijvoorbeeld aan het einde van de eenheid na les 6. U volgt exact dezelfde opzet zoals geschetst is bij en na de afname van controledictee 3a.
•
Afname controledictee 3b
open lettergreep (4.1), gesloten lettergreep (4.2) Wat is belangrijk? De leerlingen weten dat de schrijfwijze afwijkt van de basisregels van het aanvankelijk spellen. In deze eerste fase hoeven de leerlingen de regels nog niet te kennen. Ze schrijven woorden naar analogie met de kapstokwoorden bek, bekken, beek, beken en kennen de kenmerken van het klaverblad.
samenstellingen zonder tussenklank (7.1) niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts (5.1) Wat is belangrijk? Wat is belangrijk? Het inprenten en beheersen van het woordbeeld. • Het doorzien van de woordstructuur van de samenstelling. • Het herkennen en doorgronden van de moeilijkheid in elk deel van de samenstelling.
•
•
•
Wat kan er fout gaan? • De leerling kent het woordbeeld niet.
Wat kan er fout gaan? De leerling weet niet dat de schrijfwijze afwijkt van de basisregels van het aanvankelijk spellen. • De leerling herkent de analogie niet. • De leerling kent de kenmerken van het klaverblad niet.
•
•
Wat kunt u doen? Les 5 verlengde instructie en begeleide verwerking 2 Les 6 verlengde instructie en begeleide verwerking 2 • Kopieer het e-klaverblad (kopieerblad 64) voor alle leerlingen en laat ze de volgende woorden in het klaverblad schrijven: hek B, hekken C, lek B, lekken C, dek B, dekken C, gek B, gekke C, rek B, rekken C; keek D, keken E, steek D, steken E, week D, weken E, beer D, beren E. Help de leerlingen door op te merken dat deze woorden meestal op een van de vier kapstokwoorden rijmen. Laat hierna de leerlingen de woorden in het klaverblad lezen, waarbij u op de uitspraak van de korte en de lange klinkers let. • Laat de leerlingen woorden ook mondeling rubriceren. Ze geven met hun hand aan in welk blaadje van het klaverblad het woord past: beet D, beten E, deel D, delen E, zet B, zetten C, geel D, gele E, mes B, messen C, bel B, bellen C, leek D, leken E, zwem B, zwemmen C. • Op dit moment oefenen de leerlingen de woorden met een open of gesloten lettergreep door te rubriceren naar analogie. Ze stellen wel de kenmerken van de blaadjes vast. • Deze leerstof komt opnieuw aan de orde in de volgende eenheid, waarin het u-klaverblad wordt behandeld. De leerlingen worden steeds meer naar de bijbehorende regel geleid. • Ook bij het opzoeken in de Lijsterbij worden de leerlingen aan de klaverbladwoorden herinnerd, omdat bij deze woorden steeds een klein klaverblad staat waarvan een blaadje is gekleurd.
Wat kunt u doen? Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 1 Spellingkaart 25 Vraag de leerlingen hoe ze te werk zijn gegaan bij het schrijven van de woorden om te achterhalen waar het probleem precies zit. Kent de leerling het woord niet of past hij de verkeerde strategie toe? • Laat de leerlingen woorden met ~d of ~ds onder uw begeleiding inprenten, zie spellingkaart 25. Als ze een inprentwoord tegenkomen dat ze niet geleerd hebben, kunnen ze ervan uitgaan dat het met ~t of ~ts wordt geschreven. • Herinner de leerlingen eraan dat ze de woorden ook altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij.
U vindt er ook heldere verwijzingen naar differen tiatiemogelijkheden na het dictee.
Wat kan er fout gaan? De leerling doorziet de structuur van de samenstelling niet. De leerling maakt fouten in één van de delen van de samenstelling.
• •
Wat kunt u doen? Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 1 Spellingkaart 27 Laat de leerlingen spellingkaart 27 voor zich nemen en de twee delen van de samenstelling en ten slotte de gehele samenstelling lezen. Bespreek de moeilijkheid in de delen van de samenstelling. • Fouten die betrekking hebben op een moeilijkheid in één lid van de samenstelling krijgen remediëring op deze moeilijkheid en daarna als deel van de samenstelling. Kijk in het leerstofoverzicht bij de algemene informatie van de handleiding om te weten waar de desbetreffende leerstof wordt behandeld. • Herinner de leerlingen eraan dat ze samenstellingen geheel of in delen kunnen opzoeken in de Lijsterbij. Wijs de leerlingen in de Lijsterbij ook op het puntje dat twee delen van een samenstelling scheidt.
•
79
Behalve een verwijzing naar stof in de lessen 5 en 6, biedt de dicteepagina ook achtergrondinformatie bij de categorieën die getoetst zijn in het dictee. Deze informatie kan u helpen bij het geven van extra hulp in les 5 en 6 en het uitvoeren van eventuele remediërings activiteiten.
Herhalingslessen De herhalingslessen 5 en 6 zien er iets anders uit dan de basislessen. Herhalingsles 5 herhaalt vooral de stof van de eenheid. Herhalings les 6 richt zich daarnaast ook op leerstof die in eerdere eenheden is aangeboden. Elke herhalingsles heeft een titel die aansluit bij de spellingcategorieën die herhaald worden in die les. Bij de werkinstructie kan een leerkracht hier bij de bespreking van de te maken opdrachten kort stilstaan. In de handleiding van de leerkracht zijn de spellingproblemen in de titel gekleurd, in het werkboek van de leerlingen niet. De leerlingen kunnen dat bij de bespreking van de titel doen.
Hier treft u informatie over het doel van de les, de spellingcategorie(ën) en de spellingstrategie(ën). Ook vindt u hier informatie over de zaken die u voor de les moet voorbereiden.
Elke herhalingsles beslaat twee naast elkaar liggende pagina’s.
Wat staat er op de schatkaart? z i n
i n
Doel ___________________________ • De leerlingen herhalen leerstof uit deze en voorgaande eenheden. Categorieën ____________________ • niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts (5.1) • open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1) • gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2) Strategieën _____________________ • De leerlingen prenten woorden met ~d, ~ds, ~t of ~ts die moeilijk of niet-verlengbaar zijn in. • De leerlingen leren woorden met een open of gesloten lettergreep met /e/ of /ee/ in deze eerste fase door ze te rubriceren naar analogie onder de kapstokwoorden bek, bekken, beek en beken. Vooraf _________________________ Zorg ervoor dat de Woorden van de Week nog op het bord staan. Op basis van het afgenomen controledictee bepaalt u welke leerlingen behoefte hebben aan verlengde instructie en begeleide verwerking. • Zorg voor voldoende spellingkaarten. Zowel leerlingen die verlengde instructie en begeleide verwerking krijgen als leerlingen die zelfstandig aan de slag gaan, gebruiken deze. • Kopieer voldoende lege klaverbladen (kopieerblad 61) voor de verlengde instructie en begeleide verwerking 2. • Hang de o-, a- en e-poster op. Zorg ervoor dat u ook een uitwisbare stift bij de hand hebt.
• •
Op de rechterpagina staat aangegeven dat het een herhalingsles betreft.
De herhalings lessen zijn genummerd.
Her haling
eenheid 3 | les 6
s p e l l i n g
• • •
Introductie
Dek de Woorden van de Week af of draai het bord om. Dicteer de woorden. De leerlingen schrijven ze in hun schrift. Maak de Woorden van de Week weer zichtbaar en laat de leerlingen hun werk controleren. Veeg de woorden uit die door alle leerlingen juist geschreven zijn. De andere blijven nog een week staan (zie ook: Tips).
•
• •
• • • • • • •
Werkinstructie
Leerlingen die geen of weinig fouten hebben gemaakt in de categorieën die aan de orde zijn, maken nu zelfstandig de opdrachten van pagina 18. Benoem vooraf de plaatjes (zie opdrachten). De overige leerlingen krijgen verlengde instructie en begeleide verwerking.
•
•
•
•
Het doelwoord in de titel van pagina 18 is: schatkaart. Bij opdracht 1 vullen de leerlingen een t of d in. Bij opdracht 2 lossen ze rebussen op met plaatjes van klaverbladwoorden: poten, schapen, messen, bedden, rokken, takken, peren, tenen. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 25. Ze kiezen zelf twee opdrachten, of u geeft aan welke opdrachten ze moeten maken. Ook kunnen ze werken met Zin in spelling cdrom B, eenheid 3.
Verlengde instructie en begeleide verwerking
•
•
1: niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts (5.1) Laat de leerlingen spellingkaart 25 voor zich nemen en de woorden op de kaart lezen. Vraag de leerlingen of ze in de woorden het verschil tussen de ~t en de ~d, de ~ts en de ~ds horen. (Nee, ze klinken hetzelfde.) Vraag daarna hoe de leerlingen deze woorden toch kunnen schrijven: je moet deze woorden onthouden, om dat je niet kunt horen hoe je ze moet schrijven. Vertel de leerlingen dat ze ook alleen de woorden met ~d of ~ds kunnen inprenten. Als ze dan een inprentwoord tegenkomen dat ze niet geleerd hebben, kunnen ze ervan uitgaan dat het met ~t of ~ts wordt geschreven. Laat de leerlingen weer naar de spellingkaart kijken en de woorden met ~d fluisterend lezen. Laat de leerlingen dan de spellingkaart omdraai-
•
• •
•
en en zoveel mogelijk woorden uit het hoofd noemen. Doe hierna hetzelfde met de woorden met ~ds. Ga na of de leerlingen de betekenis van reeds, ginds en sinds kennen. Leg ook kort uit dat ’s avonds en ’s ochtends vroeger twee woorden waren: des avonds en des ochtends, voor de weggelaten letters is een hoge komma (of: apostrof) in de plaats gekomen. Wijs de leerlingen er tot slot nog op dat de Lijsterbij ook altijd kan helpen bij het schrijven van woorden met ~t of ~ts, ~d of ~ds. Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 18 en maak samen opdracht 1. 2: open lettergreep (4.1), gesloten lettergreep (4.2) Laat de leerlingen naar de posters kijken. Bespreek de kenmerken van het o-, a- en e-klaverblad: Linksboven: in ‘bom’, hoor je een korte /o/klank, die schrijf je met een o. Het woord bestaat uit één lettergreep. Herhaal dit ook voor mat en bek. Rechtsboven: in ‘bommen’ hoor je een korte /o/ klank, die schrijf je met een o. Je hoort een /m/, die schrijf je twee keer. Het woord bestaat uit twee lettergrepen. Herhaal dit ook voor matten en bekken. Linksonder: in ‘boom’ hoor je een lange /oo/klank, die schrijf je met oo. Het woord be staat uit één lettergreep. Herhaal dit ook voor maat en beek. Rechtsonder: in ‘bomen’ hoor je een lange /oo/klank, die schrijf je met maar één o. het woord bestaat uit twee lettergrepen. Herhaal dit ook voor maten en beken. Deel de kopieerbladen met het lege klaverblad uit. Laat de leerlingen de volgende woorden in het juiste blaadje schrijven: koppen C, klassen C, kool D, raken E, kom B, lopen E, bessen C, benen E, paal D, tak B, fles B, kreeg D. Maak met de leerlingen nu opdracht 2 van pagina 18. Als de leerlingen klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 25. Ze kiezen zelf een of twee opdrachten en oefenen de rijtjes verder zelfstandig. U kunt de opdrachten ook laten maken tijdens een les zelfstandig werken, of op een ander moment. De leerlingen kunnen ook werken met Zin in spelling cdrom B, eenheid 3.
Wat staat er op de schatkaart? z i n
1
2
i n
eenheid 3 | les 6
s p e l l i n g
kijk de Lijstein als je twijfrbij elt
Vul t of d in. Doe wat de gi d s zegt.
Ben je weer fi t , klim dan over de ro t s.
Trek het wou d in.
Let altijd op de losse blokken.
Blijf stee d s op het bospa d .
Gin d s in de verte zie je een burcht .
Gooi nie t s op de grond .
Die staat daar sin d s eeuwen.
Niemand mag bloemen plukken.
Je hebt alle tijd om er te komen.
Bij de hu t loop je naar rech t s.
Iemand heeft al pijlen gezet.
Ga nooi t het struikgewas in.
Je bent bijna aan het eind van de tocht .
Gebruik je verstan d bij het afdalen.
De scha t kist staat in de kelder.
Halt ! Bij de grot mag je niet verder.
Er zit roest op het slot .
Eet nu eerst een stukje fruit .
Je mag de buit verdelen!
Los de rebussen op. p = n
noten
r = bl
blokken
p = b
boten
r = vl
vlokken
sch = r
rapen
t = pl
plakken
sch = sl
slapen
t = sl
slakken
m = l
lessen
p = sm
smeren
m = fl
flessen
p = kl
kleren
b = r
redden
t = b
benen
b = w
wedden
t = l
lenen
Materialen _____________________ Werkboek B, pagina 18 Antwoordenboek B, pagina 18 Spellingkaart 25 Lijsterbij 2 Schrift Lege klaverbladen, kopieerblad 61 o-poster, a-poster, e-poster Zin in spelling cd-rom B, eenheid 3
• • • • • • • •
Differentiatie / extra stof _________ Spellingkaart 25, keuzeopdrachten Werkboekje bij de Lijsterbij 2 Slagwerk spelling C1
• • •
Tips ___________________________ Deze les kan afgestemd worden op de instructie- en oefenbehoeften van uw leerlingen. Als veel herhaling noodzakelijk is, dan kunt u de lesstof spreiden over twee lessen. Bedenk dat juist zwakkere leerlingen niet te lang aaneen de aandacht op een onderwerp kunnen richten. • Probeer de komende tijd om een aantal malen de resterende Woorden van de Week tussendoor kort te oefenen. Laat de leerlingen bijvoorbeeld rijmwoorden bij de klaverbladwoorden bedenken. • Toon belangstelling voor de resultaten van leerlingen die gedurende deze eenheid met de computer gewerkt hebben. • Informeer naar de zelfstandig gemaakte opdrachten bij de spellingkaarten.
•
18
Na les 6 kunt u eventueel controledictee 3b afnemen.
83
82
De concrete lesbeschrijvingen van de lessen 5 en 6 bestaan uit telkens vier lesfasen: ‘Introductie’, ‘Werkinstructie’, ‘Verlengde instructie en Begeleide verwerking 1’ en ‘2’.
Hier vindt u informatie over welke materialen bij deze les worden gebruikt. Ook vindt u er suggesties die te maken hebben met tempodifferentiatie. De leerlingen die klaar zijn met de extra onderdelen die zijn genoemd onder ‘Werkinstructie’ kunnen verder gaan met de hier genoemde activiteiten.
Op de rechterpagina vindt u een afbeelding van het werkblad in het antwoordenboek. Hierdoor heeft u altijd de werkboekpagina en de antwoorden op de opdrachten bij de hand.
Onder ‘Tips’ staan sug gesties van uiteenlopende aard die u helpen om de les op een prettige en effectieve wijze te geven. Er staat bijvoorbeeld hoe u de ‘Woorden van de Week’ nog eens extra kunt oefenen.
17
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
Kopieerbladen Achter in de handleiding (na de laatste tab) is bij jaargroep 5 een set kopieerbladen te vinden. Het gaat hierbij om de registratieformulieren bij de controledictees en een aantal kopieerbladen met klaverbladen die u kunt gebruiken tijdens de lessen. Hieronder vindt u voorbeelden van de registratieformulieren en een voorbeeld van een kopieerblad.
groep: ____________________
Groepsoverzicht 6a
z i n
categorievolgorde
i n
s p e l l i n g
B
< 2 fouten goed
2-4 fouten voldoende *
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
5-6 fouten twijfelachtig
> 6 fouten onvoldoende
totaal aantal fouten
beestje
leeuwtje
boompje
kunstjes
riempje
broertjes
9.2 verkleinwoord ~je, ~tje, ~pje
wakker
tussen
alles
4.2 gesloten lettergreep
lekker
kever
4.1 open lettergreep
water
richting
2.9 /ng/ = ng
leerling
schaduw
2.7 uw
schuw
naam
2.4 ~lijk
rustig
verdrietig
2.3 ~ig
oaeu-klaverblad
datum: ____________________
s p e l l i n g
duidelijk
i n
moeilijk
z i n
mus
mussen
bek
bekken
mat
matten
bom
bommen
boom
bomen
maat
maten
beek
beken
muur
muren
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
kopieerblad 32
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
naam: ____________________
Signaleringsformulier 6a z i n
i n
s p e l l i n g
doelwoorden
groep: ____________________ datum: ____________________
gemaakte fout(en)
aantal fouten
2.3 ~ig verdrietig rustig 2.4 ~lijk moeilijk duidelijk 2.7 uw schuw schaduw 2.9 /ng/ = ng leerling richting 4.1 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e water kever 4.2 gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e lekker alles tussen wakker 9.2 verkleinwoord ~je, ~tje, ~pje broertjes riempje kunstjes boompje leeuwtje beestje
totaal aantal fouten
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
18
kopieerblad 35
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
kopieerblad 67
4 Leerdoelen en leerlijnen
Zin in spelling is een strategische spellingmethode. Dat wil zeggen dat de methode er niet alleen op gericht is om leerlingen de juiste spellingwijze van woorden aan te leren, maar zich nog een niveau dieper richt op het inzicht in het Nederlandse spellingsysteem. Door spellingcategorieën te analyseren, krijgen leerlingen inzicht in de manier waarop het woord geschreven wordt. Maar tevens krijgen ze inzicht in de strategie die ze moeten hanteren bij dit type woorden. De methode Zin in spelling is ontwikkeld om duidelijk omschreven leerdoelen te bereiken. Bij elke lesbeschrijving treft u daarom ook een heldere beschrijving aan van de leerdoelen die in de les worden nagestreefd. Dit hoofdstuk maakt duidelijk hoe deze doelen beschreven zijn en langs welke weg de leerlingen die doelen realiseren. Ook wordt ingegaan op de leerstofopbouw over de jaargroepen heen. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de behandeling van de open en gesloten lettergreep in jaargroep B.
4.1 Spellingcategorieën Zin in spelling richt zich op de juiste spellingwijze van woorden, maar ook op het inzicht in het Nederlandse spellingsysteem. Om dit op een gestruc tureerde wijze te doen, is de leerstof ingedeeld in spellingcategorieën (typen spellingproblemen). Deze problemen komen als verschijnsel aan de orde in de lessen. De woorden die hierbij besproken en geoefend worden, staan niet op zich, maar zijn exemplarisch voor alle woorden die hetzelfde spellingprobleem in zich hebben. Bij de methode Zin in spelling wordt de Nederlandse spelling ingedeeld in 14 hoofdcategorieën, die vervolgens weer worden onderverdeeld in 75 spellingcategorieën. Deze spellingcategorieën maken de indeling van de leerstof tot een zinvol en logisch geheel en stelt leerlingen en leerkrachten in staat om de spellingregels die eraan gerelateerd zijn te vinden en het verband te zien met andere, verwante spellingregels. Als aan deze 75 spel lingcategorieën aandacht besteed is, wordt daarmee de hele Nederlandse spelling gedekt. En als er nog fouten gemaakt worden, of leerlingen weten bij een bepaald onderdeel niet precies hoe dat in elkaar steekt, kan met de spellingcategorieën eenvoudig getraceerd worden welke regel nog niet begrepen wordt, welke uitleg daarbij hoort en welke problemen eraan verwant zijn. Binnen Zin in spelling zijn de spellingcategorieën gesystematiseerd aan de hand van bestaande leerplannen en leerlingvolgsystemen. Hierna volgen de 14 hoofdcategorieën. Voor een inhoudelijke toelichting verwijzen we naar de uitgebreide bespreking van de Nederlandse spellingregels in de Basisspellinggids.
1. Klank-letterkoppeling 2. Klinkers en medeklinkers 3. Klinkers en medeklinkers (uitgebreid met leenwoorden) 4. Open en gesloten lettergreep 5. Herkomst 6. Constante woorddelen 7. Samenstellingen 8. Werkwoorden 9. Meervoud, verkleinwoord, bezitsvorm 10. Botsende klinkers 11. Bijzondere samenstellingen 12. Afkortingen, letterwoorden, cijfers, symbolen en weglatingen 13. Hoofdletters 14. Afbreking Hierna volgt een globaal overzicht van de verdeling van de spellingleerstof over de jaargroepen. Voor een meer gedetailleerde leerstofverdeling van de hoofdcategorieën en de 75 subcategorieën over de jaargroepen verwijzen we u naar het schema in bijlage 1. Hierin zijn de 14 hoofdcategorieën en de 75 subcategorieën overzichtelijk met voorbeel den uitgewerkt. Groep 4 • In dit leerjaar wordt de verbinding van klanken en letters behandeld. Het gaat niet alleen om de eenvoudige klank-letteromzet tingen; álle gangbare clusters van medeklinkers, zowel aan het begin als aan het einde van een lettergreep, komen systematisch aan bod. Bijvoorbeeld: slak, spin, staan, traag, schaap; poort, bord, gang, plank. Bij de klinkers worden lange clusters behan deld, zoals haai, mooi, bloei, meeuw, nieuw. • Er wordt een begin gemaakt met de regel van gelijkvormigheid (zonder deze regel te noemen): hond vanwege honden, krab van wege krabben, ook al hoor je een /t/-klank, respectievelijk een /p/-klank in hond en krab. • De etymologisch (op basis van afkomst) bepaalde schrijfwijze van de /ei/-klank en de /au/-klank wordt behandeld: trein - fijn; nauw - mouw. • Het verschil in schrijfwijze van de ch en g, horend bij (bijna) de zelfde klank, komt aan de orde. • De niet-geschreven stomme e, in woorden als help, half, scherm, werk, komt uitgebreid aan de orde. • Bij het schrijven van samenstellingen leren de leerlingen rekening te houden met de structuur van het woord. Muisstil wordt ge schreven met twee s’en ook al hoor je er maar één, want het is muis en stil. • Dezelfde structuuranalyse maken de leerlingen bij verkleinwoor den: feestje, met een t voor het achtervoegsel ~je, want het is feest. • De leerlingen leren woorden waarbij ze twijfelen over de spelling, op te zoeken in Lijsterbij 1.
19
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
Groep 5 • Het belangrijkste thema van dit leerjaar is de kwestie van de open en gesloten lettergrepen: boom - bomen; bom - bommen. Het principe van enkele of dubbele klinkers, gevolgd door enkele of dubbele medeklinkers, wordt gevisualiseerd met een schema: het klaverblad. De leerlingen leren woorden juist te plaatsen in het klaverblad, hetgeen door het nemen van de aangegeven stappen eenduidig leidt tot de juiste spelling. • De stomme e komt terug, in woorden als regenen, jarig, vrolijk. • De etymologisch bepaalde schrijfwijze van de /ei/- en de /au/klank wordt uitgebreid, ook met homoniemen: kauw - kou; wei - wij. • Andere moeilijkheden van de vorige jaargroep worden herhaald, zoals de kwestie ch - g, de t in feestje en samenstellingen waarbij de leerlingen letten op de structuur. • De leerlingen leren woorden waarbij ze twijfelen over de spelling, op te zoeken in Lijsterbij 2.
Groep 6 • Alle basisprincipes van de spelling worden herhaald en uitge breider geoefend. • De schrijfwijze van de tussen-e(n) in samenstellingen als blokken doos, kippenhok, ziekenhuis, lenteweer wordt geleerd met behulp van een algoritme (stappenschema). • De eind-n in bijzondere situaties wordt behandeld: houten (lepel), leefde - leefden, werkte - werkten. • Er wordt ingegaan op de afwijkende spelling van (frequente) bastaardwoorden en vreemde woorden: insect, computer, circus, taxi, baby. • De leerlingen zoeken woorden waarbij ze twijfelen over de spel ling op in Lijsterbij 2. Ze kunnen hierbij gebruik maken van het zoeken-op-klank. • Er worden in deze jaargroep ook begrippen opgebouwd die de basis vormen voor de werkwoordspelling. In Lijsterbij 2 worden gangbare werkwoordsvormen vervoegd, opdat de leerlingen bij twijfel ook vormen kunnen opzoeken. Het systeem achter de werk woordspelling komt echter pas in het volgende jaar aan de orde.
20
Groep 7 • Hoofdonderwerp van dit leerjaar is de werkwoordspelling. Deze wordt aangeleerd aan de hand van een algoritme (stappen schema), waarin de grammaticaal bepaalde beslissingsstappen systematisch worden doorlopen. • Een serie achtervoegsels wordt behandeld: woorden op ~heid, ~isch, ~teit en andere. • Er wordt geoefend met een eenvoudig algoritme (stappenschema) voor het schrijven van het deelteken (trema) en het koppelteken bij klinkerbotsingen. Bijvoorbeeld bij: ruïne, geërfd, zeeën; zee-eend, na-apen. • Het spellingverschijnsel van het meervoud versus de verklein vorm bij woorden die eindigen op een open lettergreep komt aan de orde: opa’s - opaatje; piano’s - pianootje. • Er wordt verdergegaan met de onregelmatige spelling van bastaardwoorden en vreemde woorden. Daarbij gebruiken de leer lingen de Basisspellinggids, waarbij ze woorden ook op klank kunnen opzoeken.
Groep 8 • Het algoritme van de werkwoordspelling wordt ‘ingekort’ tot een checklist voor het snel opsporen van moeilijke gevallen. • De analogieregel die geldt voor het schrijven van de tussen-s, stationschef, kapperszaak, wordt geleerd. • Alle onderwerpen komen nog eenmaal aan bod, waarbij hier en daar een nieuw detail wordt behandeld. • De leerlingen raken ervan doordrongen dat spelling in principe een eindig, leerbaar systeem is, met als beperking dat je sommige woorden gewoon moet opzoeken in een spellinggids.
4.2 Spellingstrategieën Bij de analyse van genoemde spellingproblemen krijgen leerlingen in zicht in de manier waarop een woord geschreven wordt én in de strategie die ze moeten hanteren bij dit type woord. Aan elke spellingcategorie kan immers een strategie worden gekoppeld. Een voorbeeld: de d aan het einde van het woord hond schrijf je op de juiste manier als je een regel toepast, namelijk de verlengingsregel. Deze geeft aan dat je het woord langer moet maken om te kunnen horen of het woord eindigt op de letter d of t. Het woord hond schrijf je dus goed als je een regelstrategie hanteert. Leerlingen leren in de methode verschillende strategieën te gebruiken. Elke spellingcategorie vraagt immers om een eigen aanpak en strategie. De hoorstrategie, bijvoorbeeld, is een belangrijke strategie, maar vaak niet van toepassing bij leenwoorden (circus, aquarium, show). In Zin in spelling komen een beperkt aantal strategieën aan de orde: een hoorstrategie, een regelstrategie, een inprentstrategie, een analogiestrate gie, een oppositiestrategie, een opzoekstrategie en een meervoudige strategie. Hoorstrategie De hoorstrategie leren de leerlingen toepassen bij woorden die juist geschreven kunnen worden op basis van de uitspraak (bos, kin). De leer lingen schrijven het woord zoals het wordt uitgesproken. Ze luisteren goed naar de uitspraak. Ze analyseren de woorden en koppelen de juiste letters aan de juiste klanken. Regelstrategie De regelstrategie wordt toegepast bij woorden die je niet kunt schrijven zoals je ze hoort, maar waarbij je een regel moet toepassen (hond, web). De belangrijkste regels zijn: de regels voor open en gesloten lettergrepen (boom - bomen, bom - bommen) en het principe van de constante spelling van woorddelen: paard met een d, vanwege paarden, fietsstuur vanwege fiets en stuur, ook al hoor je maar één s. Inprenten De leerlingen prenten het woordbeeld in van woorden die je niet kunt schrijven zoals je ze hoort en ook niet kunt schrijven op basis van een spellingregel. Al in Zin in spelling A worden woorden geleerd die je niet op de klank alleen afgaande goed kunt schrijven, bijvoorbeeld geit en lijm, pauw en zout. Een hulpmiddel bij het inprenten van woorden is het gebruik van een verhaaltje of zin, waarin de woorden voorkomen. Tot de inprentwoorden behoren vele leenwoorden en woorden waarvan de spellingbijzonderheid alleen te verklaren is door naar de geschiedenis (etymologie) van de woorden te kijken: circus, cent, kilo, pyjama, erwt, thuis, noch - nog, steeds. Rubriceren naar analogie Bij een aantal andere spellingproblemen is het makkelijk om het woord te vergelijken met een ander woord en het op basis van analogie te schrijven. De leerlingen brengen hierbij woorden onder in rubrieken naar analogie van eenzelfde spellingverschijnsel of schrijven woorden met een
analoge bouw. Vaak wordt gekozen voor een vast ‘kapstokwoord’. Een kapstokwoord is een woord dat model staat voor andere woorden met hetzelfde spellingverschijnsel. Door het rubriceren van woorden onder kapstokwoorden onthouden de leerlingen deze woorden naar analogie of komen ze tot de regel. Oppositie (contrast) Naast de genoemde vier strategieën maken de leerlingen ook kennis met het ‘in oppositie’ benaderen van woorden. Deze bijzondere strategie gebruiken leerlingen bij woorden met kleine verschillen. Ze onthouden twee contrasterende woorden of worden er opzettelijk mee geconfron teerd, bijvoorbeeld; leiden - lijden, moet - moed, rauw - rouw. Opzoekstrategie Als leerlingen twijfelen over de schrijfwijze van een woord, bijvoorbeeld bij woorden waarbij je niet kunt horen hoe je ze moet schrijven, of waar voor geen regel bestaat, leren ze dat ze de woorden ook altijd op kunnen zoeken. Binnen de methode Zin in spelling ontwikkelen de leerlingen een houding om hun werk te controleren. Daarin past dat in twijfelgevallen leerlingen zelf actief op zoek gaan naar de juiste schrijfwijze, in de Lijsterbij of de Basisspellinggids. De leerlingen bezinnen zich zo op hun kennen en kunnen. Meervoudige strategie Woorden hebben vaak meerdere spellingmoeilijkheden in zich (bijvoor beeld goud schrijf je met ou en een d). Zeker bij samenstellingen en aflei dingen komen verschillende spellingmoeilijkheden in één woord voor. Leerlingen moeten het woord dan uiteenrafelen in kleine onderdelen en voor elk onderdeel een strategie kiezen. In Zin in spelling wordt veel aandacht besteed aan deze meervoudige strategie en leren de leerlingen op een natuurlijke manier meervoudige strategieën hanteren. Iedere les in de methode richt zich op een spellingcategorie die wordt verbonden met de spellingstrategie die op dat moment de voorkeur heeft. In het schema met de spellingcategorieën in bijlage 1 wordt bij iedere categorie per jaargroep waarin dit onderwerp aan de orde is, daarom ook de strategie genoemd die u de leerlingen aanraadt om te gebruiken. Uit het schema wordt niet alleen duidelijk dat er bij ieder spellingpro bleem andere strategieën dienen te worden gehanteerd, maar ook dat een succesvolle speller door de jaargroepen heen mogelijk verandert van strategie, naarmate hij meer weet van het spellingsysteem. Zo worden de open en gesloten lettergreep aanvankelijk benaderd met de strategie rubriceren naar analogie, maar een jaar later met de uiteindelijke regel strategie. Dit voorbeeld geeft meteen een grens aan van het koppelen van strate gieën aan spellingcategorieën: leerlingen die goed spellen, en toch niet de voorkeurstrategie gebruiken om tot het correcte resultaat te komen, hoeven niet te veranderen. U kunt ze wijzen op de mogelijkheid om het
21
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
op een andere manier te doen, maar forceer dit niet. Anders is het wanneer de strategie op een zeer inefficiënte wijze leidt tot het juiste resul taat. Als een leerling bijvoorbeeld nooit fouten maakt door álle woorden op te zoeken in de Lijsterbij of de Basisspellinggids, dient u zeker bij te sturen. Een leerling moet namelijk op den duur ook woorden uit het hoofd kunnen leren, of in staat zijn woorden op basis van regels correct te spellen. De boodschap is tweeledig: het heeft zin om, rekening houdend met het niveau (de jaargroep), aan de strategie uit de les de voorkeur te geven en dit ook uit te dragen, maar maak leerlingen er steeds van bewust dat er verschillende manieren zijn om een woord correct te spellen. Leerlingen die met succes, en binnen een redelijke tijd spellen, moeten niet gedwongen worden hun aanpak te veranderen. Leerlingen die bijvoorbeeld moeite hebben met de hoorstrategie bij de klank-letterkoppeling ui of eu, gebruiken misschien uit zichzelf een inprentstrategie en onthouden deze woorden. Probeer bij deze leerlingen de eigen strategie niet om te buigen.
4.3 Het klaverblad In jaargroep 5 is het schrijven van open en gesloten lettergrepen het belangrijkste thema binnen het spellingonderwijs. We doelen bij het schrijven van open en gesloten lettergrepen aanvankelijk op het enkel schrijven van lange klinkers in woorden als: dromen, graven, nemen, gluren en in woorden die geen kortere vorm hebben, zoals: boter, water, lepel, super, én het schrijven van dubbele medeklinkers in woorden als: tonnen, pakken, lessen, putten, lippen en in woorden die geen kortere vorm hebben, zoals: rommel, stakker, lekker, tussen en spikkel. Later wordt dit uitgebreid met woorden als zonnig, jarig, stevig, nuttig en grappig, waarbij de stomme e in de tweede lettergreep niet met een e wordt geschreven. Bij het schrijven van open en gesloten lettergrepen geldt een tamelijk ingewikkeld systeem van schrijfvoorschriften. Toch dient het onderwerp nu al behandeld te worden, want open en gesloten lettergrepen komen in heel veel heel gewone woorden voor, woorden die tot de vroegste woor denschat horen. Als dit onderwerp later aan bod komt, zal er bij het lezen en vooral bij het schrijven van deze woorden al snel veel fout gaan. Gelukkig hoeven de leerlingen op zo’n jonge leeftijd nog niet alle bijzonderheden van het systeem te weten. Bij Zin in spelling is een didactisch hulpmiddel ontwikkeld voor het schrijven van open en gesloten letter grepen op het niveau van deze jonge leerlingen: het klaverblad. Met het klaverblad kunnen ze precies bepalen wanneer ze klinkers met één of twee letters schrijven en wanneer medeklinkers eventueel verdubbeld moeten worden, zonder dat het te ingewikkeld wordt. In de volgende paragrafen leest u meer over dit klaverblad. Hoe werkt het klaverblad? Het klaverblad lijkt op een klavertjevier. Het is opgebouwd uit vier blaadjes, waarin woorden met open of gesloten lettergrepen een vaste plaats hebben. In ieder blaadje staat een kapstokwoord, waarmee het schrijf voorschrift van dat blaadje wordt vastgesteld. Voor woorden met /o/ of
22
/oo/ zijn de kapstokwoorden: bom, bommen, boom en bomen. In het volgende klaverblad is te zien in welk blaadje woorden met een open of gesloten lettergreep precies horen en wat het onderliggend schrijfvoorschrift is. enkele klinker, enkele medeklinker
korte klinker één lettergreep eindigt op één medeklinker
bom boom
lange klinker één lettergreep eindigt op één medeklinker dubbele klinker, enkele medeklinker
enkele klinker, dubbele medeklinker
korte klinker twee lettergrepen tweede lettergreep met stomme e bommen bomen
lange klinker twee lettergrepen tweede lettergreep met stomme e enkele klinker, enkele medeklinker
In het klaverblad hierna staan alle kapstokwoorden. Alle klinkers die te maken hebben met de regels van de open en de gesloten lettergreep: o - oo, a - aa, e - ee, u - uu, i - ie komen voor. De i - ie wijkt af, want de /ie/-klank wordt niet als enkele klinker geschreven in open lettergrepen, zoals de /oo/ in bo-men. De ie verandert niet als het woord langer wordt gemaakt, dus is het logischer om liegen in het vakje linksonder bij lieg te plaatsen. Het blaadje rechtsonder blijft daardoor leeg bij het i-klaverblad. lig mus bek mat bom boom maat beek muur lieg • liegen
liggen mussen bekken matten bommen bomen maten beken muren
De verschillende klaverbladen De kapstokwoorden uit het klaverblad worden niet allemaal tegelijk behandeld. In de eenheden 1 tot en met 5 van jaargroep B worden achtereen volgens het o-, a-, e-, u- en i-klaverblad geïntroduceerd.
bom boom
bek beek
bommen bomen
mat maat
matten maten
bekken beken
mus muur
mussen muren
lig lieg • liegen
liggen
Van analogie naar regel In jaargroep 5 beginnen leerlingen met het schrijven van woorden met een open of gesloten lettergreep door ze te rubriceren naar analogie bij de kapstokwoorden van respectievelijk het o-, a-, e-, u- en i-klaverblad. Hierbij leren ze het verschil tussen korte en lange klinkers herkennen. Woorden met een korte klinker worden altijd in de bovenste blaadjes van het klaverblad geschreven, woorden met een lange klinker komen in de onderste blaadjes. De leerlingen leren ook eenlettergrepige woorden van tweelettergrepige woorden onderscheiden. In de linkerblaadjes komen altijd de eenlettergrepige woorden te staan, in de rechterblaadjes de tweelettergrepige. Ze schrijven de woorden net zo als het kapstokwoord in het desbetreffende blaadje: ‘koppen schrijf je zoals bommen’, ‘lopen schrijf je zoals bomen’. Ze kunnen de woorden schrijven zonder de for mele regels en begrippen te kennen; ze herkennen het patroon. Met het oog op de latere uitbreiding tot woorden waarbij de analogie met de kapstokwoorden niet meer zo evident is (vlaggetje, vermomming, tegenstribbelen, …), wordt het rubriceren na verloop van tijd aangevuld met het verwoorden van schrijfvoorschriften. Linksboven: in ‘bom’ hoor je een korte /o/-klank, die schrijf je met een o. Het woord bestaat uit één lettergreep. Rechtsboven: in ‘bommen’ hoor je een korte /o/-klank, die schrijf je met een o. Je hoort een /m/, die schrijf je twee keer. Het woord bestaat uit twee lettergrepen. Linksonder: in ‘boom’ hoor je een lange /oo/-klank, die schrijf je met oo. Het woord bestaat uit één lettergreep. Rechtsonder: in ‘bomen’ hoor je een lange /oo/-klank, die schrijf je met maar één o. Het woord bestaat uit twee lettergrepen. Op het ogenblik dat er geen grote moeilijkheden meer ondervonden wor den met het schrijven van woorden die in het klaverblad passen, worden ook de begrippen open lettergreep en gesloten lettergreep geïntroduceerd (vanaf eenheid 6 in jaargroep 5). Open lettergreep: een lettergreep die eindigt op een klinker noem je een ‘open lettergreep’. De eerste lettergreep in ‘bomen’, ‘maten’, ‘beken’ en ‘muren’, is een open lettergreep: /boo/, /maa/, /bee/, /muu/. Je schrijft de lange klinker met één letter. Gesloten lettergreep: een lettergreep die eindigt op een medeklinker noem je een gesloten lettergreep. ‘Bom’, ‘mat’, ‘bek’, ‘mus’; ‘boom’, ‘maat’, ‘beek’ en ‘muur’ zijn gesloten lettergrepen. In het klaverblad rechtsboven staan woorden met een korte klinker: ‘bommen’, ‘matten’, ‘bekken’, ‘mussen’. Om die klinker kort te houden moeten we twee medeklinkers schrijven, anders
zou er ‘bomen’ of ‘maten’ staan. De stukjes ‘bom’ en ‘mat’ zijn telkens een gesloten lettergreep. In de laatste eenheden volgt nog een uitbreiding van de toepassing van het klaverblad. Leerlingen leren dan ook woorden schrijven met in de tweede lettergreep een stomme e + een andere letter dan de n (vogel), een stomme e die niet met e wordt geschreven (sap - sappig, vrolijk) of een klank die zich hetzelfde gedraagt als de stomme e (honing). Ook wordt stilgestaan bij andere woorden die geschreven kunnen worden met het klaverblad, zoals: raaf - raven, doos - dozen (met f-v- of s-z-wisseling) en bij afleidingen en samenstellingen met een klaverbladdeel (jammer in jammeren, tover in toveren, pakken in oppakken, sturen in toesturen). Tot het einde van jaargroep B wordt het klaverblad gebruikt om woorden met een open of gesloten lettergreep te schrijven. Een leerling kan de zuivere analogie blijven hanteren: ‘tover’ schrijf je zoals het kapstokwoord ‘bomen’. Of, meer naar de ‘regel’ toe: ‘tover’ is een klaverbladwoord, dat past in het blaadje rechtsonder: lange klinker, twee lettergrepen, tweede lettergreep met stomme e, je schrijft maar één o. Of: ‘tover’ /too/ is een open lettergreep; je moet de klinker nu maar één keer schrijven. Op het einde van jaargroep B zijn alle elementen van de regel aan de orde geweest. In eenheid 10 wordt de regel geïntroduceerd bij het schrijven van verkleinwoorden als belletje en tonnetje, die niet in het klaverblad passen (drielettergrepige woorden en het stukje belle of tonne bestaat niet los), maar die wel met behulp van de regels bij het klaverblad, ge schreven kunnen worden. Belangrijk hierbij is te vermelden dat de regel wordt geïntroduceerd met een blik op de toekomst, de regel vormt in eenheid 10 een toelichting en niet het leidend principe. Eerder met regels werken zou de leerlingen boven het hoofd groeien. Open lettergreep: als je een lettergreep met een lange klinker die je met twee dezelfde klinkertekens schrijft en die eindigt op één medeklinker, langer maakt, wordt het een open lettergreep; je moet de klinker nu maar één keer schrijven. Gesloten lettergreep: als je een lettergreep met een korte klinker die eindigt op één medeklinker, langer maakt, blijft het een gesloten lettergreep; je moet de medeklinker nu twee keer schrijven. In jaargroep C van Zin in spelling herhalen de leerlingen het geleerde en wordt de open en gesloten lettergreep uitgebreid naar meerlettergrepige woorden: gezellig, gemakkelijk, vreselijk, brutale) en (leen)woorden waar bij bijvoorbeeld ook de klemtoon een rol speelt: banaan, lokaal. De meeste basisschoolleerlingen zullen nooit de volle complexiteit van het regelsysteem doorzien - maar grappig genoeg wel degelijk volledig toepassen. Het klaverblad is daarbij een uitstekend didactisch hulpmid del: het laat impliciet alle regels zien en kan naar analogie worden toe gepast. Dit alles zonder dat er een dosis formele taalkundige regels aan te pas hoeft te komen.
23
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
Wat kan er niet verklaard worden met het klaverblad? Bij een aantal woorden is het klaverblad ook niet van toepassing, dan moet het natuurlijk niet gebruikt worden. Lang niet alles van wat hier onder staat opgesomd, wordt behandeld in jaargroep 5, maar het geeft aan dat er bij het schrijven van open en gesloten lettergrepen meer komt kijken dan alleen het klaverblad. Als deze onderwerpen aan de beurt ko men, wordt niet verwezen naar het klaverblad, of naar het probleem van open of gesloten lettergrepen. Deze onderwerpen worden helemaal apart behandeld, met een wisselende didactische aanpak (vaak: analogie, bij leenwoorden: inprenten). poes - poezen De lange klinker oe wordt al met twee letters ge schreven, dan kan er niet verenkeld of verdubbeld worden (het is nooit poeoes - poezen), zo gaan ook deur, deuren, ijzer, nauw, koude, teil. monster Na een korte klinker wordt geen medeklinker verdubbeld als na de korte klinker verschillende mede klinkers volgen. zaagsel, oosten Een lange klinker wordt niet enkel geschreven als na de lange klinker verschillende medeklinkers volgen. lachen, zingen De /ch/-klank is één medeklinker, die met twee let ters geschreven wordt, hetzelfde geldt voor de /ng/klank; deze worden daarom niet verdubbeld (niet lach - lachchen of zing - zingngen). maaien, gooien Als er een /j/-klank volgt na een lange klinker, dan schrijf je de klinker met twee letters, gevolgd door een i, zelfs in open lettergrepen (niet maai - maien, gooi - goien). schreeuwen, nieuw Als er een /w/-klank volgt na een lange /ee/- of /ie/-klank, dan schrijf je de klinker met twee letters, gevolgd door uw, in open én in gesloten lettergre pen. duwen, schuw Als er een /w/-klank volgt na een lange /uu/-klank, dan schrijf je alleen maar uw (naar analogie van schreeuwen en nieuw zou men wellicht duuuwen en schuuuw verwachten). nu, zo, ga Aan het einde van een woord schrijf je een lange klinker enkel. drie, knie, ruzie Aan het einde van een woord schrijf je een lange /ie/-klank als ie. mee, vee, zee Aan het einde van een woord schrijf je een lange /ee/-klank als ee. praktisch, logisch De lange /ie/-klank in het achtervoegsel /iese/ schrijf je als ~isch(e). Hè? Goh! Bah! Alleen in uitroepen komen korte klinkers aan het einde van woorden voor; er is eigenlijk niet een een duidig schrijfvoorschrift voor.
24
macaroni, villa Er zijn bij de leenwoorden veel uitzonderingen, op grond van de uitspraak zou de c in macaroni dubbel moeten, en de l uit villa enkel. agressie, agrarisch Er is bij de leenwoorden veel onzekerheid over het schrijven van enkele of dubbele medeklinkers, om dat de uitspraak te weinig houvast biedt: ap(p)laus, ban(n)aan, rap(p)ort, ak(k)oord, ap(p)araat? Het bijzondere van het klaverblad als handig hulpmiddel is dat het direct duidelijk maakt over welk type open of gesloten lettergreep het gaat, dat zie je naar analogie van de kapstokwoorden. Je herkent dus gemakkelijk de categorie. Door de verdeling van de kapstokwoorden over de vier blaadjes van het klaverblad heb je ook meteen een voorbeeld van hoe je het woord moet schrijven. Door een woord dat geschreven moet worden eerst op de juiste plaats in het klaverblad te zetten, kun je dus snel zien welk schrijfvoorschrift eraan gekoppeld is. Dat kan helemaal zonder de for mele regels en begrippen te hoeven leren. Juist ook vanwege de jonge leeftijd waarop de leerstof van open en gesloten lettergrepen moet wor den behandeld, is dit een groot voordeel. Het klaverblad is in het kort: vind het juiste blaadje, kijk wat het voorbeeld is en schrijf het woord dat je moet schrijven net zo. Uit het voorgaande blijkt dat ook bij het klaverblad een leerling binnen een jaargroep en door de jaargroepen heen mogelijk verandert van stra tegie, naarmate hij meer weet van het spellingsysteem. Leerlingen die woorden met open of gesloten lettergrepen goed spellen maar toch niet de voorkeurstrategie gebruiken om tot het correcte resultaat te komen, hoeven niet te veranderen. Ook leerlingen die eerder toe zijn aan een volgende stap kunt u die stap laten nemen. In de handleiding worden regelmatig meer strategieën uitgewerkt. In eenheid 9, bijvoorbeeld, wor den aanwijzigingen gegeven voor de behandeling van de regel als blijkt dat veel leerlingen in uw groep daar al aan toe zijn. Ook het klaverblad biedt dus voldoende mogelijkheden om op een flexibele wijze met de strategieën om te gaan zodat u het onderwijs geheel kunt afstemmen op de leerbehoeftes van uw leerlingen.
5 Uitgangspunten van de methode
Bij de ontwikkeling van de methode Zin in spelling heeft een aantal uitgangspunten een belangrijke rol gespeeld. Ze komen in dit hoofdstuk achtereenvolgens aan de orde: interactie, strategisch spellingonderwijs, reflectie, evaluatie, differentiatie, zelfstandig werken, combinatiegroepen en de aansluiting bij andere methodes.
5.1 Interactie Een belangrijk uitgangspunt van Zin in spelling is interactie. Het spelling onderwijs met Zin in spelling is interactief van aard. Dat betekent dat er veel interactie is tussen leerkracht en leerlingen, maar ook tussen leer lingen onderling. Goed spellingonderwijs vraagt om de uitwisseling van gedachten en gerichte instructie. Uiteraard in combinatie met ruime mo gelijkheden om de leerstof te verwerken in de vorm van het maken van oefeningen of het uitvoeren van passende opdrachten.
5.2 Strategisch spellingonderwijs Zin in spelling is een strategische spellingmethode die leerlingen niet alleen richt op de juiste spellingwijze van woorden, maar een niveau dieper ook op inzicht in het gehele Nederlandse spellingsysteem. De leerstof is opgebouwd rond een aantal spellingcategorieën (typen spellingproblemen) die aan de orde komen in de lessen. Door het probleem te analyseren en te bespreken, krijgen leerlingen inzicht in de manier waarop het woord geschreven wordt. Maar ook leren ze over de strategie die ze moeten hanteren. Bijvoorbeeld: een woord als maan schrijf je op een juiste manier als je het in klanken hakt, vervolgens de klanken omzet in de bijbehorende lettertekens en deze daarna opschrijft. Het woord maan schrijf je goed als je een luisterstrategie hanteert. In Zin in spelling komt een beperkt aantal strategieën aan de orde: een hoorstrategie, een regelstrategie, een inprentstrategie, een analogiestrategie, een oppositiestrategie (waarbij op elkaar lijkende spelling in contrast wordt gezet, bijvoorbeeld bang tegenover bank), een opzoekstrategie en een meervoudige strategie (bijvoor beeld goud: ou is inprentstrategie en d is regelstrategie). In Zin in spelling richt iedere les zich op één of een beperkt aantal spelling categorieën. In de lessen wordt de categorie altijd verbonden met de spellingstrategie die op dat moment de voorkeur heeft. Dit is één van de belangrijkste elementen tijdens de instructie-, verwerkings- en reflectie fase. Meer informatie over dit onderwerp kunt u lezen in hoofdstuk 4: ‘Leerdoelen en leerlijnen’.
5.3 Reflectie In Zin in spelling wordt veel belang toegekend aan reflectie, als middel om over spelling te leren en optimaal in te kunnen spelen op de verschil len tussen leerlingen. Aan reflectie kunnen de leerlingen elk op hun eigen niveau deelnemen. Reflectie betekent dat leerlingen uitgenodigd worden na te denken over: • Wat ze al weten. • Wat er aan nieuwe kennis of kunde aan de orde is. • Hoe nieuwe kennis of kunde kan worden ingepast en toegepast.
Reflectie is in essentie een activiteit van de leerling. Maar de leerkracht heeft hierbij wel een belangrijke rol. De leerkracht nodigt de leerlingen uit te reflecteren. Hij of zij geeft structuur aan de denkactiviteiten van de leerling en ziet erop toe dat alle leerlingen actief betrokken worden bij deze activiteit. In Zin in spelling komt reflectie in elke les voor; vaak al bij de start van de les, als de voorkennis van de leerlingen wordt geactiveerd, maar zeker aan het einde van de les in de reflectiefase, als met de leerlingen het resultaat van de les wordt geëvalueerd. De reflectie is een essentieel onder deel van elke spellingles.
5.4 Evaluatie Evalueren of beoordelen is een wezenlijk onderdeel van het onderwijs leerproces. Het betekent voor het spellingonderwijs dat de leerkracht de spellingactiviteiten en spellingvorderingen van de leerlingen regelmatig volgt en beoordeelt en tijdig maatregelen neemt ter verbetering. Dit is mogelijk door te observeren, door methodegebonden controledictees af te nemen of door de afname van genormeerde toetsen. In Zin in spelling onderscheiden we drie vormen van evaluatie, namelijk evaluatie op korte termijn, evaluatie op middellange termijn en evaluatie op lange termijn. Met evaluatie op korte termijn bedoelen we het observeren en registreren van de activiteiten van de leerlingen tijdens de spellingles. Door het stellen van vragen, het hardop denken van de leerlingen en het in de reflec tiefase bespreken van het gemaakte werk, krijgt de leerkracht een goed beeld van de vorderingen van de leerlingen. Voor de leerkracht en de leerlingen is het van belang om regelmatig na te gaan of de doelen van een aantal eenheden zijn bereikt. Voor deze evaluatie op middellange termijn bevat Zin in spelling controledictees. Deze bestaan uit een woorddictee en een zinsdictee. Hiermee kan worden nagegaan in hoeverre de leerlingen de doelstellingen van een een heid hebben bereikt. Onder evaluatie op lange termijn verstaan we het vaststellen van de leerresultaten over een langere periode van bijvoorbeeld vijf of zes maanden. Toetsen voor de lange termijn zijn niet in de methode opgenomen. Hier voor wordt verwezen naar methodeonafhankelijke, gestandaardiseerde en genormeerde toetsen. Bijvoorbeeld de toetsen van het Cito Leerling volgsysteem.
5.5 Differentiatie Differentiatie of adaptief onderwijs is een belangrijk uitgangspunt van Zin in spelling. Het betekent dat de methode rekening houdt met de verschillen tussen de leerlingen en hun leermogelijkheden. In Zin in spelling is sprake van didactische differentiatie, niveaudifferen tiatie en tempodifferentiatie. De didactische differentiatie is niet zover doorgevoerd dat de leerlingen daarna niet meer in de groep mee zouden kunnen doen, het gaat om tijdelijke verdiepingen, met extra didactische ondersteuning. Alle lessen in Zin in spelling zijn voorzien van differentiatiesuggesties. Enerzijds met als doel om extra hulp te bieden aan de leerlingen die
25
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
moeite hebben met de leerstof. Deze suggesties vindt u onder het kopje Differentiatie / extra hulp. Anderzijds om om te gaan met de tempover schillen tussen de leerlingen. Onder het kopje Differentiatie / extra stof wordt aangegeven wat leerlingen die sneller door de leerstof gaan aan ver volgactiviteiten kunnen doen. De werkbladen van Zin in spelling zijn zo gemaakt dat de leerlingen er zelfstandig mee kunnen werken, alleen of in tweetallen. Ook zijn er antwoordenboeken, waarmee de leerlingen zelf hun werk kunnen nakijken. Dit alles biedt u de mogelijkheid om leer lingen die moeite hebben met de stof te begeleiden bij het maken van de opdrachten (begeleide verwerking). Na vier basislessen volgt een controledictee. Hiermee wordt vastgesteld welke leerlingen de doelen van de eenheid al bereikt hebben. Op basis hiervan vindt didactische differentiatie plaats: leerlingen die onvoldoen de scoorden, krijgen in de lessen 5 en 6 extra instructie, en worden extra begeleid door de leerkracht. De leerlingen die voldoende scoorden, werken les 5 en 6 zelfstandig door en gaan vervolgens aan de slag met andere taken. Deze staan beschreven onder het kopje Differentiatie / extra stof en bieden aanknopingspunten voor niveaudifferentiatie. Met behulp van additionele materialen als het computerprogramma Zin in spelling, de werkboekjes bij de Lijsterbij en Slagwerk spelling kunnen leerlingen door extra te oefenen een hoger niveau bereiken.
5.6 Zelfstandig werken Voor het gebruik van een methode, in zijn algemeenheid en zeker in com binatiegroepen, is het prettig als leerlingen regelmatig zelfstandig aan het werk kunnen. Bij de methode Zin in spelling is dat het geval. In elke les kunnen de leerlingen zelfstandig aan de slag met opdrachten in het werkboek en in de lessen 5 en 6 ook nog met de spellingkaarten. In de lesfase (werk)instructie wordt eerst de bedoeling van de opdrachten in het kort besproken. Daarna kunnen de leerlingen die opdrachten zelfstandig, individueel of in tweetallen, verwerken. De leerlingen kunnen hun eigen werk nakijken. Hierbij maken ze gebruik van de antwoordenboeken bij de methode.
5.7 Combinatiegroepen Alle lessen van Zin in spelling zijn opgebouwd volgens hetzelfde model: introductie en instructie (samen 15 minuten), verwerking (15 minuten) en reflectie (5 minuten). Omdat alle verwerkingsopdrachten geschikt zijn voor zelfstandig werken, is het mogelijk de lesfase verwerking (15 minuten) van de ene groep te combineren met de lesfasen introductie en instructie (15 minuten) van de andere groep. Terwijl de leerlingen van de ene groep dus zelfstandig werken met hun verwerkingsopdrachten, verzorgt u de introductie en instructie voor de andere groep. Na die introductie en instructie gaan deze leerlingen zelfstandig verder met hun verwerkings opdrachten (15 minuten) en verzorgt u de reflectie (5 minuten) voor de eerste groep. Schematisch ziet de lesopbouw in een combinatiegroep er als volgt uit:
26
Introductie / Instructie 15 minuten leerkrachtgebonden
Taak 15 minuten werken met zelfstandig te verwerken taken
Verwerking 15 minuten leerkrachtvrij
Introductie / Instructie 15 minuten leerkrachtgebonden
Reflectie 5 minuten leerkrachtgebonden Taak 15 minuten werken met zelfstandig te verwerken taken
Verwerking 15 minuten leerkrachtvrij Reflectie 5 minuten leerkrachtgebonden
In bovenstaande tabel is te zien dat u in een combinatiegroep kunt werken met combinaties van zelfstandig werken in de ene groep (leerkracht vrij) en een leerkrachtgebonden lesfase in de andere groep. Natuurlijk vraagt het werken met de methode in een combinatiegroep meer van de leerkracht dan het gebruik van die methode in een enkel voudige groep. Maar de methode is wel zodanig opgebouwd dat gebruik in combinatiegroepen organisatorisch goed mogelijk is. Wel moet aan de volgende twee voorwaarden worden voldaan: (1) de leerlingen moeten gedurende een periode van 15 minuten zelfstandig kunnen werken zonder u te storen en (2) u moet in uw klas kunnen beschikken over taken waarmee leerlingen zelfstandig kunnen werken. Als ook aan deze twee voorwaarden is voldaan, dan is de methode Zin in spelling goed uitvoer baar in combinatiegroepen.
5.8 Aansluiting bij andere methodes Bij de ontwikkeling van Zin in spelling is rekening gehouden met andere methodes die voorafgaand of in combinatie met Zin in spelling worden gebruikt. Leerlingen die het einddoel hebben bereikt van de methode Veilig leren lezen ondervinden geen problemen bij de spellingstof van Zin in spelling. En natuurlijk is Zin in spelling afgestemd op Zin in taal. Toch is Zin in spelling ook zelfstandig naast een andere methode te gebruiken.
Bijlage 1 Leerstofopbouw Zin in spelling
H: hoorstrategie R: regelstrategie I: inprenten 1
A: rubriceren naar analogie C: aanbieden in contrast (oppositie) O: opzoekstrategie M: meervoudige strategie
Klank-letterkoppeling m = medeklinker; k = klinker be~: woord begint met be, zoals begin ~elen: woord eindigt op elen zoals spartelen
Jaargroep A
B
C
D
1.1
km mkm
• in, eet, ook, op, as, om, uit, oor, aan, ik, en, uil, of, al, is, aap, af, uur • boot, haan, been, muur, wiel • rok, jas, wel, bus, lip • duif, neus, boek
H
1.2
~kmm mmk~ mmkmm
• kast, rits, kaars, pols, lamp, heks, soms, iets, leuks, mens • slaap, traag, bril, gras, knap, snor, fles, plas, droef, vlug, stuk, wrat, vrek, trui • staart, kruipt, blaft, plaats, klimt, dwars, trots, sliert, droomt, proeft, broers
H A I
H
1.3
~mmm mmm~
• worst, kunst, tekst, eerst, arts, fietst, klotst, kermt, vracht • strik, straat, spreekt, school, streep, schaats, spleet
1.4
~mmmm mmmm~
• herfst, scherpst, ernst, ergst • schroef, schrik, schreef
H A I H A
H A I H
1.5
tweelettergrepig geen samenstelling
• marmot, venster, stumper, bende, lijster, elkaar, tante
1.6
z~ of s~ v~ of f~
• zoet, zuur, zwaar, zin, zon – sap, sok, slak • voet, vaag, vlam, vlieg – fruit, fiets
2
Klinkers en medeklinkers
2.1
be~, ge~, ver~, te~
• bewaar, bezoek, gebak, getal, gezin, verkeer, vertrekt, terug, tevreden
2.2*
~el, ~elen ~em, ~emen ~en, ~enen ~er, ~eren * zie ook 5.5 ~e(n)
• spiegel, wortel, wandelen, babbelen, bliksem, bloesem, bliksemen, ademen, betekenen, oefenen, poeder, winter, bibberen, kinderen
2.3*
~ig, ~ige * zie ook 4.1 en 4.2 open, gesloten lettergreep
• deftig, aardig, ernstig, geduldig, deftige, keurige, moedige, gulzige
H H H A A
2.4*
~lijk, ~lijke * zie ook 4.1 en 4.2 open, gesloten lettergreep
• sierlijk, eerlijk, gevaarlijk, duidelijk, zuidelijke, feestelijke, gezamenlijke
H H H A A
H
E
H
H
A B C D E H A H A
H A H A
27
Algemene informatie z i n
28
i n
s p e l l i n g
2.5
geen stomme e
• dolk, golf, wilg, schelp, verf, park, storm, dwerg, zalm, doorn, slurp
A
2.6
aai, ooi, oei
• saai, zwaait, lawaai, haaien, kooi, prooi, gooit, mooie, foei, groeien, moeilijk
A A
2.7
eeuw, ieuw, uw
• sneeuw, leeuw, schreeuwt, kieuw, nieuwe, nieuws, schuw, duwtje, schaduw
A A
2.8
/ch/ = ch of /ch/ = g
• pech, vechten, bocht, rechts, gedicht, lichtgroen, licht, aandachtig, goochelaar, mochten, bracht • zorgt, ligt, terug, merg
I R
2.9
/n/ = n /ng/ = ng /ngk/ = nk
• ton, zin, van • tong, zing, vang, bang, langs, springt, angel, slingert, verlang, werking, koning • bank, plank, donker, drankje, winkel, koninklijk, toegankelijk, puddinkje
H A A R R H
3
Klinkers en medeklinkers (uitgebreid met leenwoorden)
3.1
/a/-, /aa/-achtige klank
• sinaasappel, restaurants, croissant, toilet, trottoir, enveloppe
3.2*
/e/-, /ee/-achtige klank * zie ook 4.5 ~ee
• trainer, saté, populair, patiënt, crèche, jam, spray, cake, diner, ceintuur
3.3*
/i/-, /ie/-achtige klank * zie ook 4.4 ~ie, ~i
• fabriek, liter, iglo, gitaar, ruzie, viool, juni, hobby, amfibie, modieus, financieel, pyjama, team, weekend, hockey, ideaal, e-mail, pinguïn, symbool, bodybuilding
3.4
/o/-, /oo/-achtige klank
• chauffeur, restaurant, cadeaus, shampoo, goal, poster, show
3.5*
s tomme-e-achtige klank * zie ook 2.1 – 2.5 en 5.5 voor inheemse stomme-e-achtige klanken
• kermis, motor, kangoeroe, avond, museum, laboratorium, cursus, peloton
I O
3.6
/eu/-achtige klank
• chauffeur, directeur, föhn, foetus, manoeuvreren*, smørrebrød * zie ook 3.7 /oe/-achtige klank
I O
3.7
/oe/-achtige klank
3.8
~teit, ~heid
• toerist, toernooi, computer, journalist, manoeuvreren*, musical, carpoolen, remover, interview, barbecue, route * zie ook 3.6 /eu/-achtige klank • kwaliteit, universiteit, snelheid, vrijheid, elektriciteit, lenigheid
3.9
b of p, gevolgd door andere medeklinker
• applaus, abdij, korps, obstakel, subtiel
3.10
• steeds, advertenties, advies, gids, ritme, trema, tsaar
3.11
d of t, gevolgd door andere medeklinker /d(z)j/, /t(s)j/
3.12
/k/-klank
• jazz, gletsjer, modieuze, coach, match, ketchup, station, traditioneel* * indeling in 3.13 /z/-, /s/-klank is ook mogelijk; de uitspraak varieert: /traadiet(s)jooneel/, /traadiesjooneel/. • boeket, dictee, insect, kwaliteit, elektriciteit, cactus, praktisch, accu’s, snacks, oktober, cirkel, cadeau, clown, speculaas, extra, skelet, accordeon, picknick, succes, cake, aquarium, helikopter, microscoop, chrysant, goal, pinguïn
A
I I R R C
B
C
D
E
I
I
I O
A I O A A I I O O A A I I O O A A I I O O A A I I O O
A I I O O I A A O O I O A O M O O C O
O C O O M M I O
O O I I
3.13
/z/-, /s/-klank
• politie*, cent, spinazie, misschien, organisatie*, oceaan, visite, examen, crisis, passagier, explosie, quiz, quizzen, crossfiets, succes, bisschop, tsaar, cement * indeling in 3.11 /d(z)j/, /t(s)j/ is ook mogelijk; de uitspraak varieert: /pooliesie/, /poolietsie/; /orgaaniezaasie/, /orgaaniezaatsie/
H O O I I I R M M
3.14
/zj/-, /sj/-klank
• garage, bagage, chocolademelk, logeren, asperges, journaal, shoppen
I O
3.15
w, v, f
• fotografen, filosofen, professor, sfeer, graffiti, affiche, sheriff, effect, proficiat, murw, volume, advies
3.16
/g/-, /ch/-klank
• yoghurt, agressief, echo, chaos
3.17
/n/-, /ng/-klank
• franje, kastanje, oranje, signaal, vignet
3.18
/l/-, /j/- of /lj/-klank /r/-, /rj/-klank niet uitgesproken letters * niet alleen leenwoorden
• gorilla, briljant, milieu, miljard, illustratie, parallellogram, yoghurt, mayonaise, medaille, portefeuille, failliet, diarree, garantie, barrière, carrière • erwt, markt**, stampt, lichtje, jongens, thuis, thee, diner, ambtenaar ** algemene uitspraak in het zuiden van het taalgebied: /mart/
3.19* 4
Open en gesloten lettergreep
4.1
open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e
4.2
A
I O I O I R
O I M I O I M O I I O I O O I I A O I
A
B
C
D
E
a open: meervoud of werkwoord op ~en, vormen op ~e • haken, delen, boten, muren, gele, rode, trage, piraten, tekenen, bladeren, tomaten, kometen b open: meervoud met klankverandering • steden, gaten, holen c open: geen meervoud • bodem, hoger, peper, negen, hamer d open: woorden op ~ig, ~ing, ~lijk • woning, nodig, vrolijk, lelijke e open: de klinker is een stomme e • dommeriken, zaniken, luiwammesen
A
A R
R
R
O
gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e
a gesloten: meervoud of werkwoord op ~en, vormen op ~e, verkleinwoord op ~etje • schrappen, tellen, klimmen, poppen, plukken, verpakken, bestellen, godinnen, felle, tamme, kannetje, bommetje, hindernissen b gesloten: geen meervoud • binnen, nummer, effen, korrel, gemiddelde, verbitterd, dwarrelen, babbelen, bibberen c gesloten: woorden op ~ig, ~ing, ~lijk • sappige, pittig, verschrikkelijk, vergissing
A
A R
R
R
R
4.3
~a, ~o of ~u
• sla, stro, nu, vlo, ga, prima, auto, judo, radio, video, zebra, villa, foto, paraplu
A R
R
R
4.4*
~ie, ~i * zie ook 3.3 /i/-, /ie/achtige klanken
• knie, drie, koffie, jullie, herrie, olie, ruzie, tralie, familie, kanarie, juli, januari, taxi, ski
A R H A I
I
I
4.5*
~ee * zie ook 3.2 /e/-, /ee/achtige klanken
• zee, twee, slee, toffee, heimwee, idee, puree, dictee, diarree, portemonnee
A R
R
R
4.6
~ooch~
• goochelaar, goochelt, goochelen, loochenen
A R
I
I
29
Algemene informatie z i n
30
i n
s p e l l i n g
4.7
o pen of gesloten lettergreep, in leenwoorden
5
Herkomst
5.1
niet verlengbaar ~d, ~ds ~t, ~ts ~b, ~bs ~p, ~ps ~g, ~ch
• niemand, steeds, sinds, want, sedert, balts, drab, club, gips, terug, pech
5.2
~ei~ of ~ij~ ~ei of ~ij
• trein, klein, paleis, bereiken – vijf, blijf, kijken, twijfelen • kei, allerlei – boerderij, partij
5.3
~au(w)~ of ~ou(w)~ ~auw of ~ou(w)
• saus, nauwelijks – zout, vrouwen • gauw, blauw, flauw – zou, bouw, juffrouw
5.4
~isch, ~ische
• logisch, tragisch, tropisch, humoristische, technische, Belgische
5.5*
~e(n) * zie ook 2.2 ~e(n)
• keuken, bloemen, mensen, houten, gezongen, sterke, nauwe, zieke – zieken
5.6
homofonen
• hart – hard, moed – moet*, schild – schilt*, krab – krap, slab – slap, peil – pijl, eis – ijs, leiden – lijden, rauw – rouw, uittrekken – uitrekken • brand – brandt*, belooft – beloofd*, verwachte – verwachtte*, went – wend – wendt*, boot – bood*, houd – hout – houdt* * zie ook 8.1 – 8.8
6
Constante woorddelen
6.1
/t/ met d /p/ met b /ch/ met g
• hond (want: honden), ochtend (want: ochtenden), gemiddeld (gemiddelde), stad (steden), web (webben), schub (schubben), hoog (hoge), vlug (vlugge), zielig (zielige), verjaardag (verjaardagen)
6.2
constante woorddelen met voorvoegsel; met achtervoegsel
• verrassing, verroeren, ontdekken, ontdooien, onnodig, onttrekken, uittrekken (naast uitrekken) • jongens, raadsel, breedst, slechtst, grootte, fietsster, buiig, vergroeiing, eindeloos, openlijk, doelloos, onmiddellijk, roodachtig, waakzaam, plaatje*, flesje*, kastje*, broodjes* * zie ook 9.2
I
I
M M O O
B
C
D
I
I
O O I I
I
I
I
O I
I
I
I
I
R
M O R C
a kort en klemtoon • koffie, massa, kassa, mammoet, tennis, programma, accu, hobby b lang en klemtoon • tralie, olie, basis, poriën, super c kort en geen klemtoon • terras, perron, hallo, ballet, rapport, akkoord, klassiek, apparaat, effect d kort of lang, geen klemtoon • banaan, kabaal, galop, agent, kapot, paleis e lang en geen klemtoon • lokaal, hotel, helaas, metaal, brutaal A
H R
R
E
C
R H I O I
I O
C
C R
A
B
C
D
E
R
R
R
R
R
R
6.3
v verandert in f z verandert in s
• raven – raaf, graven – graaf, beven – beeft, olijven – olijf, scherven – scherf • grazen – graast, dozen – doos, dwaze – dwaas, glazen – glas, lezen – lees
H R
H R
C
6.4
~eer, ~oor, ~eur
• beer, smeer, hoor, spoor, deur, kleur
7
Samenstellingen
A
B
C
D
7.1
samenstellingen zonder tussenklank
• koelkast, hoofdpijn, bedtijd, zeepbel, fietstocht, schoollokaal, lichtshow
R
R R R R M M M M
7.2
tussen-er
• allereerst, allerlaatst, middernacht, zuiderburen, kinderfiets, kinderrijmpje
H M M
7.3
tussen-e(n)
a kan alleen met en • molensteen, wagenziek, rekensommetje b linkerdeel is persoon • ziekenauto, mannenstem, blindenstok, piratenschip c linkerdeel eindigt op e (of kan alleen met e) • snottebel, hittegolf, kuddedier, geboortedatum, ladekast d anders en • paardenbloem, vlooienband, zwijnenstal, vliegenmepper e uitzondering • likkebaarden, zonnebril, elleboog, beresterk, reuzehonger, goedenavond
R
7.4
tussen-s
• stadspark, varkenshok, varkensstal, stationshal, stationschef, knoopsgat, enigszins • reisleider, kokosnoot, handstand, sneeuwstorm, fietssport, huiszoeking
H M O C M
8
Werkwoorden
8.1
v-tijd, regelmatig
a ~de(n) • speelde, renden, babbelde b ~te(n) • werkte, stopten, ontdekte
8.2*
v-tijd, regelmatig d- of t-werkwoord * 8.2 concurreert met 8.1, 8.7 en met bijvoeglijk naamwoorden
a ~dde(n) • strandde, strandden, bereidde, bereidden b ~tte(n) • roestte, roestten, verwachtte, verwachtten
8.3*
v-tijd, onregelmatig * vormen ook in andere categorieën
• vroeg, zweeg, klommen, gleden, floten
8.4
v-tijd, onregelmatig d- of t-werkwoord, enkelvoud
8.5
t-tijd, regelmatig: ~t
a ~d • stond, leed, verslond b ~t • wist, besloot • loopt, klimt, sterft, drinkt, helpt, wandelt, bedankt, klautert, probeert, reageert
H
A
B
E
R O M R
C
D
E
O R
R
R
R
R
R
R
R
R
O R
31
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
8.6*
t-tijd, regelmatig d-werkwoord * binnen 8.6 treedt concurrentie op; 8.6 concurreert met 8.8
a ~d • antwoord, verhard b ~dt • rijdt, vindt, houdt
8.7 *
woordenboekvorm * vormen ook in andere categorieën
• lachen, groeien, verdwijnen, worden, verraden
8.8 * deelwoord a geen eind-d of eind-t * 8.8 concurreert met 8.5 en 8.6 • gezien, gebeten b eind-d • gebeurd, geleend, brandend • ik-vorm niet op letter van ’t kofschip c eind-t • gesnapt, verwacht, veroorzaakt • ik-vorm eindigt op letter van ’t kofschip
32
9
Meervoud, verkleinwoord, bezitsvorm
A
9.1
meervoud ~s meervoud ’s
• sleutels, meisjes, stumperds, kangoeroes, tralies, tantes, dictees, bureaus, coupés • agenda’s, auto’s, taxi’s, menu’s, baby’s, b’s, j’s
H
9.2
verkleinwoord ~je, ~tje, ~’tje, ~pje, ~etje, ~nkje
• boekje, zakje, plaatje, kaarsjes, feestje, jongetjes, hoedje, blaadje, ideetje, menuutje, fotootje, villaatje, skietje, cadeautje, cafeetje, aspirientje, baby’tje, kraampje, bodempje, velletje, vlaggetje, leuninkje, kettinkje
H R
9.3
~’s bezitsvorm ~s bezitsvorm ~’ bezitsvorm
• Anna’s fiets, Heidi’s jas, Harry’s voetbalschoenen, Martines boek, Jaaks horloge, Renés triomf, Rubens’ schilderijen, Felix’ kattenvoer
10
Botsende klinkers
10.1
trema
10.2
B
H R
R
R
O R
A R
R
O
A R
R
C
D
E
R
O O R R
R
O O R R
R
R
D
E
• reünie, reliëf, kopiëren, geïllustreerd, zeeën, knieën, reëel, ruïne, hygiëne, coördinator, bacteriën, officiële, beëindigen, naïef, epidemieën, onderzeeër
A
O R
streepje (koppelteken)
• na-apen, zo-even, radio-uitzending, zonne-energie, auto-ongeval, zee-egel, vanille-ijs
R
O M
10.3
geen trema
• museum, laboratorium, buiig, begroeiing, materiaal, industrieel, actueel, modieuze
A
A
11
Bijzondere samenstellingen
D
E
11.1
met een streepje
O
O
A
A • Frans-Duits, Baarle-Nassau, Baarle-Hertog, doe-het-zelfzaak, Nieuwpoort-Bad, Noord-Spanje, niet-rokers, ex-trainer, Sint-Truiden, oer-Hollands, kopje-onder, haasje-over
B
B
C
C
11.2
getallen: aaneen trema los
12
Afkortingen, letterwoorden, cijfers, symbolen en weglatingen
12.1
afkortingen, letterwoorden en symbolen
• a.u.b. (alstublieft), d.w.z. (dat wil zeggen), N.O. (noordoost), PSV’er • radar, modem • km (kilometer), l (liter)
12.2
apostrof (’) streepje ( – )
• ’s woensdags, ’s morgens, ’t regent, m’n, zo’n, binnen- en buitenland
13
Hoofdletters
13.1
hoofdletters
14
Afbreking
• eenendertig, vijfhonderd, tweeduizend, zesennegentig, honderdachtendertig • tweeëndertig, drieënveertig • zesduizend honderd, een miljoen driehonderd duizend vijfhonderdzevenentwintig, vijf twaalfde, drie achtste
• Hij spit de tuin. ’s Morgens …, Nora, Dirk, Peters, Bijlstraat, Tilburg, Kerstmis, Pasen, Hare Majesteit, God, Nederland, de Volkskrant, Italiaans, Limburgs, Vlaming, Allerheiligen, Bijbel, Koran
14.1* afbreking • feest-tent, hand-doek, len-te-weer, avon-tu-ren-boek, plat-te-grond, ach-ter-blij* de roze streepjes staan op saven, ont-dek-kings-rei-zi-ger, cir-cus-num-mer, sport-wed-strijd, po-li-tie-bu-reau men-stel-lings-gren-zen; breek bij voorkeur hier af
A
B
R
R
D
E
O I
O I
R
R
R
C
A
B
C
D
E
R
R
R
O R
O R
A
B
C
D
E
R
R
33
Bijlage 2 Leerstofopbouw jaargroep B Eenheid Les Onderwerp 1 1 ~kmm, mmk~, mmkmm (1.2): naast, broek, krant, dwars ~mmm, mmm~ (1.3): eerst, tekst, schaats, struik 2 ~el, ~em, ~en, ~er (2.2): kriebel, keuken, schouder ~e(n) (5.5): dieren, duiken 3 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): bomen, lopen, oren, grote gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): bommen, rollen, poppen, dolle 4 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): bomen, lopen, oren, grote gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): bommen, rollen, poppen, dolle ~oor (6.4): hoor, stoor, oren 5 herhaling 6 herhaling 2 1 mmm~ (1.3): schets, schuift ~mmmm, mmmm~ (1.4): herfst, kortst, schrijf, schrapt samenstellingen zonder tussenklank (7.1): schrijffout 2 /t/ met d, /p/ met b (6.1): paard, klant, web, dorp homofonen (5.6): lied - liet, slab - slap 3 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): maten, plagen, kale, straten gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): matten, blaffen, grappen, pakken 4 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): maten, plagen, kale, straten gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): matten, blaffen, grappen, pakken 5 herhaling 6 herhaling 3 1 samenstellingen zonder tussenklank (7.1): schrijffout, zeepbel, fietstocht, doodziek 2 niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts (5.1): niemand, steeds, kwijt, iets 3 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): strepen, vele, hele, benen gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): bedden, sterren, snelle, rennen 4 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): strepen, vele, hele, benen gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): bedden, sterren, snelle, rennen 5 herhaling 6 herhaling 4 1 be~, ge~, ver~, te~ (2.1): beroemd, geheim, vertrekt, terug 2 /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9): langs, brengen, wenkt, donker 3 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): muren, buren, dure, zure gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): mussen, vullen, stukken, drukke 4 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): muren, buren, dure, zure gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): mussen, vullen, stukken, drukke 5 herhaling 6 herhaling 5 1 aai, ooi, oei (2.6): kraaien, gooien, knoeien eeuw, ieuw (2.7): schreeuwen, benieuwen 2 /ch/ = ch of /ch/ = g (2.8): pech, vacht, weg, bedraagt 3 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): liegen, dieren, wiegen, vliegen gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): liggen, zitten, pitten, schillen 4 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): liegen, dieren, wiegen, vliegen gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): liggen, zitten, pitten, schillen 5 herhaling 6 herhaling
34
Eenheid Les Onderwerp 6 1 verkleinwoord ~je, ~tje, ~pje (9.2): pakje, feestje, appeltje, boompje 2 ~ig (2.3): droevig, gulzig ~lijk (2.4): moeilijk, eerlijk /ng/ = ng (2.9): houding, botsing 3 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): molen, tafel, ezel gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): modder, alle, letter 4 uw (2.7): duw, spuw, schuwe, ruwe 5 herhaling 6 herhaling 7 1 ~a, ~o of ~u (4.3): sla, prima, stro, piano, nu ~ee (4.5): mee, twee, idee 2 tweelettergrepig (geen samenstelling) (1.5): kasteel, balkon, monster, venster 3 ei of ij (5.2): refrein, aardbei, kapitein, glijden, schrijver, ravijn homofonen (5.6): mei - mij, reist - rijst 4 open lettergreep, woorden op ~ig, ~ing, ~lijk (4.1): bezig, woning, lelijk gesloten lettergreep, woorden op ~ig, ~ing, ~lijk (4.2): nuttig, helling 5 herhaling 6 herhaling 8 1 v verandert in f, z verandert in s (6.3): druiven - druif, raven - raaf, huizen - huis, dozen - doos 2 au(w) of ou(w) (5.3): gauw, klauteren, kauwgom, kou, mevrouw, kabouter homofonen (5.6): kauw - kou, rauw - rouw 3 ~e(n) (2.2 en 5.5): dingen, treinen, duren, hellen, noorden, leuke, oude 4 verkleinwoord ~je, ~tje (9.2): nootje, bedje, deurtje 5 herhaling 6 herhaling 9 1 ~elen, ~emen, ~enen, ~eren (2.2): wandelen, bliksemen, oefenen, kinderen 2 ~elen, ~emen, ~enen, ~eren (2.2) (open/gesloten lettergreep): tekenen, bladeren, babbelen, mopperen 3 /i/-, /ie/-achtige klank (3.3): manier, prima, idee ~ie, ~i (4.4): knie, ruzie, juli 4 samenstellingen zonder tussenklank (7.1) (open/gesloten lettergreep): toesturen, opsteken, opbellen, afpakken 5 herhaling 6 herhaling 10 1 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): maken, zomer, lelijk, poging gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): bossen, adder, nuttig, helling 2 verkleinwoord ~je, ~tje, ~pje, ~etje (9.2) (open/gesloten lettergreep): pootje, beestje, eendjes, muurtje, boompjes, gangetje, hamertje, zonnetje 3 samenstellingen zonder tussenklank (7.1) (open/gesloten lettergreep): draaimolen, rommelmarkt 4 hoofdletters (13.1): Nina Wouters, Wilgenlaan, Ardennen 5 herhaling 6 herhaling
35
Eenheid 4 z i n
i n
s p e l l i n g
Basis Les 1
Benieuwd naar het geheim? - be~, ge~, ver~, te~ (2.1): beroemd, geheim, vertrekt, terug
Les 2
Niet bang maar flink - /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9): langs, brengen, wenkt, donker
Les 3
Dure spullen - open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): muren, buren, dure, zure - gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): mussen, vullen, stukken, drukke
Les 4
Vlugge buren - open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): muren, buren, dure, zure - gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): mussen, vullen, stukken, drukke
Dictee
- be~, ge~, ver~, te~ (2.1) - /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9) - open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1) - gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2)
Herhaling Les 5
Geheel op je gemak - be~, ge~, ver~, te~ (2.1) - open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1) - gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2)
Les 6
Rare dromen - /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9) - open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1) - gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2)
85 9027665836_e4.indd 85
24-09-2007 16:36:53
Benieuwd naar het ge geheim? z i n
i n
Doel ___________________________ • De leerlingen kunnen woorden schrijven met een stomme e in de eerste lettergreep (be~, ge~, ver~, te~). Categorie ______________________ • be~, ge~, ver~, te~ (2.1): beroemd, geheim, vertrekt, terug Strategieën _____________________ De leerlingen schrijven woorden met een stomme e in de eerste lettergreep met de hoorstrategie: ze luisteren naar de delen, ze schrijven elk deel op, en weten dat de stomme e met e wordt geschreven. In jaargroep A hebben de leerlingen bij woorden met be~, ge~ of ver~ al kapstokwoorden geleerd om te oefenen (begin, gevaar, verdriet); ze rubriceren naar analogie. Voor woorden met te~ leren ze nu het kapstokwoord terug.
s p e l l i n g
•
•
•
•
•
Materialen _____________________ • Werkboek B, pagina 19 • Antwoordenboek B, pagina 19 • Lijsterbij 2 • Schrift • Zin in spelling cd-rom B, eenheid 4 Vooraf _________________________ Schrijf op het bord:
•
•
Ik ben verliefd op Jan. Ik zie hem straks terug. Houd je het geheim? Dat beloof ik.
•
Introductie
Laat de leerlingen de zinnen op het bord lezen en vraag welke woorden in lettergrepen kunnen worden verdeeld (verliefd, terug, geheim, beloof). Geef de lettergrepen aan op het bord:
Ik ben ver/liefd op Jan. Ik zie hem straks te/rug. Houd je het ge/heim? Dat be/loof ik. Vertel de leerlingen dat ze vandaag meer gaan leren over de lettergrepen ver~, te~, be~ en ge~. Verwijs hierbij naar ver/liefd, te/rug, ge/heim en be/loof op het bord. Deze lettergrepen worden steeds hetzelfde geschreven.
Instructie
Laat de leerlingen de woorden verliefd, terug, geheim en beloof uitspreken. Constateer samen dat in de eerste lettergreep van deze woorden een stomme e klinkt. Vraag de leerlingen hoe ze deze woorden kunnen schrijven. Je luistert goed naar de delen, de lettergrepen, en schrijft de woorden lettergreep voor lettergreep op. De stomme e in de eerste lettergreep schrijf je met een e. Herinner de leerlingen eraan dat ze vorig jaar al woorden met be~, ge~ of ver~ hebben leren schrijven. Ze hebben toen geoefend met de kapstokwoorden begin, gevaar en verdriet. Nu komt er het kapstokwoord terug bij. De woorden begin, gevaar, verdriet en terug kunnen helpen bij het juist schrijven van woorden met be~, ge~, ver~ of te~. Vertel de leerlingen dat er in woorden met be~, ge~, ver~ of te~ nog andere moeilijkheden kunnen voorkomen. Bij geheim kan het bijvoorbeeld in de tweede lettergreep onduidelijk zijn of er ei of ij moet worden geschreven. Ook kan het onduidelijk zijn of de tweede lettergreep van verliefd met een t of d moet worden geschreven. De Lijsterbij kan dan helpen. Laat de leerlingen de Lijsterbij voor zich nemen en enkele woorden met te~ opzoeken: teleurstellen, terecht. Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 19. Bespreek de titel (Benieuwd, geheim) en de instructie van die pagina. Benoem de plaatjes van de steropdracht: bel, spin, gesp, tol, veer, haas.
• • • • • •
• •
•
Verwerking
De leerlingen maken de opdrachten van pagina 19. Bij opdracht 1 onderstrepen ze de woorden met be~, ge~, ver~ of te~. Ze schrijven de woorden vervolgens over in de juiste rij. Bij opdracht 2 vullen ze be~, ge~, ver~ of te~ in. Bij opdracht 3 maken ze woorden met de lettergrepen. De woorden schrijven ze vervolgens over. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom B, eenheid 4.
Reflectie
Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze hebben woorden met be~, ge~, ver~ of te~ geleerd door goed naar de delen te luisteren en elk deel op te schrijven. Ze weten dat ze de stomme e in de eerste lettergreep van deze woorden met een e moeten schrijven. - Ze onthouden de kapstokwoorden begin, gevaar, verdriet en terug om de beginstukjes goed te leren. - Sommige woorden met be~, ge~, ver~ of te~ bevatten een extra moeilijkheid. De leerlingen weten dat ze de woorden bij twijfel altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij. Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun oplossingen voor: begin, getal, verhaal. De leerlingen die zelf nog rebussen hebben gemaakt, laten deze zien aan de andere leerlingen.
86 9027665836_e4.indd 86
24-09-2007 16:36:55
Basis
eenheid 4 | les 1
Benieuwd naar het geheim? z i n
1
i n
eenheid 4 | les 1
s p e l l i n g
Zoek de woorden met be~, ge~, ver~ of te~. Ik ben erg tevreden. Mijn dagboek is weer terecht. Nu schrijf ik weer elke dag een gedicht. Op de eerste pagina staat een verhaal. Er staat ook een geheim in. Ik bewaar het boekje nu goed. Ik verstop het steeds in mijn rugzak. Begrijp je nu waarom? Schrijf de woorden in de juiste rij. be~ begin
ge~ gevaar
bewaar Begrijp / begrijp
2
gedicht geheim
ver
Differentiatie / extra stof _________ Extra opdracht uit het werkboek, pagina 19 U kunt ervoor kiezen om deze opdracht op een los vel te laten maken, zodat de zelfgemaakte rebussen een plek kunnen krijgen aan de muur. • Werkboekje bij de Lijsterbij 2 • Slagwerk spelling C1
tevreden terecht
Om tien uur ver trekken we.
Tante Vera is
te
Bij oma is het altijd ge
Jasper ver
dwijnt met haar naar de hal.
ver
rug van vakantie.
telt haar het ge
heim:
‘Mama heeft een nieuwe auto ge We gaan met het hele ge
verhaal verstop
wacht bezoek.
Hij
✪
te~ terug
•
Vul de eerste lettergreep in. Kies uit: be, ge, ver, te. Jasper
3
ver~ verdriet
Ik ben be
kocht.
zellig.
nieuwd of we taart krijgen.
Of een andere
ver
rassing.
Tips ___________________________ Zorg ervoor dat de leerlingen bij het maken van de opdrachten de woorden op kunnen zoeken in de Lijsterbij. • Oefen het opzoeken van woorden in de Lijsterbij extra door de leerlingen ook andere woorden met be~, ge~ of ver~ op te laten zoeken. • Besteed nog geen aandacht aan ~t of ~d bij dubbelvormen, zoals in bekent en bekend, gebeurt en gebeurd, vertelt en verteld. Deze homofonen komen aan de orde bij de werkwoordspelling.
•
Gaat u ook mee, tante Vera?’
zin naar oma.
Maak woorden met twee lettergrepen. Schrijf de woorden daarna over. be
driet
besluit
be
kleumd
beschuit
te
luk
terug
ver
schuit
verkleumd
ver
sluit
verdriet
te
spierd
tevreden
ge
rug
geluk
ge
vreden
gespierd
Los de rebussen op. Is er nog tijd over? Maak dan zelf een rebus.
-l
begin
sp=g
-sp
getal
o=a
-e
verhaal
Differentiatie / extra hulp ________ • Leerlingen met een relatief beperkte woordenschat hebben dikwijls problemen met het correct gebruik van voorvoegsels als be~, ge~, ver~ of te~. Opdracht 2 kunt u in dat geval het beste vooraf hardop voorlezen. • Opdracht 3 kunt u eerst mondelijk maken met de leerlingen. Als de juiste lettergrepen zijn verbonden, schrijven de leerlingen de woorden in hun werkboek.
s=l 19
87 9027665836_e4.indd 87
24-09-2007 16:36:59
Niet bang ng maar flink z i n
i n
Doel ___________________________ • De leerlingen herhalen een- en tweelettergrepige woorden met ng of nk.
s p e l l i n g
•
Categorie ______________________ /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9): langs, brengen, wenkt, donker
•
Strategieën _____________________ De leerlingen leren woorden met ng of nk met de hoorstrategie. Ze prenten de woorden met hun betekenis in als ze het verschil tussen ng of nk niet horen.
•
Materialen _____________________ Werkboek B, pagina 20 Antwoordenboek B, pagina 20 Lijsterbij 2 Schrift Zin in spelling cd-rom B, eenheid 4
• • • • •
Vooraf _________________________ • Teken en schrijf op het bord:
G Z G DK K
•
• •
•
R
t
+
kl t
•
Introductie
Los met de leerlingen de vier puzzels op het bord op: om de puzzels op te lossen zeg je steeds precies wat er staat. Schrijf op het bord: R in G. Als je ‘R in G’ aan elkaar schrijft, wordt het ‘ring’. In de tweede puzzel staat er ‘Z in G’, en dan nog een t, het woord is ‘zingt’. In de derde puzzel staat er ‘D en K’, het woord is ‘denk’. In de vierde puzzel staat er ‘KL in K’, en dan nog een t, het woord is ‘klinkt’. Schrijf de woorden nog eens op het bord:
R in G Z in G t D+K KL in K t
ring zingt denk klinkt
Herinner de leerlingen eraan dat ze deze woorden al geleerd hebben. Vraag wat de moeilijke letters zijn (de ng en nk). Vertel de leerlingen dat ze vandaag woorden met ng of nk gaan herhalen en dat ze ook woorden gaan bijleren.
•
•
•
Instructie
Laat de leerlingen de schrijfwijze van de woorden ring, zingt, denk en klinkt verwoorden: Ring: je hoort achteraan /ng/, je schrijft ‘ring’ met n-g. Zingt: je hoort /ng/, je schrijft ‘zingt’ met n-g. Denk: je hoort achteraan /ngk/, je schrijft ‘denk’ met n-k. Klinkt: je hoort /ngk/, je schrijft ‘klinkt’ met n-k. Verleng de woorden nu in een zin tot woorden met twee lettergrepen en licht de schrijfwijze toe. Schrijf de woorden nog niet op het bord. Ring: ik draag twee ringen. Na ‘ring’ komt en. De /n/ is niet altijd goed te horen, maar woorden die vertellen wat mensen doen, dieren of dingen doen worden altijd met ~en geschreven. De stomme e in de tweede lettergreep schrijf je met een e. Zingt: zullen we een liedje zingen? Na ‘zing’ komt ~en. De /n/ is niet altijd goed te horen, maar woorden die vertellen wat mensen, dieren of dingen doen worden altijd met ~en geschreven. De stomme e in de tweede lettergreep schrijf je met een e. Denk: stil, ik zit te denken. Na ‘denk’ komt ~en. De /n/ is niet altijd goed te horen, maar woorden die vertellen wat mensen, dieren of dingen doen worden altijd met ~en geschreven. De stomme e in de tweede lettergreep schrijf je met een e. Klinkt: de a is een klinker.
•
• • • • •
• •
Na ‘klink’ komt ~er. De stomme e in de tweede lettergreep schrijf je met een e. Schrijf ook de verlengde woorden op het bord:
R in G Z in G t D+K KL in K t
ring zingt denk klinkt
ringen zingen denken klinker
Laat de leerlingen naar de woorden kijken en concludeer dat het niet uitmaakt of de /ng/- of /nk/-klank aan het einde van een woord of in het midden van een woord staat. De /ng/-klank wordt steeds geschreven met ng, de /ngk/-klank met nk, bij woorden met één lettergreep en bij woorden met meer lettergrepen. Noem nu een reeks woorden met /ng/ of /ngk/ in het midden. De leerlingen steken hun hand op als ze een woord horen met /ngk/: drinken, slangen, winkel, jongen, janken, donker, springen, blinken, schenken, slingert, hinkelt, dwingen, bankje, ingang, broodplank, drankje. Geef aan dat de leerlingen die moeite hebben met het verschil tussen ng en nk de woorden met hun betekenis ook kunnen inprenten. Bijvoorbeeld dringen en drinken, bang en bank. Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 20. Bespreek de titel (bang, flink) en de instructie van die pagina.
Verwerking
De leerlingen maken de opdrachten van pagina 20. Bij opdracht 1 onderstrepen ze de woorden met ng of nk. Ze schrijven de woorden vervolgens over in de juiste rij. Bij opdracht 2 maken ze woorden met ng of nk door van links naar rechts letters te verbinden. De woorden schrijven ze vervolgens over. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom B, eenheid 4.
Reflectie
Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze weten dat ze woorden met ng of nk kunnen schrijven door goed te luisteren. Na de ng of nk kunnen nog andere letters volgen. De ng en nk veranderen hierdoor niet. - Ze weten dat ze ng- en nk-woorden met een
88 9027665836_e4.indd 88
24-09-2007 16:37:00
Basis
eenheid 4 | les 2
Niet bang maar flink z i n
1
i n
eenheid 4 | les 2
s p e l l i n g
Welke woorden zijn met ng of nk? Wil jij een bezoek aan Frankrijk brengen? Vergeet Parijs dan niet. Door deze stad slingert de rivier de Seine. Als het donker is, liggen de boten vast aan hun anker. Zo laat verlang je naar een drankje op een terras. Dat is in het begin een beetje eng, door het Frans. Dus moet je gewoon flink zijn. Als je wenkt, komt de ober langs. ‘Dank u wel’ is in het Frans ‘merci’. Als je met de glazen klinkt, zeg je: ‘Santé!’ Je hoeft niet bang te zijn om Frans te spreken. Schrijf de woorden in de juiste rij. ~ng-woord met één lettergreep slang
~ng-woord met twee lettergrepen slangen
eng langs bang
•
~nk-woord met twee lettergrepen planken
flink wenkt Dank / dank klinkt
2
Differentiatie / extra stof _________ Extra opdracht uit het werkboek, pagina 20 • Werkboekje bij de Lijsterbij 2 • Slagwerk spelling C1
brengen slingert verlang
~nk-woord met één lettergreep plank
Frankrijk donker anker drankje
Ga van links naar rechts. Maak goede woorden. Schrijf de woorden over. h
i
el
w
o
ng v
hengel
✪
Differentiatie / extra hulp ________ • Overweeg om de instructie uit te breiden met het lezen van woorden met een klein verschil in uitspraak. Laat de leerlingen het verschil in betekenis uitleggen. Woordparen kunnen zijn: zingen en zinken, bange en banken, slangen en slanke, engel en enkel, dringen en drinken. Let op de uitspraak van de /ng/- en /ngk/klank. • U kunt de opdrachten in het werkboek ook in tweetallen uit laten voeren. Laat de gevorderde leerling de tekst van opdracht 1 voorlezen.
e
er nk
er
d
vinger
winkel
i
el
donker
Bedenk rijmwoorden bij bang, bank, springen, klinken.
20
•
stomme e in de tweede lettergreep met een e moeten schrijven. - Ze weten dat de eind-n bij sommige ng- of nk-woorden met twee lettergrepen niet altijd goed te horen is (ringen, zingen, denken), maar dat deze toch moet worden geschreven. Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen
die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun rijmwoorden voor. Bijvoorbeeld: bang - tang hang - vang - lang - wang - stang; bank - klank plank - slank - mank - drank - stank; springen zingen - dingen - hingen - kringen - ringen dringen; klinken - drinken - zinken - blinken vinken - hinken - stinken.
89 9027665836_e4.indd 89
24-09-2007 16:37:06
Dure re sp spullen z i n
i n
Doelen_________________________ • De leerlingen oefenen meer met de open en gesloten lettergreep. Ze schrijven woorden met /u/ of /uu/ in het u-klaverblad. • De leerlingen stellen vast dat er na de lange /uu/ altijd een r volgt. Categorieën ____________________ open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): muren, buren, dure, zure • gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): mussen, vullen, stukken, drukke
•
Strategie _______________________ De leerlingen leren woorden met een open of gesloten lettergreep met /u/ of /uu/ in deze eerste fase door ze te rubriceren naar analogie onder de kapstokwoorden mus, mussen, muur en muren.
s p e l l i n g
•
•
•
•
•
Materialen _____________________ Werkboek B, pagina 21 Antwoordenboek B, pagina 21 Lijsterbij 2 Schrift oaeu-poster Zin in spelling cd-rom B, eenheid 4
• • • • • •
Vooraf _________________________ Hang de oaeu-poster op. Zorg ervoor dat u ook een uitwisbare stift bij de hand hebt.
•
•
Introductie
kus mug juf put
Vraag de leerlingen wat ze kunnen vertellen over de poster. Ga vooral in op het uiterlijk van de poster en nog niet op de inhoud, die wordt bij de instructie behandeld. Op de poster staan in elk vak vier kapstokwoorden. De woorden van het o-, a- en e-klaverblad kennen de leerlingen al. De kapstokwoorden van het u-klaverblad zijn erbij gekomen: mus, mussen, muur en muren. Vertel de leerlingen dat ze vandaag met deze poster woorden met /u/ of /uu/ gaan leren.
Instructie
Laat de leerlingen de woorden mus, mussen, muur en muren gebruiken in een zin. Bijvoorbeeld: De mus pikt de kruimels op. Mussen zijn kleine vogels. De kat loopt over de muur. De muren zijn groen geschilderd. Laat de leerlingen de kenmerken en schrijfwijze van de woorden in het o-, a- en e-klaverblad benoemen en nagaan of voor de woorden van het u-klaverblad hetzelfde geldt. Linksboven: in ‘bom’ hoor je een korte /o/-klank, die schrijf je met een o. Het woord bestaat uit één lettergreep. Herhaal dit voor mat, bek en mus. Rechtsboven: in ‘bommen’ hoor je een korte /o/-klank, die schrijf je met een o. Je hoort een /m/, die schrijf je twee keer. Het woord bestaat uit twee lettergrepen. Herhaal dit voor matten, bekken en mussen. Linksonder: in ‘boom’ hoor je een lange /oo/-klank, die schrijf je met oo. Het woord bestaat uit één lettergreep. Herhaal dit voor maat, beek en muur. Rechtsonder: in ‘bomen’ hoor je een lange /oo/-klank, die schrijf je met maar één o. Het woord bestaat uit twee lettergrepen. Herhaal dit voor maten, beken en muren. Laat de leerlingen nu woorden met /u/ of /uu/ bedenken die passen in het klaverblad. De leerlingen zeggen een woord en geven aan waar het past in het klaverblad. Schrijf het woord daarna op de poster. Bijvoorbeeld: ‘kus’ schrijf je zoals ‘mus’, het woord past dus in het blaadje linksboven; of: in ‘kus’ hoor je een korte /u/-klank. Het woord bestaat uit één lettergreep. Het woord past dus in het blaadje linksboven. Ga door tot er in elk blaadje vier woorden staan (zie ook: Tip). Bijvoorbeeld:
zuur duur vuur buur •
•
• • • • •
• •
mus bek mat bom boom maat beek muur
kussen muggen juffen putten
mussen bekken matten bommen bomen maten beken muren
zure dure vuren buren
Laat de leerlingen kijken naar de woorden met een lange /uu/-klank onder in het klaverblad. Vraag of ze iets bijzonders zien aan deze woorden (na de lange /uu/-klank volgt altijd een r). Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 21. Bespreek de titel (dure, spullen) en de instructie van die pagina.
Verwerking
De leerlingen maken de opdrachten van pagina 21. Bij opdracht 1 vullen ze bij elke zin het juiste woord in. Bij opdracht 2 kleuren ze bij elk woord het juiste blaadje. Ze schrijven de woorden vervolgens over in het grote klaverblad. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom B, eenheid 4.
Reflectie
Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze hebben kennisgemaakt met het u-klaverblad. - Ze weten dat ze de woorden mus, mussen, muur en muren en hun plek in het klaverblad kunnen onthouden om andere woorden goed te schrijven: mus staat linksboven, mussen rechtsboven, muur linksonder en muren rechtsonder. - Ze weten dat er na een lange /uu/ altijd een r volgt.
90 9027665836_e4.indd 90
24-09-2007 16:37:08
Basis
eenheid 4 | les 3
Dure spullen z i n
1
i n
eenheid 4 | les 3 s p e l l i n g
Vul in. Kies uit: mus, mussen, muur, muren. Een
mus
broedt wel driemaal per jaar.
Mussen
broeden ook in nestkastjes.
Zo’n kastje hang je aan de
muur
Denk er wel aan dat poezen ook op
2
.
muren
klimmen!
Kleur van elk klaverblad het juiste blaadje. Het is een gure E dag. Ik ga vandaag met de bus B naar huis. Vlug B stap ik in. Dat is nog een hele klus B, want het is druk B. Mensen staan te puffen C van het haasten. Ik zie veel zure E gezichten. We rijden eerst nog een half uur D door de drukke C stad. Achter de ramen van de winkels zie ik dure E spullen C. Ik zie getallen met twee nullen C! Nee, vast veel te duur D voor mij. Ik tuur D naar buiten. Na een tijdje zie ik de schuur D van onze buren E. Gelukkig, ik ben bijna thuis!
Differentiatie / extra stof _________ Extra opdracht uit het werkboek, pagina 21 • Werkboekje bij de Lijsterbij 2 • Slagwerk spelling C1
•
Schrijf de roze woorden in het juiste blad.
bus
klus
puffen
spullen
Vlug / vlug
druk
drukke
nullen
mus bek mat bom boom maat beek muur
✪
tuur
gure
dure
duur
schuur
zure
buren
Maak woordparen. Alleen de klinker in het midden is anders. Doe het zo: schuren - scharen, buren - … , huren - … , kuren - … , muren - … , sturen - … , … - …
21
- Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun woordparen voor. Bijvoorbeeld: schuren - scharen buren - beren huren - horen kuren - keren
muren - meren sturen - staren duren - dieren turen - toren gure - gare zure - zere
Tip ____________________________ Woorden zoals duw, sluw en ruw passen niet in het klaverblad, omdat de u, die met één letter wordt geschreven, in deze woorden als een lange /uu/ wordt uitgesproken. Deze stof komt nog eens aan bod in eenheid 6 van deze jaargroep. Alleen als de leerlingen zelf woorden aandragen met ~uw geeft u de volgende toelichting: in woorden zoals ‘duw’, ‘sluw’, ‘ruw’ hoor je een lange /uu/klank die maar met één u wordt geschreven. Dit doen we omdat er anders te veel pootjes komen: eerst vier van de uu en dan nog drie van de w. Voor de w komt maar één u. Woorden met uw horen daarom niet thuis in het klaverblad. Meer informatie over het klaverblad vindt u bij de algemene informatie in deze handleiding.
•
mussen bekken matten bommen bomen maten beken muren
uur
Differentiatie / extra hulp ________ • Voor minder taalvaardige leerlingen kunt u in de instructiefase zelf een lijst met u-woorden op het bord schrijven. Let erop dat de leerlingen de betekenis van de woorden kennen. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld de woorden die als voorbeeld zijn genoemd in het klaverblad op de vorige pagina: kus, kussen, mug, muggen, juf, juffen, put, putten, zuur, zure, duur, dure, vuur, vuren, buur, buren. • De leerlingen kunnen als extra oefening de klaverbladwoorden die u op de poster hebt geschreven, overschrijven in een leeg klaverblad. Kopieer hiervoor kopieerblad 65.
91 9027665836_e4.indd 91
24-09-2007 16:37:13
Vlugge ugg buren z i n
i n
Doel ___________________________ • De leerlingen oefenen meer met de open en gesloten lettergreep. Ze schrijven woorden met /u/ of /uu/ in het u-klaverblad.
s p e l l i n g
•
Categorieën ____________________ open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): muren, buren, dure, zure • gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): mussen, vullen, stukken, drukke
•
Strategie _______________________ De leerlingen leren woorden met een open of gesloten lettergreep met /u/ of /uu/ in deze eerste fase door ze te rubriceren naar analogie onder de kapstokwoorden mus, mussen, muur en muren.
•
Materialen _____________________ Werkboek B, pagina 22 Antwoordenboek B, pagina 22 Lijsterbij 2 Schrift oaeu-poster Poster met het lege klaverblad Zin in spelling cd-rom B, eenheid 4
• • • • • • •
•
•
Vooraf _________________________ Schrijf op de poster met het lege klaverblad met een uitwisbare stift de volgende woorden:
•
lus mug stuk nul
•
uur huur kuur stuur Hang de poster met het lege klaverblad en de oaeu-poster op. Zorg ervoor dat u ook een uitwisbare stift bij de hand houdt.
•
Introductie
Vertel de leerlingen dat ze al veel woorden met het klaverblad hebben geleerd. Laat de leerlingen naar de oaeu-poster kijken en de linkerblaadjes vergelijken met de rechterblaadjes gebruik de termen enkelvoud en meervoud. Linksboven staan ‘bom’, ‘mat’, ‘bek’ en ‘mus’. Het zijn woorden voor één ding. De woorden zijn in het enkelvoud. Het zijn woorden met één lettergreep. Rechtsboven staan ‘bommen’, ‘matten’, ‘bekken’ en ‘mussen’. Het zijn woorden voor meer dan één ding. De woorden zijn in het meervoud. Het zijn woorden met twee lettergrepen. Linksonder staan ‘boom’, ‘maat’, ‘beek’ en ‘muur’. Het zijn woorden voor één ding. De woorden zijn in het enkelvoud. Het zijn woorden met één lettergreep. Rechtsonder staan ‘bomen’, ‘maten’, ‘beken’ en ‘muren’. Het zijn woorden voor meer dan één ding. De woorden zijn in het meervoud. Het zijn woorden met twee lettergrepen. Vertel de leerlingen dat ze vandaag vooral woorden gaan oefenen die passen in de rechterhelft van het klaverblad: woorden in het meervoud.
•
Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 22. Bespreek de titel (vlugge, buren) en de instructie van die pagina.
• •
De leerlingen maken de opdrachten van pagina 22. Bij opdracht 1 schrijven ze het meervoud van de roze woorden in de zinnen. Bij opdracht 2 vullen ze woorden in bij stukjes die ze opzoeken in de Lijsterbij. Ook kleuren ze bij elk woord het juiste blaadje van het klaverblad. Bij opdracht 3 schrijven ze de juiste vorm van de roze woorden in de zinnen. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom B, eenheid 4.
•
• • •
• •
Instructie
Verwijs naar de poster waarop u de acht woorden in het enkelvoud hebt geschreven. Laat de leerlingen vertellen hoe ze bij de woorden in het enkelvoud het meervoud kunnen schrijven. Schrijf de meervouden op de poster. Het meervoud van ‘lus’ is ‘lussen’. ‘Lussen’ past in het klaverblad rechtsboven bij ‘mussen’. In ‘lussen’ hoor je een korte /u/-klank, die schrijf je met een u. Je hoort een /s/, die schrijf je twee keer. Laat de leerlingen deze uitleg herhalen voor muggen, stukken en nullen. Het meervoud van ‘uur’ is ‘uren’. ‘Uren’ past in het klaverblad rechtsonder bij ‘muren’. In ‘uren’ hoor je een lange /uu/-klank, die schrijf je met een u. Laat de leerlingen deze uitleg herhalen voor huren, kuren en sturen. Herinner de leerlingen eraan dat ze bij twijfel klaverbladwoorden kunnen opzoeken in de Lijsterbij. Laat de leerlingen de Lijsterbij voor zich nemen en het woord guur opzoeken. Stel samen vast: naast ‘guur’ staat een klaverblad met het blaadje linksonder gekleurd. Je schrijft ‘guur’ als ‘muur’ met uu. Daarnaast staat ‘een gure wind’, met een klaverblaadje bij ‘gure’, het blaadje rechtsonder is gekleurd. Je schrijft ‘gure’ zoals ‘muren’ met één u.
•
Verwerking
Reflectie
Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze hebben meer geoefend met het u-klaverblad. Ze hebben vooral gelet op woorden in het meervoud. - Ze weten dat ze de woorden mus, mussen, muur en muren en hun plek in het klaverblad kunnen onthouden om andere woorden goed te schrijven. - Ze kunnen de kenmerken van elk blaadje van het klaverblad noemen. Linksboven: in ‘mus’ hoor je een korte /u/-klank, die schrijf je met een u. Het woord bestaat uit één lettergreep. Rechtsboven: in ‘mussen’, hoor je een korte /u/-klank, die schrijf je met een u. Je hoort een /s/, die schrijf je twee keer. Het woord bestaat uit twee lettergrepen. Linksonder: in ‘muur’ hoor je een lange /uu/-klank, die schrijf je met uu. Het woord bestaat uit één lettergreep. Rechtsonder: in ‘muren’ hoor je een lange /uu/-klank, die schrijf je met maar één u. Het woord bestaat uit twee lettergrepen. Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun uklaverbladwoorden voor. Bijvoorbeeld: linksboven: hup, knus, hut, brug; rechtsboven: kussen, lussen, bukken, ruggen; linksonder: tuur, gluur, puur, duur; rechtsonder: schuren, sturen, zure, gure.
92 9027665836_e4.indd 92
24-09-2007 16:37:15
Basis
eenheid 4 | les 4
Vlugge buren z i n
1
2
i n
eenheid 4 | les 4 s p e l l i n g
Maak er meervoud van. Vul in. Vader zal de
spul
Neem geen dure
moeten opknappen.
spullen bruggen
Als het vriest, kunnen
stuk
Tom heeft de brief meteen in
schub
Een vis heeft heel veel
muur
Rond de gevangenis staan hoge
stukken
buur
Onze
stuur
De fietsers haakten met hun
uur
We hebben
.
muren
.
buren
vol met graan. zetten hun huis te huur.
sturen
uren
in elkaar. in de bieb doorgebracht.
dunne
dunner
duur D,
C, het dunst
dure
nog duurder, het
muf B,
C kleren,
nog
muffe
duurst
C lucht,
muffer
zuur D,
E cadeaus,
C, het mufst
zure
nog zuurder, het
E appels,
zuurst
Vul de juiste vorm van het roze woord in. Fik loopt vlug. Hij is een
vlugge
Ik neem een dun sneetje brood. Wil jij altijd De melk is zuur.
Zure
jachthond.
dunne
Tip ____________________________ Een leuke oefening voor de leerlingen is om eigennamen van leerlingen uit de klas in een leeg klaverblad te schrijven. Kopieer hiervoor kopieerblad 67. Schrijf de namen die passen in het klaverblad vooraf op het bord. Namen die hiervoor in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld: Tom B, Jesse C, Huub D, Jan B, Anne C, Seppe C, Peter E, Jos B, Karen E, Nele E, Jelle C, Steven E, Jurre C. Ga eventueel met de leerlingen ook na waarom bepaalde namen níét in het klaverblad passen. Axel past bijvoorbeeld niet omdat omdat de x als /ks/ wordt uitgesproken (meer dan één medeklinker).
•
Kijk in de Lijsterbij. Welke woorden horen op de lijntjes? Kleur daarna van elk klaverblad het juiste blaadje.
nog
sneetjes?
melk mag je niet drinken.
Mijn moeder heeft een druk leven. Zij werkt in een
✪
gescheurd.
schuren
Vroeger zaten deze
•
glad zijn.
schubben
schuur
Differentiatie / extra stof _________ Extra opdracht uit het werkboek, pagina 22 • Werkboekje bij de Lijsterbij 2 • Slagwerk spelling C1
mee op vakantie.
brug
dun B,
3
klussen
klus
Differentiatie / extra hulp ________ • De leerlingen kunnen als extra oefening de klaverbladwoorden die u op de poster hebt geschreven, overschrijven in een leeg klaverblad. Kopieer hiervoor kopieerblad 67.
drukke
Zoek bij elk blaadje van het u-klaverblad vier woorden.
22
winkel.
kij de Lij k in sterbij
Na les 4 kunt u een controledictee afnemen dat inzicht geeft in de vorderingen van de leerlingen. Het vertelt u ook welke vervolgactiviteiten in les 5 en 6 voor de leerlingen gekozen kunnen worden.
93 9027665836_e4.indd 93
24-09-2007 16:37:19
Controledictee z i n
i n
Doel ___________________________ • De leerlingen laten zien dat ze de belangrijkste stof uit eenheid 4 beheersen.
•
Categorieën ____________________ • be~, ge~, ver~, te~ (2.1): beslist, tekeer, geloof, verkeer, besluit, benieuwd • /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9): dingen, links, donker, winkels, langs, hangen • open lettergreep (4.1): zure, buren • gesloten lettergreep (4.2): spullen, dunne, hutten, drukke, zullen, lukken Materialen _____________________ Groepsoverzicht 4a, kopieerblad 19 of 20 • Signaleringsformulier 4a, kopieerblad 23 • Groepsoverzicht 4b, kopieerblad 21 of 22 • Signaleringsformulier 4b, kopieerblad 24 • Schrijfblaadjes of een dicteeschrift
•
s p e l l i n g
• •
•
•
•
Controledictee 4a
Woorddictee 1. Er gebeuren gekke dingen. 2. Je zult beslist verrast opkijken. 3. De klok draait naar links. 4. ’s Nachts is het niet donker. 5. Oude spullen worden weer nieuw. 6. Dunne pannenkoeken zijn ineens dik. 7. Zure citroenen smaken nu zoet. 8. Grote huizen veranderen in hutten. 9. Drummers gaan geweldig tekeer met wattenstaafjes. 10. Geloof jij dit allemaal?
Afname controledictee 4a
Vertel de leerlingen dat het nu tijd is om een dictee af te nemen. Geef hierbij aan dat het dictee een manier is om te kijken of ze de stof van de eerste vier lessen beheersen. Maak met de leerlingen afspraken zodat het voor iedereen mogelijk is om rustig te werken. Neem nu het dictee af. Bij het woorddictee schrijven de leerlingen alleen het vetgedrukte woord op, bij het zinsdictee de hele zin.
•
Minder dan 2 fouten 2 - 4 fouten 5 - 6 fouten Meer dan 6 fouten
Leerlingen die minder dan 16 van de 20 doelwoorden goed schrijven, hebben de doelen van de eenheid nog niet bereikt. Bij een leerling die veel fouten heeft gemaakt in het controledictee, kunt u een nadere diagnose stellen ten aanzien van de aard van de gemaakte fouten en de categorieën die de leerling niet beheerst. Hiervoor gebruikt u het signaleringsformulier.
•
Op basis van het groepsoverzicht bepaalt u de Woorden van de Week. Dit zijn minimaal 5 en maximaal 10 woorden waar veel leerlingen nog moeite mee hebben. U markeert de woorden in het groepsoverzicht en zet ze op het bord. U komt er klassikaal op terug in les 5 en 6. Leerlingen die onvoldoende of twijfelachtig scoorden bij het dictee krijgen in les 5 en 6 verlengde instructie en begeleide verwerking. De leerlingen die goed scoorden gaan zelfstandig aan het werk. Voor leerlingen die voldoende scoorden, kunt u zelf bepalen of ze meedoen met de verlengde instructie en begeleide verwerking of dat ze zelfstandig gaan werken.
•
Controledictee 4b
dingen beslist links donker spullen dunne zure hutten tekeer geloof
Zinsdictee 1. Els woont in een drukke straat met winkels. 2. Er komt veel verkeer langs. 3. Ze besluit om er met de buren over te praten. 4. Ze zullen vragen om een flitskast op te hangen. 5. Ze zijn benieuwd of dat gaat lukken.
Woorddictee 1. Koen heeft al de hele week gehoest. gehoest 2. Zijn neus is verstopt. verstopt 3. Zijn wangen zijn rood. wangen 4. Hij moet een drankje innemen. drankje 5. Moeder moet het flesje schudden. schudden 6. Ze schenkt ook een kopje thee in. schenkt 7. Koen ligt nu wat rond te turen. turen 8. Hij kijkt naar de foto’s aan de muren. muren 9. Zijn zussen spelen buiten. zussen 10. Morgen komt de dokter terug. terug Zinsdictee 1. Dirk en Pim hebben honger. 2. Het zal nog even duren voor het eten gekookt is. 3. De jongens hebben geen geduld. 4. Ze nemen al een beschuit en twee stukken koek. 5. Denken jullie dat ze straks nog van de kool zullen smullen?
goed voldoende twijfelachtig onvoldoende
•
Correctie en registratie
Na de afname kijkt u zelf de dictees na. U let hierbij alleen op de schrijfwijze van de twintig doelwoorden, niet op het correct gebruik van hoofdletters of interpunctie. Elk doelwoord kan maar één keer fout worden gerekend, ongeacht het aantal verschillende fouten in het woord. Beslis of u het liefst het groepsoverzicht invult met de woorden in dicteevolgorde of het groepsoverzicht met de woorden in categorievolgorde. Vul nu het overzicht in. U doet dit door een kruisje te zetten bij de doelwoorden die de leerling fout heeft geschreven. Het groepsoverzicht geeft u een goed beeld van de mate waarin op groepsniveau de stof wordt beheerst. Scoren veel leerlingen niet goed op bepaalde woorden of categorieën, dan verdient deze leerstof in les 5 en 6 nog extra aandacht.
Ook het totaal aantal fouten per leerling kunt u uit het groepsoverzicht afleiden. In het algemeen kunt u uitgaan van de volgende normering:
Differentiatie na het dictee
Extra hulp en remediëring
•
Bij de verlengde instructie en begeleide verwerking in les 5 en 6 kan nevenstaande achtergrondinformatie u ondersteunen bij het geven van extra hulp en het uitvoeren van eventuele remediëringsactiviteiten.
•
Controledictee 4a en 4b zijn gericht op dezelfde spellingcategorieën, maar bevragen voor een groot gedeelte andere woorden. Dictee 4a neemt u in ieder geval af. Dictee 4b gebruikt u wanneer u een tweede keer de stof van de eenheid wilt toetsen, bijvoorbeeld aan het einde van de eenheid na les 6. U volgt exact dezelfde opzet zoals geschetst is bij en na de afname van controledictee 4a.
•
Afname controledictee 4b
94 9027665836_e4.indd 94
24-09-2007 16:37:21
eenheid 4 | dictee
be~, ge~, ver~, te~ (2.1) Wat is belangrijk? • Het onderscheiden van de lettergrepen in het woord. • Het koppelen van de letter e aan de stomme e.
• •
klank, één letter en weet niet dat deze klanken met twee letters worden geschreven. De leerling verwart ng en nk als letters. Door de complexiteit van het woord richt de leerling zich onvoldoende op de aparte klanken.
Wat kunt u doen? Wat kan er fout gaan? De leerling onderscheidt de lettergrepen onvol- Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 1 Spellingkaart 12 doende omdat de stomme e onvoldoende gehoord wordt. • Laat leerlingen die moeite hebben met de klan• De leerling laat bij het uitspreken van het woord ken het verschil in uitspraak duidelijk ervaren: bij de /ng/ gaat de tong naar beneden, bij /ngk/ de stomme e weg (bgin, gnoeg). wordt de /ng/-klank gevolgd door de plofklank • De leerling koppelt de /e/-klank aan de letter u. /k/. Wijs de leerlingen erop dat de lettergroep ngk niet bestaat. Wat kunt u doen? Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 1 • Geef mondelinge oefeningen waarbij leerlingen Spellingkaart 13 de hoorstrategie oefenen. Laat ze letten op de klankverschillen of -overeenkomsten. Bijvoor• Leerlingen die fouten maken bij woorden met beeld: bij welk kapstokwoord (slang of plank) be~, ge~, ver~ of te~ laat u deze woorden rubripassen de woorden ‘stang’, ‘zang’, ‘geschenk’, ceren onder de kapstokwoorden begin, gevaar, ‘jonkie’, ‘engerd’, ‘kronkelt’, ‘doodeng’, ‘drenkeling’. verdriet en terug. Belangrijk hierbij is het duidelijk uitspreken en het goed beluisteren van de • Betrek bij op elkaar lijkende woorden, zoals woorden. bange - banken, zingen - zinken, de betekenis. Leerlingen die het verschil niet kunnen horen, • Leerlingen die de klankgrepen samentrekken kunnen de woorden met hun betekenis dan (bgin, trug) kunt u tijdens het uitspreken van inprenten. het woord laten meeklappen: een zachte klap voor de eerste lettergreep en een hardere klap • Als de leerlingen de afzonderlijke klanken onvoor de tweede lettergreep. voldoende herkennen, kunt u ze ook enkele woorden volledig verdeeld in klanken laten • Leerlingen die een verkeerde klank-letterzeggen. De ng en nk worden hierbij als klank koppeling maken en een u schrijven, oefenen bij elkaar gehouden. Bijvoorbeeld: ook met rijtjes onder de kapstokwoorden. l-a-ng-e, k-l-i-nk-e-n. • Woorden met be~, ge~, ver~ of te~ kunnen leerlingen ook opzoeken in de Lijsterbij. Oefen • Bij de woorden met ng of nk in deze eenheid is nog eens samen met de leerlingen het opzoevaak nog een extra moeiljikheid in het woord ken van woorden in de Lijsterbij. te vinden. Fouten die betrekking hebben op die extra moeilijkheid verdienen daarop remediëring. Kijk in het leerstofoverzicht bij de alge/ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9) mene informatie om te weten waar de desbeWat is belangrijk? treffende leerstof wordt behandeld. • Het herkennen en onderscheiden van de /ng/of /ngk/-klank in het woord. • Het koppelen van de juiste letters aan de klanken.
•
Wat kan er fout gaan? De leerling onderscheidt de /ng/ en /ngk/ niet van elkaar in klank. • De leerling herkent de betekenis van het woord in de context niet, waardoor het niet duidelijk is over welk woord het gaat (zingen - zinken). • De leerling houdt bij het schrijven van de /ng/en de /ngk/-klank vast aan het principe één
•
open lettergreep (4.1), gesloten lettergreep (4.2) Wat is belangrijk? • De leerlingen weten dat de schrijfwijze afwijkt van de basisregels van het aanvankelijk spellen. • In deze eerste fase hoeven de leerlingen de regels nog niet te kennen. Ze schrijven woorden naar analogie met de kapstokwoorden mus, mussen, muur, muren en kennen de kenmerken van het klaverblad. Wat kan er fout gaan? De leerling weet niet dat de schrijfwijze afwijkt van de basisregels van het aanvankelijk spellen. • De leerling herkent de analogie niet. • De leerling kent de kenmerken van het klaverblad niet.
•
Wat kunt u doen? Les 5 verlengde instructie en begeleide verwerking 2 Les 6 verlengde instructie en begeleide verwerking 2 • Kopieer het u-klaverblad (kopieerblad 65) voor alle leerlingen en laat ze de volgende woorden in het klaverblad schrijven: kus B, kussen C, bus B, bussen C, lus B, lussen C, zus B, zussen C; duur D, duren E, kuur D, kuren E, stuur D, sturen E, gluur D, gluren E. Help de leerlingen door op te merken dat deze woorden rijmen op een van de vier kapstokwoorden. Laat hierna de leerlingen de woorden in het klaverblad lezen, waarbij u op de uitspraak van de korte en lange klinkers let. • Laat de leerlingen woorden ook mondeling rubriceren. Ze geven met hun hand aan in welk blaadje van het klaverblad het woord past: hup B, tuur D, zuur D, turen E, bluf B, buk B, buur D, bluffen C, buren E, vuur D, huppen C, vuren E, gum B, gummen C, bukken C, zure E. • Op dit moment oefenen de leerlingen de woorden met een open lettergreep of gesloten lettergreep door te rubriceren naar analogie. Ze stellen wel de kenmerken van de blaadjes vast. • Deze leerstof komt opnieuw aan de orde in de volgende eenheid, waarin het i-klaverblad wordt behandeld. De leerlingen worden steeds meer naar de bijbehorende regel geleid. • Ook bij het opzoeken in de Lijsterbij worden de leerlingen aan de klaverbladwoorden herinnerd, omdat bij deze woorden steeds een klein klaverblad staat waarvan een blaadje is gekleurd.
95 9027665836_e4.indd 95
24-09-2007 16:37:23
Geheel heel op je ge gemak z i n
i n
Doel ___________________________ • De leerlingen herhalen leerstof uit deze eenheid.
s p e l l i n g
•
Categorieën ____________________ be~, ge~, ver~, te~ (2.1) open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1) • gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2)
•
Strategieën _____________________ • De leerlingen schrijven woorden met een stomme e in de eerste lettergreep met de hoorstrategie: ze luisteren naar de delen, ze schrijven elk deel op, en weten dat de stomme e met e wordt geschreven. In jaargroep A hebben de leerlingen bij woorden met be~, ge~ of ver~ al kapstokwoorden geleerd om te oefenen (begin, gevaar, verdriet); ze rubriceren naar analogie. Voor woorden met te~ leerden ze nu het kapstokwoord terug. • De leerlingen leren woorden met een open of gesloten lettergreep met /u/ of /uu/ in deze eerste fase door ze te rubriceren naar analogie onder de kapstokwoorden mus, mussen, muur en muren.
•
• •
Vooraf _________________________ Zet de Woorden van de Week op het bord. Dit zijn de woorden (minimaal 5, maximaal 10) waar veel leerlingen in het dictee nog moeite mee hadden. • Bepaal op basis van het afgenomen controledictee welke leerlingen behoefte hebben aan verlengde instructie en begeleide verwerking. • Zorg voor voldoende spellingkaarten. Zowel leerlingen die verlengde instructie en begeleide verwerking krijgen als leerlingen die zelfstandig aan de slag gaan, gebruiken deze. • Hang de u-poster op. Zorg ervoor dat u ook een uitwisbare stift bij de hand hebt.
• • • • • • •
Introductie
Blik met de leerlingen terug op het gemaakte dictee. Verwijs hierbij naar de Woorden van de Week die op het bord staan. Bespreek met de leerlingen de Woorden van de Week. Laat ze deze lezen en de moeilijkheid verwoorden. Vertel dat deze woorden de komende week centraal zullen staan en tussendoor geoefend zullen worden (zie ook: Tips).
•
Werkinstructie
Leerlingen die geen of weinig fouten hebben gemaakt in de categorieën die aan de orde zijn, maken nu zelfstandig de opdrachten van pagina 23. De overige leerlingen krijgen verlengde instructie en begeleide verwerking. De doelwoorden in de titel van pagina 23 zijn: Geheel en gemak. Bij opdracht 1 maken de leerlingen woorden met be~, ge~, ver~ of te~ af en schrijven deze vervolgens in de zinnen. Bij opdracht 2 vullen ze woorden met u of uu in. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 13. Ze kiezen zelf twee opdrachten, of u geeft aan welke opdrachten ze moeten maken. Ook kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom B, eenheid 4.
•
•
Verlengde instructie en begeleide verwerking
•
• •
•
•
1: be~, ge~, ver~, te~ (2.1) Laat de leerlingen spellingkaart 13 voor zich nemen en de kapstokwoorden op de kaart lezen. Herhaal samen de strategie bij deze woorden: je luistert goed naar de delen, de lettergrepen, en schrijft de woorden lettergreep voor lettergreep op. De stomme e die je hoort in de eerste lettergreep schrijf je met een e. Laat de leerlingen de rijen onder de kapstokwoorden hardop lezen en daarbij de woorden in lettergrepen verdelen: be/klim, be/grijp. Ga na of de betekenis van alle woorden bekend is. Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 23 en maak samen opdracht 1.
• •
2: open lettergreep (4.1), gesloten lettergreep (4.2) Herhaal met de leerlingen de kenmerken van het u-klaverblad. Doe dat met behulp van de kapstokwoorden. Boven staan ‘mus’ en ‘mussen’; je hoort een korte /u/-klank. Onder staan ‘muur’ en ‘muren’; je hoort een lange /uu/-klank die bij ‘muren’ met maar één u wordt geschreven. Links staan ‘mus’ en ‘muur’; woorden met één lettergreep. Rechts staan ‘mussen’ en ‘muren’; woorden met twee lettergrepen; je hoort een stomme e in de tweede lettergreep. In de vier woorden hoor je na de klinker één medeklinker: /s/ of /r/. In ‘mussen’ schrijf je de medeklinker met twee letters. Laat de leerlingen met hun hand de plaats in het klaverblad aangeven van enkele woorden: mus B linkerhand naar boven; mussen C rechterhand naar boven; muur D linkerhand naar beneden; muren E rechterhand naar beneden. Gebruik de volgende woorden: sus B, sussen C, schuur D, schuren E, huur D, huren E, blus B, blussen C. Help de leerlingen door op te merken dat de woorden op een van de kapstokwoorden rijmen. Laat hierna de leerlingen woorden mondeling rubriceren naar analogie. U noemt een woord, de leerlingen geven aan waar het past. Schrijf de woorden op de poster: buur D, buren E, put B, putten C, uur D, uren E, brul B, brullen C, duur D, duren E, tuur D, turen E, krul B, krullen C, vuur D, vuren E, knus B, knusse C, vul B, vullen C, brug B, bruggen C, druk B, drukken C, zuur D, zure E, duur D, dure E. Maak samen opdracht 2 van pagina 23. Daarna kunnen ze werken met Zin in spelling cdrom B, eenheid 4.
96 9027665836_e4.indd 96
24-09-2007 16:37:25
Her haling
eenheid 4 | les 5
Geheel op je gemak z i n
1
i n
eenheid 4 | les 5
s p e l l i n g
Welke letters zijn verstopt: be, ge, ver of te? Maak het uithangbord af. voel
Voor een goed
wen -
Verwen
recht
hakt
uzelf met een lekker
gerookte
rookte
- ambachtelijk
bakken
-
smolten
- garnalen in
legen
- een broodje met
bak
- lekker
schuit
- voor de kleintjes:
gesmolten belegen
U voelt zich hier En niet
kaas
beschuit
met muisjes
vandaag nog.
teleurgesteld
niet
geheel
tevreden
op uw = niet
zijn.
gemak
betalen
. !
Vul in: u of uu. Waarom kijken de nieuwe bu Al
u
ren gl u
Hoelang z u
ren zo z uu r?
ren twee jongens over hun muu r.
llen de k u
ren van die jongens nog du
Tips ___________________________ Deze les kan afgestemd worden op de instructie- en oefenbehoeften van uw leerlingen. Als veel herhaling noodzakelijk is, dan kunt u de lesstof spreiden over twee lessen. Bedenk dat juist zwakkere leerlingen niet te lang aaneen de aandacht op een onderwerp kunnen richten. • Probeer de komende tijd om een aantal malen de Woorden van de Week te laten oefenen. Laat de leerlingen bijvoorbeeld de woorden in verschillende kleuren schrijven: groen = dit is een woord dat ik al ken; oranje = dit woord ken ik bijna; rood = dit woord ken ik nog niet. • Informeer naar de zelfstandig gemaakte opdrachten bij de spellingkaarten.
•
? Kom dan binnen!
beslist
mak talen
kruidenboter
benieuwd
U zult
vreden -
Differentiatie / extra stof _________ Spellingkaart 13, keuzeopdrachten Werkboekje bij de Lijsterbij 2 Slagwerk spelling C1
• • •
gebak
leurgesteld
heel -
:
vis
Bestel
slist -
gerecht
zalm
gebakken
Bent u
stel
…
gehakt
- pittig
nieuwd
2
gevoel
Materialen _____________________ • Werkboek B, pagina 23 • Antwoordenboek B, pagina 23 • Spellingkaart 13 • Lijsterbij 2 • Schrift • u-poster • Zin in spelling cd-rom B, eenheid 4
ren?
De buu rman ziet zo rood als vuu r. ‘Ik st uu r de politie!’ roept hij. ‘Och meneer,’ antwoorden de jongens. ‘We tu
ren alleen maar naar de mu
ssen die elkaar k u
ssen.’
23
97 9027665836_e4.indd 97
24-09-2007 16:37:31
Rare dromen z i n
i n
Doel ___________________________ • De leerlingen herhalen leerstof uit deze en voorgaande eenheden.
s p e l l i n g
•
Categorieën ____________________ /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9) open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1) • gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2)
•
Strategieën _____________________ • De leerlingen leren woorden met ng of nk met de hoorstrategie. Ze prenten de woorden met hun betekenis in als ze het verschil tussen ng of nk niet horen. • De leerlingen leren woorden met een open of gesloten lettergreep met /u/ of /uu/ in deze eerste fase door ze te rubriceren naar analogie onder de kapstokwoorden mus, mussen, muur en muren.
•
• •
Vooraf _________________________ Zorg ervoor dat de Woorden van de Week nog op het bord staan. • Op basis van het afgenomen controledictee bepaalt u welke leerlingen behoefte hebben aan verlengde instructie en begeleide verwerking. • Zorg voor voldoende spellingkaarten. Zowel leerlingen die verlengde instructie en begeleide verwerking krijgen als leerlingen die zelfstandig aan de slag gaan, gebruiken deze. • Kopieer voldoende lege klaverbladen (kopieerblad 67) voor de verlengde instructie en begeleide verwerking 2. • Hang de oaeu-poster op. Zorg ervoor dat u ook een uitwisbare stift bij de hand hebt.
•
•
• • • • • • •
Introductie
Dek de Woorden van de Week af of draai het bord om. Dicteer de woorden. De leerlingen schrijven ze in hun schrift. Maak de Woorden van de Week weer zichtbaar en laat de leerlingen hun werk controleren. Veeg de woorden uit die door alle leerlingen juist geschreven zijn. De andere blijven nog een week staan (zie ook: Tips).
Werkinstructie
•
•
•
Leerlingen die geen of weinig fouten hebben gemaakt in de categorieën die aan de orde zijn, maken nu zelfstandig de opdrachten van pagina 24. De overige leerlingen krijgen verlengde instructie en begeleide verwerking. De doelwoorden in de titel van pagina 24 zijn: rare en dromen. Bij opdracht 1 vullen de leerlingen ng of nk in op de borden. Bij opdracht 2 schrijven ze de juiste vorm van de roze woorden in de zinnen. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 12. Ze kiezen zelf twee opdrachten, of u geeft aan welke opdrachten ze moeten maken. Ook kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom B, eenheid 4.
•
•
Verlengde instructie en begeleide verwerking
•
•
•
1: /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9) De leerlingen nemen spellingkaart 12 voor zich. Herhaal samen de kapstokwoorden met ng. Herinner de leerlingen eraan dat ze maar één klank horen en toch twee letters moeten schrijven: n-g. Schenk vervolgens aandacht aan de kapstokwoorden met ~nk. Herhaal dat de lettergroep ngk niet bestaat, de klank wordt met twee letters geschreven (n-k). Herhaal daarna dat na de ng of nk nog andere letters kunnen volgen. Laat de leerlingen die woorden van de kaart hardop lezen: langs, vangst, … Concludeer dat het niet uitmaakt of de /ng/- of /nk/-klank aan het einde van een woord of in het midden van een woord staat. De /ng/-klank wordt steeds geschreven met ng, de /ngk/-klank met nk.
•
•
Ga na of de leerlingen nog weten dat ze ng- of nk-woorden met een stomme e in de tweede lettergreep met een e moeten schrijven. Verwijs naar woorden op de kaart (zwanger, hengel). Herhaal ook dat de eind-n bij sommige ng- of nk-woorden met twee lettergrepen niet altijd goed te horen is (dwingen, vonken), maar dat deze bij woorden die vertellen wat mensen, dieren of dingen doen en bij woorden voor meer dan één (meervoud) toch moet worden geschreven. Laat de leerlingen daarna alle rijtjes op de spellingkaart nog eens goed bekijken. Ga na of de betekenis van alle woorden bekend is. Als de leerlingen de woorden hebben bekeken, laat u ze de kaart omdraaien. U zegt nu woorden met ng of nk van de kaart door elkaar. Als ze een woord horen met ng, steken ze hun vinger op. (U kunt eventueel ook woorden met ~n tussendoor gebruiken: herken, wennen, verken.) Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 24 en maak samen opdracht 1. 2: open lettergreep (4.1), gesloten lettergreep (4.2) Herhaal de kenmerken van het o-, a-, e- en uklaverblad. Linksboven: in ‘bom’ hoor je een korte /o/-klank, die schrijf je met een o. Het woord bestaat uit één lettergreep. Herhaal dit voor mat, bek en mus. Rechtsboven: in ‘bommen’ hoor je een korte /o/-klank, die schrijf je met een o. Je hoort een /m/, die schrijf je twee keer. Het woord bestaat uit twee lettergrepen. Herhaal dit voor matten, bekken en mussen. Linksonder: in ‘boom’ hoor je een lange /oo/-klank, die schrijf je met oo. Het woord bestaat uit één lettergreep. Herhaal dit voor maat, beek en muur. Rechtsonder: in ‘bomen’ hoor je een lange /oo/-klank, die schrijf je met maar één o. Het woord bestaat uit twee lettergrepen. Herhaal dit voor maten, beken en muren. Deel de kopieerbladen met het lege klaverblad uit en laat de leerlingen rijmwoorden bedenken bij de kapstokwoorden op de poster en in het juiste blaadje schrijven. Schrijf zelf mee op de poster. Bijvoorbeeld: bom - gom, bommen - kommen, boom - sloom, bomen - dromen; mat - gat, matten - ratten, maat - staat, maten - haten; bek - wek, bekken trekken, beek - streek, beken - weken; mus - lus, mussen - klussen, muur - buur, muren - turen. Maak met de leerlingen nu opdracht 2 van pagina 24.
98 9027665836_e4.indd 98
24-09-2007 16:37:33
Her haling
eenheid 4 | les 6
Rare dromen z i n
1
i n
eenheid 4 | les 6 s p e l l i n g
kijk de Lij ook in sterbij
Vul in: ng of nk. Ingang wink el
Lang e voertuigen geen toega ng
. p van Lichtje k Een zaklam in het don g n ba Nooit meer Lekkere hong
Fruitfris! Jong en oud
er.
er? Proef pudding
Fietsers link
dri nk
van Dannie. Nu met honing
s
en deze nieuwe
frisdra nk
Materialen _____________________ • Werkboek B, pagina 24 • Antwoordenboek B, pagina 24 • Spellingkaart 12 • Lijsterbij 2 • Schrift • Lege klaverbladen, kopieerblad 61 • oaeu-poster • Zin in spelling cd-rom B, eenheid 4 Differentiatie / extra stof _________ Spellingkaart 12, keuzeopdrachten Werkboekje bij de Lijsterbij 2 Slagwerk spelling C1
• • •
.
!
Tips ___________________________ Deze les kan afgestemd worden op de instructie- en oefenbehoeften van uw leerlingen. Als veel herhaling noodzakelijk is, dan kunt u de lesstof spreiden over twee lessen. Bedenk dat juist zwakkere leerlingen niet te lang aaneen de aandacht op een onderwerp kunnen richten. • Probeer de komende tijd om een aantal malen de resterende Woorden van de Week tussendoor kort te oefenen. Laat de leerlingen bijvoorbeeld de klaverbladwoorden overschrijven en bij elk woord een klaverblad tekenen waarbij het juiste vakje gekleurd is. • Toon belangstelling voor de resultaten van leerlingen die gedurende deze eenheid met de computer gewerkt hebben. • Informeer naar de zelfstandig gemaakte opdrachten bij de spellingkaarten.
•
2
Vul de juiste vorm van de woorden in. al - droom - slaap
Alle
droom - raar - spook Ik
dromen
mensen
droom
vaak over
in hun slaap
rare
draag - jas - knoop
Ze
dragen
jassen
klim - buur
Ze
klimmen
over de daken van de
heb - zeep
Ze
hebben
emmers met
kom - raam - lap
Ze
komen
de
heel - klus
Dat is een
sop - nat - pak
Van het
hoor - ren - snel
Als ze iets
spul - neem
Hun
dom
Ze zijn niet
spoken met houten
ramen klus
soppen
krijgen ze
horen
, dan
dom
.
. bij zich.
lappen
!
.
natte
rennen
nemen
spullen
.
knopen
buren
zeep
hele
.
pakken ze
snel
. weg.
ze mee.
.
Rare droom. Of niet?
24
•
Als de leerlingen klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 12. Ze kiezen zelf een of twee opdrachten en oefenen de rijtjes verder zelfstandig. U kunt de opdrachten ook laten maken tijdens een les zelfstandig werken, of op een ander moment.
•
De leerlingen kunnen ook werken met Zin in spelling cd-rom B, eenheid 4. Na les 6 kunt u eventueel controledictee 4b afnemen.
99 9027665836_e4.indd 99
24-09-2007 16:37:45
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
9027665836_Groepsoverz.indd 19
(2.9) (2.9)
links donker
(4.1) (4.2) (2.1) (2.1) (4.2)
zure hutten tekeer geloof drukke
(2.1) (4.1) (4.2)
besluit buren zullen
(4.2)
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
< 2 fouten goed
2-4 fouten voldoende *
5-6 fouten twijfelachtig
> 6 fouten onvoldoende
s p e l l i n g
totaal aantal fouten
lukken
benieuwd (2.1)
hangen (2.9)
(2.9)
langs
verkeer (2.1)
winkels (2.9)
(4.2)
dunne
spullen (4.2)
(2.1)
beslist
naam i n
(2.9)
z i n
dingen
Groepsoverzicht 4a groep: ____________________
datum: ____________________
dicteevolgorde
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
kopieerblad 19
24-09-2007 17:25:34
groep: ____________________
Groepsoverzicht 4a s p e l l i n g
categorievolgorde
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
< 2 fouten goed
2-4 fouten voldoende *
5-6 fouten twijfelachtig
> 6 fouten onvoldoende
totaal aantal fouten
lukken
zullen
drukke
hutten
dunne
4.2 gesloten lettergreep
spullen
buren
zure
hangen
4.1 open lettergreep
langs
winkels
dingen
2.9 /ng/ = ng, /ngk/ = nk
benieuwd
besluit
verkeer
geloof
tekeer
naam
beslist
2.1 be~, ge~, ver~, te~
donker
i n
links
z i n
datum: ____________________
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
kopieerblad 20
9027665836_Groepsoverz.indd 20
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
24-09-2007 17:25:34
naam
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
9027665836_Groepsoverz.indd 21
(4.1) (4.2) (2.1) (2.9) (4.1)
muren zussen terug honger duren
(2.1)
(4.2)
zullen
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
< 2 fouten goed
2-4 fouten voldoende *
5-6 fouten twijfelachtig
> 6 fouten onvoldoende
s p e l l i n g
totaal aantal fouten
smullen (4.2)
(2.9)
denken
stukken (4.2)
beschuit (2.1)
geduld
jongens (2.9)
gekookt (2.1)
(4.1)
turen
schenkt (2.9)
schudden (4.2)
drankje (2.9)
wangen (2.9)
i n
verstopt (2.1)
z i n
gehoest (2.1)
Groepsoverzicht Groepsoverzicht 4b groep: ____________________
datum: ____________________
dicteevolgorde
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
kopieerblad 21
24-09-2007 17:25:34
groep: ____________________
Groepsoverzicht 4b s p e l l i n g
categorievolgorde
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
< 2 fouten goed
2-4 fouten voldoende *
5-6 fouten twijfelachtig
> 6 fouten onvoldoende
totaal aantal fouten
smullen
zullen
stukken
zussen
schudden
4.2 gesloten lettergreep
duren
muren
turen
denken
4.1 open lettergreep
jongens
honger
wangen
2.9 /ng/ = ng, /ngk/ = nk
beschuit
geduld
gekookt
terug
verstopt
naam
gehoest
2.1 be~, ge~, ver~, te~
schenkt
i n
drankje
z i n
datum: ____________________
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
kopieerblad 22
9027665836_Groepsoverz.indd 22
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
24-09-2007 17:25:35
naam: ____________________
Signaleringsformulier 4a z i n
i n
doelwoorden
s p e l l i n g
groep: ____________________ datum: ____________________
gemaakte fout(en)
aantal fouten
2.1 be~, ge~, ver~, te~ beslist tekeer geloof verkeer besluit benieuwd 2.9 /ng/ = ng, /ngk/ = nk dingen links donker winkels langs hangen 4.1 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e zure buren 4.2 gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e spullen dunne hutten drukke zullen lukken
totaal aantal fouten
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
9027665836_Groepsoverz.indd 23
kopieerblad 23
24-09-2007 17:25:35
naam: ____________________
Signaleringsformulier 4b z i n
i n
doelwoorden
s p e l l i n g
groep: ____________________ datum: ____________________
gemaakte fout(en)
aantal fouten
2.1 be~, ge~, ver~, te~ gehoest verstopt terug gekookt geduld beschuit 2.9 /ng/ = ng, /ngk/ = nk wangen drankje schenkt honger jongens denken 4.1 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e turen muren duren 4.2 gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e schudden zussen stukken zullen smullen
totaal aantal fouten
kopieerblad 24
9027665836_Groepsoverz.indd 24
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
24-09-2007 17:25:35
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
9027665836_Kb Posters.indd 61
5.5 4.1
rijden hoge
1.2 4.1
dwars lopen
4.1
1.3 1.3 4.1 4.2
schiet straat rode volle
helpt
1.3
kreunen 5.5
huilen 5.5
1.2
flits
kopen 4.1
noten
stoppen 4.2
4.2
dorre
schors 1.3
1.2
i n
trots
z i n
springt 1.3
buiten 2.2
leeg klaverblad s p e l l i n g
B
kopieerblad 61
24-09-2007 17:28:56
u-klaverblad z i n
i n
s p e l l i n g
B
mus muur
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
9027665836_Kb Posters.indd 65
mussen muren
kopieerblad 65
24-09-2007 17:28:57
oaeu-klaverblad z i n
i n
s p e l l i n g
B
mus
mussen
bek
bekken
mat
matten
bom
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
9027665836_Kb Posters.indd 67
bommen
boom
bomen
maat
maten
beek
beken
muur
muren
kopieerblad 67
24-09-2007 17:28:57
Benieuwd naar het geheim? zin
1
in
eenheid 4 | les 1
spelling
Zoek de woorden met be~, ge~, ver~ of te~. Ik ben erg tevreden. Mijn dagboek is weer terecht. Nu schrijf ik weer elke dag een gedicht. Op de eerste pagina staat een verhaal. Er staat ook een geheim in. Ik bewaar het boekje nu goed. Ik verstop het steeds in mijn rugzak. Begrijp je nu waarom? Schrijf de woorden in de juiste rij. be~ begin
2
ge~ gevaar
te~ terug
Vul de eerste lettergreep in. Kies uit: be, ge, ver, te. Jasper
Jasper Hij
Om tien uur
wacht bezoek.
Tante Vera is
rug van vakantie. dwijnt met haar naar de hal.
telt haar het
heim:
‘Mama heeft een nieuwe auto We gaan met het hele
3
ver~ verdriet
trekken we.
Bij oma is het altijd Ik ben
nieuwd of we taart krijgen.
Of een andere kocht.
zellig.
rassing.
Gaat u ook mee, tante Vera?’
zin naar oma.
Maak woorden met twee lettergrepen. Schrijf de woorden daarna over. be
driet
be
kleumd
te
luk
ver
schuit
ver
sluit
te
spierd
ge
rug
ge
vreden
Los de rebussen op. Is er nog tijd over? Maak dan zelf een rebus.
-l
sp = g
-sp
o=a
-e
s=l 19
9027665843_e4.indd
19
23-05-2007
14:05:00
Niet bang maar flink z i n
1
in
eenheid 4 | les 2
spelling
Welke woorden zijn met ng of nk? Wil jij een bezoek aan Frankrijk brengen? Vergeet Parijs dan niet. Door deze stad slingert de rivier de Seine. Als het donker is, liggen de boten vast aan hun anker. Zo laat verlang je naar een drankje op een terras. Dat is in het begin een beetje eng, door het Frans. Dus moet je gewoon flink zijn. Als je wenkt, komt de ober langs. ‘Dank u wel’ is in het Frans ‘merci’. Als je met de glazen klinkt, zeg je: ‘Santé!’ Je hoeft niet bang te zijn om Frans te spreken. Schrijf de woorden in de juiste rij.
2
~ng-woord met één lettergreep slang
~ng-woord met twee lettergrepen slangen
~nk-woord met één lettergreep plank
~nk-woord met twee lettergrepen planken
Ga van links naar rechts. Maak goede woorden. Schrijf de woorden over. h
i
el
w
o
ng v
e
er nk
er
d
i
el
Bedenk rijmwoorden bij bang, bank, springen, klinken.
20 9027665843_e4.indd
20
23-05-2007
14:05:02
Dure spullen zin
1
in
eenheid 4 | les 3 spelling
Vul in. Kies uit: mus, mussen, muur, muren. Een
broedt wel driemaal per jaar. broeden ook in nestkastjes.
Zo’n kastje hang je aan de
.
Denk er wel aan dat poezen ook op
2
klimmen!
Kleur van elk klaverblad het juiste blaadje. Het is een gure A dag. Ik ga vandaag met de bus A naar huis. Vlug A stap ik in. Dat is nog een hele klus A, want het is druk A. Mensen staan te puffen A van het haasten. Ik zie veel zure A gezichten. We rijden eerst nog een half uur A door de drukke A stad. Achter de ramen van de winkels zie ik dure A spullen A. Ik zie getallen met twee nullen A! Nee, vast veel te duur A voor mij. Ik tuur A naar buiten. Na een tijdje zie ik de schuur A van onze buren A. Gelukkig, ik ben bijna thuis!
Schrijf de roze woorden in het juiste blad.
mus bek mat bom boom maat beek muur
mussen bekken matten bommen bomen maten beken muren
Maak woordparen. Alleen de klinker in het midden is anders. Doe het zo: schuren - scharen, buren - … , huren - … , kuren - … , muren - … , sturen - … , … - …
21 9027665843_e4.indd
21
23-05-2007
14:05:04
Vlugge buren z in
1
2
in
eenheid 4 | les 4 spelling
Maak er meervoud van. Vul in. klus
Vader zal de
moeten opknappen.
spul
Neem geen dure
brug
Als het vriest, kunnen
stuk
Tom heeft de brief meteen in
schub
Een vis heeft heel veel
muur
Rond de gevangenis staan hoge
schuur
Vroeger zaten deze
buur
Onze
stuur
De fietsers haakten met hun
uur
We hebben
mee op vakantie. glad zijn. gescheurd. . . vol met graan. zetten hun huis te huur. in elkaar. in de bieb doorgebracht.
Kijk in de Lijsterbij. Welke woorden horen op de lijntjes? Kleur daarna van elk klaverblad het juiste blaadje. dun A, nog
A kleren,
muf A,
A, het dunst
duur A,
nog
A cadeaus,
A, het mufst
zuur A,
A appels,
nog zuurder, het
nog duurder, het
3
A lucht,
Vul de juiste vorm van het roze woord in. Fik loopt vlug. Hij is een
jachthond.
Ik neem een dun sneetje brood. Wil jij altijd De melk is zuur.
sneetjes? melk mag je niet drinken.
Mijn moeder heeft een druk leven. Zij werkt in een Zoek bij elk blaadje van het u-klaverblad vier woorden.
kij de Lij k in sterbi
j
22 9027665843_e4.indd
winkel.
22
23-05-2007
14:05:06
Geheel op je gemak zin
1
in
eenheid 4 | les 5
spelling
Welke letters zijn verstopt: be, ge, ver of te? Maak het uithangbord af. voel
Voor een goed
wen -
…
recht
uzelf met een lekker
hakt
- pittig
rookte
- ambachtelijk
bakken
-
smolten
- garnalen in
legen
- een broodje met
bak
- lekker
schuit
- voor de kleintjes:
nieuwd
zalm vis kruidenboter kaas
met muisjes
Bent u
? Kom dan binnen!
stel
vandaag nog.
slist heel -
leurgesteld
U zult
mak
U voelt zich hier
vreden -
2
:
talen
niet
zijn. op uw
En niet
= niet
. !
Vul in: u of uu. Waarom kijken de nieuwe b Al
ren gl
Hoelang z De b
ren zo z
r?
ren twee jongens over hun m llen de k
r.
ren van die jongens nog d
rman ziet zo rood als v
r. ‘Ik st
ren?
r de politie!’ roept hij.
‘Och meneer,’ antwoorden de jongens. ‘We t
ren alleen maar naar de m
ssen die elkaar k
ssen.’
23 9027665843_e4.indd
23
23-05-2007
14:05:09
Rare dromen z in
1
in
eenheid 4 | les 6 spelling
kijk de Lij ook in sterbi j
Vul in: ng of nk. Inga wi
La e voertuigen geen toega
el
e. p van Lichtj Een zaklam in het do a b r e e m it o No
Lekkere ho
2
er.
er? Proef puddi
Fietsers li
Fruitfris! Jo en oud
dri
van Dannie. Nu met honi
s
en deze nieuwe
frisdra
.
!
Vul de juiste vorm van de woorden in. al - droom - slaap
mensen
droom - raar - spook Ik
in hun
.
vaak over
draag - jas - knoop
Ze
klim - buur
Ze
over de daken van de
heb - zeep
Ze
emmers met
kom - raam - lap
Ze
de
heel - klus
Dat is een
sop - nat - pak
Van het
krijgen ze
hoor - ren - snel
Als ze iets
, dan
spul - neem
Hun
dom
Ze zijn niet
. met houten
. . bij zich. !
. . ze
weg.
ze mee. .
Rare droom. Of niet?
24 9027665843_e4.indd
24
23-05-2007
14:05:15
Zwijsen
Zwijsen
Zo moet je het doen: z i n
i n
s p e l l i n g
Op elke kaart staan woorden. Die woorden horen bij elkaar. Kijk naar het teken. Hoe schrijf je de woorden?
Auteurs Betty Cranshoff Johan Zuidema
4e druk
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg www.zwijsen.nl www.zininspelling.nl
Lay-out en dtp Patricia Smits - Studio Spider Bureauredactie Amanda Woestenburg LeesMij PrePublishing Projectgroep Zwijsen Jos Cöp, Jeske Heezemans (projectleiding en redactie) Miranda van Zeelst (bureauredactie) Tony Riboch (vormgeving) Milton Cavis (productiebegeleiding) Anita Verschure (marketingadvies) Huub Lucas (uitgever)
9027665867_spkrt_oms.indd 1
A 4
Lees de woorden hardop. Kijk goed naar de blauwe stukjes.
ISBN 978.90.276.6586.7
Omslagillustratie Ilka Deltrap
jaargroep
Luister goed. Denk aan de regel. Onthoud het woord. Denk aan het kapstokwoord.
B 5
C 6
D 7
E 8
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Deze uitgave volgt de officiële spelling, zoals in oktober 2005 is vastgelegd.
Vouw de flappen open. Maak twee opdrachten. Alleen of samen met een ander. Schrijf ze in je schrift.
B spellingkaar ten z i n
i n
s p e l l i n g
14-12-2009 16:26:20
Spellingkaart 12 z i n
slang
i n
s p e l l i n g
breng
ring
zang eng zing vang kreng kring dwang streng spring langs hengst dwingen vangst engel springen angst hengel dringen zwanger stengel slinger bangerd engerd indringer verlang gemengd bedwing
plank
denk
pink
klank schenk flink drank enkel stink blank venkel inkt ondanks zwenken links anker sprenkelt winkel kanker wenkbrauw hinkel drankje oogwenk klinker bedankt herdenkt sprinkhaan gejank geschenk verdrinkt
tong jong long sprong jongst jonge longen jonger honger
vonk bonk zonk dronk blonk kronkelt fonkelt vonken donker jonkie
categorie 2.9
9027665867_Binnenw.indd 12
1-2-2008 10:06:19
Spellingkaart 13 z i n
i n
s p e l l i n g
begin
gevaar
verdriet
terug
beklim begrijp beleg belang bekwaam
gebouw gedrag geheel gegil geblaf
vervoer verkoop verhuur vergif verdwaal
tegelijk terecht tekeer teleur
bewolkt begroet beperkt bewust berucht
gedicht gehaast gerecht geschikt gestreept
versuft vermist verstuikt verstopt verplicht
te weinig
beroemd begaafd benauwd benieuwd beschaamd
geduld gebied gekruid gekleed geslaagd
verbod verband verliefd verstand verstrooid
categorie 2.1
9027665867_Binnenw.indd 13
1-2-2008 10:06:20
Oefenopdrachten z i n
i n
Inhoud
s p e l l i n g
1. Kijk goed naar de woorden van de kaart. Draai de kaart om. Schrijf alle woorden op die je nog weet. Kijk de woorden na. Hoeveel woorden had je goed? 2. Maak een zin met één woord van de kaart. Maak daarna een zin met twee woorden van de kaart. Ga zo door. Gebruik steeds een woord meer. Hoeveel zinnen kun je maken? 3. Kies vijf woorden van de kaart. Bedenk daarbij samenstellingen. Bijvoorbeeld: lampje nachtlampje, fietslampje, zaklampje. Wie verzint de meeste samenstellingen? 4. Kies vijf woorden. Maak er dicteezinnen mee. Lees je dictee hardop voor. Een ander kind schrijft je dictee op. Jij kijkt het dictee na. 5. Kies een woord van de kaart, bijvoorbeeld big. Schrijf het woord niet op, maar zet een vraagteken. Schrijf vier woorden op die bij het woord passen, bijvoorbeeld: roze, boerderij, klein, dier. Laat een ander kind het woord raden. Doe dit met vijf woorden van de kaart.
z i n
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
i n
Spellingkaart 29 s p e l l i n g
boeken, buiten, keuken geiten, lijnen pauwen, mouwen haai, mooi, bloei, meeuw, nieuw, sluw karton, servet, kantoor sla, stro, nu, mee drie, niets, juni, gitaar strik, schaap, worst schraal, burcht, ergst, kortst dag, traag pech, nacht slang, plank begin, gevaar, verdriet, terug bommen bomen wandelen, kinderen, bliksemen, oefenen knikkeren, toveren lastig, gevaarlijk, landing prettig, spelling, vorig, lelijk, woning boekje, zusje, beestje, beertje, raampje poortje, mandje, beertje ringetje, zonnetje, kikkertje, molentje sterke tanden poort poorten, bord borden, groep groepen, heb hebben fruit, geld, fiets, gids huis, huizen, brief, brieven herfst + dag, schrijf + fout op·lossen, op·eten donder·dag, nummer·plaat, soep·lepel
z i n
i n
Extra opdrachten
s p e l l i n g
z i n
donder·dag zolder·trap pinda·kaas winter·weer troetel·naam lapjes·kat griezel·boek nummer·plaat C
vis·vijver half·donker buur·jongen feest·varken boek·handel haar·borstel water·put E
rommel·markt modder·poel bitter·bal prikkel·draad kledder·nat timmer·man was·middel C
wiel·renner hout·hakker kip·lekker zweet·druppel rijst·korrel boog·schutter
hagel·bui peper·munt reken·boek jaren·lang hazel·noot haver·mout soep·lepel E
krui·wagen huis·kamer mot·regen lucht·haven kerk·toren draai·molen
i n
s p e l l i n g
1. Kies een woord van de kaart. Schrijf alle letters onder elkaar op. Zoek bij iedere letter een ander woord van de kaart. De letter kan voorin staan, middenin of achteraan. Bijvoorbeeld: zee paraplu tree oma 2. Kies tien woorden. Maak er een verhaal of een gedicht mee. 3. Maak zinnen met vijf woorden van de kaart. Vervang in elke zin één of twee woorden door een tekening. Laat een ander kind je zinnen ‘lezen’. 4. Maak een woordzoeker. Doe het zo: teken een vierkant. Schrijf er vijf woorden van de kaart in. Van links naar rechts. Of van boven naar beneden. Schrijf daarna in het vierkant nog andere letters. Laat een ander kind je woorden zoeken. 5. Maak een geheime code. Doe het zo: geef iedere letter van het alfabet een nummer. Vertaal woorden van de kaart in nummers. Laat een ander kind de woorden raden.
categorie 7.1 (4.1 / 4.2)
9027665867_spkrt_oms.indd 2
14-12-2009 16:26:22
Oefenopdrachten z i n
i n
Inhoud
s p e l l i n g
1. Kijk goed naar de woorden van de kaart. Draai de kaart om. Schrijf alle woorden op die je nog weet. Kijk de woorden na. Hoeveel woorden had je goed? 2. Maak een zin met één woord van de kaart. Maak daarna een zin met twee woorden van de kaart. Ga zo door. Gebruik steeds een woord meer. Hoeveel zinnen kun je maken? 3. Kies vijf woorden van de kaart. Bedenk daarbij samenstellingen. Bijvoorbeeld: lampje nachtlampje, fietslampje, zaklampje. Wie verzint de meeste samenstellingen? 4. Kies vijf woorden. Maak er dicteezinnen mee. Lees je dictee hardop voor. Een ander kind schrijft je dictee op. Jij kijkt het dictee na. 5. Kies een woord van de kaart, bijvoorbeeld big. Schrijf het woord niet op, maar zet een vraagteken. Schrijf vier woorden op die bij het woord passen, bijvoorbeeld: roze, boerderij, klein, dier. Laat een ander kind het woord raden. Doe dit met vijf woorden van de kaart.
z i n
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
i n
Spellingkaart 29 s p e l l i n g
boeken, buiten, keuken geiten, lijnen pauwen, mouwen haai, mooi, bloei, meeuw, nieuw, sluw karton, servet, kantoor sla, stro, nu, mee drie, niets, juni, gitaar strik, schaap, worst schraal, burcht, ergst, kortst dag, traag pech, nacht slang, plank begin, gevaar, verdriet, terug bommen bomen wandelen, kinderen, bliksemen, oefenen knikkeren, toveren lastig, gevaarlijk, landing prettig, spelling, vorig, lelijk, woning boekje, zusje, beestje, beertje, raampje poortje, mandje, beertje ringetje, zonnetje, kikkertje, molentje sterke tanden poort poorten, bord borden, groep groepen, heb hebben fruit, geld, fiets, gids huis, huizen, brief, brieven herfst + dag, schrijf + fout op·lossen, op·eten donder·dag, nummer·plaat, soep·lepel
z i n
i n
Extra opdrachten
s p e l l i n g
z i n
donder·dag zolder·trap pinda·kaas winter·weer troetel·naam lapjes·kat griezel·boek nummer·plaat C
vis·vijver half·donker buur·jongen feest·varken boek·handel haar·borstel water·put E
rommel·markt modder·poel bitter·bal prikkel·draad kledder·nat timmer·man was·middel C
wiel·renner hout·hakker kip·lekker zweet·druppel rijst·korrel boog·schutter
hagel·bui peper·munt reken·boek jaren·lang hazel·noot haver·mout soep·lepel E
krui·wagen huis·kamer mot·regen lucht·haven kerk·toren draai·molen
i n
s p e l l i n g
1. Kies een woord van de kaart. Schrijf alle letters onder elkaar op. Zoek bij iedere letter een ander woord van de kaart. De letter kan voorin staan, middenin of achteraan. Bijvoorbeeld: zee paraplu tree oma 2. Kies tien woorden. Maak er een verhaal of een gedicht mee. 3. Maak zinnen met vijf woorden van de kaart. Vervang in elke zin één of twee woorden door een tekening. Laat een ander kind je zinnen ‘lezen’. 4. Maak een woordzoeker. Doe het zo: teken een vierkant. Schrijf er vijf woorden van de kaart in. Van links naar rechts. Of van boven naar beneden. Schrijf daarna in het vierkant nog andere letters. Laat een ander kind je woorden zoeken. 5. Maak een geheime code. Doe het zo: geef iedere letter van het alfabet een nummer. Vertaal woorden van de kaart in nummers. Laat een ander kind de woorden raden.
categorie 7.1 (4.1 / 4.2)
9027665867_spkrt_oms.indd 2
14-12-2009 16:26:22
Zwijsen
B
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
zin in spelling l e e g 9027665881_posters.indd 1
65881_zis_poster_b.indd 1
k l ave r b l a d 29-10-2007 12:12:12
15-6-2010 10:40:08
Zwijsen
B
mus
muur
mussen
muren
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
zin in spelling u - k l a v e r b l a d 9027665881_posters.indd 5
65881_zis_poster_b.indd 5
29-10-2007 12:12:28
15-6-2010 10:40:09
Zwijsen
B
mus
mussen
bek
bekken
mat
matten
bom
bommen
boom
bomen
maat
maten
beek
beken
muur
muren
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
zin in spelling o a e u - k l ave r b l a d 9027665881_posters.indd 7
65881_zis_poster_b.indd 7
29-10-2007 12:12:37
15-6-2010 10:40:09