Preek Exodus 35:4-35 Broeders en zusters, In de 2e Timotheusbrief staat dat elke door God ingegeven schrifttekst nuttig is om te onderrichten (3:16). Een belangrijke tekst om aan te geven dat de bijbel het door Gods Geest geïnspireerde woord van God is, maar uit die tekst spreekt ook het geloof dat er niets in de bijbel staat, dat ons vandaag niets meer te zeggen heeft. Elke schrifttekst is nuttig! En zo mogen we nu ook kijken naar de gebeurtenissen waar we zojuist over gelezen hebben. In de eerste plaats wordt er gewoon een stukje geschiedenis beschreven. Nou ja, gewoon, er gebeurt nogal wat rondom het volk Israel tijdens de uittocht uit Egypte. Maar we mogen geloven dat dit stukje geschiedenis is opgenomen in de bijbel, omdat we er vandaag ook nog iets van kunnen leren. En als we zo naar de tekst kijken dan zien we dat de voorbereidingen en de bouw van de tabernakel verrassende paralellen heeft met het werk in de gemeente. Maar voor dat we gaan zien wat wij er vandaag van kunnen leren is het goed om eerst de gebeurtenissen zelf te bekijken. Het volk Israel bevindt zich in de woestijn. God heeft hen bevrijd uit Egypte. Na 10 plagen, waarvan de laatste plaag de doorslag gaf - alle eerstgeborenen uit Egypte stierven - heeft de Farao er uiteindelijk mee ingestemd dat het volk vertrekt. Na 430 jaar slavernij en uitbuiting mogen de nakomelingen van Jakobs zonen vertrekken. En God heeft het volk niet met lege handen laten vertrekken. Voordat het volk vertrok mochten zij kleding en sieraden van de Egyptenaren vragen en die rijkdommen zullen het volk, zoals we straks zullen zien, later nog van pas komen. Voor Farao een geweldige aderlating. Ongetwijfeld raakt hij niet alleen een heleboel goedkope arbeidskrachten kwijt. Maar met de Israelieten verdwijnt er ook heel veel know-how. En ook deze kennis en vaardigheden zullen het volk straks bijzonder goed van pas komen. En nu is het volk onderweg in de woestijn. Na de wonderlijke plagen heeft God de Israelieten op een bijzondere manier door de Schelfzee of Rietzee geleid. Het volk is getuige van een groot wonder. Israel wordt droogvoets door de zee geleid. Het water blijft als een muur staan. Zodra de laatste Israeliet zijn voeten op het droge heeft 1
gezet stroomt het water terug en farao en zijn legers komen om. Onder leiding van Mozes en Mirjam viert het volk feest aan de overkant van het water. De mensen zingen uit volle borst: Wie is als Gij, onder de goden HERE, wie is als Gij, heerlijk in heiligheid, vreselijk in roemrijke daden, wonderbaar in uw doen?(15:11) Het volk belijdt nadrukkelijk dat er geen andere God is dan de HERE, JHWH, de God van Israel. En toch zal het niet lang duren of dit zelfde volk staat te dansen en te springen om het gouden kalf. En dat terwijl God zo nadrukkelijk met zijn verlossende daden aanwezig is geweest. En dat is echt niet opgehouden bij de doortocht door de Schelfzee. Iedere dag ontvangt het volk te eten uit Gods hand, letterlijk, het regent manna. Als het aan God gelegen had, was Israel vanaf toen een koninkrijk van priesters geworden (19:6). Maar toen Mozes het volk, na de zonde met het gouden kalf, opriep tot een keuze voor de HERE, waren alleen de Levieten bereid een radikale keus te maken. En zodoende waren alleen deze nakomelingen van Levi, zij het na strenge reinigingsregels, geschikt voor de dienst in de tabernakel en later in de tempel. Dankzij de bemiddeling van Mozes heeft God zijn volk niet vernietigd en krijgt Israel een nieuwe kans. En nu, zijn we op het punt gekomen dat er voorbereidingen worden getroffen voor de bouw van de tabernakel. Een mobiel heiligdom, waar het voor het volk mogelijk wordt om via de priester- en offerdienst in contact te komen met de heilige God. Mozes draagt het volk op om allerlei kostbaarheden in te leveren voor de bouw van de tabernakel. En net als toen het volk hun sieraden heeft afgestaan voor het gouden kalf, zien we nu dat er goud, zilver, koper, purper, linnen, olie en reukwerk wordt afgestaan voor de bouw van de tabernakel. Misschien is het wel even goed om naar het 5e vers te kijken. In onze NBG vertaling staat het zo: ieder zal deze gewillig van hart opbrengen als heffing voor de HERE. Je krijgt de indruk dat Mozes een opdracht geeft: denk erom dat je de gift die je brengt van harte brengt! Maar dat lijkt me een tegenstelling. Iets wat je van harte geeft doe je juist uit vrije keuze en niet als opdracht. Als je gedwongen wordt is het niet je eigen keus. Vandaar dat ik ook nog even andere vertalingen er op na heb geslagen. In de HSV staat het net een beetje anders: Ieder die gewillig van hart is, moet het brengen als hefoffer voor de HEERE. En de NBV laat dezelfde betekenis zien: Laat iedereen die daartoe bereid is iets aan 2
de HEER afstaan. Dit klinkt logischer. Op deze manier staat er dat alleen de mensen die gewillig van hart zijn iets hoeven te brengen. Er wordt juist benadrukt dat het een vrijwillige gave moet zijn, met liefde gegeven. Dit is een belangrijk principe voor de dienst aan God. Wat er ook gegeven wordt aan de dienst van God, je geldt, je goed, je tijd, God vindt je motieven belangrijker dan wat je geeft. Het gaat altijd om je hart. God heeft blijmoedige gevers lief. En dat komt ook overeen met de rest van onze tekst. Kijk u maar eens mee in de volgende verzen. vs. 21: daarop kwam iedere man wiens hart hem dreef, ieder wiens geest hem drong. vs. 22: Zij kwamen dan, de mannen zowel als de vrouwen, en ieder bracht gewillig van hart neusringen, oorringen, enzovoort…. vs. 26: alle kunstvaardige vrouwen, wier hart haar daartoe dreef, sponnen het geitehaar. vs. 29: alle mannen en vrouwen wier hart hen drong om iets te brengen voor al het werk dat de HERE door Mozes geboden had…. God ziet graag dat wij ons vrijwillig inzetten voor zijn dienst en dat we daartoe innerlijk gemotiveerd zijn. Geen dwang, geen afgeperste giften, maar blijmoedig geven uit liefde voor God. We hebben niet gelezen wat het gevolg was van al deze blijmoedige giften, dat staat in het volgende hoofdstuk. Het volk bracht te veel! Mozes moest zelfs de opdracht geven te stoppen met het brengen van hun gaven. Er was meer dan genoeg om de tabernakel te maken. Dat is het eerste dat we kunnen leren van de bouw van de tabernakel en kunnen toepassen op de gemeente. Als u of jij iets geeft of doet voor de gemeente, dan draagt het alleen maar bij aan de opbouw van de gemeente als het van harte gebeurt. Als je niet wilt, dan hoeft het niet. Als iemand niet van harte wil meewerken aan de opbouw van de gemeente, dan moet de vraag niet zijn waarom hij of zij niet meewerkt, maar dan moeten we ons afvragen wat er mis met de hartsgesteldheid. Hoe kan het dat jouw hart je niet dringt om je in te spannen voor de dienst van God? Dus niet: werk je hard voor de Heer? maar: heb je hart voor de Heer? is de vraag. Een tweede toepassing in ons tekstgedeelte is de enorme variatie aan giften, maar ook de enorme variatie in creativiteit die we onder het volk zien. De één bracht goud of zilver, de ander prachtige stoffen, weer een ander bracht olie voor het licht of specerijen voor de zalfolie. Er werd hout aangedragen voor de timmerlieden, ijzer 3
voor de smeden. Ook hier gaat het niet om de waarde van wat je brengt, maar of je bereid bent, dat wat jij hebt, te geven voor de dienst van God. En dan zien we de mensen aan de slag gaan. Timmerlieden gaan met de planken aan de slag, metaalbewerkers zorgen voor grondpinnen en haken, zilver- en goudsmeden maken kandelaren en vervaardigen de borstplaat met daarin prachtige edelstenen, die de priester draagt als hij z’n dienst in de tabernakel verricht. Vrouwen gaan het geitehaar spinnen, anderen vervaardigden de kledingstukken voor de priesters. We zien hierbij dat het maken van de tabernakel geen typische mannenaangelegenheid is. De vrouwen werken net zo hard mee als de mannen. Ook hier geldt weer dat het er niet toe doet wat je doet, maar of je bereid bent om jouw bekwaamheden in te zetten voor de dienst van God. Hoewel de bouw van de tabernakel een vrijwilligersgebeuren is, zien we dat God ook mensen bekwaam maakt om het hele proces te leiden. Basaleël en Oholiab zijn verantwoordelijk voor het ontwerp en zij krijgen ook de leiding over de handwerklieden, geven instructies en rusten de werkers toe. Deze Oholiab heeft trouwens een prachtige naam. Zijn naam betekent ‘tent van de vader’. Achteraf een prachtige toespeling op de tabernakel. De Heilige Geest heeft deze mannen bekwaam gemaakt om leiding te geven, te bedenken hoe alles er uit moet zien en om onderwijs te geven. Mozes vertrouwt deze beide mannen al het materiaal toe en geeft hen de leiding over het werk. Ik zei het al, het volk heeft zoveel gebracht en gemaakt, dat er in de legerplaats moest worden afgeroepen dat iedereen moest stoppen met het brengen van goederen, want er was meer dan voldoende. In de hoofdstukken 36, 37, 38 en 39 van Exodus wordt tot in detail beschreven wat er onder de leiding van Basaleël en Oholiab allemaal is gemaakt, wat de gebruikte materialen zijn en ook wat de kosten zijn. In het laatste hoofdstuk van Exodus, hoofdstuk 40 wordt dan de tabernakel in gebruik genomen. In de laatste verzen van dit hoofdstuk lezen we dan dat de wolk, die onderweg voor het volk uitging, op de tabernakel neerdaalde. Daarmee gaf God zijn goedkeuring aan de tabernakel en verzekerde Hij het volk van Zijn aanwezigheid en leiding. Wat zal dit ontroerend geweest zijn voor Mozes. Na de zonde met het gouden kalf heeft hij moeten pleiten voor het volk, omdat de HERE het volk dreigde te vernietigen. Indien Gij zelf niet meegaat, doe ons van hier niet optrekken (33:15). En nu kan het hele volk zien dat
4
God het volk niet prijsgeeft, maar dat Hij met hen meegaat de woestijn in naar het Beloofde Land. In deze prachtige geschiedenis zijn heel wat paralellen te trekken met de christelijke gemeente. Er zijn twee metaforen voor de gemeente in het Nieuwe Testament die ons dat laten zien. In de eerste plaats het beeld van het priesterschap. In het ABC van onze gemeente staat de A voor ‘aanstekelijke gemeente’. U kunt op de website van de gemeente lezen onder het kopje ‘aanstekelijk gemeente’ dat we het priesterschap van alle gelovigen hoog in het vaandel hebben. En dat is niet voor niets, dat doet de bijbel ook. Sinds de Here Jezus onze hogepriester is, mogen we vrij tot God naderen. We zijn niet meer, zoals in de tabernakel en later in de tempel, afhankelijk van de bemiddeling van priesters. Iedere gelovige is een priester en heeft een taak te vervullen in het huis van God, de gemeente. Daar is een heleboel over te zeggen, maar het is in ieder geval duidelijk dat de christelijke kerk in principe geen toeschouwers kent. We maken geen deel uit van de gemeente om alleen op zondag te komen kijken hoe voorgangers en muzikanten hun kunstjes doen, en vervolgens er na afloop met elkaar over te hebben of de kunstjes een beetje gelukt zijn. U bent geen toeschouwer, maar deelnemer. En dat geldt voor iedereen in de gemeente, of je nu preekt, luistert, zingt, bidt of muziek maakt. Het tweede beeld dat het Nieuwe Testament voor de gemeente geeft is het beeld van Lichaam van Christus. In met name 1 Corinthe 12 wordt dit beeld uitgewerkt. Het lichaam bestaat uit verschillende lichaamsdelen die allemaal hun eigen plek hebben in het lichaam. Ieder lichaamsdeel heeft z’n eigen functie en draagt bij aan het functioneren van het lichaam onder leiding van het Hoofd Christus. Net zoals bij de bouw van de tabernakel allerlei mensen hun gaven en talenten inzetten, zo hoort dat in de gemeente ook te gaan. Net zoals het bij de bouw van de tabernakel om de hartsgesteldheid van de mensen ging, zo behoort dat ook in de gemeente te zijn. Gisteren hadden we in onze gemeente een Talentenavond. Op het foldertje stond heel treffend: we doen het niet voor de eer, we doen het voor de Heer! Dat is kernachtig gezegd. Wat je ook doet in de gemeente, laat dat je motief zijn. Tussen twee haakjes, dat wil natuurlijk niet zeggen dat we daarom geen waardering hoeven te hebben voor wat mensen doen. Al doen we het voor de Heer, het is wel fijn als broeders en zusters opmerken wat er allemaal gedaan wordt. Vooral die mensen die zich achter de schermen inspannen. Toen u hier vanmorgen naar de kerk kwam, was 5
de kerk weer schoon en warm. Dat kan alleen omdat mensen bereid zijn hun handen te laten wapperen. Velen hebben hun kinderen bij de zondagsschool afgeleverd. Dat kan alleen omdat er mensen zijn die weer een bijbelverhaal hebben voorbereid en een werkje uitgezocht. Straks na de dienst is er weer koffiedrinken. Daar zijn weer mensen bezig geweest om koffie te zetten, kopjes klaar te zetten en na afloop ook weer op te ruimen. Op dit moment luisteren er ook mensen met ons mee via de kerktelefoon of via internet. Dat is niet vanzelf gegaan. Dat hebben mensen mogelijk gemaakt. Organisten en combo’s oefenen om de samenzang te begeleiden, er zijn mensen die zorgen dat de website up to date is, anderen vouwen het maandblaadje, weer anderen typen de liturgie voor bijzondere diensten. Vrijwilligers gaan markten af om geld in te zamelen voor Oost Europa. Anderen ontfermen zich over asielzoekers, weer anderen gaan deur aan deur om in gesprek te komen over het Evangelie. Ouderen en zieken in de gemeente worden bezocht. Er komen groepen samen om te bidden voor de gemeente en elkaar te bemoedigen vanuit Gods Woord. En zo kunnen we nog wel even doorgaan. Allemaal niet voor de eer, maar voor de Heer. Maar laten we het niet vanzelfsprekend gaan vinden en vooral, laten we het waarderen. Nog even een paar overeenkomsten tussen de bouw van de tabernakel en de opbouw van de gemeente. Van Besaleël en Oholiab wordt nadrukkelijk vermeld dat de Geest van God hen vervuld had om hun werk te verrichten. Dat geldt ook voor de gaven en talenten die u en ik hebben gekregen. In het Nieuwe Testament worden die bekwaamheden ‘charismata’ genoemd. ‘Genadegaven’ betekent dat. Volgens 1 Cor. 12 heeft iedere gelovige minstens één genadegave gekregen die hij of zij mag inzetten in de gemeente. En net als bij de bouw van de tabernakel geldt dat voor mannen en vrouwen. Om maar een voorbeeld te noemen: in 1 Cor. 11 gaat het over de hoofdtooi van de vrouw. Wat zijn er een discussies geweest (en nog wel misschien) of de vrouw een hoofddeksel moet dragen in de kerkdienst. Maar waar volledig aan voorbij gegaan wordt is dat er in 1 Cor. 11 staat dat de vrouw het hoofd moet dekken als zij profeteert! Met andere woorden: als zij namens God spreekt tot stichting van de gemeente. Het is frapant dat juist die broeders en zusters die het hoofddeksel graag letterlijk nemen, het spreken van de vrouw weer niet letterlijk nemen. Een onderwerp dat nog best eerlijke bezinning nodig heeft in de gemeente. Blijkbaar was het in de eerste christelijke gemeente niet vreemd dat zowel mannen 6
als vrouwen het woord voerden. Het is kenmerkend voor onze God en typerend voor de bijbel dat vrouwen op dezelfde manier worden ingeschakeld als mannen. Wat tenslotte ook nog een les is uit Exodus 35 is dat niet iedereen hetzelfde hoeft te kunnen. Mensen hadden heel verschillende bekwaamheden. En dat is in de gemeente ook zo. Er is niemand die niets kan. Er is niemand die alles kan. Ook voorgangers zijn geen schapen met vijf poten. We zijn aan elkaar gegeven om elkaar aan te vullen en samen dat ene lichaam te zijn. En daarin kan niemand gemist worden. Niemand kan zeggen tegen de ander: ik heb jou niet nodig! Niemand kan van zichzelf denken: ik ben hier niet nodig! Gemeente-zijn is beschikbaar zijn. Van harte, niet afgedwongen, omdat het moet. Met liefde voor God en liefde voor elkaar. Niet voor eigen eer, maar voor de Heer. En als iedereen zich zo zou inzetten, dan zou het maar zo kunnen zijn dat hetzelfde gebeurt als bij de tabernakel. We hebben teveel. Teveel man- of vrouwkracht, teveel geld, omdat ieder van harte meedoet.
Ik weet dat dit een beetje utopisch klinkt. In onze gemeente zijn er gelukkig heel veel mensen die zich inspannen. Maar ik weet ook dat dit er ook nog veel meer zou kunnen zijn. Toen Mozes een oproep deed onder het volk, meldden de mensen zich spontaan. Dat is bij onze oproepen in de gemeente of in het maandblad nog wel eens anders. De mensen in Exodus deden mee omdat hun hart het hun ingaf. En God zegende het. Toen die tabernakel stond liet God zijn aanwezigheid zien door het neerzinken van de wolkkolom. Is dat nu ook uw verlangen, dat we zo gemeente zijn. Iedereen doet van harte mee, maar vooral ook dat laatste: dat daarin te merken is dat God bij ons is, dat Hij onder ons aan het werk is, met Zijn leiding, met Zijn liefde en met Zijn Geest. AMEN
Februari 2014 G.P. Hartkamp Wapenveld
7