P rovinci a a l
a d v i s e u r
Salonverslagen
r u i m t e l i j k e
k wa l i teit
n n n n n
Geacht college,
Begin 2009 moet er voor de provincie Noord - Holland een nieuwe structuurvisie liggen. Op verzoek van gedeputeerde de heer A.M.C. Hooijmaijers heb ik in het afgelopen voorjaar een aantal salons daaromheen georganiseerd – besloten expertmeetings. De vraagstelling spitste zich toe op de ruimtelijke kwaliteit. Wat is er uit dat oogpunt in Noord-Holland aan de hand? Kan en moet de provincie daar iets aan doen? Wat vindt daarvan zijn neerslag in de structuurvisie? De salons zijn ook bijgewoond door verschillende gedeputeerden en door verschillende leden van het management team van beleid. De volgende thema’s zijn in de salons de revue gepasseerd: het Metropolitane Landschap, de Metropolitan Bay Area met het Blauwe Hart, de vernieuwing van de agrarische sector, krimp en dorpsuitbreidingen, de kustvisie met de badplaatsen en tot slot de werklandschappen. De inleidingen waren scherp en de discussies levendig. Het is duidelijk dat de ruimtelijke kwaliteit aansprekend is en veel emoties los maakt. Deze salons zijn verslagen door Mark Hendriks, redacteur van vakblad voor landschapsarchitectuur ‘De Blauwe Kamer’. U vindt ze gebundeld in dit boekje. Ze vormen de basis van het advies dat ik aan u uitbreng over de structuurvisie. In de praktijk gebruik ik ze ook als naslagwerk, telkens als ik bij een bijeenkomst ben over een van de thema’s van de salons. Ik hoop dat ze voor u net zo inspirerend zijn.
Met vriendelijke groet, Miranda Reitsma Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
P rovinci a a l
a d v i s e u r
r u i m t e l i j k e
k wa l i teit
uitnodiging en verslag
Salon: Metropolitane landschap Woensdag 26 maart 2008 Fortboerderij Dijkzicht Aalsmeerderbrug
n n n n n
Salon: Metropolitane Landschap Geachte genodigde, Aansluitend op ons telefonisch contact nodig ik u graag uit voor de salon over: Het Metropolitane Landschap Deze salon wordt gehouden in de karakterstieke Fortboerderij Dijkzicht te Aalsmeerderbrug. Een routebeschrijving naar deze locatie is bijgesloten. We zitten letterlijk in de strobalen dus informele kleding is hier heel passend. In deze salon verkennen we eerst het begrip zelf - wat is het metropolitane landschap nou? Wie komt daar, wat doe je daar, wie ontwikkelt en beheert het? Deze verkenning wordt aan de hand van het essay ‘Hollands Landschap’ en een inleiding van Rob van Leeuwen, landschapsarchitect, gevoerd. Het essay ‘Hollands Landschap’ is bij de uitnodiging gevoegd. Vervolgens gaan we aan de hand van twee invalshoeken het Waterland verkennen. De eerste is de invalshoek van het Waterland als ‘ tuin’ voor de metropool, als invulling van zijn status als rijksbufferzone. Bij een rijksbufferzone staat het recreatief gebruik van het gebied centraal. De tweede invalshoek is die van het Waterland als agrarisch productie landschap, met alle veranderingen die de vernieuwing in deze sector met zich meebrengt. Met deze Salon wil ik bereiken dat duidelijk wordt om welke concrete keuzes het bij dit thema gaat en welke rol de Provincie en ander partijen bij de uitvoering van projecten in dit kader op zich nemen. De uitkomsten worden als een ‘mind set’ meegegeven aan het College van Gedeputeerde Staten en worden gepubliceerd in de media en op de PARKwebsite. Aan het eind van het jaar worden de uitkomsten van alle nog te houden Salons samengevat in een publicatie. Met vriendelijke groet,
Miranda Reitsma Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit
■
P R OV I N C I E
N O O R D - H O L L A N D
Programma Salon: Metropolitane Landschap Datum: 26 maart ’08 Locatie: Fortboerderij Dijkzicht Aalsmeerderbrug 17.00-17.30 uur
Inloop deelnemers Salon (ontvangst koffie/thee/drankje)
17.30-17.40 uur
Welkom en toelichting door Miranda Reitsma
17.45-18.00 uur
Presentatie Rob van Leeuwen
18.00-18.30 uur
Discussie stellingen
18.45-19.30 uur
Buffet
19.30-20.00 uur
Presentatie WaterlandsWonen
20.00-20.45 uur
Stellingen
20.45-21.00 uur
Eind en afrondende conclusies door Miranda Reitsma
21.00-21.30 uur
Afsluiting
Aanbevolen literatuur:
Plan Amsterdam, 2007 nr.4/5, Landschap als proefkaart S&RO 01/2008 Landschap ARS Advies Het Metropolitane Landschap, serie ’07 nr.18, december zie: http://www.ars-amsterdam.nl De kracht van het landschap, www.metropoolregioamsterdam.nl
■
U I T N O D I G I N G
–
M E T R O P O L I TA N E
L A N D S C H A P
n n n n n
V ER SL AG Eerst e salon over het met ropoli ta n e la n dschap
Hoppen door een Hollands merengebied ‘Als we iets willen behouden in het Noord-Hollandse landschap, dan is het wel de openheid. Dat kan op verschillende manieren verenigd worden met het gebruik.’ Landschapsarchitect Rob van Leeuwen pleit ervoor om de beelden die mensen hebben van het landschap te verenigen met de werkelijke ontwikkeling van het landschap. Hij sprak hierover met collega’s en experts tijdens de eerste salonbijeenkomst op 26 maart. Een stedelijke uitbreiding van Zaanstad kan dan zelfs worden ingezet om een weidevogelgebied te behouden. Het ontwerp daarvoor moet dan wel glashelder zijn. ‘Want alleen een rode vlek komt oorlogszuchtig over.’
‘Bij ruimtelijke opgaven is het van belang dat de hoedanigheid van het landschap voorop staat. Te vaak redeneren we vanuit onze waarden en wensbeelden. Het gevaar is dat we plannen baseren op een landschapsbeeld in ons hoofd, en niet op het werkelijke landschap buiten.’ Rob van Leeuwen poneert deze stelling tijdens de eerste salonbijeenkomst, met als thema het metropolitane landschap. Zittend op strobalen en tussen de schapen van fortboerderij Dijkzicht in Aalsmeerderbrug kijkt Van Leeuwen zijn gesprekspartners uitnodigend aan. Wie durft de hoedanigheid van de landschappen rondom Amsterdam te typeren? Een van de deelnemers doet een poging. ‘In agrarische gebieden, zoals de Vechtstreek, is nog ruimte voor verandering, daar wordt geschoven met bestemmingen. De duinen daarentegen zijn heilig, daar komt niemand aan. In het Gooi vinden eveneens weinig veranderingen plaats. Dat heeft volgens mij met de Heuvelrug en de authenticiteit van het landschap te maken.’ ‘Daar gaan we al’, reageert Van Leeuwen. ‘Authenticiteit is erg persoonlijk. Want hoe authentiek is het Gooi? Nog niet zo lang geleden was het landschap van 1850 het ijkpunt. Maar dat is allang verschoven.’ Landschapsarchitect Rob van Leeuwen opende de salon met een voordracht over de ontwerpopgave voor het metropolitane landschap, een begrip dat voortkomt uit de zevende Noordvleugelconferentie van eind vorig jaar. Als provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit (PARK) van Noord-Holland probeert Miranda Reitsma te achterhalen wat het metropolitane landschap is. Uit welke type gebieden bestaat het? En wat kunnen mensen daar doen?
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
Volgens Van Leeuwen is het metropolitane landschap van Noord-Holland – ofwel de landschappen van de regio Amsterdam – een museum en machine tegelijk. Aan de ene kant heeft het kenmerken die de mensen graag willen behouden, aan de andere kant zijn gebieden continu in ontwikkeling. Deze spanning is te illustreren met de tweeledige rol die het landschap nabij de stad heeft. Voor de stedeling is het landschap een tuin, een recreatieoord, voor agrariërs is het al eeuwen een voedselmachine, die bewerkt moet worden. ‘Op een gegeven moment treedt dan de modernisering van de landbouw in. Ruilverkavelingen, schaalvergroting, eenvormige stallen, verdwijnende koeien: in de tuin van de stedeling doet dat pijn, het landschap wordt lelijk’, vertelt Van Leeuwen. Hij vervolgt: ‘Maar die tuin wordt ook heringericht, met recreatiegebieden, fietspaden, landelijke woonmilieus en nieuwe natuur. De voedselmachine van de boeren raakt ontregeld, het landschap wordt onwerkbaar.’
Su cce s f ac to r Dit dilemma wordt volgens Van Leeuwen deels in stand gehouden doordat niet langer het grondgebruik de inrichting van het landschap bepaalt, maar het beeld dat beleidsmakers van het landschap hebben. Een beeld dat meestal gaat over het behoud van het landschap zoals het nu is. En daar wringt de schoen, meent Van Leeuwen. ‘Als het beeld dat we hebben van het landschap behouden moet blijven, maar het fysieke gebruik tot veranderingen leidt, dan moeten we een nieuwe vorm van gebruik en beheer vinden die het te behouden landschap voortbrengt.’ De landschapsarchitect doet zelf een voorstel. ‘Op sommige plekken rondom Amsterdam is heel duidelijk de geschiedenis van het landschap zichtbaar, terwijl elders weinig te zien is. Dit biedt een raamwerk voor onvermijdelijke transformaties: waar de leesbaarheid van het landschap groot is, vindt behoud plaats, elders de omvorming.’ Het betoog van Van Leeuwen is theoretisch, niet voor niets noemt hij het een gedachte-experiment. Op de vraag of hij zijn verhaal kan concretiseren, verwijst hij naar mogelijke ontwerpingrepen. ‘Als we iets willen behouden in het Noord-Hollandse landschap, dan is het wel de openheid. Dat kan op verschillende manieren verenigd worden met het gebruik. Als we de horizon willen blijven zien, vraagt dat bijvoorbeeld om planologische beperkingen op het aantal gebouwen per agrarisch bedrijf, is de inzet van waterpartijen nuttig en dient visuele hinder ondergronds te worden gebracht. En voor het gevoel van verte maken we gebruiken van de vormentaal uit de Engelse, Franse en Italiaanse tuinkunst.’ Gespreksleider Miranda Reitsma wendt zich na het verhaal van Van Leeuwen tot de experts in de stal. ‘Zeg het maar: wat is volgens jullie het behouden waard?’
■
S A L O N V E R S L AG
–
M E T R O P O L I TA N E
L A N D S C H A P
Jos Gadet, planoloog bij de gemeente Amsterdam, reageert: ‘De landschappelijke diversiteit van de regio Amsterdam. Dat is, naast het gegeven dat Amsterdam een wereldstad is, de succesfactor.’ ‘Ja’, knikt Reitsma’, maar moeten we voor de toekomst dan inzetten op het beeld van diversiteit of juist veranderingen de ruimte geven? Ik heb namelijk gelezen dat Amsterdammers die landschappen helemaal niet gebruiken.’
Ho l l a n d s e m e re n ‘Volgens mij wordt de landschappen wel gebruikt, maar hechten zelfs mensen die ze niet gebruiken er toch veel waarde aan’, mengt Nick de Snoo van Staatsbosbeheer zich in het gesprek. ‘De vraag of ze mogen veranderen is echter moeilijk te beantwoorden.’ Jos Gadet vult aan: ‘Je moet achterhalen waarom mensen die landschappen belangrijk vinden.’ Rob van Leeuwen reageert snel: ‘Door dus de hoedanigheid te formuleren, zonder je eigen smaak of nostalgische gevoelens voorrang te geven.’ Gadet’s collega Maurits de Hoog probeert de door van Leeuwen bepleite hoedanigheid van het landschap te verwoorden. ‘De toekomstige bouwlocaties van Almere zijn nu beplant met bos. Dat ging in het Gooi anders. Daar werden de landbouwgronden honderd jaar geleden bebouwd, waarna de gaten werden gevuld met bos.’ ‘Precies’, zegt Van Leeuwen. ‘De hoedanigheid van een gebied hangt dus sterk samen met de vormende motor. Vaak is dat de landbouw, in het Gooi was het de verstedelijking.’ Om het tot dan toe tamme debat meer vaart te geven, gooit Miranda Reitsma een voorstel uit de zevende Noordvleugelconferentie op tafel. Het idee is om ten zuiden van Amsterdam net als in Friesland een Hollands merengebied te creëren, als kapstok voor woon- en recreatiefuncties. Het is al eerder door verschillende instanties geopperd en in feite ligt een groot deel van de meren er al. ‘Het is vooral zaak om die wateren met elkaar te verbinden’, aldus Reitsma. Wederom reageert Jos Gadet als eerste: ‘Dit lijkt me dus geen goed plan. Waarom zouden we het landschap opofferen voor woonmilieus, terwijl er behoefte is aan hoogstedelijke woonmilieus in of aan de stad?’ Volgens Reitsma hoeft dat niet te botsen. Zij meent dat een merengebied de zo belangrijke landschappelijke diversiteit van de Amsterdamse regio vergroot. Bovendien kunnen de meren een rol spelen in de waterbergingsopgave. En het versterkt het karakter van Noord-Holland als de watersportprovincie van Nederland. Maurits de Hoog: ‘Maar dan wel voor eendaagse tripjes. Als ik er langer op uit wil, ga ik toch nog steeds naar Friesland.’ Van Leeuwen: ‘Via de meren kun je vanuit de metropool in twee richtingen per boot een ommetje maken.’ Paul Saager, kennismanager bij de provincie Noord-Holland, volgt de gedachtegang van De Hoog en Van Leeuwen kritisch. ‘En de Assenaar of de Groninger? Die bezoeken zo’n Hollands merengebied misschien wel voor een week.’
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
O o r l og s z u c ht i g Wanneer aan het merenstelsel woonfuncties gekoppeld worden, ontstaat het gevaar dat de oevers geheel in privaat bezit komen. Op de Loosdrechtse plassen bijvoorbeeld zijn amper aanlegplaatsen voor toerende bootjes. De net aangeschoven socioloog Arnold Reijndorp oppert om niet alleen woonfuncties op de oevers te plaatsen, maar ook semi-publieke functies, zoals restaurants en cafés. ‘De Friese meren, daar vind je rust. Varen op een Hollands merengebied is toch vooral hoppen van terras naar terras.’ ‘Maar brengen dat soort functies ook genoeg geld in het laatje om zo’n landschap aan te leggen en in stand te houden?’, vraagt Miranda Reitsma. En Paul Saager: ‘Zijn andere economische dragers mogelijk dan bebouwing?’ Volgens Rob van Leeuwen kost zo’n merengebied helemaal niet veel. Het grootste deel ligt er al en bovendien kunnen de waterschappen mee betalen aan het de waterberging. Deze positieve boodschap wordt snel genuanceerd. Het opheffen van knelpunten rondom infrastructuur schijnt tezamen al gauw 150 miljoen euro te kosten. Het tweede uitdagende voorstel van Miranda Reitsma is om Zaanstad via de Zaanse scheg door te trekken tot aan het Almaardermeer. ‘Een dergelijke ontwikkeling ligt erg voor de hand, maar er rust een taboe op wegens het veenweidekarakter en de weidevogels.’ Dit plan ziet Jos Gadet wel zitten. ‘Zaanstad voldoet aan de eisen van het metropolitane weefsel. De creatieve sector verhuist langzaam in noordelijke richting. Om daar dus een woonmilieu te creëren voor de werknemers is interessant. In ieder geval interessanter dan dat merenplan of bouwen in Almere.’ Nick de Snoo denkt daar anders over. ‘Ik ben bang dat dit plan juist de kracht van het metropolitane landschap, namelijk de diversiteit, ondermijnt. Op zo’n manier is het geen gebruikmaken van, maar opsouperen.’ Ook Maurits de Hoog heeft zijn twijfels. ‘Zet die woningen toch op al die lege bedrijventerrein in de Zaanse regio.’ Je moet in ieder geval zorgen voor een ander kaartbeeld, wijst Rob van Leeuwen naar de tekening op het scherm. ‘Zo’n rode vlek tussen Zaanstad en het Alkmaardermeer komt erg oorlogszuchtig over. Diegenen die moeten inleveren – natuurorganisaties en boeren – zien zo niet wat het voor hen oplevert. Of je levert er loepjes bij, zodat binnen die rode vlek te zien is wat er nu echt gaat gebeuren, hoe de verstedelijking als motor fungeert. Op deze manier lijkt het teveel op een streekplankaart.’ Reitsma: ‘Dat wil ik voorkomen. Ik wil geen ‘woezeltaal’, waarin alle mogelijkheden zijn opengelaten.’ ‘Inderdaad’, vervolgt Van Leeuwen. ‘Je moet direct het ontwerpdoel laten zien: we zetten in op rood om daarmee de grutto te behouden. Met alleen een rode vlek vluchten de boeren, blijkt verstedelijking uiteindelijk niet door te gaan, verwilderen de veenweiden en verdwijnt de grutto alsnog.’
■
S A L O N V E R S L AG
–
M E T R O P O L I TA N E
L A N D S C H A P
Zo rg b o e rd e r i j e n Maurits de Hoog slaat een nieuwe weg in. Is het niet slimmer om ons meer te focussen op concrete projecten en de bijbehorende ontwerpopgaven, vraagt hij zich hardop af. Houd je daarmee een landschap in stand, is de wedervraag van Miranda Reitsma. ‘Er ligt een bouwopgave van 150 duizend woningen’, probeert De Hoog. ‘De overheid zorgt ervoor dat op ieder huis duizend euro gaat naar de aanleg en het beheer van concrete landschapsprojecten.’ Paul Bos, eigenaar van de Dijkzicht-boerderij, vindt dat te top-down geredeneerd. ‘Waarom geen ruimte bieden aan initiatieven vanuit het gebied om projecten op te pakken?’ De Hoog schudt het hoofd. ‘Dat werkt niet. Waarom is bijvoorbeeld die sluis hier in Aalsmeerderbrug nog niet gerestaureerd. We moeten niet willen dat burgers dat gaan betalen, laat dat lekker over aan de gemeente Haarlemmermeer.’ Tot slot Waterland, de ideale achtertuin van Amsterdam. Volgens Maurits de Hoog en Nick de Snoo heeft het gebied niet alleen een recreatie- en natuurfunctie, maar ook een belangrijke zorgfunctie voor de stad. ‘Want drop outs, zoals junks en werklozen, horen ook bij een metropool. Die worden in Waterland opgevangen, op zorgboerderijen of sociale werkplaatsen.’ Wat zou het betekenen als dit landschap wordt aangewezen wordt als Nationaal Park, net als de Veluwe? Paul Saager: ‘De hoogwaardige natuur kan dan versterkt worden.’ ‘Vallen daar ook de weidevogels onder’, onderbreekt Miranda Reitsma, ‘in een gebied waar de landbouw terugloopt?’ Is dat wel zo, vragen enkele deelnemers zich af. Met de groeiende zuivelmarkt in China krijgt de melkveehouderij in Waterland wellicht weer een toekomst. ‘Met grote bedrijven, megastallen en joekels van silo’s tot gevolg’, stelt Reitsma. ‘En dat is dus niet erg’, zegt Rob van Leeuwen. ‘Want op structuurniveau betekent het aanblijven van die landbouw wel het behoud van de openheid.’
Mark Hendriks
1 0
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
P rovinci a a l
a d v i s e u r
r u i m t e l i j k e
uitnodiging en verslag
Salon: Het Blauwe Hart, IJmeer & Markermeer Woensdag 2 april 2008 Hotel Hof van Marken
k wa l i teit
n n n n n
Salon: Het Blauwe Hart, IJmeer & Markermeer Geachte genodigde, Aansluitend op ons telefonisch contact nodig ik u graag uit voor de salon over: Het Blauwe Hart, IJmeer & Markermeer Deze salon wordt gehouden in Hotel Hof van Marken. Routebeschrijving naar deze locatie is bijgesloten. In deze salon verkennen we eerst het begrip Blauwe Hart – is dit het toekomstige Metropolitan Bay Area van de Noordvleugel? Welke nieuwe vestigingsmilieus bieden de kusten van het IJmeer en Markermeer? Is de bereikbaarheid goed? Is er voldoende kritische massa voor een transportsysteem over water, zoals in Sydney? Hoe verbind je dit met ecologische en natuurwaarden? Wie ontwikkelt en beheert het? Deze verkenning wordt ingeleid door Robert Broesi van MUST, bureau voor stedebouw, die kort zal ingaan op de huidige plannen voor het IJmeer en de dubbelstad Amsterdam-Almere. Ook zal hij een korte toelichting zal geven op de prijswinnende ontwerpen van de EO Wijers prijsvraag voor het IJmeer. (MUST was een van de prijswinnaars). Vervolgens gaan we als casus de Houtribdijk als vierde kust van de Metropolitane Bay Area verkennen. We laten de ideeën uit de EO Wijers prijsvraag er op los, kijken naar de geprojecteerde verdubbeling van de weg en de mogelijke aanleg van het spoor op de dijk, en we kijken naar de mogelijkheden van natuur, recreatie en woningbouw langs de nieuwe kust. Met deze Salon wil ik bereiken dat duidelijk wordt om welke concrete keuzes het bij dit thema gaat en welke rol de Provincie en ander partijen bij de uitvoering van projecten in dit kader op zich nemen. De uitkomsten worden als een ‘mind set’ meegegeven aan het college van Gedeputeerde Staten en worden gepubliceerd in de media. Aan het eind van het jaar worden de uitkomsten van alle nog te houden Salons samengevat in een publicatie. Met vriendelijke groet,
Miranda Reitsma Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit
1 2
■
P R OV I N C I E
N O O R D - H O L L A N D
Programma Salon: Het Blauwe Hart, IJmeer & Markermeer Datum: 2 april ’08 Locatie: Hotel Hof van Marken
1 3
17.00-17.30 uur
Inloop deelnemers Salon (ontvangst koffie/thee/drankje)
17.30-17.40 uur
Welkom en toelichting – Miranda Reitsma
17.45-18.15 uur
Introductie concept Metropolitan Bay Area – Robert Broesi (MUST)
18.15-18.45 uur
Discussie stellingen
18.45-19.30 uur
Buffet
19.30-20.00 uur
Presentatie casus Houtribdijk – Robert Broesi (MUST)
20.00-20.45 uur
Stellingen
20.45-21.00 uur
Eind conclusies – Miranda Reitsma
21.00-21.30 uur
Afsluiting & borrel
■
U I T N O D I G I N G
–
H E T
B L AU W E
H A R T,
I J M E E R
&
M A R K E R M E E R
n n n n n
V ER SL AG Tweede salon over het blauwe hart
Een rondje Houtribdijk In toekomstplannen worden het Markermeer en het IJmeer genoemd als het blauwe hart van de dubbelstad Amsterdam-Almere. Maar om als zodanig te fungeren, zijn ruimtelijke maatregelen noodzakelijk. Het gebied verdient een robuuste structuur, met ruimte voor wonen en een goed verkeerssysteem, maar waarmee eveneens de ecologische en hydrologische kwaliteiten gewaarborgd zijn. Landschapsarchitect Hans Oerlemans: ‘Misschien werkt een zonering. Op het IJmeer gaat het om verstedelijking, op het Markermeer staan de waterkwaliteit en ecologie voorop en bij het IJsselmeer begint de wildernis.’
Merkwaardig is het eiland Marken. De groene houten huizen, het haventje, de buurtwinkel, autoloze straatjes en vriendelijk knikkende eilanders geven de bezoeker het gevoel in Scandinavië te zijn. Niets is minder waar. Marken ligt in het meest dynamische gebied van Noord-Holland. Aan de zuidelijke horizon prijken de flats van Amsterdam-Noord, aan de overkant van het water blinken in het vale zonlicht de torens van het nieuwe Almeerse stadscentrum. De ruimtelijke toekomst van het Markermeer en het IJmeer zijn een van de hoofdthema’s in het Nederlandse ruimtelijkeordeningsdebat. In het plaatselijke hotel komen op 2 april landschapsarchitecten, waterexperts, natuurkenners, projectontwikkelaars en stedenbouwkundigen samen in de tweede salonbijeenkomst van provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit (PARK) Miranda Reitsma. Vanavond filosoferen zij over het gebruik en de inrichting van de twee meren. Centraal staat de vraag of het Markermeer-IJmeer kan fungeren als het blauwe hart, de Metropolitan Bay Area, van de Noordvleugel. De laatste jaren zijn vele plannen voor het IJmeer en het Markermeer verschenen. Neem de Toekomstvisie IJmeer uit 2005, opgesteld door drie overheden – de gemeenten Almere en Amsterdam en Rijkswaterstaat –, de ANWB, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. Het plan oogstte veel lof, vooral vanwege de integrale aanpak en de brede maatschappelijke verankering. Samen met Miranda Reitsma nam stedenbouwer Robert Broesi de Toekomstvisie op verzoek van het College van Rijksadviseurs (CRA) kritisch onder de loep. Met de bevindingen uit deze analyse wordt de salon geopend.
14
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
‘De visie leunt sterk op het concept van de dubbelstad, van Amsterdam en Almere die naar elkaar toe groeien’, vertelt Broesi. ‘Daar zit naar mijn idee de achilleshiel, omdat dit concept niet overeenkomt met de realiteit van de regio.’ Broesi onderbouwt zijn constatering met enkele argumenten. Zo is Almere qua verkeersstromen meer gericht op de Utrechtse regio dan op Amsterdam. En de nieuwe verbinding die volgens de Toekomstvisie met een brug over het water vorm moet krijgen, kan een bedreiging zijn voor de zo gewaardeerde openheid. ‘De ingetekende woonmilieus in het water ten westen van Almere lijken teveel op bijvoorbeeld IJburg’, vervolgt Broesi. ‘Terwijl in een dubbelstad de woonmilieus elkaar juist moeten aanvullen. In het ontwerp van de woongebieden lijken er geen keuzes te zijn gemaakt. Het zijn net geen eilanden, maar het is ook geen polderland. Het zijn eilanden met een dijk en een gereguleerd watersysteem.’ Sander Lap, landschapsarchitect bij West 8, vult vanuit de zaal aan: ‘Het gevaar bestaat dat het water na realisatie is gemarginaliseerd tot zogenoemd makelaarswater, waaraan het dan wel lekker wonen is, maar dat niets meer heeft van het oorspronkelijke meer.’ Dat woningbouw in de presentatie van Broesi zo prominent aanwezig is, zorgt voor beroering onder de gesprekspartners. Vooral de vraag of bouwen in het water echt nodig is, gaat enkele malen over tafel. ‘Je gaat bijna denken dat de Toekomstvisie IJmeer over verstedelijking gaat in plaats van over een blauw hart’, verwoordt Sander Lap de rumoer. En dat is dus niet het geval. In de Toekomstvisie is het vinden van plekken voor woningbouw slechts een van de opgaven. De andere zijn recreatief, hydrologisch, en ecologisch van aard. De ambitie was om deze opgaven integraal op te pakken, in plaats van dat voor ieder aspect losse besluiten werden genomen. Een lovenswaardige benadering, meent ook Robert Broesi. ‘Het plan stelt bijvoorbeeld ook wetlands voor om de ecologische waarden van het gebied te vergroten. Maar ik twijfel of op termijn deze groene investering op kan boksen tegen de woningbouw, die veel sneller gerealiseerd zal zijn. Ofwel: is de natuur tijdig op niveau, zodat vanuit de Europese regelgeving woningbouw in het IJmeer wordt toegestaan?’ Paul Langeweg van de ANWB was destijds betrokken bij de totstandkoming van de Toekomstvisie IJmeer. ‘Het blijkt dat het voorgestelde dubbelstadconcept nogal wat vragen oproept. Moet de verbinding een tunnel of brug zijn? Welke woonmilieus moeten we maken? Komt de natuur tot zijn recht? Is het openbaar vervoer wel geschikt? Het is zaak deze vragen van goede antwoorden te voorzien, willen we de dubbelstadgedachte op de juiste manier verder uitwerken.’
1 5
■
S A L O N V E R S L AG
–
H E T
B L AU W E
H A R T,
I J M E E R
&
M A R K E R M E E R
De link wordt gelegd met de Zuidvleugel, waar Rotterdam en Den Haag stiekem een dubbelstad vormen, maar waarin voorzieningen en woonmilieus niet complementair zijn, vervoersverbindingen dramatisch en het groene hart, namelijk Midden-Delfland, onder grote druk staat. ‘Daarom dus ook deze salon’, reageert Miranda Reitsma. ‘Ik wil duidelijk krijgen welke woonmilieus nodig zijn, wat de effecten zijn op de ecologie, of een tunnel beter is dan een brug. Pas dan krijgen we helder wat de dubbelstad is en welke rol het IJmeer als blauw hart daarin heeft.’ Sander Lap: ‘Een belangrijke taak voor de overheid, naar mijn idee.’ En ontwikkelaar Jan Doets: ‘Dan moeten we stoppen met het financieel klein houden van onze infrastructuur. Door betalingsmaatregelen in te voeren komt een bak geld binnen, waarmee we de ruggengraat van zo’n dubbelstad, namelijk het openbaar vervoerssysteem, in een keer goed kunnen aanleggen.’ Twee andere plannen komen voort uit de laatste Eo Wijersprijsvraag: Markeroog IX (van onder meer West 8) en De IJ-werken (waaraan Broesi’s bureau Must werkte). In het ontwerp Markeroog wordt voorgesteld om het IJmeer en het Markermeer op te delen in twee compartimenten. Daardoor kan het peil van het IJmeer – met een continue opening van de Oranjesluizen – gelijk komen met het IJ en ontstaat een directe vaarverbinding tussen de Amsterdamse binnenstad en het IJmeer. Op de grens van het IJmeer en het Markermeer wordt in het plan een lagune voorgesteld, met aan de Markermeerzijde geulen en vooroevers. Aan de binnenzijde komen woonmilieus, gebaseerd op het lommerrijke Gooi en het aanwezige watersysteem. Het ontwerp van De IJ-werken verschilt niet zoveel van het Markeroog-plan. Dit ontwerp grijpt voor de verbinding tussen Noord-Holland en Flevoland terug op de bestaande Markerdijk, terwijl in Markeroog wordt ingezet op een light railverbinding via Waterland. Verder wordt de bouwopgave in De IJ-werken geconcentreerd in Purmerend en Almere-Poort en dus niet in het water. Om de discussie op scherp te zetten, vroeg Miranda Reitsma vooraf een derde variant uit te werken. Dit voorstel betreft de bebouwing van de Houtribdijk, met lagunes aan de noordzijde, waardoor het Markermeer en het IJmeer samen een blauw hart vormen. De reacties op dit laatste idee zijn gematigd. De Houtribdijk zou te ver van de Randstad liggen en bebouwing ervan zou nooit mogen plaatsvinden. Paul Langeweg: ‘Een dergelijke uitstraling in noordelijke richting past niet in het huidige Randstaddenken. En mochten we onverhoopt hier toch voor kiezen, dan moet een deel van de Almeerse bouwopgave echt in Lelystad gaan plaatsvinden.’ Jan Doets legt een cruciale vraag op tafel. ‘Is het een keuze? Wordt het een rondje Houtribdijk of een rondje langs een van de Eo Wijers-plannen?’ Landschapsarchitect Hans Oerlemans van het Utrechtse bureau Okra schudt het hoofd. ‘Het gaat hier om twee schaalniveaus die je niet met elkaar mag vergelijken, en waar je dus ook niet uit kunt kiezen.
1 6
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
De Houtribdijk-variant gaat over Nederland, over relaties met Brabant, met het oosten via de A30. Markeroog en de IJ-werken spelen op het niveau van de metropool, gaan in op de verbinding tussen Amsterdam en Almere.’ Opvallend genoeg wijzen enkele deelnemers voor de tweede maal op het hydrologische en ecologische belang van beide meren. Zij menen dat de discussie nog teveel is toegespitst op stedelijke en infrastructurele aspecten. Terwijl de ecologische kwaliteit van zowel het IJmeer als het Markermeer razendsnel achteruit kachelt – mede door de slibophoping. Bovendien krijgen de meren een steeds belangrijkere rol in de zoetwatervoorziening van de Randstad. In de getoonde plannen – zo eist het plan Markeroog veel waterruimte op en wordt aan de ecologische kwaliteit van de wetlands getwijfeld – en de gesprekken hierover wordt volgens sommigen te gemakzuchtig met deze opgaven omgegaan. Er wordt opgeroepen tot een robuuste structuur, met inderdaad ruimte voor wonen, maar waarin de ecologische en waterstaatkundige opgaven beantwoord zijn. ‘Misschien is een zonering nodig’, proberen Hans Oerlemans en Sander Lap. ‘Waarin we de verschillende vragen op verschillende schaalniveaus beantwoorden. Op het IJmeer gaat het om verstedelijking, op het Markermeer staan de waterkwaliteit en ecologie voorop en bij het IJsselmeer begint de wildernis.’ Ook voor de recreatie, tot dan toe onbesproken, biedt dit uitkomsten. Zeilers varen dan van de drukte in het zuiden via het Markermeer naar het niets op het IJsselmeer in het noorden. Tot slot wordt de zorg uitgesproken over de impact van de verbinding tussen Almere en Amsterdam in het Markeroogscenario op het landschap van Waterland. ‘Aanlandingspunten van dijken en bruggen zijn altijd zorgenkindjes’, aldus Robert Broesi. ‘Daarom is de variant met de Markerdijk in het plan De IJ-werken en een tunnel die net voor de Waterlandse kust begint, niet zo gek.’
Mark Hendriks
1 7
■
S A L O N V E R S L AG
–
H E T
B L AU W E
H A R T,
I J M E E R
&
M A R K E R M E E R
1 8
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
P rovinci a a l
a d v i s e u r
r u i m t e l i j k e
uitnodiging en verslag
Salon: Woonmilieus in landelijke gebieden Woensdag 14 mei 2008 Logement Waterland
k wa l i teit
n n n n n
Salon: Woonmilieus in landelijke gebieden Geachte genodigde, Aansluitend op ons telefonisch contact nodig u graag uit voor de salon over: Woonmilieus in landelijke gebieden Deze salon wordt gehouden in Logement Waterland. Routebeschrijving naar deze locatie is bijgesloten. Landelijk wonen en de leefbaarheid Er is gegronde reden tot twijfel over de huidige trend van landelijk wonen. De trend waarbij generieke woonwijkjes als drager van voorzieningen aan de randen van bestaande dorpen ‘geplakt’ worden, doet afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en doet geen recht aan de kwaliteit die landelijk wonen in potentie heeft. Wat betekent dit voor het voorzieningenniveau in de dorpen en wat betekent het voor de sociale en culturele netwerken van de oorspronkelijke en de nieuwe bewoners van het landelijk gebied? Waar ligt de grens? Om recht te doen aan het landschap en de kwaliteit van landelijk wonen is het essentieel om in te spelen op de specifieke kwaliteit van het omliggende landschap. Maar is er ook een grens aan het bouwen in landelijk gebied? Wanneer vormt het landelijke wonen een bedreiging voor zichzelf en bijt het in zijn eigen staart? Er moet onderzocht worden hoe de balans ligt tussen wonen en landschap en hoe om te gaan met die balans. De ontwerpopgave moet zich focussen op een nieuw woonmilieu voor het landelijke gebied, waarbij een bijdrage wordt geleverd aan het behoud van het cultuur historische landschap. Dat is immers waar de nieuwe bewoners voor kiezen. Welke economische dragers zijn hiervoor te vinden als de agrarische sector verder terugloopt of juist inzet op schaalvergroting? Over deze vragen zal het tijdens deze salon gaan. Het vormt daarmee ook input voor de salon over agrarische vernieuwing, de contralmal als het ware, die een week later zal plaatsvinden. De uitkomsten worden als een ‘mind set’ meegegeven aan het college van Gedeputeerde Staten en worden gepubliceerd in de media. Aan het eind van het jaar worden de uitkomsten van alle nog te houden Salons samengevat in een publicatie.
Met vriendelijke groet,
Miranda Reitsma Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit
2 0
■
P R OV I N C I E
N O O R D - H O L L A N D
Programma Salon: Woonmilieus in landelijke gebieden Datum: 14 mei ’08 Locatie: Logement Waterland (drs. J. van Disweg 4, 1151 DA Broek in Waterland) 17.00-17.30 uur
Inloop deelnemers Salon (ontvangst koffie/thee/drankje)
17.30-17.40 uur
Welkom toelichting - Miranda Reitsma
17.45-18.15 uur Een veranderende bevolking - wat betekent dat voor de voorzieningen in landelijke kernen? door Frans Thissen, Universiteit van Amsterdam. 18.15-18.45 uur
Vragen en discussie aan de hand van stellingen
18.45 -19.30 uur
Buffet
19.30-20.00 uur ‘Op Dorpse schaal’ - leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het landelijke gebied – selectie Nederlandse inzending EUPRA (European Urban and Regional Planning Award) – Wijnand Bouw, Bosch Slabbers, landschapsarchitecten
2 1
20.00-20.45 uur
Stellingen
20.45-21.00 uur
Eind conclusies - Miranda Reitsma
21.00-21.30 uur
Afsluiting en borrel
■
U I T N O D I G I N G
–
W O O N M I L I E U S
I N
L A N D E L I J K E
G E B I E D E N
n n n n n
V ER SL AG Derde salon over dorpse milieus
TomTom in Broek in Waterland Dorpsbewoners moeten intensiever betrokken worden bij het maken van beleid of het ontwerp van uitbreidingsmogelijkheden. Dat mag geconcludeerd worden na de derde salonbijeenkomst over landelijke woonmilieus. Te vaak handelen overheden en plannenmakers vanuit een achterhaald en traditioneel dorpsbeeld, de behoeften en wensen van het hedendaagse dorp negerend. Sociaal-geograaf Frans Thissen: ‘De opvatting heerst dat leefbaarheid in dorpen een gevolg is van het aantal voorzieningen. Onderzoek toont het tegenovergestelde.’
Beleid voor het creëren van vitale dorpse woonmilieus moet vooral simpel zijn, meent Frans Thissen, sociaal-geograaf aan de Universiteit van Amsterdam. Een kwalitatief publiek domein, veilige verkeerssituaties en voldoende ontmoetingsplekken, voor meer hoeft een gemeente niet te zorgen. ‘Het gaat er om dat gemeenschappelijke initiatieven de ruimte krijgen. Dat bewoners de mogelijkheid hebben om bijvoorbeeld het oude dorpsschooltje om te bouwen tot bibliotheek.’ Thissen doet zijn aanbeveling tijdens de derde salon over woonmilieus in het landelijk gebied op 14 mei in de zeilschool van Broek in Waterland. Gastvrouw en provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit Miranda Reitsma is enigszins verbaasd. ‘Bedoel je te zeggen dat de overheid zich niet teveel met dorpen moet bemoeien?’, vraagt zij. Thissen schudt het hoofd. ‘Wat ik wil zeggen, is dat binnen het beleid de wensen en behoeften van hedendaagse dorpsbewoners veel meer centraal moeten staan. Naar mijn idee is het beleid te veel gebaseerd op het referentiebeeld van het oude plattelandsdorp van voor de Tweede Wereldoorlog.’ Dat oude dorp, door Thissen het autonome dorp genoemd, waarbinnen alle initiatieven en investeringen plaatsvinden, kent namelijk sinds de jaren zeventig een moderne variant, het woondorp genaamd. Dit soort dorpen kent volgens Thissen een hele andere verscheidenheid dan het traditionele beeld dat nog veel mensen van dorpen hebben. Zo is de consumptie van goederen voor een groot deel verplaatst naar de stad. De mobiliteit van bewoners is zienderogen toegenomen – men bezoekt andere plaatsen, men gaat op vakantie. Geboren dorpelingen verhuizen en nieuwelingen vestigen zich. Het woondorp is overdag ook stiller, want iedereen – ook de vrouwen – zijn elders aan het werk.
22
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
A c hte r u i t k i j k s p i e ge l ‘Het hedendaagse dorp is gewoon niet meer het toneel van alle activiteiten’, verklaart Thissen. ‘Waar je vroeger automatisch bij de plaatselijke voetbalclub een balletje trapte, wordt men tegenwoordig net zo gemakkelijk lid van de club in het dorp verderop. Bijvoorbeeld omdat daar op dinsdag wordt getraind in plaats van op woensdag.’ Terug naar de vraag welk dorpenbeleid gewenst is. ‘Doordat we vasthouden aan dat oude referentiebeeld, wat ik de achteruitkijkspiegel noem, heerst al jarenlang de opvatting dat de leefbaarheid in dorpen een direct gevolg is van het aantal voorzieningen. Maar onderzoek toont het tegenovergestelde, dat het voorzieningenniveau juist afhankelijk is van initiatieven door bewoners’, bepleit Thissen. Hij vervolgt: ‘En dat is hangt weer af van de leefbaarheid. Hoe leefbaarder het dorp – bepaald door de mate van verkeersdruk, sociale veiligheid en de kwaliteit van de woonomgeving – hoe meer initiatieven burgers ontplooien.’ Ook enkele deelnemers aan de salon hanteren onbewust de referentie van het oude autonome dorp, zo bleek uit een van de eerste reacties op het pleidooi van Thissen. Zo werd gesuggereerd dat de relatie tussen dorp en omliggend landschap verdwenen is, omdat het geld wat dorpelingen uitgeven niet op die plek is verdiend – wat in een autonoom dorp wel het geval is. Het is loos om te stellen dat al het geld wat in een dorp wordt uitgegeven binnen die geografische ruimte verdiend moet worden. Toch is het toevoegen van economische functies aan de toch wel eenzijdige en monofunctionele woondorpen een interessante optie. De vergelijking met de Vinexwijken gaat over tafel, volgens sommigen eveneens een dorp, al is het maar in kwantitatieve zin (een supermarkt op 800 woningen, 2,1 kinderen per gezin). Bewoners van deze wijken staan elke ochtend in de file naar hun werk. Enige bedrijvigheid zou om die reden in zo’n pure woonwijk welkom zijn. Overigens vindt wel een stille omwenteling plaats doordat dienstverlenende en adviserende bedrijfjes in vrijkomende agrarische bebouwing kruipen.
‘M e n t a l b o rd e r ’ Al betekent dat niet automatisch dat bewoners ook bij die bedrijven aan het werk gaan. Zoals iemand meende: ‘Navigatieproducent TomTom kan best een vestiging in Broek in Waterland openen, verwacht alleen niet dat iemand daar vandaan daar ook gaat werken?’ Onderzoeker Thissen legt tot slot een ander onderscheid tussen een woondorp en een autonoom dorp op tafel. Waar de laatste een doorsnede van de samenleving is (bewoond door oud en jong, rijk en arm) zijn woondorpen meer
2 3
■
S A L O N V E R S L AG
–
W O O N M I L I E U S
I N
L A N D E L I J K E
G E B I E D E N
uitgesorteerd. Dit betekent dat sommige dorpen bewoond worden door mensen die mede door hun (financiële) mogelijkheden ervoor gekozen hebben in dat dorp zich te vestigen, terwijl andere woondorpen worden bevolkt door mensen uit lagere sociale klassen – denk aan plaatsen in de Veenkoloniën, Noordoostpolder of Kop van NoordHolland. Deze opvallende en vaak vergeten segregatie op dorpsniveau hoeft niet ongewenst te zijn. Misschien vergroot het wonen met gelijkgezinden wel de leefbaarheid in zo’n dorp – hoe dit abstracte criterium ook vastgesteld wordt. Voortbordurend op het advies van Frans Thissen om behoeften en ideeën van bewoners te faciliteren, presenteert landschapsontwerper Wijnand Bouw van het Haagse bureau Bosch Slabbers de strategie voor dorps bouwen in het Drentse Elp. Dit esdorp vlakbij Beilen zat jarenlang op slot, wat volgens de Elpenaren ertoe heeft geleid dat de school verdwenen is, evenals de enige bushalte. Enthousiast werd dan ook gereageerd op de provinciale 2%-regeling, waardoor dorpen en gehuchten weer geleidelijk mogen groeien. Essentieel in de strategie van Bosch Slabbers is dat de ontwerpers de verantwoordelijkheid voor nieuwbouw zoveel mogelijk bij de huidige bewoners leggen. Het enige wat zij aanreiken zijn een kader en bouwstenen. Het kader is een optelsom van een mental border – welk gebied behoort tot Elp volgens haar bewoners – en de cultuurhistorische, visuele en landschappelijke kwaliteiten van de omgeving. Dit kader geeft aan waar in Elp ruimte is voor bebouwing. Met bouwstenen kunnen die plekken dan opgevuld worden. Inbreiden vindt plaats via individuele bouwsels volgens een aantal spelregels, zoals sloop en herbouw, het gebruik van onbebouwde kavels, verbouw, het splitsen van grote kavels of het plaatsen van een woning achter bestaande huizen. Uitbreiden dient projectmatiger plaats te vinden, bijvoorbeeld door een nieuwe brink te creëren, langs de es te bouwen of de dorpsentree aan te zetten. Hoogtepunt in het plan- en ontwerpproces was volgens Wijnand Bouw de avond waarop de Elpenaren het door de ontwerpers bedachte spel ‘Kolonisten van Elp’ speelden. In groepjes werd bedacht hoe de nieuwe bebouwing gesitueerd moest worden in en rond het dorp. Bouw: ‘Het mooiste was dat iedere bewoner aan den lijve ondervond dat wat hijzelf waardevol acht, door zijn buurman verafschuwd wordt.’
Sp i e ge l vo o r Ondanks de waardering voor de wijze waarop Bosch Slabbers de groei van Elp tracht vorm te geven, rijzen tijdens de salon toch enkele twijfels. Leidt de grote vrijheid en de burgerverantwoordelijkheid niet tot allerlei buitensporige en opportunistische interventies? En wie zou dat dan moeten beteugelen? Wijnand Bouw probeert de twijfels weg te nemen. ‘De gemeente kan via het bestemmingsplan zaken bijsturen. En de provincie beschikt over die 2%-regeling en er liggen ideeën om een beeldkwaliteitplan voor Drentse dorpen te maken.’
24
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
Een enkeling is niet tevreden met dit antwoord. ‘Maar wat als een Dirk Scheringa zegt: Elp, ik bouw voor jullie een museum, net zoals ik in Spanbroek heb gedaan. Wat doet de provincie dan? Wat kan de gemeente?’ ‘Misschien reageert het dorp wel heel zelfbewust’, reageert Bouw, ‘en stellen ze eisen aan Scheringa. Met onze kaders en bouwstenen hebben ze iets in handen waarmee dit soort initiatieven van repliek kunnen voorzien.’ ‘Precies’, vult Miranda Reitsma aan. ‘Hier in de Beemster is een kaasboerderij via een prijsvraag herontwikkeld. Dat heeft echt iets moois opgeleverd, zeker voor het omliggende landschap. Excessieve incidenten houd je altijd. Dat mag een invulling van een planproces zoals in Elp niet in de weg staan.’ Aan het eind van de avond komt de vraag op tafel of het ontwerpen aan dorpen op kleinschalig korrelniveau niet voorbij gaat aan de grootschalige transformatie van de landbouw en het landelijk gebied. Moeten we ons niet meer richten op erven die massaal transformeren tot burgerwoning, werklandschap, zorgboerderij of landgoed? De enige agrariër aan tafel knikt en houdt zijn tafelgenoten meteen een spiegel voor. Volgens hem kan nog uren worden doorgepraat over de bouw van woningen, burgerinitiatieven, beeldkwaliteit en economische functies, maar in zijn beleving zit het landelijk gebied potdicht. Alles is ingekaderd, waardoor een vestiging van TomTom in Broek in Waterland bij voorbaat onmogelijk is. Wanneer iemand een nieuwe woning aan de dorpsrand bouwt, leidt dat geheid tot klachten uit de rest van het dorp. En als Dirk Scheringa een museum wil bouwen, wie zijn wij dan om daar eisen aan te stellen? Provinciaal adviseur Miranda Reitsma ziet dat anders. Van provincies wordt straks verwacht dat zij juist eisen stellen aan de ruimtelijke kwaliteit op hun grondgebied, oppert zij. ‘Niet op basis van juridische verordeningen, maar op basis van overtuigingskracht. Dat je als Noord-Holland partijen overtuigd en stimuleert om het landschap als een mooi en hoogwaardig publiek domein in te richten.’
Mark Hendriks
25
■
S A L O N V E R S L AG
–
W O O N M I L I E U S
I N
L A N D E L I J K E
G E B I E D E N
26
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
P rovinci a a l
a d v i s e u r
r u i m t e l i j k e
uitnodiging en verslag
Salon: Vernieuwing van de agrarische sector Woensdag 21 mei 2008 Angaulême Velserbroek
k wa l i teit
n n n n n
Salon: Vernieuwing van de agrarische sector Geachte genodigde, Aansluitend op ons telefonisch contact nodig ik u graag uit voor de salon over: Vernieuwing van de agrarische sector Deze salon wordt gehouden in de boerderij Angaulême te Velserbroek. Routebeschrijving naar deze locatie is bijgesloten. Veel mensen zien het platteland nog altijd als ‘boerenland’. Dit is allang niet meer het geval. Slechts 2 procent van de mensen die op het platteland werken, werken in de landbouw. De dienstensector is hier in opkomst, het toerisme en de zorg doen hun intrede in dit domein. En ook de landbouw zelf is volop aan verandering onderhevig. Het bioboeren en het streekeigen product worden populair. Dit brengt schaal verkleining met zich mee. Aan de andere kant van het spectrum vindt rationalisatie van de landbouw plaats. De schaalvergroting doet opnieuw zijn intrede. Sinds de jaren 60 van de vorige eeuw is dat niet zo ingrijpend aan de orde geweest als nu. Agrarische percelen worden vergroot, in de melkveehouderij worden megastallen gebouwd. Wat betekent dit voor het beeld van het landelijk gebied? Welke landschappen lenen zich voor de rationalisatie van de landbouw en welke juist voor kleinschalige functies, zoals landelijk wonen en leisure. Een goed voorbeeld van een opkomende sector die bij veel mensen onbekend is, is de paardensector. In deze sector gaan jaarlijks miljarden om. Zoals nu gaat verschijnen overal de ‘bakken’ bij individuele boerenbedrijven, als bijverdienste of, inmiddels , als hoofdverdienste. Belangrijk is dat deze sector de serieuze aandacht krijgt die het als economische motor verdient. Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit gaat het om de inpassing hiervan in het landschap. Ook hier is de vraag aan de orde welk landschapstype zich het beste leent voor de stallen, maneges, weiden en paardrijroutes en welke mogelijkheden dit biedt voor nieuwe woonmilieus. Hoe pas je dergelijke programma’s in het landschap in? Over deze en andere vragen zal het tijdens deze salon gaan. De uitkomsten worden als een ‘mind set’ meegegeven aan het college van Gedeputeerde Staten en worden gepubliceerd in de media. Aan het eind van het jaar worden de uitkomsten van alle nog te houden salons samengevat in een publicatie. Met vriendelijke groet,
Miranda Reitsma Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit
28
■
P R OV I N C I E
N O O R D - H O L L A N D
Programma Salon: Vernieuwing van de agrarische sector Datum: 21 mei ’08 Locatie: Boerderij Angaulême Hofgeesterweg 6, te Velserbroek 17.00-17.30 uur
Inloop deelnemers Salon (ontvangst koffie/thee/drankje)
17.30-17.40 uur
Welkom toelichting - Miranda Reitsma
17.45-18.15 uur Reconstructie Landschap Noord-Brabant; de heer M. Timmers
29
(Provincie Noord-Brabant)
18.15-18.45 uur
Vragen en discussie aan de hand van stellingen
18.45-19.30 uur
Buffet
19.30-20.00 uur
‘Hoe pas je de paardensector in het landschap in’
20.00-20.45 uur
Stellingen
20.45-21.00 uur
Eind conclusies - Miranda Reitsma
21.00-21.30 uur
Afsluiting & borrel
■
U I T N O D I G I N G
–
V E R N I E U W I N G
VA N
D E
AG R A R I S C H E
S E C T O R
n n n n n
V ER SL AG V ierde salon over de ver n ieuwi ng va n de agrarische sec tor
Ontwerpen aan een agrarische hoofdstructuur Een agrarische hoofdstructuur, een echte AHS, dat heeft Noord-Holland nodig. Een structuur waarmee per gebied bepaald kan worden welk type landbouw op welke schaal kan plaatsvinden. Een interessante conclusie, getrokken na enkele stevige discussies tijdens de vierde salonbijeenkomst over de vernieuwing van de agrarische sector. Maar hoe realiseer je zo’n AHS? Zoneren is een optie, meent de een. Wel met een grote rol voor ontwerp en beeldkwaliteit, zegt de ander. Initiatiefnemer Miranda Reitsma: ‘De razendsnelle ontwikkelingen in de landbouw vormen een regionale ontwerpopgave. Systematisch ontwerponderzoek naar de ruimtelijke consequenties hiervan ontbreekt. Het wordt tijd dat de provincie de transformaties binnen deze sector planologisch en landschappelijk in goede banen leidt.’ Op de vierde salonbijeenkomst van provinciaal adviseur Miranda Reitsma zijn de deuren van boerderij Angaulême in Velserbroek nog maar net gesloten, of de eerste discussiepunten vliegen over tafel. Aanleiding is een mogelijke nieuwe regeling voor de vergroting van agrarische bebouwing van een hectare naar twee, opgesteld op verzoek van de Noord-Hollandse Provinciale Staten. In de regeling wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen agrarische schaalvergroting en verbreding van de activiteiten. Bouwblokvergroting ten behoeve van bedrijfsuitbreiding dient plaats te vinden in grootschalige gebieden, zoals de Wieringermeer. Vergroting van het bouwblok voor nevenactiviteiten – met bijvoorbeeld recreatieve, educatieve en zorgdoeleinden – is eventueel mogelijk in kleinschalige gebieden, zoals sommige delen van Laag Holland. Een plausibele boodschap, al mag het gemaakte onderscheid volgens sommige deelnemers niet betekenen dat bedrijfsvergroting in Laag Holland voortaan verboden is. Juist in dat landschap is de maatschappelijke behoefte aan koeien in de wei groot, dus moeten melkveehouders mogelijkheden hebben te groeien en grotere stallen te bouwen.
Zo rg v u l d i g h e i d Anderen aan tafel schudden resoluut het hoofd. Volgens hen is de koe in de wei geen argument om te grote bouwwerken in een prachtig landschap toe te staan. Zij zien wel wat in een zoneringsplan, waarmee in de Wieringermeer een ruimhartiger beleid ten aanzien van landbouw gevoerd kan worden dan in Waterland. Laag
3 0
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
Holland is immers een zeer gewaardeerd landschap, menen zij, een moerassig veengebied, bestrooid met laaggelegen ‘weide-eilanden’ en nog lager gelegen droogmakerijen. Zorgvuldigheid is dan gepast, we mogen daar geen enkele fout meer maken. De vraag rijst of vergroting van het bouwblok tot twee hectare het Laag Hollandse landschap bedreigt. Niet altijd, is het antwoord, wanneer tijdig gekeken wordt naar de typologie van de nieuwbouw en de vergroting van agrarische kavels. ‘Precies, en juist daarom vormen de razendsnelle ontwikkelingen in de agrarische sector een regionale ontwerpopgave’, besluit Miranda Reitsma deze eerste en hevige discussieronde. ‘Niet alleen in Noord-Holland, maar in heel Nederland, over de hele wereld.’ Reitsma doelt niet alleen op de voortgaande rationalisatie binnen de landbouw, maar ook op de kleinschalige tendens richting biologisch boeren en het verbouwen van streekproducten. ‘Decennia is die opgave beantwoord door het rijk, door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, door de Dienst Landelijk Gebied en de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. Denk aan de ruilverkavelingen, denk aan de inpolderingen. Maar wie staat vandaag op om de hedendaagse transformaties binnen deze sector planologisch en landschappelijk in goede banen te leiden?’ In de eerst discussieronde over de nieuwe provinciale regeling bouwblokvergroting kwamen een aantal instrumenten ter sprake waarmee gemeenten en provincie de architectonische en landschappelijke kwaliteit kunnen waarborgen: het al genoemde zoneringsinstrument, een beeldkwaliteitplan, welstand en krachtige regionale visies.
A HS Stel dat in de Wieringermeer een boer het land van zijn buren koopt. Binnen korte tijd verrijzen via de ruimte voor ruimte-regeling op de bouwblokken om hem heen burgerwoningen: notariswoningen, boerderettes of andere vormen van kitscherige architectuur. Dat kan nooit de bedoeling zijn van een regeling waarmee de provincie oude en lelijke objecten uit het landschap wil verwijderen. Het ruimte voor ruimte-beleid – in ruil voor de sloop van oude schuren mag iemand nieuwbouw plegen – leidt dan soms tot dubieuze beslissingen. Zo moest op Texel een oude houten schuur wijken voor een nieuwe discotheek. Je kunt je afvragen of dit landschappelijk gezien een beste keuze is geweest.
3 1
■
S A L O N V E R S L AG
–
V E R N I E U W I N G
VA N
D E
AG R A R I S C H E
S E C T O R
Speciale gast is Marc Timmers van de provincie Noord-Brabant. Hij heeft tijdens de reconstructie van de zandgebieden – na de varkenspest is besloten om die landelijke gebieden opnieuw en integraal in te richten – ervaring opgedaan met het zoneren van verschillende typen landbouw. Zo kent Brabant landbouwontwikkelingsgebieden, waar voor de intensieve veehouderij uitbreidingsmogelijkheden liggen. Die mogelijkheden zijn er niet in de zogenoemde extensiveringsgebieden, waar natuur en landschap leidend zijn. Omdat, volgens Timmers, in Nederland ook altijd een middenweg nodig is, is er ook nog de categorie verwevingsgebied. Opvallend aan het verhaal van Timmers is dat een landbouwontwikkelingsgebied ligt daar waar het de minste schade toebrengt aan andere functies – gekeken is naar geluid- en stankhinder, mate van verkeersoverlast, woonkwaliteit, bodemverzuring, recreatie, enzovoort. Volgens Timmers een logische redenering, omdat het doel van de reconstructie was plekken te vinden waar de groeimogelijkheden voor de intensieve veeteelt optimaal zouden zijn. Een van de gesprekspartners oppert het tegenovergestelde. Waarom is niet geprobeerd met een agrarisch programma juist kwaliteiten aan het landschap toe te voegen? Timmers heeft zijn antwoord paraat. ‘Dit is zeker gebeurd, alleen in de extensiveringsgebieden. Miranda Reitsma neemt het woord. Zij laat het begrip agrarische hoofdstructuur vallen, een AHS. ‘Die landbouwontwikkelingsgebieden in Brabant vormen wellicht zo’n AHS. Hoe realiseren we zoiets in Noord-Holland? Waar vinden we aanknopingspunten waar we op voort kunnen bouwen? Een groot verschil met Brabant is wel dat we hier te maken hebben met verschillende grondsoorten, terwijl de gehele reconstructie op zand plaatsvond.’
Ce n te rPa rc s Kijkend door onze oogharen, zouden we kunnen stellen dat Noord-Holland al een AHS is, met grondgebonden landbouw en hier en daar natuur. Reitsma vindt dat te kort door de bocht. Juist die gigantische veranderingen waar ze eerder over sprak worden in een dergelijke traditionele opvatting miskend. ‘We staan aan de vooravond van een nieuw landelijk gebied. Het is aan deze generatie om daar inrichtings- en ontwerpvoorstellen voor te doen’, bepleit zij. Aan tafel zitten een aantal agrariërs, voornamelijk tuinbouwers. Een van hen verhuisde enkele jaren geleden van het Brabantse Made naar de weidse Wieringermeer, omdat hij daar vond wat hij nodig heeft om zijn product te maken. Vind je dat dan niet in een klein en intiem landschap, willen zijn tafelgenoten weten. Het blijkt dat die landschappen beter aansluiten bij de bedrijfsvoering van biologische boeren die streekproducten produceren voor een regionale afzetmarkt – lees de stad. Een aantal deelnemers aan de salon is hier erg sceptisch over. De markt zou te diffuus zijn en de concurrentie moordend. De mooie verhalen over het ‘streekboeren’ – snel verpakken, snel vervoeren, snel in de winkel – gelden
3 2
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
ook voor bulkproductie. En het ultieme voorbeeld van een regionaal product, de Beemsterkaas, wordt over de hele wereld verkocht, behalve in de Beemster. Daarom moet grootschalige landbouw mogelijk blijven, daarover is iedereen het eens. Iemand maakt de vergelijking met de nieuwe Toyata Prius, die zowel een benzine- als een gasmotor heeft. Zo is het ook met het landschap. Het ene gebied wordt in stand gehouden met de productie van streekeigen producten, een ander landschap leunt op grootschalige agrarische productie. Zoals de glastuinbouw, waarvoor je volgens Miranda Reitsma fantastische kaslandschappen kunt ontwerpen. Zaak is dan wel dat de provinciale overheid ontwerponderzoek doet waarmee betrokken gemeenten gedwongen worden kwaliteitseisen vast te leggen in een beeldkwaliteitplan of gemeentelijke welstandsnota. Een van de tuinders aan tafel meent dat dit in beginsel een goed streven is. Het gevaar echter, is volgens hem dat landschapsarchitecten een kassengebied nog te vaak ontwerpen als een soort CenterParcs, met groen en water. Voor de tuinbouw ontstaan dan onwerkbare situaties. De agrariër meent dat het ontwerp anders moet worden ingezet. Laat zien hoe magnifiek kassen zijn, maak een mooi landschap, maar zorg zeker ook voor de juiste logistiek, voor functionaliteit en het naleven van milieudoelstellingen.
Kwa l i te i t s tea m Een recent voorbeeld van een groot en industrieel ogend kassencomplex is Agriport in de Kop van Noord-Holland, een moderne projectlocatie voor agribusiness en grootschalige glastuinbouw. Agriport wordt geroemd om zijn logistiek, voedselveiligheid, duurzame principes en maatschappelijke betrokkenheid. Maar in boerderij Angaulême is de kritiek op het terrein duidelijk niet van de lucht. Agriport wordt omschreven als een groot incident, waarvan niet duidelijk is waarom het op die locatie ligt. Kansen om de waterberging architectonisch vorm te geven en om inderdaad een statement te maken met het vele glas zijn volgens de ontwerpers aan tafel volledig mislukt. Miranda Reitsma is dan ook zichtbaar bezorgd als zij Agriport 2 ter sprake brengt, de geplande uitbreiding. Want hoe gaat dat eruit zien? En wat is dan nodig om een mooi en functioneel tuinbouwlandschap te maken? Deze vraag blijkt moeilijk te beantwoorden. Over het ontwerpproces van Agriport 1 gaan namelijk verschillende verhalen de ronde. De gebruikers geven aan dat zij best rekening hebben willen houden met landschappelijke en ruimtelijke principes, zoals recreatieve routes en bomenlanen. Al snel blijkt dat de provincie hierin is tekort geschoten. Te lang hebben zij de verantwoordelijkheid voor deze immense interventie bij gemeenten gehouden. Die hebben dan wel een visie voor Agriport opgesteld, maar hierin komt de relatie met het polderlandschap niet aan bod. De logistiek, de milieuvoorwaarden en de waterberging zijn
3 3
■
S A L O N V E R S L AG
–
V E R N I E U W I N G
VA N
D E
AG R A R I S C H E
S E C T O R
dan wel prima op orde, het landschappelijk ontwerp en de afstemming op de polder is gewoonweg vergeten. ‘Die taluds die iedereen zo verschrikkelijk vindt, die wilden wij ook niet’, vertelt een van de tuinders. ‘En toch zijn ze er gekomen.’ Voor Agriport 2 is Reitsma in overleg met de gemeente Wieringermeer bezig een kwaliteitsteam in het leven te roepen die de betreffende gemeente bijstaat en adviseert. De provincie moet leren van de miscommunicatie tussen initiator, lokale overheden en ontwerpers. Tot slot moeten landschapsentiteiten prominenter een rol spelen in dit soort planningsprocessen. Agriport is nooit gematched met de kenmerken van het polderland. Agriport 2 moet dus langs de meetlat van de Noord-Hollandse landschappen gelegd worden. Dit kan via het beleidskader ‘Landschap en cultuurhistorie Noord Holland’ en de nieuwe structuurvisie.
Mark Hendriks
3 4
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
P rovinci a a l
a d v i s e u r
r u i m t e l i j k e
k wa l i teit
uitnodiging en verslag
Salon: Identiteit badplaatsen Woensdag 18 juni 2008 ‘Tropen aan Zee’
n n n n n
Salon: Identiteit Badplaatsen Geachte genodigde, Aansluitend op ons telefonisch contact nodig ik u graag uit voor de salon over: Identiteit Badplaatsen Deze salon wordt gehouden in Beachclub Tropen aan Zee. Routebeschrijving naar deze locatie is bijgesloten. De badplaatsen in Noord Holland. Noord Holland kent de meeste badplaatsen van Nederland en heeft de langste, ononderbroken kustlijn. Onze badplaatsen hebben een belangrijke toeristische functie en het stand geldt als een interessant, internationale vestigingsmilieu. Deze waarden moeten gekoesterd en uitgebouwd worden. Tegelijkertijd onderscheiden de badplaatsen zich weinig van elkaar in aanbod en in verschijningsvorm. Veel plaatsen hebben een verbrokkeld aanzien. De tweede wereldoorlog is daar deels debet aan – delen van de voormalige dorpen moesten wijken voor bunkers en schootsvelden. Deze gaten zijn in de loop der tijd ad hoc opgevuld. Inmiddels dient zich een nieuwe opgave aan. Door de klimaatverandering wordt een zeespiegelrijzing voorzien. Er wordt nu een kustvisie opgesteld om de veiligheid in de toekomst te garaderen. Tegelijkertijd biedt de klimaatverandering op termijn meer zonnige dagen en worden de Noordzeestranden misschien wel net zo aantrekkelijk als de (te) warme en droge Middellandse Zeegebieden. Welke kansen biedt dit voor de badplaatsen? De afgelopen 15 jaar heeft Oost Duitsland geïnvesteerd in de bereikbaarheid van de Oostzeekust en in kustplaatsen zelf. Dit kan wel eens een geduchte concurrent worden voor Nederland. Welke strategie ontwikkel je hiervoor? In welke context? Moeten alle badplaatsen hun krachten gaan bundelen, zoals in Oost Duistland, om een gezamenlijk toeristisch beleid uit te voeren? Welke rol speelt het beeld hierbij? De toerist kiest voor een bepaald soort badplaats – familiebadplaats, uitgaan en evenementen, natuur beleven – en het beeld van de badplaats moet dat ondersteunen. Dat is nu lang niet het geval. En wat is de relatie met het achterland? Is er saprake van een ‘natuurlijk verbond’ tussen bijvoorbeeld Egmond, Egmond aan de Hoef en Egmond aan Zee? En in welke context functioneert bijvoorbeeld Zandvoort ? Is het toerisme hier de aanleiding voor een gebiedsgerichte aanpak? De avond bestaat uit twee delen. In het eerste deel zullen we ons buigen over de algemene thematiek aan de hand van twee inleidingen. In het tweede deel gaan we in op twee concrete casussen, namelijk op Zandvoort en op Petten. Over deze en andere vragen zal het tijdens deze salon gaan. De uitkomsten worden als een ‘mind set’ meegegeven aan het college van Gedeputeerde Staten en worden gepubliceerd in de media. Aan het eind van het jaar worden de uitkomsten van alle nog te houden Salons samengevat in een publicatie.
Met vriendelijke groet,
Miranda Reitsma Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit 3 6
■
P R OV I N C I E
N O O R D - H O L L A N D
Programma Salon: Identiteit Badplaatsen Datum: 18 juni ’08 Locatie: Beachclub ‘Tropen aan Zee’ - Zeeweg 80 - 2051 EC - Overveen
17.00-17.30 uur
Inloop deelnemers Salon (ontvangst koffie/thee/drankje)
17.30-17.40 uur
Welkom toelichting – Miranda Reitsma
17.45-18.15 uur Agenda voor
de kustvisie – wat komt kijken bij de opgavenformulering voor de badplaatsen?
Jan de Graaf – Transatlantis
18.15-18.45 uur Vooruitblik op de kustvisie. Wat gaat er veranderen? Hoe gaat dat eruit zien? En wat betekent dat voor de badplaatsen? Een blik in de keuken van de Deltacommissie – Ineke Bakker, lid van de Deltacommissie (onder voorbehoud) 18.45-19.00 uur
Vragen en discussie aan de hand van stellingen
19.00-19.30 uur
Buffet
19.30-19.45 uur
Welke rol speelt het beeld hierbij? Steven Slabbers & Miranda Reitsma
19.45-20.15 uur Case studie Zandvoort – wat is het profiel, welke mogelijkheden biedt het vertrek van het race circuit om dit uit te bouwen? Wat betekent de kustvisie hier? Wat moet er nog meer gebeuren? 20.15-20.45 uur Case studie Petten – welke mogelijkheden biedt een toeristische profilering voor versterking van de dorps structuur en het omliggende landelijke en natuurgebied? Wat betekent de kust visie voor de dijk?
3 7
20.45-21.00 uur
Eind conclusies – Miranda Reitsma
21.00-21.30 uur
Afsluiting & borrel
■
U I T N O D I G I N G
–
I D E N T I T E I T
B A D P L A AT S E N
n n n n n
V ER SL AG V ijfde salon over de iden t i t ei t va n badplaat sen
Het oergevoel van de kust De badplaatsen langs de Noord-Hollandse kust zijn van hetzelfde laken een pak. Overal zie je dezelfde inrichting, dezelfde troosteloze toeristenarchitectuur, dezelfde vis- en frietkraam. Het wordt tijd dat iedere badplaats een eigen identiteit krijgt, passend bij de positie aan de kust. Met de kustvisie heeft de provincie straks een document waarmee ze de complementariteit tussen stranddorpen, de broodnodige relaties met het achterland en de architectonische kwaliteit aanstuurt. En de visie moet richtlijnen geven waarmee de zandige kustversterking benut wordt voor nieuwe strand- en duinactiviteiten. Landschapsarchitect Steven Slabbers: ‘Het maakt nu echt niet uit of je op vakantie gaat naar Petten of Groote Keeten, enig verschil is er toch niet.’
‘Op de top van het Camperduin kun je het landschap lezen, vanaf die plek beleeft iedereen zijn eigen Panorama Mesdag.’ Landschapsarchitect Steven Slabbers kijkt zijn gesprekspartners indringend aan. ‘Want vergeet niet, Camperduin was ooit de Kop van Noord-Holland, met zicht op de toenmalige eilanden Callantsoog en Huisduinen. De landaanwinning die na de middeleeuwen aanving – met bijvoorbeeld de aanleg van de Hondsbossche Zeewering – resulteerde in een Hollands landschap van polders, stuifduinen en kwelders. De topografie van Camperduin biedt bezoekers de kans dat landschap te begrijpen.’ Dan opeens vervliegt het enthousiasme waarmee Slabbers zijn toehoorders toespreekt. ‘Maar wat hebben wij de afgelopen dertig jaar gedaan? Je staat op die top, met je eigen Mesdag, en dan zie je dit.’ Hij toont het gebouw van Paviljoen v/h Minkema, eens een karakteristiek pand waar schrijvers als Nescio en Reve kwamen, nu een troosteloos restaurant in catalogusarchitectuur. ‘En als je naar beneden kijkt, zie je dit’, vervolgt Slabbers. Strandhotel Camperduin komt in beeld, in een fantasieloze architectuur, zonder karakter, zonder identiteit. Wat in noordelijke richting volgt, is volgens Steven Slabbers een reeks van mislukkingen, van afschuwelijke vormen van kustexploitatie langs de Noord-Hollandse duinenrij van Petten tot Anna Paulowna. ‘Zie dit’, walgt Slabbers, ‘restaurant Okidoki in Callantsoog, en dat daar, Zee en Zo. Hoe verzinnen ze het?’ Bij een foto van Julianadorp, een
3 8
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
eentonig vakantiedorp in het binnenduingebied onder Den Helder, roept Slabbers: ‘Dit is toch wel het toppunt. Deze plek heeft helemaal niets met de kust en de zee te maken.’ Steven Slabbers houdt zijn dramatische betoog op uitnodiging van provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit Miranda Reitsma tijdens de vijfde salonbijeenkomst in paviljoen Tropen aan Zee in Bloemendaal. Centraal staat de identiteit van de Hollandse badplaatsen, die, zeker na de presentatie van Slabbers, ver blijkt te zoeken. ‘Iedere badplaats zou zich moeten afvragen: wie zijn wij, waar willen we heen, wat kunnen we zijn. Dan kan ieder dorp een eigen en sterk karakter vormen, passend bij de locatie langs de Hollandse kust. Maar nu, nu maakt het helemaal niet uit of je op vakantie gaat naar Petten of Groote Keeten, enig verschil is er toch niet.’
O u d e a a rd a p p e l ve l d j e s De deelnemers in de zaal zijn ietwat overrompeld door de klaagzang van Slabbers. Ze begrijpen zijn opwinding, maar zouden graag zien dat goede voorbeelden, die in Slabbers’ presentatie nagenoeg ontbreken, de boventoon voeren. Voor slechte voorbeelden draaien bestuurders niet warm, wordt geopperd, die moet je laten zien hoe het wel moet. En goede voorbeelden zijn er genoeg, weet ook Slabbers. Uit het verleden bijvoorbeeld, toen in de jaren veertig en vijftig lieflijke vakantiewoninkjes werden gebouwd, door architecten als Rietveld en Dudok. Of plekken waar men nog kan kamperen in de duinen, tussen de typische oude aardappelveldjes. Prima voorbeelden zijn de badplaatsen langs de Oostzeekust van het voormalige Oost-Duitsland. ‘Daar krijg je echt een kustgevoel’, vertelt Miranda Reitsma die een aantal plaatsen bezocht. ‘In Rügen bijvoorbeeld is een boulevard echt een boulevard: twee kilometer lang, ononderbroken, waar de ruimte en het licht van de zee optimaal beleefd kunnen worden. En de profielen zijn zo simpel: vanuit schitterende kustvilla’s steek je een strandweg over, waarna je via een bosje over een promenade op het strand uitkomt. Zelfs Binz, met zijn Walt Disney-achtige architectuur roept het oergevoel van de kust op, met lommerrijke lanen en een pier.’ Het geheim van deze badplaatsen is volgens Reitsma hun puurheid, een onbedoeld gevolg van de jarenlange verstilling onder het communistisch bewind. Pauzelandschappen worden ze genoemd, waar decennialang geen enkele ontwikkeling plaatsvond, maar waar nu de vruchten van geplukt worden. In navolging van het pleidooi door Steven Slabbers rijst de vraag in hoeverre de Duitse badplaatsen zich van elkaar onderscheiden. Is Rügen nog wel interessant als je al in Heiligendamm bent geweest?
3 9
■
S A L O N V E R S L AG
–
I D E N T I T E I T
B A D P L A AT S E N
Ve r h a l e n Complementariteit, dat is het toverwoord. Badplaatsen zouden in samenspraak met elkaar moeten uitvinden welk profiel, welk karakter ze moeten aanmeten. Zo is het historisch ook gegaan: Zandvoort was voor de Amsterdamse rijkelui, terwijl Egmond ging om kamperen bij de boer en Bergen vooral kunstenaars en alternatievelingen trok. Het is een van de aanbevelingen die volgens de salondeelnemers moet worden opgenomen in de kustvisie die de provincie momenteel opstelt. Evenals de suggestie dat we de Hollandse kust moeten bekijken vanuit de Noordzee, dat de relaties met het achterland sterker kunnen, dat we ons bewust moeten zijn van het feit dat jongeren liever naar de Middellandse Zee gaan en dat verhalen onmisbaar zijn voor het succes van een badplaats. Met dit laatste wordt bedoeld dat bijvoorbeeld het Franse eiland Corsica populair is, doordat Columbus en Napoleon er geboren zijn. Langs de Hollandse kust liggen de verhalen voor het oprapen. Strandpaal nummer 1 bij Den Helder is de eerste strandpaal ter wereld. Als zo’n verhaal eenmaal verteld is, wordt zo’n plek van onschatbare waarde. Een actueel punt is de kustversterking. De speciaal opgerichte Deltacommissie onder leiding van oud-minister Cees Veerman komt binnenkort zeer waarschijnlijk naar buiten met de aanbeveling om middels zandsuppletie de zwakke schakels in de kust te versterken. Daarbij zal de commissie ervoor pleiten om nu flink te investeren, zodat de kust de komende tweehonderd jaar veilig is. Volgens landschapsarchitect Steven Slabbers biedt deze op handen zijnde kustversterking fantastische mogelijkheden om het kustgevoel te versterken. In een ideeënboek doet Slabbers verschillende suggesties om de vier suppletietechnieken – uitbreiding strand, uitbreiding duin, nieuw voorduin, vooroever – in te zetten bij het creëren van kustactiviteiten. Zo biedt strandverbreding mogelijkheden voor een autostrand, voor popconcerten en buggykiten, aan strandhuisjes langs een fietspad of een pier naar zee vanuit een strandtent. De aanleg van voorduinen biedt ruimte aan klimduinen, kamperen in de duinvallei, natuurontwikkeling, windturbines, uitzichtpunten en tentwoningen. Slabbers’ boodschap is dat mensen moeten durven dromen over wat allemaal mogelijk is met de komst van bergen zand.
‘ D u r f e e n s wat’ Dat dit dromen niet altijd direct werkelijkheid wordt, bewijst het idee om in de toekomstige kustversterking van Petten een zeehaven voor zeilers aan te leggen. Jaren geleden opperde een ondernemer om wat meer zand op te spuiten, waarin dan een marina kan worden aangelegd. Het project is inmiddels overgenomen door Bouwfonds MAB. In samenwerking met landschapsarchitect Adriaan Geuze onderzoekt de projectontwikkelaar of met de kustversterking het dorp Petten van een impuls kan worden
4 0
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
voorzien. Het oorspronkelijke havenidee is daarbij van secundair belang, de identiteit van Petten staat volgens Bouwfonds bovenaan. Hier rijst eveneens de vraag of in dit project gekeken is naar hoe Petten zich onderscheidt van naburige badplaatsen. Sommigen menen dat het feit dat het zeewater direct tegen de dijk klotst, zeer typerend is voor Petten. Met een buitendijkse ontwikkeling zou dat verdwijnen. Bovendien zou Petten veranderen van een dorp achter de dijk in een dorp direct gelegen aan zee, zoals bijvoorbeeld Egmond. Anderen zijn pragmatischer. De kustversterking dient zich aan, dus kun je maar beter tijdig nadenken over hoe je dat ruimtelijk benut. En, menen een aantal deelnemers, echt bijzondere kwaliteiten heeft het huidige dorp niet, dus wie weet wat zo’n nieuwe ontwikkeling toevoegt. Wat willen de Pettenaren zelf? De ene helft wil Petten behouden zoals het is, de andere helft, voornamelijk ondernemers, vindt dat er iets moet gebeuren. In ieder geval lijkt een dialoog tussen deze twee groepen voorlopig niet mogelijk. Buiten kijf staat dat door het idee van die ene ondernemer een balletje is gaan rollen, een balletje dat nu bij een ontwikkelaar ligt die de noodzakelijke kustversterking wil inzetten voor het starten van een ruimtelijke ontwikkeling. In een ruimtelijkeordeningssysteem van polderen en besluiteloosheid, moet dat worden toegejuicht, zo menen de deelnemers. Of zoals een deelnemer het verwoordt: ‘Mensen, durf eens wat.’ Het is belangrijk dat het grote plaatje in ogenschouw wordt genomen, dat Petten in samenhang met andere badplaatsen bekeken wordt, kritisch beoordeeld wordt of een buitendijks Petten wenselijk is, natuurrichtlijnen gevolgd worden en de kwaliteiten worden toegevoegd die het bestaande landschap rondom Petten niet aantasten. De provincie Noord-Holland heeft hierin een belangrijke taak. Zij moet een nieuw perspectief schetsen, een sterk verhaal waar Rijkswaterstaat, de gemeente, de Pettenaren, natuurorganisaties en recreatieondernemers in meegaan. ‘Formuleer de opgave voor de komende tweehonderd jaar’, besluit Steven Slabbers de avond. ‘Maar niet alleen met het doel om de plaatselijke VVV van meer klanten te voorzien. Juist de Pettenaren en hun landschap staan centraal.’
Mark Hendriks
4 1
■
S A L O N V E R S L AG
–
I D E N T I T E I T
B A D P L A AT S E N
42
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
P rovinci a a l
a d v i s e u r
r u i m t e l i j k e
k wa l i teit
uitnodiging en verslag
Salon: Metropolitane topwoonmilieus Woensdag 25 juni 2008 ‘Park Brederode’ Bloemendaal
n n n n n
Salon: Metropolitane Topwoonmilieus Geachte genodigde, Aansluitend op ons telefonisch contact nodig ik u graag uit voor de salon over: Metropolitane Topwoonmilieus Deze salon wordt gehouden in ‘Park Brederode’ te Santpoort Zuid. Routebeschrijving naar deze locatie is bijgesloten. De metropoolregio Amsterdam heeft een hoog ambitieniveau en wil internationaal de concurrentie aankunnen door een groei te realiseren van de kenniseconomie en de creatieve industrie. Om tot dit ambitieniveau te komen moeten er woon milieus ontwikkeld worden die de relevante doelgroepen aantrekken en vasthouden. Voor de doelgroepen (hoogopgeleid en economisch draagkrachtig) geldt “waar je woont daar werk je”. Daarbij vindt men in het duurdere segment de aspecten “schoon” (milieu) en “mooi” (landschap) belangrijk. Er ligt dus een belangrijke opgave om landelijke metropolitane topwoonmilieus te ontwikkelen. Momenteel zijn er weinig landelijke topwoonmilieus te vinden in Noord-Holland. Zeker in vergelijking met de concurrentie lopen we enorm achter en hebben we kansen laten liggen. De kusten van Noord-Holland en Kopenhagen zijn in lengte vergelijkbaar, echter staan er in Noord-Holland ongeveer 700 landelijke woningen van topkwaliteit tegen 8.500 aan de kust van Kopenhagen. In steden als Kopenhagen, Zurich en Vancouver zijn metropolitane topwoonmilieus mogelijk door een dynamische wissel werking tussen stad en landschap. In de huidige metropoolvorming in Noord-Holland wordt het landschap helemaal niet betrokken. En dat ligt niet aan het landschap. Waar de landschappen van de concurrerende steden vaak bestaan uit één of twee dragende kwaliteiten (de bergen en meren rond Zurich), kent het landschap van de metropoolregio Amsterdam een enorme verscheidenheid aan kwaliteitsdragers: twee kusten (één zoet één zout), plassen, rivieren, droogmakerijen, bossen, duinen en een heuvelrug. Om de toekomst voor landelijke metropolitane topwoonmilieus te kunnen garanderen is het essentieel om het landschap te betrekken in de ontwikkelingen. Als we het landschap niet aanraken creëren we nooit een aantrekkelijke, laat staan concurrerende metropool. Het landschap krijgt juist door de toevoeging van wonen een actieve rol binnen de metropool en landelijke topwoonmilieus voorkomen de verstedelijking van het landschap. Belangrijke vraag is: waar moeten deze landelijke topwoonmilieus zich bevinden binnen de metropoolregio Amsterdam? Gebieden waar krimp plaatsvindt kunnen onder impuls van topwoonmilieus misschien de gevolgen van de krimp opvangen, in duinrandgebieden als het Westelijk tuinbouw gebied waar de bollenboeren weggaan ontstaat ruimte voor topwoon milieus, ook het HAL-gebied (weliswaar buiten de metropoolregio) biedt mogelijkheden voor dergelijke woonmilieus. Uitgangspunt moet daarbij zijn dat topwoonmilieus als dragers optreden voor de kwaliteit van het landschap. Daaruit volgt direct de vraag wanneer is iets een topwoonmilieu en vanaf welk punt wordt het verrommeling? Tot slot is het voor de discussie van belang om de omvang van de vraag naar landelijke topwoonmilieus goed in beeld te hebben. Met deze Salon wil ik bereiken dat duidelijk wordt om welke concrete keuzes het bij dit thema gaat en welke rol de Provincie en ander partijen bij de uitvoering van projecten in dit kader op zich nemen. De uitkomsten worden als een ‘mind set’ meegegeven aan het college van Gedeputeerde Staten en worden gepubliceerd in de media. Aan het eind van het jaar worden de uitkomsten van alle nog te houden Salons samengevat in een publicatie.
Met vriendelijke groet,
Miranda Reitsma
Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit 44
■
P R OV I N C I E
N O O R D - H O L L A N D
Programma Salon: Metropolitane Topwoonmilieus Datum: 25 juni ’08 Locatie: ‘Park Brederode’ Brederodelaan 12 - 2061 KK - Bloemendaal 17.00-17.30 uur
Inloop deelnemers Salon (ontvangst koffie/thee/drankje)
17.30-17.40 uur
Welkom toelichting - Miranda Reitsma
17.45-18.30 uur “Nieuwe metropolitane landelijke topwoonmilieus in de metropoolregio Amsterdam” - Pepijn Godefroy (La4Sale) 18.30-19.00 uur
Vragen en discussie n.a.v. inleiding Pepijn Godefroy
19.00-19.30 uur
Buffet
19.30-20.45 uur
Vragen en discussie aan de hand van 3 casussen
Casus 1 “Wieringerrandmeer”
Casus 2 “Westelijk tuinbouwgebied”
Casus 3 “HAL-gebied”
20.45-21.00 uur
Eind conclusies - Miranda Reitsma
21.00 – 21.30 uur Afsluiting & borrel
45
■
U I T N O D I G I N G
–
M E T R O P O L I TA N E
T O P WO O N M I L I E U S
n n n n n
V ER SL AG Z esde salon over met ropoli ta n e topwoon milieus
Met je bootje naar het werk In Noord-Holland is in de nabije omgeving van Amsterdam een gebrek aan metropolitane topwoonmilieus. Dat concludeert landschapsarchitect Pepijn Godefroy. Hij deed in 2007 onderzoek naar de kenmerken van een topmilieu en de mogelijkheden om deze te realiseren. Het Nederlandse ruimtelijkeordeningsbeleid biedt weinig mogelijkheden voor ruime en lommerrijke woonmilieus. Bovendien ontbreekt in de politiek voldoende draagvlak. ‘Bouwen voor de rijken is als vloeken in de kerk.’
‘Moet je kijken. Deze woonmilieus zijn geen van allen landelijk of stedelijk. En zeker niet top.’ Landschapsarchitect Pepijn Godefroy van het Amsterdamse bureau La4sale neemt zijn toehoorders via Google Earth mee naar woonwijken in Weesp, Amsterdam-West, Nieuw-Vennep en Almere. ‘Je ziet wel wat variatie, maar in essentie levert het niets op. Al die wijken lijken op elkaar, met uniforme rijen huizen en overal kleine kavels. Vanuit de lucht zie je niet meer waar in Nederland je bent.’ Godefroy startte eind 2007 een zoektocht naar metropolitane en landelijke topwoonmilieus. Tijdens de zesde salonbijeenkomst van provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit Miranda Reitsma op 25 juni vertelt hij zijn bevindingen. De vraag is wanneer een woonomgeving voldoet aan de eisen van een metropolitaan en landelijk topmilieu. Volgens Godefroy gaat het dan om woonplekken die binnen een uur reizen van de metropool – lees Amsterdam – liggen, in een landschappelijke en mooie setting, met een hoog voorzieningen- en serviceniveau. Dat soort milieus blijkt ver te zoeken in de regio Groot-Amsterdam, met het gevaar dat internationale bedrijven en expats Nederland in de toekomst mijden als vestigingsplek. Philips vertrok ooit mede om die reden vanuit Eindhoven naar Amsterdam. De provincie is bang dat Philips straks ook Noord-Holland vaarwel zegt. Via de huizensite Funda trachtte Godefroy uit te vinden waar en hoeveel woongebieden voldoen aan het predikaat ‘top’. ‘Je ziet dat duurdere huizen vaak op een hoek staan, met een aardig lapje grond en zicht op het landschap. Maar daarmee is de wijk waar zo’n huis staat nog geen topmilieu. Het gaat er om dat woningen samen een buurt vormen,
46
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
een woonlandschap met status. In Noord-Holland kom je dan snel uit bij het vanzelfsprekende rijtje in de binnenduinrand tussen Aerdenhout en Bloemendaal en het Gooi. In totaal slechts 6.500 woningen.’
Pl a n o l og i sc h e re ke n m ac h i n e Aan tafel knikt een projectontwikkelaar instemmend. Volgens hem zijn er wel voldoende initiatieven om topmilieus te creëren, maar komt vanuit de politiek altijd de eis om onderaan te beginnen. Dat wil zeggen met de bouw van een percentage sociale huur en middenhuur. Het gevolg is dat een initiatiefnemer uiteindelijk niet toekomt aan het bouwen voor het hoge segment. ‘Sterker nog, bouwen voor de rijken is in Nederland als vloeken in de kerk. Dat is sociale segregatie en dat willen we niet’, vult Pepijn Godefroy op cynische wijze aan. ‘Bovendien staat ons ruimtelijke ordeningssysteem bol van bizarre mechanieken.’ Hij doelt op de oer-Hollandse traditie om stad en land strak te scheiden. Ooit bedoeld om ons landschap te vrijwaren van bebouwing, zijn vele stadsranden volgens de landschapsarchitect gedevalueerd tot armzalige woonmilieus omringd met schaamgroen. Verder hekelt Godefroy de puur planologische rekenmachine waarmee woonwijken volgeplempt worden met te veel openbare ruimte, terwijl de privé-tuinen superklein blijven. ‘Door al die kleine tuintjes kunnen we onze auto niet op eigen terrein kwijt en is een beuk planten verboden. Maar we reserveren veel ruimte voor openbaar groen, voor parkeerplekken, wat allemaal onderhouden moet worden.’ Hij wijst naar het scherm, naar een woonwijk aan het water, vermoedelijk in Almere. ‘Zie je dat pad langs het water? Laat daar maar eens je hond uit. Dat is niet fijn hoor, het waait er, het is lang en er is niks te beleven. Als je daar woont, kijk je liever thuis een dvd’tje, want een terras aan datzelfde water heb je niet, het park om de hoek is altijd verlaten en je tuin is kaal omdat je geen bomen mag planten.’ Godefroy is verontwaardigd. ‘En wat doen wij om deze stedenbouwkundige lacunes te verbloemen? We bouwen huizen uit de jaren dertig na. We zetten Dudok-woningen in de stedenbouwkundige opzet van vandaag, met dus te kleine tuinen en teveel openbare ruimte.’
Ro n d j e ze i l e n Het probleem is duidelijk. ‘Hoe ging dat vroeger’, vraagt iemand. ‘Toen we die topmilieus maakten langs de Amstel en langs de Vecht.’
47
■
S A L O N V E R S L AG
–
M E T R O P O L I TA N E
T O P WO O N M I L I E U S
‘Tja,’ zegt Pepijn Godefroy. ‘Toen was er veel privaat geld en geen ING waar mensen dat konden beleggen. Dus bouwden ze op tweeënhalve dag varen van de stad tweede huisjes.’ Het argument dat er in die tijd nog veel ruimte was, gaat er bij hem niet in. ‘Kijk eens in de Kop van Noord-Holland. De ruimte is echt niet op.’ Dan nodigt Godefroy de salondeelnemers uit voor een reisje langs een aantal Europese metropolen. ‘Want als we onze ruimtelijkeordeningstraditie willen doorbreken, dan moeten we over onze landsgrenzen heenkijken.’ We starten in Londen, waar woningen ook in een rechttoe rechtaan structuur staan, maar wel vrijstaand, met ruime tuinen in een lommerrijke omgeving. ‘Dit is in de innercity, hè’, lacht Godefroy. ‘Je ziet dat het landschap steeds dominanter wordt. Kijk hier, nog steeds in de city, de woningen occuperen het landschap. Daar, je kunt golfen vanuit je tuin en een duik nemen in je zwembad en om de hoek is de tennisclub. Dat is top en metropolitaan.’ Naar Parijs, waar je voor 1,5 miljoen euro een woning koopt nabij het centrum. ‘Voor die prijs kun je ook terecht in Broek in Waterland, maar dan heb je veel minder grond’, verbaast Godefroy zich. Hij toont een andere luchtfoto. ‘We denken bij Europese metropolen altijd aan sprawl, maar in Parijs houden ze de rivierdalen vrij en bebouwen ze de hellingen. Hier wonen de Parijse expats, op een uur rijden van de Champs d’Elysées midden op een groene heuvel.’ De reis gaat naar Stockholm, waar mensen op eilandjes wonen. Daar geen parkeernormen of de eis dat er bruggen moeten komen. Nee, vertelt Godefroy, de Zweden nemen genoegen met het ongemak dat ze niet op het vasteland zitten. ‘Hoewel ongemak, elke dag met je bootje naar je werk is niet bepaald vervelend’, grapt hij. In Zürich, uitgeroepen tot meest aangename stad ter wereld, is het landschap van bergen en meren onderdeel van het dagelijks leven. Mensen beginnen de dag met een rondje zeilen en tussen de middag lunchen ze op de flanken van de Alpen. Godefroy: ‘Dat doen wij alleen in het weekend of op vakantie.’
Ze gg i n g s k rac ht Tot slot de palmboomeilanden bij Dubai, qua stedenbouw en vormentaal helemaal niet zo interessant. ‘Maar’, wijst Godefroy, ‘de kavels zijn zoveel groter. Als wij bij Flevoland in het water bouwen, doen we dat slapjes. Waarom niet groots, met waterplezier en topmilieus, in plaats van halfbakken en weggestopt. Neem het initiatief Overgooi. Buiten het feit dat het onzin is om in Flevoland het Gooi na te bouwen, ontbreekt in het ontwerp elke vorm van diversiteit. In dat plan wordt geen landschap gemaakt en de broodnodige vrijheid en ruimte ontbreken.’ Na de Europese reis van Godefroy mag geconcludeerd worden dat, wil je op internationaal niveau meetellen, je woonmilieus moet maken met zeggingskracht. Momenteel zijn dat in Nederland al bestaande vestigingsplekken, inderdaad ontworpen en gebouwd in de jaren dertig en veertig. Het is dus zaak nu te ontwerpen aan woonmilieus die over vijftig jaar top zijn.
48
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
Waar we in Nederland wel goed in zijn, is om via woningbouw landschappen mooier en sterker te maken. Iedereen kent de Amstel en de Vecht vanwege de buitenplaatsen, terwijl het Gein niet tot de verbeelding spreekt. Daarom stelt Godefroy voor om het gebrek aan topmilieus op te heffen door woonfuncties toe te voegen aan die landschappen die het moeilijk hebben. ‘Kijk, het inpluggen van villa’s aan de Vecht is niet voldoende. Ik zeg: we pakken het Gein op, zodat daar over honderd jaar een woonmilieu ligt met zeggingskracht en op zijn minst een mooi landschap.’ Vanuit die redenering maakte Godefroy’s bureau La4Sale een plan waarmee de Bovenkerkerpolder ten zuiden van Amsterdam wordt omgetoverd tot topwoonmilieu, met grote tuinen en in plaats van de voorgeschreven openbare ruimte een landschap dat voor iedereen toegankelijk is. De vraag rijst of je voor zo’n plan politiek draagvlak krijgt. Eerder is als gezegd dat je met een bouwplan voor het hogere segment niet bij overheden hoeft aan te kloppen.
M a at sc h a p p e l i j k b e l a n g Volgens Godefroy moet de provincie in haar structuurvisie een paragraaf over woonlandschappen opnemen waarin staat dat 10% van de bouwopgave voor het hogere segment is. ‘Want als je eist dat een ontwikkelaar dertig procent sociale huur moet bouwen, doet ie het ook.’ Aan tafel wordt geopperd er een maatschappelijk belang aan te koppelen om zo de politiek en belangenorganisaties te overtuigen. ‘Zorg dat je met een topmilieu de druk van de polder weghaalt, dat je de waterproblematiek aanpakt, dat een deel van de opbrengsten naar de naast gelegen polder De Ronde Hoep gaat’. Een stapje verder is dat in de structuurvisie wordt aangewezen welke landschappen in nood zijn en waar dus eventueel met topwoonmilieus naar een oplossing kan worden gezocht. Blijft de vraag hoe binnen het rigide ruimtelijkeordeningssysteem deze milieus kunnen worden aangelegd. Verschillende deelnemers pleiten voor een grotere rol voor marktpartijen. Zij durven hun nek uit te steken om grondposities te verwerven en hebben de kennis en creativiteit om prachtige woongebieden aan te leggen.
Mark Hendriks
49
■
S A L O N V E R S L AG
–
M E T R O P O L I TA N E
T O P WO O N M I L I E U S
5 0
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
P rovinci a a l
a d v i s e u r
r u i m t e l i j k e
k wa l i teit
uitnodiging en verslag
Salon: Werklandschappen Woensdag 2 juli 2008 ‘De Lichtfabriek’ te Haarlem
n n n n n
Salon: Werklandschappen Geachte genodigde, Aansluitend op ons telefonisch contact nodig ik u graag uit voor de salon over: Werklandschappen. Deze salon wordt gehouden in ‘de Lichtfabriek’ te Haarlem. Route beschrijving naar deze locatie is als losse bijlage bij deze uitnodiging gevoegd. In Nederland worden gebieden met economische programma’s vaak negatief beoordeeld op het gebied van ruimtelijke inrichting. In vergelijking met de aandacht die bijvoorbeeld woongebieden krijgen, ontwikkelen economische gebieden zich tot monofunctionele werkterreinen waarbij er geen oog is voor de impact ervan, op het landschap. Er wordt gesproken van verrommeling van het landschap. Inmiddels is er een maatschappelijke roep ontstaan om meer oog te hebben voor de ruimtelijke inpassing van dergelijke terreinen. De verhouding van bedrijventerreinen met de landschappelijke context is problematisch. Dit probleem komt vooral voort uit strikte programma’s van eisen en wettelijke regelingen. Door deze beperkingen is het vrijwel onmogelijk om een ‘type’ landschap te ontwikkelen. Belangrijk aspect waar men rekening mee moet houden is het feit dat het essentieel is dat er tussen gemeenten een goede samenwerking is, aangezien vestigingvoorwaarden van dergelijke werklandschappen vaak het schaalniveau van gemeentegrenzen overstijgen. Een ondernemer kijkt tegenwoordig bij het zoeken naar een locatie naar een omgeving waarin hij voor zijn bedrijfsvoering een relevant netwerk kan vinden. Ook hier moet naar gekeken worden bij de profilering van regionale bedrijventerreinen. En tot slot ligt er, naast het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen een grote opgave in het herontwikkelen van oude terreinen en gebouwen. Met deze Salon wil ik bereiken dat duidelijk wordt om welke concrete keuzes het bij dit thema gaat en welke rol de Provincie en ander partijen bij de uitvoering van projecten in dit kader op zich nemen. De uitkomsten worden als een ‘mind set’ meegegeven aan het college van Gedeputeerde Staten en worden gepubliceerd in de media. Aan het eind van het jaar worden de uitkomsten van alle nog te houden Salons samengevat in een publicatie. Met vriendelijke groet,
Miranda Reitsma Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit
52
■
P R OV I N C I E
N O O R D - H O L L A N D
Programma Salon: Werklandschappen Datum: 2 juli ’08 Locatie: ‘De Lichtfabriek’ Minckelersweg 2, 2031 EM Haarlem
5 3
17.00-17.30 uur
Inloop deelnemers Salon (ontvangst koffie/thee/drankje)
17.30-17.40 uur
Welkom toelichting - Miranda Reitsma
17.45-18.05 uur
‘Vademecum Werklandschappen’, inleiding Stef van der Gaag
18.05-18.20 uur
Vragen en discussie n.a.v. inleiding Stef van der Gaag
18.20-18.40 uur
‘Het bedrijventerrein van de toekomst’, Pieter Tordoir
18.40-18.55 uur
Vragen en discussie n.a.v. presentatie Pieter Tordoir
19.00-19.30 uur
Buffet
19.30-20.45 uur
Casus ‘Bedrijventerrein Koggenpark, Hoorn’
20.45-21.00 uur
Eind conclusies - Miranda Reitsma
21.00-21.30 uur
Afsluiting & borrel
■
U I T N O D I G I N G
–
W E R K L A N D S C H A P P E N
n n n n n
V ER SL AG Z even de salon over werkla n dschappen
Het juiste bedrijf op de juiste plek Het grote probleem bij de wildgroei aan bedrijventerreinen is het gebrek aan overleg tussen gemeenten. Het ontbreekt aan regionale visies waarmee bepaald kan worden wat voor type bedrijfsterreinen nodig zijn en welk programma daar dan gerealiseerd moet worden. De Amsterdamse hoogleraar Pieter Tordoir pleit ervoor de aanleg van bedrijventerreinen over te laten aan marktpartijen. ‘Een ontwikkelaar is een belegger, dus die zorgt dat de juiste bedrijven op de juiste plek komen, dat de inrichting klopt, dat de ontsluiting in orde is.’
Wie in een willekeurig bestemmingsplan woonwijken met bedrijventerreinen vergelijkt, ontdekt een wereld van verschil. Plannen voor woonwijken zijn veelal gebaseerd op leefstijlen en architectonische typologieën. De plattegronden zijn vaak met zorg en tot en met de lantaarnpalen uitgetekend. Gemeentelijke plannen voor bedrijventerreinen daarentegen zijn nietszeggend en vaag, een vangnet van kavels, toegangswegen en wat groen. Het typeert de marginale aandacht voor de ruimtelijke inrichting van locaties met een economisch programma. Bedrijventerreinen zijn het stiefkindje van de ruimtelijke ordening. Ontworpen als monofunctionele werkterreinen, zomaar neergelegd in het landschap. Volgens een groter publiek zijn deze terreinen de grote veroorzakers van wat we sinds enkele jaren de verrommeling van Nederland noemen. Hoe heeft het zover kunnen komen? Deze vraag staat centraal tijdens de zevende salonbijeenkomst van de Noord-Hollandse adviseur ruimtelijke kwaliteit Miranda Reitsma. Dat bedrijventerreinen door zovelen als lelijk worden ervaren, is bekend, maar slechts een klein aspect van het echte probleem. Aldus Pieter Tordoir, hoogleraar ruimtelijke economie en planologie aan de Universiteit van Amsterdam. Op uitnodiging van Reitsma laat hij zien dat achter de wijze waarop in Nederland bedrijventerreinen worden gerealiseerd een vastgeroeste systematiek zit, die hoognodig doorbroken moet worden.
D o o rd ac ht p r og ra m m a Allereerst moet gezorgd worden dat de snelle veroudering van bedrijfsgebouwen geremd wordt. ‘Het is vreemd’, vertelt Tordoir in een van de vergaderkamers van de voormalige Haarlemse lichtfabriek, ‘maar banken en de
54
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
belastingdienst zien bedrijfshuisvesting niet als een investering voor de lange termijn. Met als gevolg dat ondernemers goedkope panden neerzetten, die ze al na enkele jaren leeg en verwaarloosd achterlaten, omdat verhuizen naar een nieuw onderkomen op een nieuw terrein gewoonweg aantrekkelijker is.’ Ten tweede komen de eenzijdige bedrijventerreinen volgens Tordoir niet overeen met de diversiteit aan de vraagkant. ‘Er wordt gebouwd op basis van de standaardbedrijfsindeling, het SBI. Terwijl aan de vraagkant uiteenlopende profielen te onderscheiden zijn. Een ondernemer in de publieksintensieve sector vindt het vooral belangrijk hoe zijn klanten hem zo goed mogelijk kunnen bereiken. Een arbeidsintensief ‘negen-tot-vijf’-bedrijf maakt zich vooral zorgen over hoe het personeel ’s avonds met het openbaar vervoer wegkomt. En de ZZP’er stelt zich de vraag of een terrein de plek is waar hij voor lange tijd wil werken.’ Waar Tordoir moeite mee heeft, is dat bij de realisatie van bedrijventerreinen niemand schijnt te weten welke typen bedrijven er komen. Met andere woorden: een doordacht programma ontbreekt. ‘Bedrijven zitten daarvoor vaak niet op de juiste plek, met economische inefficiëntie tot gevolg. Neem Schiphol, waar ondanks de schaarste aan grond, elk bedrijf met interesse wordt toegelaten. Je mag verwachten dat geëist wordt dat zo’n onderneming op zijn minst luchthavengebonden is.’ Mogelijke antwoorden op de geschetste opgaven zijn enkele jaren geleden gegeven in een advies van de VROM-raad, waar Pieter Tordoir lid van is. ‘In dat advies wordt gesteld dat we voortaan moeten werken volgens het perspectief van werklandschappen’, houdt hij zijn toehoorders voor.
Re g i o n a a l n i veau Dat betekent inspelen op de variaties aan de vraagkant, een omschakeling van capaciteitsgericht denken naar kwaliteit en flexibiliteit en een overstap van de homogene standaardinrichting naar gedifferentieerde terreinen. Tordoir: ‘Dit alles vraagt om andere denkwijzen, om een andere aanpak, om een andere rolverdeling op regionaal niveau.’ In dat laatste zit de crux. Nu stampen gemeenten zonder overleg overal bedrijventerreintjes uit de grond, mede mogelijk gemaakt door de lage grondprijzen. Te zien in Heerhugowaard, in Zaanstad, in Anna Paulowna, iedereen doet maar wat. Tordoir: ‘Met als resultaat de terreinen die iedereen verafschuwt, aan de randen van de stad en langs wegen. Gemeenten beconcurreren elkaar en de kwaliteit is het kind van de rekening. Je moet in Nederland echt goed zoeken naar voorbeelden waar op regionaal niveau een robuust werklocatiebeleid wordt gevoerd.’ Deze opmerking leidt tot consternatie aan tafel. Want, zo menen enkele salondeelnemers, het is in Noord-Holland gebruikelijk dat de provincie in het streekplan aanwijst waar regionale terreinen komen. Gemeenten kunnen volgens hen dan wel aanvragen indienen, uiteindelijk bepaalt de provincie met zijn doorzettingsmacht hoeveel terreinen waar worden aangelegd.
55
■
S A L O N V E R S L AG
–
W E R K L A N D S C H A P P E N
Anderen zetten hier grote vraagtekens bij. ‘Volgens mij gebruikt Noord-Holland die doorzettingsmacht veel te weinig’, vindt iemand. ‘Dat gaat over locatiekeuze, over kwaliteit en programma wordt op regionaal niveau niet overlegd’, meent Miranda Reitsma. ‘Het streekplan is naar mijn idee een optelsom van gemeentelijke plannen’, stelt Tordoir. Stedenbouwkundige Stef van der Gaag doet al geruime tijd ontwerponderzoek naar de ruimtelijke inrichting van werklandschappen. Volgens hem vormen de economische en planologische uitgangspunten die Tordoir schetst, een prima raamwerk voor ondernemers en gemeenten. Want wie wil nu geen gedifferentieerde werklandschappen met de juiste bedrijven op de juiste plek?
Pat at ba k ke r Tordoir knikt. ‘Ondernemers onderkennen het belang. Maar zij durven niet te investeren, omdat gemeenten niet de gewenste voorwaarden scheppen. De spotgoedkope gronden, het fiscale beleid en het gebrek aan regionaal overleg: dat schept een klimaat waarin een ondernemer twee keer nadenkt voordat hij flink investeert in een bepaald terrein.’ Het wordt tijd dat op regionale schaal wordt afgestemd hoeveel en welke type bedrijvigheid nodig is. Daarnaast moet eerst bekeken worden of gemeenten nieuwe aanvragen kwijt kunnen op bestaande terreinen - via de zogenoemde SER-ladder. Het toevoegen van andere functies, zoals wonen, leisure en natuur, is eveneens een serieuze optie. ‘Misschien moeten we toe naar het Angelsaksische model’, besluit Tordoir. ‘Biedt een gebiedsontwikkelaar voor lange tijd de kans geplande bedrijventerreinen te ontwikkelen. Zo’n ontwikkelaar is een belegger, dus die zorgt dat de juiste bedrijven op de juiste plek komen, dat de inrichting klopt, dat de ontsluiting in orde is. Geef die partij het parkmanagement, zodat alles er tiptop uit blijft zien. Een gemeente kan die rol niet vervullen, want het vereist specifieke kennis en capaciteiten.’ Wat verder nodig is, is een goed stedenbouwkundig ontwerp. Stef van der Gaag: ‘Het gaat er bij bedrijventerreinen te vaak over of die gevelkleur wel of niet kan. Terwijl de fouten al eerder zijn gemaakt, doordat het landschap en de regio in de magere stedenbouwkundige opzet zijn vergeten.’ Aan tafel komt het voorbeeld op tafel van een hal waar Chinese pantoffeltjes worden opgeslagen. Een afschuwelijk pand, maar wel gewoon gebouwd. De verbijstering is groot. Want, blijkbaar is het dus mogelijk een hal voor pantoffeltjes te bouwen, zonder dat er eisen zijn gesteld, zonder ontwerp, zonder toezicht. Tordoir: ‘Een ontwerp slaagt overigens alleen als vooraf het bedrijvenprogramma duidelijk is. Neem Flight Forum in Eindhoven. Schitterend ontworpen hoor, maar geslaagd doordat vantevoren was vastgesteld welk type bedrijven waar komt. Als je er een patatbakker tussenzet, is het concept verloren.’
56
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
‘Het is eigenlijk heel paradoxaal, maar eigenlijk moet je bedrijventerreinen groter maken, zodat je een landschappelijk raamwerk kunt maken’, aldus Van der Gaag. Intrigerend, aldus Miranda Reitsma, temeer omdat volgens haar het grootste probleem van de groei aan bedrijventerreinen het verdwijnen van het landschap is.
Tot a a l p l a atj e ‘Is een strategie mogelijk waarbij juist het landschap het vertrekpunt vormt voor de aanleg van een bedrijventerrein?’, vraagt zij zich hardop af. De deelnemers reageren instemmend. Een geleidelijke strategie is denkbaar, waarin het economische programma en de landschapstructuur samen de fysieke inrichting van het terrein bepalen. Maar wie toetst een dergelijke strategie en waarmee? Het gemeentelijke beeldkwaliteitsplan komt op tafel. Volgens sommigen slechts een document waarmee formele voorwaarden - zoals bouwhoogtes - worden getoetst. Inhoudelijk, zo menen zij, speelt het beeldkwaliteitsplan geen enkele rol. Met de nieuwe wet op de ruimtelijke ordening heeft de provincie de mogelijkheid om in een verordening kwaliteitseisen ten aanzien van werklandschappen vast te leggen, mits het als provinciaal belang wordt gezien. Die eisen kunnen dan worden overgenomen in een gemeentelijk beeldkwaliteitsplan. Maar wat als een gemeente daar dan niets mee doet? Tordoir: ‘Zorg dan, zoals ik al eerder zei, dat een ontwikkelaar de probleemeigenaar wordt. Zo’n partij vormt dan het ruimtelijke geweten van dat terrein. Zoals in Westermaat bij Hengelo, waar AM als een veredelde landlord optreedt.’ Enkele lokale bestuurders aan tafel vinden dit te gemakkelijk. ‘Zeg dan ook als provincie: wij vinden regionale terreinen belangrijk en desnoods gaan we het zelf doen. Dit hoeft geen systeem van verordeningen en aanwijzingen te betekenen. Neem voorwaarden voor uitvoering en beheer op in de structuurvisie en zet het beeldkwaliteitsplan in bij de uitgifte. Je vindt het als provincie belangrijk, je hebt de bevoegdheden, gebruik die dan ook.’ Tot slot de mogelijkheid om ontwikkelingen aan elkaar te koppelen. Zo wordt in Hoorn het nieuwe bedrijventerrein Jaagweg aangelegd, bedoeld voor bedrijven gericht op de distributie. De vraag wordt gesteld of Hoorn verder kijkt dan dit nieuwe terrein. Denkt deze gemeente bijvoorbeeld na welk programma geschikt kan zijn voor de bestaande terreinen die wellicht bedrijven verliezen aan de Jaagweg? In een ideale situatie kunnen via een vereveningsconstructie opbrengsten uit nieuwe terreinen ingezet worden bij de herstructurering van bestaande terreinen. Maar is Hoorn daartoe bereid als die terreinen in een andere gemeente liggen? Het zou betekenen dat gemeenten geld en bevoegdheden overhevelen naar een regionale organisatie of zelfs naar de provincie die op grotere schaal een totaalplaatje kunnen schetsen. Dat zijn politiek gezien gevoelige kwestie, weet ook Tordoir. ‘Geslaagde voorbeelden hiervan kan ik in ieder geval niet noemen.’ Mark Hendriks
57
■
S A L O N V E R S L AG
–
W E R K L A N D S C H A P P E N
n n n n n
58
Met dank aan alle deelnemers O rga n i s at i e
Na a m
Fu n c t i e
Agriport A7 ANWB Architect Academie van Bouwkunst Amsterdam Academie van Bouwkunst Rotterdam Biologisch melkveebedrijf “de Gouw” Boer Bos Management Bosch Slabbers architectenbureau Bosch Slabbers architectenbureau Bouwfonds MAB Bureau voor Architectuur Trans Atlantis BVR CBK Noord-Holland DRO Amsterdam Gemeente Heerhugowaard ING Real Estate Development ING Real Estate Development La4Sale Landschap Noord-Holland Milieu Federatie Noord-Holland Ministerie V&W MUST Nat. Landschap Laag Holland OKRA landschapsarchitecten Ontwerpbureau Kaap 3 Ontwikkelbedrijf Noord-Holland Noord Bestuurder Parteon Provincie Brabant en OBIV RBOI Rijnvos Voorwinde Architecten Royal Pride Holland Staatsbosbeheer Steenhuis Stedenbouw / Landschap Stichting Landschap Noord-Holland Tekstlandschap Thunissen Ontwikkeling Noord bv. TU Delft
A. Hiemstra P. Langeweg J. den Hollander F. de Volder O. van Rieven N. Spaans P. Bos W. Bouw S. Slabbers M. Aarts J. de Graaf H. Blank E. Klaus J. Gadet H. ter Heege M. Tel J. Doets P. Godefroy M. Dosker E. Briët R. Peters R. Broesi T. Bosma H. Oerlemans S. van der Gaag V. van Vuuren N. Peereboom E. Lugtmeijer M. Timmers R. van Leeuwen S. Weeber F. van Kleef N. de Snoo M. Steenhuis J. Kuiper M. Hendriks F. van Zeggeren M. de Hoog
Directeur Directeur algemeen ledenbelang ANWB Filmer / Architect Afstudeerder Afstudeerder Eigenaar Directeur / Agrariër Landschapsarchitect Directeur / Landschapsarchitect Projectleider Directeur Directeur Projectmanager Planoloog Burgemeester Team Research & Marketing Oud Chief Ececutive Officer Directeur / Landschapsarchitect Onderzoeker Directeur Afdelingshoofd Directeur / Stedenbouwkundige Directeur Directeur / Landschapsarchitect Directeur / Stedenbouwkundige Projectleider Oud burgemeester Hoofd Strategie en Innovatie Directeur OBIV Landschapsarchitect Architect Directeur Manager LNV Directeur / Cultuurhistorica Directeur Journalist / Redacteur Blauwe Kamer Directeur Buitengewoon Hoogleraar / Stedenbouwkundige
■
P R OV I N C I A A L
A DV I S E U R
R U I M T E L I J K E
K WA L I T E I T
TU Delft UvA FMG UvA UvA Vereniging Natuurmonumenten West 8 / Afstudeerproject Markerplan WZNH Zelfstandig Adviseur Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Provincie Noord-Holland Team PARK Team PARK Team PARK Team PARK Team PARK Team PARK Team PARK Team PARK
59
■
S A L O N B I J E E N KO M S T E N
E. Stolk F. Thissen P. Tordoir A. Reijndorp L. Berris S. Lap N. de Vreeze H. Michel P. Visser R. Kruisinga J. Bond A.M.C. Hooijmaijers T. Kampstra B. van Beekvelt J. van Arum N. Beekman M. Verwoerd T. Cuijpers J. van Opstal D. Rigter J. Gerbscheid R. van Wezenberg M. Mevissen N. Mulder E. Rem G. Dinkelman R. Kanne M. Reitsma C. de Quartel M. Janssen A. Distelbrink T. van Laar P. Saager R. Bakker A. Könst
–
Promovendus Onderzoeker / Socioloog Hoogleraar Economische Geografie en Planologie Stadssocioloog / Buitengewoon Hoogleraar Adjunct-directeur regio Noord-Holland en Utrecht Landschapsarchitect Directeur Adviseur Ruimtelijke Ordening Gedeputeerde Staten Gedeputeerde Staten Gedeputeerde Staten Gedeputeerde Staten Directeur Beleid Sectormanager Beleid Sectormanager Beleid Sectormanager Beleid Sectormanager Beleid Sectormanager Beleid Beleidsadviseur RI Beleidsadviseur RI Beleidsadviseur RI Beleidsadviseur RI Beleidsadviseur RI Beleidsadviseur RI Beleidsadviseur EZ Beleidsadviseur Water Beleidsmedewerker NRL Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit Beleidsondersteuner PARK Beleidsondersteuner PARK Beleidsondersteuner PARK Beleidsadviseur RI Beleidsadviseur RI Beleidsadviseur RI Beleidsmedewerker RI
D E E L N E M E R S L I J S T
COLOFON
Uitgave Provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit (PARK)
Contact PARK Postbus 123
Miranda Reitsma is de provinciaal adviseur ruimtelijke
2000 MD Haarlem
kwaliteit (PARK) van Noord-Holland. Ze staat los van de
T. (023) 514 5670
provinciale organisatie en is voor twee jaar aangesteld.
F. (023) 514 3030
De provinciaal adviseur brengt gevraagd en ongevraagd
[email protected]
advies uit aan Gedeputeerde Staten over ruimtelijke
[email protected]
kwaliteit: de manier waarop landschap en bebouwing worden beleefd.
Eindredactie Provincie Noord-Holland
“Aandacht voor ruimtelijke kwaliteit is nu nodig. Door
Directie Middelen
de voortschrijdende verstedelijking en de versnippering
Sector Communicatie
van de nog beschikbare ruimte staat die kwaliteit steeds meer onder druk.”
Tekst Mark Hendriks
Grafische verzorging Thieme Print4U Haarlem
Oplage 400 exemplaren
Haarlem, september 2008