Opbouwwerk voor leefbare wijken . praktijk en analyse
Opbouwwerk Brussel 108
v.u.: Rohnny Buyens, Henegouwenkaai 29, 1080 Molenbeek Viermaandelijks informatieblad, Nr. 108 - September 2013
September 2013 108
I nhoud Editoriaal
p.1
Bruisend Molenbeek, werken a an een kleurrijke en duurzame wijk
p.3
Park in Beweging
p.9
Park Fontainas: Fysieke en sociale leefbaarheid.
p.13
Peterbos: 30 jaar acties leefbaarheid, gesprek met opbouwwerkster Amélie de Hemptinne
p.20
Opbouwwerk en stedelijke leefbaarheid, Naar een sociaal rechtvaardige begripsinvulling
p.24
Werken in aandachtsgebieden! een denkkader voor de sector Samenlevingsopbouw
p.28
Een gemeenschap van gedeelde waarden en normen: doodlopende weg naar solidariteit?
p.35
Kan „sociale cohesie” de sociale cohesie redden ? Maatschappelijke context en weging van een beleidsstrategie
p.45
.
Over de erosie van juridisch burgerschap
p50
Colofon
p54
Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
E ditoriaal Wat we onder leefbaarheid en meer specifiek onder leefbare wijken dienen te verstaan zal wel nooit een sluitende definitie opleveren. Dat heeft verschillende redenen. Het veel gebruikte begrip leefbaarheid is op de eerste plaats een containerbegrip waar heel wat dingen in passen. Op het descriptieve niveau kunnen we ons verlaten op een poging tot omschrijving van het Nederlandse Sociaal Cultureel Planbureau uit 2000. Daar omvat het begrip leefbaarheid 3 dimensies: de fysieke kwaliteit van de woonomgeving; de sociale samenhang of cohesie en de veiligheid. De laatste dimensie illustreert dat bewuste poging tot omschrijving kind is van haar tijd. Eerdere pogingen tot definiëring legden op die dimensie veel minder de nadruk. Deze tijdsgebonden flexibiliteit wijst er reeds op dat leefbaarheid geen neutraal begrip is. Dat is een tweede reden waarom we er nooit zullen in slagen om een objectieve en voor iedereen aanvaardbare definitie van leefbaarheid en stedelijke leefbare wijken te ontwikkelen: leefbaarheid is een relatief en normatief begrip. Wat het voor ons betekent hangt af van het standpunt of perspectief dat we innemen en de belangen die voor ons vanuit die positie in het geding zijn. Om nog eens onze noorderburen te parafraseren: wat we met een „schone, hele en veilige wijk” bedoelen zal afhankelijk van belangen een andere invulling krijgen en afhankelijk van macht zal de ene invulling als meer normaal dan de andere worden gepresenteerd en gerealiseerd. Met het begrip leefbaarheid is er voorts nog iets even voor de hand liggend als merkwaardigs aan de hand: men kan er moeilijk tegen zijn. Wie zou bewoners van wijken waar de kwaliteit van de
huisvesting en de kwaliteit van de woonomgeving zeer te wensen overlaten, waar de verkeersoverlast piekt en de onveiligheid achter elke hoek loert, wie zou deze bewoners een schone, hele en veilige wijk durven ontzeggen. Vaak gaat dit argument voorop in de verantwoording en realisatie van wijkontwikkelingsplannen. De positieve connotaties die inherent zijn aan het begrip zelf en voluit worden uitgespeeld in het actuele leefbaarheidsdiscours dreigen ons echter de ogen te doen sluiten voor een aantal valkuilen dat elkeen te wachten staat die zich, zoals een opbouwwerker verondersteld wordt te doen, vanuit het belang van achtergestelde wijkbewoners op het pad van de fysieke en sociale leefbaarheid begeeft. Juist het relatief en normatief karakter van het begrip leefbaarheid maakt dat ingrepen in de fysieke en sociale ruimte van een wijk aan ambivalenties bloot staan. De meest fundamentele ambivalentie of spanning is wellicht deze die zich nestelt in de kloof tussen het discours van wijkontwikkeling als armoedebestrijding en de realiteit van wijkontwikkeling als city-management. Om valkuilen te vermijden nemen we in het opbouwwerk best enkele vuistregels in acht. • We werken aan sociale wijkontwikkeling. Ingrepen in de fysieke sfeer moeten inspelen op de belangen van armere bewoners. We stappen niet mee in het sociale mengingsverhaal voor zover dit resulteert in processen van sociale verdringing. We stappen ook niet mee in de overtuiging dat sociale menging de verstandhouding tussen groepen en daarmee de sociale cohesie automatisch zou verhogen. • We zijn ons bewust van de sterk normatieve
1 Opbouwwerk Brussel
108
lading die elke spreken over sociale cohesie vergezelt en we zijn gevoelig voor machtsverhoudingen. Een welgeordende lokale samenleving kan niet vrucht zijn van een unilateraal geconstrueerde en vooraf opgelegde consensus over opvattingen en levensstijlen maar komt tot stand in een onderhandeld compromis. Onderhandelingen voorafgaand aan compromisvorming spelen overigens ook een belangrijke rol bij ingrepen in de fysieke leefomgeving. Een leefbare stad is een onderhandelde stad. Daartoe zetten we vooral in op het verhogen van competenties inzake politiek burgerschap als wezenlijk element in actief burgerschap. • We begraven ons niet in de wijk. Niet alle gevolgen van maatschappelijke problemen die zich in de wijk manifesteren hebben daar ook hun oorsprong. Dat betekent dat we rekening houden met de context van bepaalde feiten en toestanden, dat we voor verklaringen, als het bijvoorbeeld. gaat over armoede of “onmaatschappelijk” gedrag dus niet te snel grijpen naar het individueel schuldmodel. Dit betekent dat voor ons sociale zekerheid primeert als het erop aankomt sociale cohesie te versterken. Dat laatste houdt in dat projecten in de sfeer van fysieke en sociale leefbaarheid sterk in relatie moeten worden gezien met de strijd voor het afdwingen van sociale grondrechten. Conform de titel van dit themanummer voorzien we in een praktisch en een meer theoretisch luik. Het eerste deel brengt verslag uit van de huidige praktijk van Samenlevingsopbouw Brussel inzake fysieke en sociale leefbaarheid. Drie opmerkingen hierbij. Het materiaal biedt geen volledig beeld vermits de projecten rond gezondheid in de Brabantwijk reeds in het
voorgaande themanummer rond het recht op gezondheid aan bod kwamen. Het beeld dat we schetsen is een momentopname. Acties op vlak van maatschappelijke dienstverlening staan in het huidige meerjarenplan niet op het voorplan. Dat is in het verleden wel anders geweest, bijvoorbeeld met de inspanningen rond de uitbouw van lokale dienstencentra. Ten derde staat deze praktijk niet los van andere inspanningen van het instituut rond armoede en het recht op wonen. Het eerste deel ronden we af met een reflectie op de onderbouw van deze praltijk die zich positioneert in de strijd rond de invulling van stedelijke leefbaarheid. Het tweede meer theoretische deel opent met het denkkader rond het werken in aandachtsgebieden, recent in en voor de sector Samenlevingsopbouw ontwikkeld. Een tweede artikel vanuit academische hoek onderzoekt de conceptvorming rond sociale cohesie in de sociologie en presenteert de onderzoeksvraag of er geen andere wegen bestaan naar solidariteit in diversiteit. Het volgend artikel over de vraag of „sociale cohesie” de sociale cohesie kan redden is in zijn conclusies gelijkaardig van strekking, maar vertrekt vanuit een schets van de maatschappelijke context waarbinnen de roep naar sociale cohesie aan belang won en zich in beleidsstrategieën vertaalde. De laatste bijdrage licht een tipje van de sluier van een ander debat dat in dat rond sociale cohesie verweven zit: actief burgerschap. Hierrond zouden we ongetwijfeld een nieuwe boom kunnen opzetten. Dat wijst erop dat voorliggend nummer een zeer complex maatschappelijk thema aansnijdt, maar ook niet meer dan dat. Niettemin spelen we onze rol: kleine steentjes leggen in de bedding van een maatschappelijk discours, in de hoop dat het van richting verandert. (ast)
2 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
B ruisend Molenbeek.
Gwendoline Daems, Veerle Depoorter, Karin Willems
werken aan een kleurrijke en duurzame wijk Het opbouwwerk binnen het Buurthuis Bonnevie steunt op een jarenlange traditie en een rijke ervaring. Speerpunt van het opbouwwerk was van in het begin het wijkgericht samenwerken met bewoners aan de leefbaarheid”. Maar daarnaast heeft het buurthuis een brede huisvestingswerking ontwikkeld. De geïntegreerde wijkwerking, met interactie tussen projecten opbouwwerk, wijkontwikkeling en huisvesting, is door de jaren heen een begrip geworden binnen de gemeente Molenbeek.
Onthaal Bij het begin van het meerjarenplan werd geïnvesteerd in het uitbouwen van een goed functionerend onthaal. Nu richt het opbouwwerk zich vooral op de omkadering en ondersteuning van de onthaalbediende en de vrijwilligers. Het onthaal blijft een trefpunt voor informatie-uitwisseling. Vooral de wekelijkse buurtontbijten blijven een belangrijke visvijver voor het opbouwwerk. Collectieve problemen worden opgevangen, sommige worden dan verder opgepakt in het opbouwwerk en/of doorverwezen naar andere bestaande initiatieven of diensten
Samen kleur geven aan de buurt De programmatie 2013 vormt een scharnierpunt binnen het meerjarenplan 2009-2015. In de eerste jaren ontwikkelden we enerzijds een laagdrempelig onthaal, en anderzijds organiseerden we tal van activiteiten in het kader van „buurtontmoetingen”. Buurtontbijten
We beperken ons verder in dit artikel tot het huidige opbouwwerkprogramma, dat onder de noemer Bruisend Molenbeek uit 2 grote strategische acties bestaat. Samen kleur geven aan de buurt (met de nadruk op sociale leefbaarheid) en Kiezen voor een duurzame wijk (met de nadruk op fysieke leefbaarheid). eerste strategische actie situeert zich eerder binnen het agogische luik van onze werking, de tweede binnen het politieke. De relatie en samenhang tussen deze twee zijn van cruciaal belang.
In de buurt zijn talrijke ontmoetingsplaatsen voorhanden, weliswaar meestal voor bepaalde groepen of rond een bepaald thema. Zo zijn er tal van vrouwengroepen, theesalons voor Marokkaanse mannen, Afrikaanse kerken, alfabetisatiegroepen, seniorenbijeenkomsten. Een laagdrempelige infrastructuur waar iedereen welkom is, los van geslacht, leeftijd, afkomst, religie… gewoon om elkaar te ontmoeten, naar elkaar te luisteren, met elkaar te praten op een informele manier, is echter zeldzaam. In een wekelijks aanbod van buurtontbijten zijn bewoners welkom voor een babbel, een vraag, een tas koffie... In deze momenten houdt het opbouwwerk een vinger aan de pols voor wat leeft in de buurt.
3 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
Binnen het luik sociale leefbaarheid onderscheiden we 4 deelprojecten overeenkomstig niveaus van bewonersparticipatie, gaande van elkaar ontmoeten tot zich daadwerkelijk inzetten voor anderen en/of voor de buurt. Bewoners kunnen van het ene niveau naar het andere doorgroeien, maar evengoed zich beperken tot datgene waar ze zich goed bij voelen, en waar ze op dat moment voor kiezen of aan toe zijn.
1. Bewoners ontmoeten elkaar Op een informele en laagdrempelige manier mekaar ontmoeten en leren kennen, is belangrijk en een voorwaarde tot respect voor de andere. Bewoners moeten in de eerste plaats buitenkomen, uit hun isolement treden, om dan op verschillende niveaus te kunnen deel-nemen aan het buurtleven, en zo een sociaal vangnet opbouwen.
2. Wegwijs in Molenbeek Om te kunnen deelnemen aan het leven in een buurt, moeten mensen weten wat er allemaal voorhanden is. Daarom is informatie en vorming een eerste stap. De organisatie van een welzijnsmarkt is zowel voor de bewoners als voor andere organisaties erg interessant (om efficiënt te kunnen doorverwijzen). Via de onthaalruimte krijgen bewoners informatie over openbare onderzoeken, en indien nodig stappen we zelf naar de wijk om op locatie informatie rond ingrepen te verstrekken. Info en sensibilisering rond „zuinig energieverbruik” is gelet op de grote vraag een deelproject op zich waaraan ervaringsdeskundige bewoners hun medewerking verlenen. Conversatietafel Frans Via het onthaal hebben we meer en meer te maken met bewoners die geen van beide landstalen spreken, en zich dus ook niet kunnen behelpen in vele dagdagelijkse zaken. Het aanbod van allerlei taalcursussen en/of alfabetisatie is niet toereikend, en de drempel is nog vaak te hoog. Daarom zijn we met een kleine groep bewoners en 2 vrijwilliger-bewoners aan de slag gegaan. Het aanleren van een aantal elementaire zaken staat op het programma. Via de conversatietafels willen we de meest kwetsbare groep van vrouwen emanciperen, zodat ze sterker staan en op een betere manier kunnen deelnemen aan de samenleving. Het opbouwwerk faciliteert dit initiatief en omkadert de vrijwilligers.
3. De wijk in the picture
Buurt kookt voor bank Traditiegetrouw koken bewoners typische streekgerechten uit hun land van herkomst voor KBC-werknemers die hiervan kunnen genieten. Bewoners fungeren als het ware als ambassadeur van hun cultuur.
4
Daarnaast willen we eveneens bewoners engageren in het kenbaar maken aan de buitenwereld van de rijke diversiteit van de buurt en haar mensen. Dit versterkt zowel hun eigenwaarde als het imago van de buurt voor zover gebruikers en bezoekers van buitenaf de positieve kanten van de buurt leren kennen en waarderen. Geleide bezoeken aan de moskee en activiteiten rond het opwaarderen van historisch erfgoed dragen hier ook toe bij.
Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
4 Molenbekenaars helpen Molenbekenaars Via het herwaarderen van het statuut van vrijwilligerswerk willen we capaciteiten van bewoners benutten en inzetten om andere bewoners te ondersteunen en te informeren. We willen op die manier werken aan een positieve dynamiek, waardoor bewoners terug geloven in eigen kunnen en daadwerkelijk iets kunnen bijdragen aan het buurtleven, het imago van de buurt, en de sociale cohesie. Een goede omkadering van deze mensen is erg belangrijk. Vrijwilligers worden ingezet in verschillende deelaspecten van het buurthuis ( onthaal, KBC-maaltijden, conversatietafels Frans), of als energie-animator of ambassadeur van het passief wonen.
1 Participatie aan de herinrichting van de openbare ruimte Tijdens de heraanleg van openbare ruimtes poogt het opbouwwerk zoveel mogelijk bewoners te informeren en hun stem te versterken bij de plannenmakers. We stellen vast dat tijdens dergelijk participatieproces naast de herinrichting zelf diverse andere aspecten naar boven komen die verband houden met het gebruik en het beheer van de ruimte. As zachte mobiliteit Denkgroep openbare ruimte Binnen de wijkcommissie werd een denkgroep opgericht die nadenkt over de heraanleg en die het studiebureau moet helpen met de voorbereiding van een voorontwerp dat optimaal aansluit bij de noden van de wijk. Deze denkgroep kreeg 3 maanden tijd voor diagnose en participatie, en het studiebureau voor opmaak van een voorontwerp. De volgende 3 maanden werd een terugkoppeling en een aanpassing van het ontwerp voorzien. Tijdens het gemeentelijk participatieproces spoorden we bewoners aan om deel te nemen aan de wijkcommissie en zo ook aan de denkgroep openbare ruimte.
Kiezen voor een duurzame wijk
Binnen het kader van het wijkcontract Cinema Bellevue werd een ontwerp van herinrichting opgemaakt voor de metrozone gaande van het Kanaal tot aan het Voltaireplein (as zachte mobiliteit). Deze herinrichting moest zoveel mogelijk rekening houden met het feit dat omwonenden en gebruikers de ruimte delen en dat de aanleg bedoeld is als route voor zwakke weggebruikers.
Op het punt van de f ysieke leef baarheid van de wijk staan 3 invalshoeken centraal: par ticipatie aan de herinrichting van de openbare ruimte, een nette leefomgeving en vergroening van de wijk.
Samen met Yota! (kinderen- en jongeren-participatie) van JES vonden we het van belang om een participatieproces op te zetten voor zowel bewoners als gebruikers van deze as, reeds voor de officiële procedure van participatie van de gemeente.
5 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
waar uitleg werd verstrekt en opmerkingen genoteerd. Het voorontwerp werd definitief goedgekeurd, ook al bleef er onenigheid tussen bewoners en gebruikers over de heraanleg.
Er vond een voortraject plaats: een bevraging op de as bij kinderen, jongeren en volwassen en de resultaten hiervan werden voorgesteld in de eerste wijkcommissie. In de tweede fase van het participatieproces werden de plannen voor de heraanleg aanvankelijk door de gemeente in een vrijwel ongekend lokaal aan de bevolking voorgesteld. Participatie was dan ook ondermaats. Het opbouwwerk zorgde ervoor dat een medewerker van de gemeente naar verschillende groepen toeging op een voor hen vertrouwde plek. Ook konden de omwonenden de plannen komen inkijken in het onthaal van het buurthuis Werkgroep netheid: dynamische bewoners uit verschillende straten die iets wilden doen rond het probleem van netheid werden samengebracht door de opbouwwerker om gezamenlijk een lenteschoonmaak te organiseren. De opbouwwerker zorgde ervoor dat bij deze actie ook de bevoegde instanties van de gemeente betrokken werden, zodat de bewoners de werking van de gemeente leerden kennen en de gemeente de acties van de bewoners. Sensibilisatie rond netheid: bewoners gaan in dialoog met elkaar over de netheid en worden zich ook bewust van het feit dat bepaalde bewoners het beleid niet kennen, of de regels ter zake niet kunnen toepassen omwille van sociale en/of taalproblemen. Bewoners zoeken ook medewerking van de moskee, scholen en andere organisaties voor een gezamenlijke aanpak.
6
Tijdens het participatieproces werd duidelijk dat er rekening gehouden moest worden met de overlast voor de omwonenden, en dat tussen hen en de gebruikers een dialoog opgestart moest worden. Een beheer van deze openbare ruimte tijdens en na de herinrichting zal noodzakelijk zijn. Op initiatief van het opbouwwerk startten er gesprekken binnen de gemeente over welke dienst dit op zich zou kunnen nemen, voorlopig zonder resultaat. Bonneviepark Vanuit Brussel Leefmilieu kwam een oproep voor het organiseren van een participatieproces over de heraanleg van de sportzone en een uitbreiding van het Bonneviepark. Vanuit eerdere positieve ervaringen tekende het opbouwwerkteam hierop in en kreeg de opdracht toegewezen. Samen met enkele lokale jeugdwerkingen werden de gebruikers van de sportzone bevraagd. We bevroegen ook niet-gebruikers om te weten te komen waarom zij geen gebruik maken van deze zone. Naast opmerkingen over de voorgestelde plannen kwamen ook klachten en problemen omtrent het samenleven in en het beheer van het park. Iedere groep wenste zijn eigen plekje: de vrouwen en meisjes een aparte fitnesszone, de jongeren een afgeschermde en intieme plek, een sportterrein alleen voor de grote gasten en ééntje voor de kleine kinderen, enz. De elementen uit deze bevraging werden doorgegeven aan het architectenbureau opdat zij hun ontwerp konden aanpassen aan de noden en behoeften van het publiek. Dit gebeurde voor een groot deel van de meest gehoorde opmerkinge, maar aan het publiek zou uitgelegd worden dat het park voor iedereen is en dat het niet mogelijk is om elk zijn
Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
eigen plekje te geven. Met dit aangepast ontwerp werd er teruggegaan naar de verschillende groepen (kinderen, jongeren, volwassenen, mannen en vrouwen) in een vertrouwde omgeving, zoals het Bonneviepark zelf, de binnenkoer van 2 aanpalende scholen, de lokalen van een jeugdhuis…
2 Nette leefomgeving Straten en pleinen worden heraangelegd in de gemeente Molenbeek, maar netheid blijft een groot probleem waardoor de kwaliteit van deze ruimten daalt. In 3 straten namen 2 bewoonsters het initiatief om een sensibiliseringscampagne te starten rond netheid en ingroenen. Ze organiseerden tevens een bloembakatelier. Ze spoorden bewoners aan hun huisgevel aan de voorkant in te groenen. Het opbouwwerk zorgde voor de link tussen de gemeentelijke netheidsdiensten en deze initiatiefnemers om samen de andere bewoners in te straat te sensibiliseren. Daarnaast konden bewoners geregeld op bezoek gaan bij de bevoegde schepen om hem op de hoogte te stellen van het verloop van hun campagne en van een aantal problemen in hun wijk, zoals het ontbreken van vuilnisbakken, het gebrek aan straatvegers, het probleem van sluikstortplekken. De schepen nam deel aan een wijkwandeling waarin hij alle pijnpunten noteerde. Een aantal ervan werden nadien meteen aangepakt.
3 Ingroenen van de wijk Ondertussen werd er verder gewerkt aan het ontwerp rond de uitbreiding van het Bonneviepark. Daarbij zou een straat in het park geïntegreerd worden, wat vooral voor de omwonenden ingrijpende gevolgen zou hebben. Na heel wat onderhandelingen kregen we een bijkomende opdracht, namelijk overlegmomenten voorzien met omwonenden omtrent de uitbreiding van het park. Daarop kwam veel reactie. Deze overlegfase nam één maand in beslag en de resultaten werden aan het architectenbureau overhandigd. Belangrijk is dat bij de heraanleg van het Bonneviepark verder werk gemaakt wordt van het beheer en het samenleven in en rond het park.
Het ingroenen van een straat zorgt voor een positieve dynamiek: bewoners praten met elkaar, motiveren elkaar, en zijn fier op hun wijk. Het project „Extra-Vert” binnen wijkcontract Werkhuizen-Mommaerts waarbij het opbouwwerk een groot aantal bewoners motiveerde om een klimplant te plaatsen aan hun voorgevel, had tot gevolg dat een aantal bewoners op dit elan verder wilden gaan. Ze wilden graag heel hun straat ingroenen. Twee bewoonsters uit de Courtoisstraat begonnen een jaar geleden bloembakken en bloempotten buiten te zetten voor hun huis op straat. Ze zochten nog 3 andere geïnteresseerde buurvrouwen om een comité te vormen, en om samen een project in te dienen bij „groene wijken / quartiers verts” van IEB (InterEnvironnement
7 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
Bruxelles). De bedoeling was om zo alle andere „netheid”, als opvolging van ieders stem telt, bewoners mee te krijgen om de hele straat een thematiek die duidelijk zijn plaats heeft verder in te groenen en te bebloemen, wat hen binnen „duurzame wijk”, én tevens onderdeel ook gelukt is. In juni werd dit alles gevierd, en is van het deelproject „wegwijs in Molenbeek” organiseerden ze een druk bijgewoond straatfeest. binnen de strategische actie “Samen kleur De opbouwwerker zorgde voor de nodige geven aan de buurt”. In het deelproject waarbij ondersteuning. Er is ook een link met netheid, „Molenbekenaars Molenbekenaars helpen” want doordat bewoners hun planten in het oog geven energieanimatoren informatie over zuinig houden aan de voorkant van hun huis ontstaat er energieverbruik, een thematiek die bijdraagt tot meer sociale controle en wordt er bijvoorbeeld een meer duurzame wijk. Binnen het werken regelmatiger gebeld om sluikstorten te signaleren. aan een duurzame wijk wordt veel aandacht Ook wordt er informatie aan elkaar doorgegeven besteed aan het samenleven tussen gebruikers over het gratis nummer voor groot huisvuilophaling, en omwonenden van een openbare ruimte. en worden de buren aangesproken over het verkeerd buitenzetten van vuilniszakken. Men mag ter afronding en zoals in de aanhef reeds gesteld evenmin vergeten dat deze acties Ter afronding in relatie staan tot andere deelwerkingen van het buurthuis die allen kaderen in het concept Men zou kunnen stellen dat deze 2 strategische van sociale wijkontwikkeling, meer bepaald acties min of meer ten dienste van elkaar staan, ter realisatie van het grondrecht wonen. en zo elkaar versterken. Zo staat de jaarlijkse „ parole au quartier” dit jaar in het teken van
8
Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
P ark in Beweging Brabantwijk zoekt park Nadat uit talloze gesprekken met bewoners bleek dat er in de Brabantwijk een nijpend tekort was aan groen, een park om te spelen, elkaar te ontmoeten en te relaxen, werd er in het kader van het wijkcontract Koningin-Groen (2000-2004) besloten om de privétuin van het vroegere Belgacomgebouw aan te kopen. Op dat moment was dat een „jungle” die de Groenstraat met de Paleizenstraat verbond. Teneinde de aanleg van het park zo dicht moge-lijk te laten aansluiten bij de behoeften van de wijk,
Caroline Van Malderen en Geraldine Bruyneel
bereidden bewoners en organisaties een dossier voor over de inrichting van het park. Dat bleek een evenwichtsoefening te worden tussen speelruimte, rustige plekken, veiligheidsbekommernissen. Toen deze af was, kon de werkgroep uiteindelijk een dossier met aanbevelingen overbrengen aan de gemeente. Dat dossier werd toegevoegd aan de projectoproep voor architectenbureaus. Verschillende architectenbureaus tekenden in, stelden hun project voor aan gemeent , bewoners en organisaties. Uiteindelijk werd er gekozen voor een Schaarbeeks architectenbureau voor de uitwerking van het park.
9 Opbouwwerk Brussel
September 2013
108
Praktijk
In 2007 was het eindelijk zover: het KoninginGroen park opende officieel haar „deuren”. Alhoewel het park een oase van rust is in een drukbevolkte en weinig groen wijk, gingen vele suggesties van bewoners en organisaties jammer genoeg verloren in de uitwerking van het park.
Een park voor de Brabantwijk? Reeds in 2007 maakte Coördinatie Brabant-Groen, het platform voor wijkorganisaties en scholen uit de wijk, een stand van zaken op omtrent de inrichting van het park en het gebruik ervan. Samenlevingsopbouw Brussel speelde hun bemerkingen door aan de gemeente Schaarbeek. De grootste opmerkingen verwezen naar de magere aankleding van de kinderzone, de slechte zichtbaarheid van het park van op de straat en het wegvallen van een geschikte plaats voor de moestuin die gevraagd werd. Het park wordt door buurtbewoners dan ook zeer weinig gebruikt en er trad steeds meer vandalisme op.
In 2010 beslisten wijkorganisaties en bewoners een werkgroep op te starten voor de verbetering van het park Koningin-Groen. In eerste instantie hebben we kinderen, jongeren en volwassenen bevraagd over hoe zij het park gebruikten. Samen met architect Tim Rottiers bevraagden we verschillende organisaties, scholen en diensten, betrokken bij het park naar hun ervaringen, naar wat volgens hen ontbreekt in het Koningin-Groen park. De bedoeling was om met de mensen in de wijk een bundel aan concrete voorstellen te maken, die vertrekken vanuit de noden van de wijk, waar bewoners en organisaties zelf een rol kunnen in spelen. Die bundel met concrete voorstellen werd aan de groendienst en de nieuwe schepen van groene ruimtes voorgesteld in het voorjaar van 2013. In die bundel draaien de projectvoorstellen rond drie belangrijke thema’s: Communicatie, Fauna en Flora en Verblijfsruimte.
10 Opbouwwerk Brussel
108
Praktijk
Er beweegt wat in het park Teneinde een project uit elke voorgenoemde categorie praktisch uit te werken, deden wij beroep op een derdejaars stagiair van de HUB. Zijn stage-opdracht bestond eruit om de projecten die hij zelf of met behulp van de architect tot een goed einde zou brengen te selecteren en volledig uit te werken (uitschrijven, partners contacteren, organiseren van de verschillende stappen,…). Er werd gekozen om te werken rond het insectenhotel, panelen die de ingangen van het park aanduiden en het ontwerpen en de installatie van een zitstructuur voor mama’s uit de wijk rond de zandbak waar de kinderspeeltuigen komen. De verschillende projecten werden geschreven in samenwerking met de dienst groene ruimten van de gemeente Schaarbeek, teneinde de goedkeuring ervan te vergemakkelijken.
September 2013
Communicatie - Nogal wat buurtbewoners en kinderen uit de buurtscholen kennen het park Koningin-Groen niet. De ingang in de Paleizenstraat is vrij onduidelijk, de ingang aan de Groenstraat is alles behalve uitnodigend. Teneinde dat te verbeteren werden panelen aangebracht die met graffiti versierd werden door leerlingen van de SintLukashumaniora. Dankzij deze panelen zijn de ingangen van het park veel zichtbaarder. Fauna en flora - In het luik Fauna en flora trachten we aandacht te geven aan de (toekomstige) parkbewoners. Insecten en vogels worden namelijk door het doorgedreven onderhoud van het park vaak van hun voedsel of verblijfplaats onthouden. Teneinde het overleven in het park gemakkelijker te maken voor de insecten die er vertoeven, hebben wij besloten om een insectenhotel te bouwen en die in het park te installeren.
11 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
Dat insectenhotel werd gevuld gedurende twee workshops met wijkorganisaties. De eerste workshop werd door Natuurpunt vzw gegeven en de tweede werd begeleid door onze stagiair. Het opvullen van het insectenhotel bleek echter veel meer tijd in beslag te nemen dan gepland en zal deze zomer verdergezet worden door wijkorganisaties, zoals Ratatouille en Gaffi die de workshops reeds gevolgd hebben. Verblijfsruimte - Een stadspark is bovenal een verblijfsruimte met infrastructuur die zich leent tot ontspanning, sport en spel. De oorsprong van park Koningin-Groen is de nood aan een verbinding tussen het Noordstation en Schaarbeek centrum. De restruimte die zich vooral bovenaan (Paleizenstraat) bevindt, biedt ruimtelijk de meeste mogelijkheden. De uitrusting (speeltuigen en zitplaatsen) is echter aan de magere kant. Er is vooral nood aan ruimte. Elk object (speeltuig, vuilbak) is gezien de beperkte oppervlakte van het park een rem op de bewegingsvrijheid van de kinderen. Wat wel nuttig kan zijn is een klimstructuur. Dat vermijdt dat kinderen in de bomen en op de muren gaan klimmen. De zitbanken zijn asociaal geplaatst voor buurtbewoners en verenigingen die in groep het park bezoeken. De materiaalkeuze wordt niet als comfortabel ervaren. Om op deze vragen een antwoord te bieden, heeft de gemeente Schaarbeek meer infrastructuur voorzien voor kinderen (in de zandbak: tafeltjes en stoeltjes en een klimstructuur zal nog geïnstalleerd worden), er werden een aantal bomen omgehakt om meer ruimte te maken en de agoraspace — de sportzone — werd aangekleed met minigoals en een basketbalring. Ondertussen werd er door een student van Lucas (architectuur) een zitmeubel ontworpen die beantwoordt aan de vragen van de mama’s die het park gebruiken (samen kunnen zitten terwijl overzicht op de kinderen, een meubel waarop de kinderen
ook kunnen spelen). Dat ontwerp is een voorbeeld voor wat er zou kunnen komen. Volgend schooljaar willen wij hierop verder denken met tweedejaarsstudenten van Lucas, waarbij er tevens rekening gehouden wordt met haalbaarheid en budget. De bedoeling is uiteindelijk om dit meubel ook te (laten) bouwen.
Dat ontwerp, evenals de panelen aan de ingangen van het park en het insectenhotel werd, als eindpunt van de stage, voorgesteld aan de groendienst en de Schaarbeekse schepen Denis Grimberghs, tijdens een kleine inhuldiging in het park. Op die manier konden wij onze projecten in de kijker zetten, evenals wat de gemeente al gedaan heeft in het park en wat wij nog plannen te doen. Zo staat de Sint-Lukasbasisschool in de startblokken om in de loop van volgend schooljaar een lege, witte muur van het park te versieren met de kinderen en ouders van de school en zal Ateliers des petits pas ook nog beschilderde panelen ophangen om de trap van het paviljoen op te fleuren. De moestuin zou idealiter ook nog een nieuwe plaats moeten krijgen en het „hokje” van de vredesbewakers kan als communicatiewand dienen. Er valt dus nog heel wat te doen om het park aan te passen aan de noden van zijn gebruikers, maar we zijn op de goede weg.
12 Opbouwwerk Brussel
September 2013
108
B P ark Fontainas: Fysieke en sociale leefbaarheid Sara Vanhoyland, Eric Reyntjens
De Anneessenswijk De Anneessenswijk is nog steeds een wijk met veel kenmerken van achterstelling. Wat wonen betreft, moeten mensen het meestal stellen met verouderde huurwoningen en kleine inkomens. De werkloosheidsgraad is groot evenals het vroegtijdig schoolverlaten. Door haar centrale ligging zal de wijk in de toekomst ongetwijfeld van aanzien veranderen. Geprangd tussen de ontwikkelingspolen van het Zuidstation en de Dansaertwijk zal de wijk meegezogen worden in de dynamiek om de binnenstad verder leefbaar te maken. De Anneessenswijk is nu reeds in beweging. Het scenario dat zich heeft afgespeeld in de Dansaert-, Begijnhof- en Bijstandswijk, waar de aanblik van straten en pleinen grondig is veranderd en waar zich een nieuw publiek is komen vestigen, heeft vanuit het perspectief van sociale gerechtigheid een belangrijke schaduwzijde. Door stijgende huurprijzen werden armere bewoners gedwongen deze wijken te verlaten. Een doelstelling van de overheid is „onleefbare” wijken leefbaar te maken door nieuwe bewoners aan te trekken, door de wijk sociaal te mengen. De ervaring leert dat sociale menging steeds ten koste gaat van een arme bevolking, en wel zolang men denkt dat wijken herwaarderen en armoede bestrijden twee kanten zijn van eenzelfde medaille. Wijken concentreren armoede, maar veroorzaken ze niet. In het huidige beleid wordt de armoede dus eerder verdreven dan bestreden. Het is nodig dat de Anneessenswijk beweegt, maar niet ten koste van de huidige bewoners. Zij hebben recht op onderwijs, werk en inkomen en ook op betaalbare huisvesting in
de wijk zelf. De Buurtwinkel doet er dus alles aan om een billijk aanbod van betaalbare en aangepaste woningen voor de huidige inwoners te vrijwaren en dit in een leefbaar kader. We streven naar een samenleving waarin sociale rechtvaardigheid en solidariteit centraal staan. Iedereen heeft recht op de stad. We zien het bovendien als een belangrijke taak om de meest kwetsbare groepen een stem te geven in het debat dat bepalend is voor de richting waarin het met hun wijk uitgaat. Uit cijfers en statistieken van de Anneessenswijk blijkt enerzijds een gebrek aan degelijke en betaalbare woningen voor de inwoners van de wijk, maar anderzijds ook een tekort aan kwalitatieve open ruimte voor de bewoners. Twee aspecten die beide aan bod komen in het project van een vernieuwd Fontainaspark.
13 Opbouwwerk Brussel
September 2013
Fontainaspark Het park Fontainas is de enige publieke groene ruimte gelegen in het hart van de Zennewijk. Het park is ontstaan op de resten van de oude Philipssite. Nadat de fabriek vertrok zijn de gebouwen leeg komen te staan en verloederde het terrein snel. Op het einde spraken de bewoners zelfs over het Sarajevopark. Na acties van bewoners heeft het stadsbestuur besloten om de site aan te pakken en dat binnen het kader van het wijkcontract „Anneessens – Fontainas” (1994-1998). Het terrein was eigendom van de Franse Gemeenschap en werd in 2001 gekocht door de stad Brussel. Er waren verschillende plannen voor het terrein, woningen, een crèche, een kuifje museum, kantoren,… Voor de bewoners was het vooral belangrijk dat er een extra groene ruimte gecreëerd werd. Uiteindelijk is alleen de crèche gebouwd en is de rest een park geworden. Het park wordt druk gebruikt door de bewoners van de Anneessenswijk maar ook van verder komen de mensen naar het park. Elke gebruiker heeft zijn eigen redenen om naar het Fontainaspark te komen. Zo zijn er de families die naar het park komen om te ontspannen en te spelen of de jongeren die in het park rondhangen en voetbal spelen, anderen komen er om hun hond vrij te laten rondlopen. Maar je hebt er ook de regelmatige en toevallige passanten, de omwonenden van het park, de mensen zonder papieren die elkaar in het park ontmoeten, de daklozen die het park zien als hun thuis, drugsdealers en gebruikers en zij die in het park werken: de vuilnis ophaaldiensten, de tuinmannen, stadswachten,..... Het is moeilijk om exacte aantallen te plakken op elke groep. Het publiek varieert naargelang de tijd van het jaar maar ook naargelang het moment van de dag of zelfs nacht. Maar ook het multiculturele karakter, leeftijd, geslacht,... varieert sterk naargelang het moment.
108
Iedereen heeft ook zijn eigen plekje in het park en men komt zelden op het terrein van de anderen. Moeders met jonge kinderen blijven in de afgesloten speeltuin voor de kleine kinderen. Jonge tieners voetballen in de agora-space aangemoedigd door groepjes supporters die tegen of op de balustrade zitten. Het grotere voetbalterrein wordt vooral gebruikt door de eigenaars van honden om er hun hond te laten rondlopen en om met elkaar te praten. Waardoor het terrein vol uitwerpselen ligt wat het niet aantrekkelijk maakt om er nog iets anders te doen. Oudere mannen zitten meestal op de bankjes langs de paden terwijl de picknick tafels ontmoetingsplek zijn voor jonge mannen en occasioneel enkele studenten die er hun boterhammen komen op eten. Dealers gebruiken het park om hun waar te verkopen en dat zorgt voor een verkeer van gebruikers die het park af en toe ook gebruiken om de drugs te consumeren. We hebben gemerkt dat het samenleven van al deze groepen in het park soms problematisch verloopt. Voor sommigen is het park een speelplaats, voor anderen hun living, werkplaats, slaapplek,… De verschillende bezigheden respecteren niet altijd de belangrijkste functie van het park namelijk: het park als plaats van ontmoeting en ontspanning. Dit kan voor spanningen en ruzies zorgen tussen de verschillende groepen die het park bevolken. Maar ook de politie zorgt voor spanningen door af en toe met veel machtsvertoon een razzia te doen in het park. Het park begint er ook afgeleefd uit te zien. Speeltuigen zijn kapot, zitbanken begeven het, er hangen geen netten meer in de goalen, de openbare kraan is bijna altijd kapot,… Dit alles creëert een klimaat van onveiligheid voor de bewoners en de parkgebruikers. Met als resultaat dat sommige bewoners niet meer van het park gebruik maken of slechts op
14 Opbouwwerk Brussel
September 2013
108
bepaalde tijdstippen in het park komen en er voor de rest met een boog omheen te lopen. Om dit onveiligheidsgevoel te verminderen vinden we het in eerste instantie belangrijk om met deze uiteenlopende groepen te werken. Op deze manier willen we hun verwachtingen, ervaringen en hun participatiebereidheid met betrekking tot het park leren kennen. Ten tweede is het belangrijk om deze verschillende groepen met elkaar in contact brengen en een constructieve dialoog tot stand brengen. Het is hierrond dat we proberen te werken tijdens onze activiteiten in het park.
Duurzaam wijkcontract Bloemenhof Binnen het wijkcontract is er de uitwerking van een masterplan voorzien voor de site Fontainas. Het gaat niet alleen over de renovatie van het park maar over „een nieuw stedelijk kader met de oprichting van nieuwe functies in zijn onmiddellijke omgeving”. Participatie van bewoners speelt hierin een belangrijke rol.
Pool Fontainas Het masterplan voor Fontainas bevat verschillende projecten. Het voorziet in de verwerving van de oude meubelzaak in de Artveldestraat en de afbraak van de oude sporthal in de Zespenningenstraat. Beiden gebouwen grenzen aan het park. De bedoeling is om er een open bebouwd geheel van te maken dat uitgeeft op het park. Dit willen ze doen door de bouw van 65 nieuwe woningen waarvan 40 middenklassenwoningen en 25 woningen gelijkgesteld aan sociale woningen. Daarnaast is er ook voorzien in de bouw van 2 onthaalruimtes voor kinderen, een sportzaal, een horecaruimte die uitgeeft op het park en een nieuwe toegang tot het park vanaf de Arteveldestraat. Het is de bedoeling dat het Fontainaspark een kwalitatief en duurzaam stadspark wordt, een gezellige en groene long in het midden van de stad. Het architectenbureau B612 Heeft in juni de plannen voor het park voorgesteld. Op de plannen kan je zien dat er op vier plaatsen nieuwbouwwoningen voorzien zijn en de nieuwe sporthal wordt deels onder de grond
15 Opbouwwerk Brussel
September 2013
gebouwd. De toren aan het Fontainasplein heeft na de voorstelling voor beroering gezorgd bij bewoners net zoals het gebrek aan inspraak bij de opmaak van de plannen. Nieuwbouw versus leegstand en versus groen: We weten en merken dat er veel leegstand is in de wijk, zowel binnen als buiten de perimeter van het wijkcontract. In de eerste plaats lijkt het ons dus noodzakelijk om hier iets aan te doen. Je slaat twee vliegen in één klap: stadskankers en hun troosteloos zicht verdwijnen, en je hebt de mogelijkheid om ze te vervangen door degelijke en betaalbare huisvesting. Maar de stad doet nog steeds te weinig aan de leegstand. De instrumenten zijn er maar worden niet of te weinig gebruikt (openbaar beheersrecht, systemen van sociale verhuring, enz.). Deze pistes worden onderbenut. Het bestrijden van leegstand lijkt ons de beste oplossing voor meer en betaalbare woningen; zodat er niet geraakt wordt aan de schaarse beschikbare open(bare) ruimte. Anderzijds weten we ook dat het aanpakken van leegstand een werk op lange termijn is, en de procedures traag en vaak ook duur zijn. Het is niet de meest gemakkelijke weg. Maar de huisvestingscrisis noopt tot snel te reageren. Te veel huishoudens moeten overleven in een te kleine en ongeschikte woning (veiligheids-, comfort- en hygiëneproblemen) en het aantal wachtenden voor sociale woningen heeft in het Gewest de kaap van 40.000 bereikt. Er moeten acties ondernomen worden en als dat in de vorm van bijkomende nieuwe woningen is, kunnen we ons daarbij neerleggen. Maar niet zonder er kanttekeningen bij te maken en enkele noodzakelijke voorwaarden te stellen.
108
Maatschappelijk kwetsbare groepen en gentrificatie Wij vinden dat als er binnen het wijkcontract een aanbod gecreëerd wordt aan nieuwe en gerenoveerde woningen, de oorspronkelijke bewoners van de wijk hier bij prioriteit toegang toe moeten krijgen. Met voorrang voor maatschappelijk kwetsbare bewoners die het extra moeilijk hebben om een degelijke en betaalbare woning te vinden. En hier knelt het schoentje. De verhouding van 25 sociale woningen tegenover 40 middenklasse woningen weerspiegelt niet de realiteit van de wijk. Hoe worden die 65 woningen verantwoord? Het Basisdossier Bloemenhof – Jardin aux Fleurs voorziet in het Fontainaspark 65 nieuwe woningen. 25 daarvan zijn sociaal, de 40 andere zijn middenklasse woningen. Wetende dat er er in het project groenoppervlakte zal bijkomen, vinden we de nieuwe bebouwing geen probleem. Maar gezien het profiel van deze wijk, namelijk een groot aandeel openbare maar zeer weinig echt sociale woningen, vinden we dat het stadsbestuur niet de juiste politieke keuzes maakt. De Buurtwinkel stelt een verdeelsleutel voor van 50 sociale woningen en 15 middenklasse woningen, hetgeen evenwichtiger tegemoetkomt aan de noden van de huidige bevolking. Besluit Met het opbouwwerk en De Buurtwinkel ijveren we als geïntegreerde wijkwerking voor: het beter benutten van bestaande bebouwing: het dringend opvoeren van de strijd tegen leegstand, en stimuleren van woningrenovatie Degelijke en betaalbare woningen voor maatschappelijk kwetsbare groepen, in hun eigen wijk – geen sociale verdringing
16 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
verschillende openbare (groene) ruimtes in de Zennewijk en meer bepaald het park Fontainas. Binnen de werkgroep wordt nagedacht over de functie van en het functioneren in openbare ruimtes, het onderhoud ervan, te ondernemen acties in de ruimtes, de rol van bewoners en andere actoren in de ruimte,...
Het behoud en de creatie van kwaliteitsvolle open (bare) ruimte in onze dichtbevolkte wijk zonder veel groen (slechts 5%) of ontspannings-plekjes
„Ieder zijn plekje in Fontainas” Al sinds jaren stellen de verschillende verenigingen in deze wijk zich vragen over de dagdagelijkse interacties en gebeurtenissen in de wijk. Daarbij valt vooral het klimaat van onveiligheid en het moeilijke samenleven tussen de verschillende groepen op. De verschillende bewonerscomités in de wijk hebben het tegelijk ook over de segregatie tussen de verschillende groepen in de wijk, de hangjongeren en de privatisering van de publieke ruimtes. En nog steeds zijn er getuigenissen van bewoners die ons het belang aantonen om collectief te werken aan het welzijn van en in het park. In 2007 hebben verschillende organisaties zich samen gezet om te starten met het project „Vrijdagen in het park”. De bedoeling was om elke vrijdag het park te dynamiseren door een waaier aan activiteiten aan te bieden. Deze activiteiten staan open voor iedereen. Deze samenwerking wordt elk jaar opnieuw aangegaan. In 2010 werd de werkgroep „Groene ruimtes” opgericht met de leden van de „Sociale Coördinatie van de Zenne”. De verschillende leden van de werkgroep zijn begaan met de
In 2011 waren er al verschillende activiteiten en bijeenkomsten van de werkgroep „Groene ruimtes”. Zo heeft de werkgroep voor de eerste keer het feest van de buren georganiseerd in het park. En voor het eerst werd er begin april al begonnen met activiteiten in het park op vrijdag. Deze activiteiten zijn bedoeld als een voorbereiding van de zomer. Het wijkcontract 2011-2015 werd gezien als een opportuniteit om deze dynamiek nog te versterken en te vergroten door er een meer globaal project van te maken. Er is een project ingediend binnen het sociale luik van het wijkcontract waarvan de belangrijkste drijfveer het herstellen van de sociale rol van het park is en dit door gebruik te maken van lokale initiatieven. De Buurtwinkel werd de trekker van het project ‘ieder zijn plekje in Fontainas’. Het project groepeert initiatieven die vallen onder de noemer toegankelijkheid en samenleven in het park Fontainas. En dat door het organiseren van verschillende activiteiten in het park: vrijdagen in het park, dag van de properheid, carnaval, kerstmarkt, organisatie van bewonersinitiatieven, ...De nadruk in deze activiteiten ligt op de participatie van bewoners tijdens de verschillende stadia. De activiteiten zijn een manier om met de bewoners in contact te komen en hen te motiveren om mee te stappen in de dynamiek van het park. De interactie met de parkgebruikers helpt ons om het dagdagelijkse leven in het park beter te begrijpen en onze activiteiten hier rond te organiseren. We willen het park dynamiseren door het contact tussen de gebruikers te stimuleren en de dialoog en begrip tussen de verschillende groepen te bevorderen.
17 Opbouwwerk Brussel
September 2013
Als laatste willen we het samenwerkingsverband versterken en uitbreiden door de verschillende actoren te motiveren om ook te investeren in het park en zijn verschillende gebruikersgroepen. De parkgebruikers zijn een zeer heterogene groep en ze zijn vaak geremd in hun handelen door een gebrekkige kennis van het Frans of Nederlands, kennis van de wetgeving, druggebruik, gebrek aan werk, een gebrek aan kennis van de eerstelijnshulp,... Door een uitgebreid samenwerkingsverband met verschillende partners kunnen we inspelen op de verschillende vragen en noden van het doelpubliek en indien nodig hen doorverwijzen naar de meest geschikte hulpverlening. Rekening houdend met de realiteit willen we met dit project alle parkgebruikers bereiken. Dit is een zeer divers publiek dat we op een toegankelijke en aangepaste manier willen bereiken met de activiteiten. het aantal dat we bereiken kan verschillen van activiteit.
De nadrukt ligt vooral op de vrijdagen in het park waar we de hele zomer elke vrijdag aanwezig zijn met verschillende soorten activiteiten. Dit jaar ligt de nadruk vooral op sport en spel, de heraanleg van het park, de moestuin en tekenateliers die dienen als inspiratie voor de muurschildering. Belangrijk voor ons is dat de bewoners
108
mee een rol spelen in deze activiteiten. Ze brengen ideeën aan voor activiteiten of ze animeren een atelier tijdens de vrijdagen.
Visie op participatie Participatie is belangrijk in elke fase van elk beslissingsproces. Omdat participatie draagvlak en betrokkenheid creëert. Maar vooral omdat mensen het recht hebben om mee na te denken en te beslissen over de inrichting en vormgeving van hun samenleving. Als we het voorbeeld nemen van de herinrichting van het Fontainaspark zien we dat participatie dode letter blijft: veel van de elementen van een ideaal participatieproces (zie bijlage) vinden we niet terug in het participatietraject. In de eindfase van het ontwerpproject bewoners informeren en bevragen, is geen modelvoorbeeld van participatie, verre van. De grote lijnen waren reeds uitgestippeld en hierbij werden wijkbewoners niet betrokken. Enkel meningen en voorstellen verzamelen met betrekking tot de inplanting van banken en speeltuigen is niet voldoende. Ook bij de manier waarop bewoners gemobiliseerd en bevraagd werden, hebben we bedenkingen. De sessies in het park zijn een eerste stap in de goede richting maar om bewoners echt te bereiken moet men nog meer uit zijn kot komen en vindplaatsgericht te werk gaan. Anders riskeert men slechts die groep te bereiken die de geijkte kanalen reeds kent om zijn stem te laten horen. Men moet langsgaan bij bestaande groepen: verenigingen waar armen het woord nemen, vrouwengroepen, alfabetiseringsgroepen, kinderwerkingen, bewonersgroepen,.. Bewoners opzoeken op plekken waar ze vaak komen: de markt, scholen, kerkdiensten en moskeeën, parken en pleinen, OCMW’s, cafés,… zodat de consultatie niet beperkt blijft tot de toevallige gebruikers van het park op één moment.
18 Opbouwwerk Brussel
108
Dit is uiteraard allemaal zeer tijds- en arbeidsintensief. Naast architecten, die deskundig zijn in het ontwerpen en vormgeven van een plan, is er dus nood aan procesbegeleiders, met ervaring in het opzetten van participatieve bewonersprocessen. Architecten en participatiebegeleiders kunnen hierbij zeker omplementair zijn en elkaars deskundigheid wederzijds aanvullen.
September 2013
moet overnemen want vaak is er ook geen eensgezind standpunt. Maar men moet ze wel onderzoeken en men moet terugkoppelen waarom men welke beslissing neemt. Participatiemomenten mogen niet beperkt worden tot lange formele vergaderingen. Men moet methodieken gebruiken die verschillende competenties aanspreken. Participatieprocessen opzetten vraagt de nodige kennis en expertise rond methodieken, procesbegeleiding, groepsdynamica, enzovoort. Hiervoor doet men best beroep op deskundige procesbegeleiders. Participatie organiseren is arbeids- en tijdsintensief. Het zou verder moeten gaan dan een één- of tweemalige bevraging. In de eerste plaats moet dit de vorm aannemen van een interactief proces.
Bijlage Participatie staat centraal in menig beleidsplan van overheden en (sociale) organisaties, maar blijft nog vaak een lege doos. Een participatieproces opzetten is tijdsintensief en mag niet vrijblijvend zijn. Er zijn verschillende elementen om tot een ideaal participatieproces te komen:
Om zoveel mogelijk mensen te bereiken moet men samenwerken met verenigingen en vindplaatsgericht werken. Ook de manier van werven is van belang: persoonlijk contact geniet een voorkeur boven schriftelijke communicatie. Als je dan toch gebruik maakt van flyers en folders moeten deze duidelijk, toegankelijk en leesbaar zijn. Bron: Analyserooster van participatieve processen Platform Participatie
Het moet gaan over een onderwerp dat belang-rijk en relevant is voor de mensen. Het is niet zinvol om de belangrijkste beslissingen binnenskamers te nemen en mensen nog te laten discussiëren over de punten en de komma’s. Er moet sprake zijn van echte inspraak. Mensen niet de indruk geven dat hun mening ertoe doet om die vervolgens naast zich neer te leggen. De mate van inspraak moet ook duidelijk gecommuniceerd worden doorheen het proces. Dit betekent niet dat men klakkeloos al de ideeën en voorstellen van bewoners
19 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
B P eterbos: 30 jaar acties leefbaarheid
Nico Martens
een gesprek met opbouwwerkster Amélie de Hemptinne
Sinds 1988 is Samenlevingsopbouw Brussel (toen Riso Brussel) al actief in de sociale woonwijk in Peterbos. Toen werd er in samenwerking met de sociale huisvestingsmaatschappij ASSAM een project „buurtbeheer” opgestart met de oprichting van een buurtcomité. Aangezien heel wat samenlevingsproblemen vooral te maken leken te hebben met het gebrek
pijlers blijven op het terrein samen werken. In Peterbos werken we rond drie belangrijke pijlers: ontmoeting, emancipatie en zelfontwikkeling en verbetering van de woonomgeving. De werking heeft op deze 3 vlakken de voorbije jaren heel wat evoluties meegemaakt. Tien jaar geleden, toen ik hier begon te werken, was er net een grote bevraging gebeurd in de wijk. Daaruit bleek dat er voor de bewoners vier grote knelpunten waren in de wijk: • Rondhangende jongeren • Vereenzaming van senioren • Gebrek aan communicatie en informatie tussen huisvestingsmaatschappijen en bewoners • Nood aan meer coördinatie tussen de verschillende sociale partners
Vrouwenwerking
aan vrijetijdmogelijkheden voor kinderen en jongeren, werd in 1995 beslist te stoppen met de bewonerswerking en te starten met een kinderen jongerenwerking. In 2000 ontwikkelde de organisatie er terug een project sociale cohesie, op vraag van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In 2009 werd de jeugdwerking van Peterbos overgenomen door D’Broej, de fusieorganisatie van Brusselse WMKJ’s (Werkingen Maatschappelijk Kwetsbare Kinderen en Jongeren), maar de 2
Op dat moment bestond er een vadercomité en een vrouwencomité. Het vadercomité heeft spijtig genoeg niet lang bestaan, maar met het vrouwencomité hebben we een hele weg afgelegd. Samen met de KAV deden we bevragingen en ontmoetingsmomenten met de vrouwen uit Peterbos. Hieruit kwam vooral de vraag naar taallessen en alfabetisering. Een vraag waarop we zijn ingegaan, maar die we ook hebben gebruikt om sterkere emancipatorische trajecten uit te werken. De taallessen zijn het geschikte medium gebleken om met de vrouwen van Peterbos over allerhande thema’s te discussiëren, vormingen te organiseren, enz. Zo hebben we met de vrouwengroep een indrukwekkend parcours kunnen afleggen. We hebben heel wat vrouwen zien openbloeien, aan zelfvertrouwen zien winnen, een opleiding zien starten, enz. Dit is toch het deel van ons werk hier waar ik na 10 jaar het meeste trots op ben.
20 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
Complementariteit tussen jeugdwerking en opbouwwerk De jeugdwerking was lange tijd het belangrijkste deel van de werking van Samenlevingsopbouw in Peterbos. Ik was de enige opbouwwerker ter plaatse die activiteiten voor volwassenen opzette. Ik draaide in het begin ook mee in de kinderwerking omdat dit de ideale manier was om met ouders in contact te komen. Via de kinderactiviteiten werd ook promotie gemaakt voor de taallessen en stilaan gingen we ook van start met de organisatie van familie-uitstappen, kinderen en ouders op stap samen met het gehele team van Peterbos. Dit waren de ideale momenten om de bewoners van Peterbos beter te leren kennen en sterkere banden in de wijk te creëren. Het waren ook de momenten dat de complementariteit tussen de jeugdwerking en de volwassenwerking het sterkst naar voor kwam.
gestelde problemen, een wandeling waarbij de burgemeester werd rondgeleid door bewoners, een petitie 6 maanden later om te herinneren aan de nodige politieke opvolging, aanwezigheid tijdens de gemeenteraad, enz. Vijf jaar nadien kunnen we zeggen dat we een deel van de gevraagde oplossingen hebben kunnen realiseren, maar een deel ook nog niet. We zien het politieke werk als een onmisbaar onderdeel van ons werk, maar tegelijkertijd vraagt het zeer veel energie van zowel bewoners als opbouwwerkers en
De Peterbox Cafés: opbouwwerk als politiek werk In 2008 kreeg ik er een collega-opbouwwerkster bij. Samen begonnen we met de organisatie van „Peterbox Cafés”. De bedoeling was om zoveel mogelijk te weten te komen wat er leefde in Peterbos. Op regelmatige tijdstippen zetten we ons aan de ingangen van de verschillende appartementsblokken met koffie en een ideeënbox. De bedoeling was om de mensen zich te laten uitspreken over wat ze ook maar wilden: problemen en bezorgdheden die leefden, ideeën om de wijk te verbeteren, enz. Het resultaat was een indrukwekkende lijst die werd bezorgd aan de twee betrokken huisvestingsmaatschappijen. Op het vlak van de verbetering van de openbare ruimte hebben we nadien een heel opvolgingstraject met bewoners opgezet: de organisatie van ronde tafelgesprekken waarbij bewoners zelf oplossingen konden formuleren voor de
is het niet altijd gemakkelijk om effectief resultaten te bereiken. Dan is het oppassen dat het niet leidt tot demotivatie en frustratie.
Ontmoeting organiseren Het organiseren van ontmoetingen tussen de bewoners van Peterbos is een van onze permanente opdrachten. Elk jaar organiseren we zo traditioneel ons buurtfeest. Dit blijft belangrijk omdat je hier de contacten tussen mensen tot stand ziet komen. Ook brengt zo’n buurtfeest de verborgen kant van Peterbos naar boven. Mensen die we normaal niet bereiken komen dan wel naar buiten. Het geeft ons de
21 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
mogelijkheid om ook die mensen te bereiken. Na de Peterbox Cafés was er ook een grote vraag om verder in te zetten op ontmoeting. We zijn dan van start gegaan met de Café Clash, ontmoetingsmomenten tussen de oudere mensen van Peterbos. Sindsdien is deze groep ook heel actief geworden in al onze projecten voor de verbetering van de woonomgeving.
We zijn er de afgelopen jaren zeker in geslaagd om ontmoeting tussen mensen te realiseren en mensen te ondersteunen in hun persoonlijke ontwikkeling. Maar er blijven een aantal structurele problemen in de wijk die we als opbouwwerk moeilijk kunnen aanpakken. De voornaamste bekommernissen op dit moment zijn de gezondheid van mensen en het gebrek aan werk.
de bewoners in Peterbos; een plek waar ze hulp konden krijgen in hun zoektocht naar werk. De samenwerking met de Mission Locale is toen niet tot stand gekomen, maar we hebben wel met middelen van het Stedenfonds iemand kunnen aanwerven. Vooral door contacten met privébedrijven is die er toen in geslaagd om een aantal bewoners aan een job te helpen. Spijtig genoeg had dit project slechts een tijdelijke subsidie en zijn we er mee moeten stoppen. Voor jongeren is dit nadien nog deels opgevangen door de jeugdwelzijnspijler van d’Broej, maar voor volwassenen is er sindsdien niets meer. Het blijft toch een van de grote problemen in de wijk waar er slechts zeer weinig structureel initiatief tegenover staat. Zelf zouden we hier ook wel graag initiatief in nemen, maar Samenlevingsopbouw is hiervoor niet altijd goed geplaatst. Zo hebben we een goed draaiend naaiatelier dat we heel graag zouden zien uitgroeien tot een initiatief in de sociale economie, een initiatief dat betaald werk kan genereren voor deze vrouwen. Maar dat is niet zo simpel en de vraag is ook maar of we een dergelijk project aan kunnen.
In 2003 – 2004 probeerden we tot een samenwerking te komen met de Mission Locale van Anderlecht. De bedoeling was om een soort van werkpermanentie te kunnen verkrijgen voor
Gezondheid is een ander groot probleem in de wijk waarrond er meer initiatief zou moeten worden genomen. De preventie van depressie, de effecten van drugs en alcohol, enz. Maar ook
Een aantal blijvende bekommernissen
22 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
het isolement van mensen dat ziek maakt. Verder is er in de wijk een gebrek aan verenigingsleven en economisch leven. Op het vlak van verenigingen is het voornamelijk Samenlevingsopbouw die in Peterbos actief is. Gezien het aantal inwoners in de wijk zou het veel beter zijn moest er ook een bloeiender verenigingsleven zijn, zowel op het vlak van sociale organisaties als van bewonersverenigingen. Ook is er in de wijk weinig economische structuur. Er zijn een paar kleine winkeltjes, maar daar blijft het bij. Een paar jaar geleden werd er bij de kinderen van de kinderwerking gepolst naar wat ze wilden veranderen in hun wijk. Als eerste prioriteit kwam daaruit dat ze een snack wilden. Waarmee ze vooral wilden aangeven dat ze in hun wijk willen wat in andere wijken zeer normaal is. Voor de meest normale zaken die je in een andere wijk in Brussel kan terugvinden, moeten de bewoners van Peterbos zich verplaatsen. Er is een grote vraag naar meer buurtvoorzieningen allerhande.
komen als we voldoende contact met hen hebben en we dat daarna kunnen omzetten naar initiatieven die hen ook kunnen aanspreken. Een van de ideeën is bijvoorbeeld dat we via de gegevens van de sociale huisvestingsmaatschappijen het onthaal zouden doen van deze nieuwe bewoners. De huisvestingsmaatschappijen doen nu wel infovergaderingen voor deze bewoners, maar ze bereiken daar zeer weinig mensen mee. Als opbouwwerkers zijn we misschien beter geplaatst om mensen op een goede manier te onthalen, echt welkom te heten en dan later samen met hen initiatieven te ontwikkelen.
Nog meer aanwezig zijn De belangrijkste les die ik zelf trek na 10 jaar werken in Peterbos is vooral dat we maximaal moeten rekening houden met de wensen en noden die bewoners zelf aangeven en dat we goed de vinger aan de pols moeten houden over wat er leeft in de wijk, weten waar de gevoeligheden liggen. Initiatieven en projecten die worden opgedrongen zonder dat er een vraag van bewoners achter zit en zonder dat er voldoende rekening is gehouden met het nodige vertrouwen bij bewoners, werken niet. Eigenlijk moeten we daarom als opbouwwerkers nog meer aanwezig zijn in de woningblokken zelf. Dat is niet altijd evident want er zijn 18 blokken met meer dan 50 inkomhallen. Maar het is wel nodig. Op dit moment bereiken we voornamelijk de Marokkaanse gemeenschap in de wijk, terwijl er nog zo veel andere zijn. We gaan enkel achter hun noden en behoeften
23 Opbouwwerk Brussel
September 2013
108
OO pbouwwerk en stedelijke leefbaarheid
Tim Cassiers*
Naar een sociaal rechtvaardige begripsinvulling
Inleiding „Een begrip als leefbaarheid roept vaak paradoxale gevoelens op. Langs de ene kant lijkt het een vlag waar je je als geëngageerde stedeling schijnbaar probleemloos kan achter scharen. Wie kan er nu tegen leefbaarheid zijn?” Maar langs de andere kant roept het ook wrange gevoelens op als blijkt welke andere personen ook met diezelfde vlag staan te zwaaien. Zo waren er ongeveer tien jaar geleden de Leefbaarheidspartijen in Nederland, met Pim Fortuyn als één van de bekendste exponenten. De successen van deze partijen en hun invulling van het concept, brachten een debat op gang dat serieuze vraagtekens zette bij de bruikbaarheid van het concept leefbaarheid voor wijkgericht (opbouw)werk. Was het begrip niet gerecupereerd en had het daardoor, in het licht van de maatschappijvisie eigen aan de wijkwerkingen en samenlevingsopbouw, niet een nare smaak in de mond gekregen? Was het voor sociaal geëngageerde werkers nog mogelijk om leefbaarheid als concept te hanteren, zonder connotaties met het ideeëngoed van Pim Fortuyn en konsoorten op te roepen? Zeker toen ook het Vlaams Belang ook in Vlaanderen de leefbaarheidskaart trachtte uit te spelen, werden deze vraagtekens groter. Plots stond leefbaarheid centraal in het politieke discours, maar het was niet de leefbaarheid die sociaal geëngageerde werkers voor ogen hadden. Het was integendeel een leefbaarheid gedefinieerd door en voor één bepaalde groep, de autochtonen, en afgestemd op hun waarden, normen en praktijken (of beter, op een imaginair canon van wat deze groep is en waar ze voor staat). Het bleek een enge invulling van leefbaarheid, één die ten koste gaat van andere groepen in de samenleving, assimilatie eist en
verondersteld wordt onveranderbaar te zijn. Terwijl leefbaarheid net complex zou moeten zijn; niet voor een gat te vangen, multi-dimensioneel en telkens aan verandering onderhevig. Leefbaarheid is in hoge mate subjectief en bevindt zich in het klassieke spanningsveld tussen de individuele ontplooiing en de maatschappelijke ontwikkeling. Daarom kan en mag leefbaarheid niet uitgaan van een specifieke groep, maar moet ze door de vele groepen die de samenleving uitmaken, onderhandeld, en steeds opnieuw ter discussie gesteld worden. Maar juist deze complexiteit en subjectiviteit maakt leefbaarheid als concept kwetsbaar en makkelijk recupereerbaar. Wie behoort leefbaarheid immers toe? Het kan door niemand echt geclaimd worden, maar wel door velen gebruikt. Daarom staat leefbaarheid voortdurend in het brandpunt van de discussie. Niet zozeer als concept, maar wel de invulling ervan. Ook nu weer laten maatschappelijk geëngageerde denkers zich kritisch uit over leefbaarheid. De context is echter anders dan tien jaar geleden. Werd leefbaarheid toen door voornamelijk radicaal conservatieve krachten ingeroepen om zogenaamde stedelijke problemen aan te kaarten en te targeten, dan maakt het nu echter deel uit van het canon van het economische groeimodel gehanteerd door de stedelijke elites. Belangrijk is evenwel om hierin een onderscheid te maken tussen leefbaarheid als principe en als agenda. Niet zozeer het principe van leefbaarheid staat ter discussie, wel de invulling die er aan gegeven wordt door deze elites teneinde achtergebleven stedelijke gebieden opnieuw in te lijven in het dominante economische model. Het is daarom noodzakelijk om, in deze wijken,
24 Opbouwwerk Brussel
108
maar ook op schaal van de stad, de strijd te blijven aangaan over de invulling die aan leefbaarheid gegeven wordt. Het vertrekpunt moet hierbij sociale rechtvaardigheid zijn.
Leefbaarheid op de korrel In de sociaal-wetenschappelijke literatuur laten veel auteurs zich erg kritisch uit over „leefbaarheid”. Ze hekelen hoe het begrip een mom vormt voor vele beleidsmakers om investeringen te doen die de stad aantrekkelijker maken voor middenklasse en economische actoren. De Britse geograaf Eugene McCann bijvoorbeeld schrijft dat de „idealen van leefbaarheid worden misbruikt door ze te koppelen aan een economisch ontwikkelingsbeleid dat Richard Florida’s creatieve klasse op zijn wenken bedient.” Ook de Nederlandse geograaf Uitermark stelt vast dat de stedelijke competitiviteitsagenda en leefbaarheidsagenda hoe langer hoe meer met elkaar verbonden worden. Maar hij gaat nog een stap verder door te stellen dat beide agenda’s zodanig met elkaar verweven zijn geraakt dat gentrificatie en andere processen die ingrijpen in de sociaal-economische samenstelling van buurten in de hoofden van beleidsmakers niet langer als een (al dan niet bedoeld) gevolg van investeringen in leefbaarheid beschouwd worden, maar juist gaan gelden als noodzakelijk om te komen tot leefbaarheid. Men gaat dus naast het fysiek opkalefateren van een buurt ook bewust inzetten op het veranderen van haar sociaal-economische samenstelling met als argument dat dit de enige manier is om leefbaarheidsproblemen effectief te tackelen. Sociale leefbaarheid wordt zo gelijkgesteld aan het beogen van een „gezonde” sociale mix. De redenering is dat een concentratie van mensen met een laag sociaal-economisch profiel de leefbaarheid niet te goede komt; stigmatisering en discriminatie, het gebrek aan rolmodellen en aan buurt- en klasse- overschrijdende netwerken,
September 2013
het ontstaan van pathologisch sociaal gedrag,… zorgen er immers voor dat een concentratie van armoede zelfversterkend en zelfbevestigend wordt. Vele van deze argumenten gaan inderdaad op. Evenwel, niets toont aan dat men daarom de redenering zomaar mag omdraaien en aannemen dat een gezonde sociale mix de oplossing is. Integendeel, de assumpties achter sociale mix worden door vele –vooral Nederlandse- studies weerlegd. Deze tonen aan dat sociale mix niet leidt tot minder problemen zoals criminaliteit en andere vormen van ongewenst gedrag. Noch scoren achtergestelde groepen op sociaal-economisch vlak beter in gemengde buurten. Evenmin leidt het tot meer sociale cohesie en toegang tot betere netwerken, simpelweg omdat verschillende subgroepen in meer gemengde buurten doorgaans weinig tot geen contact met elkaar hebben. Deze koppeling van de leefbaarheids- en de competitiviteitsagenda recupereert en perverteert de legitieme vraag naar een integrale benadering op wijkniveau. Fysieke en sociale omgeving worden aan elkaar gekoppeld maar dan wel binnen een denkkader dat de stad ziet als een product dat moet gepromoot en verkocht worden. Dat kan uiteraard niet los gezien worden van het huidige economische ontwikkelingsmodel waarbij de zogenaamde grenzeloosheid van arbeid en kapitaal in een globale markt steden en regio’s verplicht om met elkaar in competitie te treden om deze aan te trekken. Leefbaarheid geldt binnen dit model als één van de steunpilaren van aantrekkelijkheid, vooral sinds Richard Florida zijn theorie lanceerde over de creatieve klasse als basis voor economisch succes. Deze theorie trok leefbaarheid, zowel fysiek als sociaal, binnen de competitiviteitsagenda waarbij succes als stad wordt afgemeten aan de hand van de positie in internationale rangschikkingen van leefbare steden (zoals deze van The economist of Mercer).
25 Opbouwwerk Brussel
September 2013
De normativiteit van dit soort rangschikkingen ingelijnd in het dominante of hegemonische economische model, maakt dat opschuiven in deze lijsten al gauw verwordt tot een concrete doelstelling voor stedelijk beleid. Zo worden vele beleidsmakers, zelfs zonder zelf bewust te idealen van dit soort marktdenken te onderschrijven, in dit denkkader meegezogen. Er wordt voorgehouden dat dit een effectieve manier is om stedelijke problemen aan te pakken en dat er geen alternatieven bestaan. Leefbaarheid wordt hierbij dus gebruikt of misbruikt om bepaalde agenda’s naar voren te schuiven, acceptabel te maken en er door te krijgen. Leefbaarheid is immers, net zoals sociale cohesie of duurzaamheid, een soort concept dat zich leent tot heel uiteenlopende invullingen. De Canadese socioloog Bernard noemt dit soort concepten quasi-concepten. Ze zijn enerzijds concreet genoeg, om meetbaar en werkbaar over te komen, maar tevens vaag genoeg om in verschillende situaties en met verschillende doeleinden aangewend te worden. En dus gaan de indicatoren van de verschillende rangschikkingen van ‘meest leefbare steden ter wereld’, gestoeld op de wensen van de creatieve klasse, het leefbaarheidsbeleid van vele steden bepalen.
Leefbaarheid als politiek project Moet het begrip leefbaarheid daarom aan de kant geschoven worden? Moeten er nieuwe concepten uitgedacht en naar voren geschoven worden waarmee we de claims die we onder leefbaarheid verstaan, opnieuw hard en duidelijk kunnen maken? Omdat leefbaarheid als uitermate subjectief quasi-concept makkelijk kan ingezet worden ter ondersteuning van een groeigerichte stedelijke ontwikkelingsagenda, valt hier iets voor te zeggen. Maar anderzijds is dat ook een erg radicale benadering die je politiek buitenspel zet. Terwijl misschien net de algemene inburgering van leefbaarheid
108
als concept juist een ingang biedt om eigen inzichten en probleemstellingen aan te kaarten en alternatieve oplossingen naar voren te schuiven. Zoals socioloog Jan Vranken stelt, zijn concept en realiteit nauw met elkaar verbonden. Wie het concept beheert of beheerst, geeft ook vorm aan de sociale praktijken die voortbouwen op dat concept. Daarom maakt de strijd voor de definitie van een sociale praktijk deel uit van de sociale en politiek strijd. Een begrip als leefbaarheid biedt een interessant slagveld binnen deze strijd. Leefbaarheid behelst immers de kwaliteit van fysieke en sociale omgeving, en zet die in functie van zowel de ontplooiing van het individu, als de inschakeling van dat individu in de samenleving. Het biedt dus een breed spectrum van insteken waarbij gangbare antwoorden vanuit oogpunt van sociale rechtvaardigheid genoodzaakt geproblematiseerd kunnen worden. Dat gaat in de eerste plaats over het telkens opnieuw in vraag stellen van vooropgestelde leefbaarheidscriteria en bijgaande maatregelen. Voor wie is dit leefbaar? Op welke manier? Opnieuw McCann stelt dat het aan de adepten van Florida is om van hieruit de vraag te beantwoorden waarom de voor de creatieve klasse leefbare stad net onleefbaar wordt voor veel meer anderen. Deze benadering betekent geen principieel verzet tegen elke aanpassing/verbetering van de fysieke infrastructuur, maar wel tegen het toepassen van standaard stedelijke renovatieof reconversie-programma’s op eender welke buurt; tegen quick wins in fysieke leefbaarheid die dan uitdraaien op een invulling van de publieke ruimte zoals hogere middenklassers dat graag zien, vaak te koste van de sociale leefbaarheid van vele anderen in de buurt. Maar het gaat verder ook over het blootleggen van de assumpties over samenleven die vaak onbewust aan de grondslag liggen van projecten die inzetten op leefbaarheid. Welke vorm van burgerschap wordt voorop-gesteld?
26 Opbouwwerk Brussel
108
Welk normenstelsel wordt er gehanteerd? Gaat het over de rechten van het individu of over samenlevingsopbouw? … Op die manier is het mogelijk om bijvoorbeeld sociale leefbaarheid niet (louter en alleen) te herleiden tot sociale menging die dan enkel kan bekomen worden via gentrificatiestrategieën. Maatregelen moeten juist huidige bewoners en gebruikers de mogelijkheden geven om zich te ontplooien als individu maar ook binnen de maatschappij. Dit behelst emancipatie die zich zowel naar binnen richt (het versterken van de eigen groep) als naar buiten (het toegang verschaffen van deze groep tot politieke en sociale netwerken). Tot slot gaat het ook over het onderkennen van het ruimtelijk register van leefbaarheid. Leefbaarheid wordt immers vaak geprojecteerd op de kwaliteit van de directe omgeving. Om deze kwaliteit te verbeteren wordt merendeels gefocust op het niveau van de buurt. Als startpunt voor emancipatorische en sociaal innovatieve acties is dit niveau geschikt, maar de wijk mag niet de alpha en de omega zijn van het hele proces. Leefbaarheid is veelschalig en beperkt zich niet tot de onmiddellijke woonomgeving. Anders dreigen we terecht te komen in een logica waarbij niet mensen maar plaatsen geïntegreerd worden. Opnieuw moet er in de projecten plaats zijn voor acties die zich zowel intern op de wijk richten met haar bewoners en haar functies als extern op haar positie in het ruimere stedelijke weefsel.
Besluit Leefbaarheid als concept staat meer dan eens ter discussie. Hoe goed het ook lijkt aan te sluiten bij de idealen van wijkgericht opbouwwerk, toch duiken er meer dan eens kapers op kust op die het begrip helemaal anders invullen. Deze kapers zijn van zeer divers pluimage. Zo lijkt het op het ene moment gerecupereerd door adepten van normen en waarden. Dan weer is het een cruciaal
September 2013
onderdeel van het elitair discours dat stedelijke economische groei vooropstelt. Ondanks of net dankzij deze rekbaarheid biedt een quasiconcept als leefbaarheid een mogelijk slagveld om het debat over de politieke en sociale invulling ervan aan te gaan. Het is hierbij zaak voor sociaal geëngageerde werkers om kritisch te blijven staan ten opzichte van voorgestelde concepten en maatregelen en te hameren op de complexiteit en veelschaligheid van leefbaarheid. Er bestaan geen standaardoplossingen om leefbaarheidsproblemen te tackelen. Bovendien is wat leefbaar is voor de één dat niet noodzakelijk voor de ander. Dat maakt dat leefbaarheid telkens opnieuw genegotieerd moet worden; op het niveau van de wijk, van de stad, van de regio; tussen verschillende sociaal-ruimtelijke groepen, bewoners en gebruikers; tussen de verschillende functies van de wijk; over de positie en functie van de wijk in haar ruimere stedelijke omgeving; … De uitkomst ervan mag niet beschouwd worden als definitief, onveranderlijk en overal dezelfde. Het is geen tijdeloze consensus, maar een tijdelijk compromis tussen conflicterende belangen. In dat onderhandelingsproces moeten sociaal geëngageerde werkers en kritische denkers vanuit een oogpunt van sociale rechtvaardigheid het opnemen voor de zwaksten in de samenleving, door enerzijds de (vaak) elitaire logica achter voorgestelde ontwerpen en projecten bloot te leggen, en anderzijds deze groep politiek en sociaal te versterken, zowel naar binnen- als naar buitenuit. *Doctoraal onderzoeker Aard- en Omgevingswetenschappen, KU Leuven
27 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
W aandachtsgebieden W erken in aandachtsgebieden!
Stefaan Viaene*
een denkkader voor de sector Samenlevingsopbouw Afgelopen jaar dachten we met de hele sector Samenlevingsopbouw na over wat we in aandachtsgebieden te doen hebben. Dat proces resulteerde in een denkkader met de werktitel „Van leefbaarheid naar werken in aandachtsgebieden”. De kern van het verhaal is dat Samenlevingsopbouw haar inspanningen richt op de sociaal opwaartse mobiliteit van bewoners en gebruikers in situatie van achterstelling en uitsluiting. We doen dat door integraal te werken op drie sporen: creëren van een aangepast aanbod, de organisatie van het samenleven en de vormgeving en het beheer van de leefomgeving. In dit artikel lichten we de krachtlijnen van het denkkader toe. Daarvoor vertrekken we vanuit de maatschappelijke opdracht van Samenlevingsopbouw en duiden daarin twee mogelijke focussen voor de uitvoering van onze opdracht. Vervolgens staan we stil bij verschillende achterstellingsvormen in aandachtsgebieden. Nadien bespreken we waaraan we moeten werken in aandachtsgebieden. Dat is een combinatie van een integrale aanpak op drie sporen en blijvend blootleggen van structurele oorzaken. We sluiten het artikel af met het vervolg dat we plannen voor de sector Samenlevingsopbouw voor het werken in aandachtsgebieden.
Achterstelling en uitsluiting In wezen gaat het denkkader over een manier van aanpak om situaties van achterstelling en uitsluiting weg te werken. Voor een goed begrip hiervan nemen we er even onze maatschappelijke opdracht bij. Het is onze opdracht om situaties van achterstelling en
28
uitsluiting weg te werken. Voor de bepaling van deze situaties doen we een beroep op de theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid. Kort gezegd toont deze theorie aan dat achterstelling en uitsluiting begint en in stand gehouden wordt door de manier van organisatie van onze samenleving, het functioneren van maatschappelijke instellingen en de wijze waarop individuen omgaan met deze achterstellings- en uitsluitingsprocessen. De grondoorzaak van dit proces ligt bij de organisatiewijze van onze samenleving. Het proces van achterstelling en uitsluiting kent ook een heel duidelijke culturele machtscomponent. Die bestaat erin dat de levenswijze van maatschappelijk kwetsbare groepen bijna of helemaal niet maatschappelijk aanvaard worden door de culturele norm die heerst bij de machtselites. Dat maakt het voor maatschappelijk kwetsbare groepen nog moeilijker om aansluiting te vinden. Deze achterstelling en uitsluiting bestaat ook vandaag. Onze samenleving is in hoofdzaak neoliberaal georganiseerd. Gevolg daarvan is dat de marktlogica overheerst in zowat alle maatschappelijke sectoren. Ook het individuele schuldmodel als verklaring van armoede en maatschappelijk falen of succes klinkt aanzienlijk luider. Dat maakt dat de marge voor de realisatie van grondrechten veel kleiner is. Heel wat mensen die uit de boot vallen hebben het moeilijk om erbij te horen. En de groep wordt groter. De kernvraag is hoe we situaties van achterstelling en uitsluiting aanpakken. Daarin speelt de inzet op grondrechten een cruciale rol. Die bieden immers de beste bescherming tegen achterstelling. Ze zijn de voorwaarden voor
Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
een menswaardig leven die gegarandeerd zouden moeten worden door de maatschappij. Bij onze aanpak kunnen we kiezen tussen twee verschillende focussen. Enerzijds kunnen we ons richten op een groep van mensen die met eenzelfde problematiek van achterstelling en uitsluiting kampen. Via onze agogische en politieke kernopdrachten werken we aan oplossingen. Het resultaat van onze inspanningen zorgt ervoor dat een oplossing bestaat voor mensen met een gelijkaardige problematiek in de toekomst. Een voorbeeld hiervan is een reële verhoging van het leefloon naar de normen van de budgetstandaard. Elke persoon met een leefloon wordt hier beter van. Anderzijds kunnen we ons richten op aandachtsgebieden. Naast het feit dat een aanzienlijke groep van mensen in situaties van achterstelling en uitsluiting er wonen, kampen
deze gebieden nog met andere achterstellingsen uitsluitingsvormen . Via onze agogische en politieke kernopdrachten passen we het aandachtsgebied en haar omgeving aan zodat mensen er een gepast antwoord vinden op hun noden en behoeften. Onze inspanningen in aandachtsgebieden leiden ertoe dat in de toekomst in die gebieden de voorwaarden aanwezig zijn opdat toekomstige bewoners en gebruikers ervan aangepaste antwoorden kunnen vinden. Een voorbeeld hiervan is dat een oplossing zoals een wijkgezondheidscentrum een antwoord biedt op de noden van de huidige en toekomstige bewoners en gebruikers van het aandachtsgebied. Enkel de mensen in het aandachtsgebied kunnen hier gebruik van maken. We stellen dit schematisch voor met onderstaande grafiek
29 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
Afhankelijk van de gekozen focus is de aard van het resultaat en de reikwijdte ervan verschillend. Beide benaderingen zijn nodig om met succes te werken aan achterstelling en uitsluiting. In het volgende belichten we enkele achterstellingsvormen in aandachtsgebieden.
Achterstelling in aandachtsgebieden Een aandachtsgebied kenmerkt zich doordat een groep van mensen in situaties van achterstelling en uitsluiting daar woont of er gebruik van maakt. Veel van deze aandachtsgebieden ontstonden door opeenvolgende beleidskeuzes waardoor vooral kapitaalarme mensen genoodzaakt waren er te wonen. Het ontbreekt hen vaak simpelweg aan economisch kapitaal om in een gunstigere omgeving te wonen. Let wel, we problematiseren niet dat mensen in situaties van achterstelling en uitsluiting geografisch in hetzelfde gebied zitten. We problematiseren wel dat de situaties van achterstelling en uitsluiting bestaan. Dat is de kern van het verhaal. We lichten de verschillende achterstellings- en uitsluitingsvormen in aandachtsgebieden toe. In eerste instantie stellen we een concentratie vast van bewoners voor wie verschillende grondrechten niet gerealiseerd zijn. Het economisch en dienstverlenend aanbod is onaangepast (in termen van bruikbaarheid, begrijpbaarheid, bereikbaarheid, beschikbaarheid en/of betaalbaarheid). Enerzijds doordat het aanbod van sommige voorzieningen ontbreekt als gevolg van de toegenomen schaalvergroting en het centraliseren van bijvoorbeeld dienstverlening (CAW, post, banken…). Anderzijds kan het aanbod van aanwezige voorzieningen onvoldoende aangepast zijn aan de noden en behoeften van gebruikers. Hierdoor komt de realisatie van grondrechten in het gedrang. De solidariteit dreigt op verschillende manieren
30
aangetast te worden onder druk van een toenemende sociale ongelijkheid. Hierdoor komt de realisatie van grondrechten voor verschillende maatschappelijk kwetsbare groepen in het gedrang. Er is een afbouw van de georganiseerde solidariteit. Denken we bijvoorbeeld aan de privatisering van ziekteverzekering en de discussie over het behoud van ons sociaal zekerheidssysteem; Verschillende groepen, elk met hun eigen belangen, willen hun grondrechten gerealiseerd zien. Het maatschappelijk aanbod hiervoor is schaarser geworden, waardoor groepen in gelijkaardige maatschappelijk kwetsbare positie soms met elkaar in concurrentie komen te staan. Dat bemoeilijkt solidair opkomen voor eenzelfde belang; Die druk op het samenleven laat zich ook voelen in het meer terugplooien op de leefwereld van de eigen, meer homogene groep. In sommige buurten wordt naast elkaar geleefd. Ook hierdoor gaan groepen onderling in concur-rentie voor de realisatie van gelijke grondrechten. Dat tast de onderlinge solidariteit aan. De solidariteit van welgestelde gebieden met aandachtsgebieden neemt af. Maatschappelijk kwetsbare groepen worden uit sommige gebieden verdrongen als resultaat van vernieuwingsprojecten in hun buurt. Ook dat is het gevolg van een beleidskeuze. Sociale verdringing kan op vele manieren gebeuren: huurprijzen worden te duur, het dagelijkse leven in de buurt sluit niet meer aan bij de leefwereld van de bewoners en gebruikers die er al waren… We stellen vast dat veranderingen vaak over het hoofd van de bewoners gebeuren. Er zijn weinig tot geen kansen tot participatie op maat van deze groepen. Dat is een belangrijk democratisch deficit; Veel aandachtsgebieden hebben een negatief imago en kampen met een negatief stigma. Dat heeft een negatieve invloed op
Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
haar bewoners. Enerzijds draagt dit bij aan discriminatie van sommige groepen. Anderzijds tot het in stand houden van buurten met een hogere concentratie van mensen in situaties van achterstelling en uitsluiting1; Bovenstaande factoren hebben uiteraard hun weerslag op de individuele bewoners. Leven in aandachtsgebieden bemoeilijkt de persoonlijke ontplooiing en de binding met andere bewoners Bovendien slagen heel wat bewoners er niet in om tot een positieve binding te komen met de maatschappij. Al deze achterstellings- en uitsluitingsvormen samen illustreren de complexe problematiek in aandachtsgebieden. Vraag is wat we vanuit Samenlevingsopbouw te doen hebben. 1 Mensen wiens positie verbeterd is, zijn eerder geneigd om uit de buurt met het negatief stigma te verhuizen. Hierdoor is er enkel plaats voor mensen die uit noodzaak — lees: gebrek aan middelen — in die buurten moeten wonen.
Waaraan werken in aandachtsgebieden? De focus in het werken in aandachtsgebieden ligt op de omgeving. We willen deze aangrijpen als middel voor bewoners en gebruikers voor het wegwerken van situaties van achterstelling en uitsluiting. Samenlevingsopbouw kan hierin mee oplossingen creëren voor hun sociaal opwaartse mobiliteit . We proberen dan in het aandachtsgebied en/of de onmiddellijke omgeving de voorwaarden te creëren zodat ze gepaste antwoorden kunnen vinden op hun situatie van achterstelling en uitsluiting. Concreet doen we dat door integraal te werken op de sporen van creatie van een aangepast aanbod, organisatie van het samenleven, en vormgeving en beheer van de woon- en leefomgeving. Hiermee werken we in op rechtstreeks beïnvloedbare factoren. Daarnaast heersen een aantal maatschappelijke en beleidstendenzen waar we niet rechtstreekst kunnen op ingrijpen. Toch moeten we ons ook daarmee bezig houden. Schematisch stellen we dit zo voor:
31 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
We verduidelijken eerst wat we verstaan onder die sociaal opwaartse mobiliteit. Nadien lichten we de integrale aanpak op drie sporen toe. In een laatste onderdeel bekijken we hoe we kunnen proberen in te werken op de maatschappelijke en beleidstendenzen. 1.sociaal opwaartse mobiliteit Sociaal opwaartse mobiliteit betekent dat men-sen hun sociaal-economische positie kunnen behouden of versterken en tot een positieve sociale binding komen op structureel, institutioneel en individueel niveau, nu en in de toekomst. De belangrijkste domeinen waarop dit in eerste instantie dient te gebeuren, zijn onderwijs, werk of inkomen, wonen, vrije tijd, maat-schappelijke participatie… . De omgeving moet daartoe op die vlakken de juiste antwoorden bieden. Enkel dan kan de sociaal opwaartse mobiliteit van huidige en toekomstige bewoners gegarandeerd worden. Dit wil niet zeggen dat iedere bewoner aan eenzelfde beeld moet voldoen. Ons uitgangspunt is dat iedereen de ruimte en mogelijkheden moet hebben om het leven te leiden dat hij of zij zinvol acht. Daarvoor is de realisatie van grondrechten een belangrijke voorwaarde. We willen dat mensen in aandachtsgebieden op hun tempo verder raken in hun leven. Daartoe creëren we voor hen de kansen. Daarom moeten we er expliciet op toezien dat ingrepen en initiatieven in het gebied geen sociale verdringing met zich meebrengen. Om dat te bereiken, moeten we politiserend werken met de bewoners en gebruikers van aandachtsgebieden. 2.Integrale aanpak op drie sporen Een integrale aanpak is noodzakelijk omdat de drie hoger vermelde sporen met elkaar verbonden zijn en elkaar beïnvloeden. Dat betekent dat ze samen in beeld moeten blijven: er moet gekeken worden naar wat het huidig aanbod is op elk spoor
en op welke aspecten van elk spoor ingezet kan worden. Deze integrale benadering maakt duidelijk wat Samenlevingsopbouw biedt op elk van de sporen en in welk tijdspad ze dat wil realiseren. Voor de realisatie van de drie sporen is intensieve samenwerking2 met andere lokale actoren noodzakelijk. Enerzijds voor de uitbreiding van het netwerk van kwetsbare bewoners en gebruikers: zij hebben nu meer kanalen om oplossingen te vinden voor problemen. Anderzijds voor het realiseren van een duurzame oplossing: wanneer lokale actoren met een permanente opdracht een gepast aanbod weten te installeren, wordt dit een onderdeel van een structureel antwoord . We lichten de drie sporen toe. Spoor 1: Werken aan een aangepast aanbod voor kwetsbare bewoners en gebruikers Grondrechten bieden de beste garantie voor een menswaardig leven. Op het spoor van een aan gepast aanbod focussen we in eerste instantie op de grondrechten (wonen, onderwijs, arbeid, bescherming van een gezond leefmilieu, culturele en maatschappelijke ontplooiing…). Samenlevingsopbouw kan volgende deelpistes bewandelen: - IJveren voor een aanvullend economisch en dienstverlenend aanbod in de omgeving zelf, voorbeeld: zorgen dat verschillende dienstverleningsinstanties een keer per week in het gebied fysiek aanwezig zijn: - zorgen dat er middelen (oa openbaar vervoer...) aanwezig zijn opdat bewoners dientsverleningsinstanties kunnen bereiken - Flankerende initiatieven als kleine opstappen voor de realisatie van de grondrechten; - voorbeelden: kluswinkel, huiswerkbegeleiding… - Zorgen dat aanwezige economische en dienstverlenende voorzieningen een aangepast aanbod hebben. - voorbeeld: een dienstencentrum herwerkt haar aanbod in functie van een overwegend Marokkaanse bevolking ... 2 Het werkprincipe samenwerken uit het referentiekader.
32 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
Spoor 2: Organisatie van het samenleven Voor mensen is het heel belangrijk dat het samenleven in een buurt goed verloopt. Een belangrijk element daarin is dat men zich er thuis voelt. De creatie van publieke vertrouwdheid helpt hierbij. Publieke vertrouwdheid betekent dat mensen positief vertrouwd zijn met het reilen en zeilen in de buurt, met wie er woont en wie er gebruik van maakt. Daarnaast is het van minstens even groot belang om in te zetten op de creatie van overbruggende netwerken tussen mensen in een zwakkere en mensen in een sterkere positie. Dit biedt kansen voor maatschappelijk kwetsbare bewoners kleine stapjes vooruit te zetten op de sociaaleconomische ladder. Samenlevingsopbouw kan daartoe volgende deelpistes bewandelen: - Organiseren van ontmoeting over verschillende leefwerelden heen door middel van verschillende activiteiten die de diversiteit van de bewoners aanspreekt; - Bevorderen van emanciperende netwerken voor maatschappelijk kwetsbare bewoners; - Het versterken van het sociaal kapitaal van bewoners; - Het ontwikkelen van publieke vertrouwdheid voor de bewoners; - Actief inzetten van krachten van bewoners Spoor 3: Vormgeving en beheer van leefomgeving met en door bewoners Voor bewoners is het belangrijk om grip te hebben op de eigen situatie. Naast bovenstaande sporen gebeurt dit ook via het mee vormgeven en het beheer van de leefomgeving. Samenlevingsopbouw maximaliseert de mogelijkheden hiervoor door de creatie van een ruimte waarin bewoners kunnen opkomen voor hun belangen. Een ervan is de organisatie van de publieke arena waarop bewoners democratisch rond mekaars belangen in dialoog gaan. Uiteindelijk moeten alle groepen
in een aandachtsgebied bepalen welke weg het uitmoet. Dat is altijd het resultaat van onderhandeling tussen verschillende betrokkenen: een diverse groep van bewoners en gebruikers, voorzieningen en organisaties, overheden. Samenlevingsopbouw kiest daarbij de kant van de meest kwetsbare bewoners en gebruikers3 Zodat maatregelen en initiatieven niet ten koste van hen gaan. Doorheen het participatieproces dat de duurzaamheid en gedragenheid van aanpassingen in de omgeving waarborgt worden mensen sterker gemaakt, werken ze samen aan een betere omgeving. Die betere omgeving geeft op haar beurt opnieuw meer ruimte en mogelijkheden voor bewoners om hun eigen leven te leiden en mee vorm te geven aan een sterkere omgeving. Om deze aanpak te realiseren, vertrekt Samenlevingsopbouw van de aanwezige krachten bij bewoners, gebruikers en het aandachtsgebied. Enerzijds kunnen de krachtbronnen van het individu (wat een persoon wil, kan en durft) en het aandachts-gebied (sociale relaties, fysieke kwaliteiten...) verder versterkt worden. Anderzijds worden deze krachtbronnen aangegrepen om boven-staan de sporen te realiseren. In het samenspel tussen deze Is de kracht van deze benadering gelegen. 3.Structurele oorzaken blootleggen Met bovenstaande sporen willen we ingrijpen op factoren die we rechtstreeks kunnen beïnvloeden. Daarnaast zijn er echter factoren waarbij we niet rechtstreeks kunnen ingrijpen. Het gaat over een aantal maatschappelijke en beleidstendenzen die de manier waarop naar aandachtsgebieden gekeken wordt mee bepalen en zo bijdragen aan de structurele oorzaken van achterstelling en uitsluiting. 3 Die autonomie moet Samenlevingsopbouw hard kunnen maken tegenover andere groepen, we nemen het op voor de belangen van de meest kwetsbare groep. Zie werkprincipe autonomie in het referentiekader.
33 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
Het is een belangrijke opdracht voor Samenlevingsopbouw om deze blijvend bloot te leggen. Een aantal bovenlokale mechanismen laten zich lokaal heel duidelijk voelen ofschoon we er geen controle over hebben. Migratiestromen dragen bij aan de superdiversiteit in wijken en een snel wisselende bevolkingssamenstelling. Dat brengt heel wat uitdagingen met zich mee. Dit moeten we blijven verbinden met de maatschappelijke en beleidstendenzen die daartoe bijdragen. We zien daarnaast dat overheden de wijk meer en meer zien als oplossingsniveau voor sociale problemen zoals armoede en achterstelling. Nochtans kennen vele sociale problemen een bovenlokale oplossing en hebben ze ontegensprekelijk een structurele oorzaak. Stedelijke overheden zetten ondermeer in op de strategie van ontmoeting en sociale cohesie om sociale problemen aan te pakken. Dergelijke aanpak kan ondersteunend werken, maar kan pas slagen wanneer ook de hardere materies van onderwijs, wonen, werk en menswaardig inkomen daadkrachtig op bovenlokaal niveau worden aangepakt. Het is problematisch dat de achterstellingsproblematiek op deze manier losgekoppeld wordt van de structurele oorzaken. Samenlevingsopbouw kan deze structurele oorzaken zichtbaar maken door lokale ervaringen te koppelen aan analyses gemaakt vanuit de bredere maatschappelijke achtergrond.
Vervolg In het bovenstaande lichtten we het denkkader voor werken in aandachtsgebieden van de sector Samenlevingsopbouw toe. Samengevat komt het erop neer dat onze inspanningen gericht zijn op het aanpassen van de omgeving. We willen zo dat het aandachtsgebied en de ruimere omgeving een middel zijn voor bewoners en gebruikers in situaties van achterstelling en uitsluiting voor het behoud of versterken van hun sociaal-economische positie. We werken daaraan door integraal in te zetten
34
op drie sporen: de creatie van een aangepast aanbod, de organisatie van het samenleven, en de vormgeving en het beheer van de woon- en leefomgeving. Bij het uitwerken van deze sporen moeten we erover waken dat we voortdurend de link liggen tussen de verschillende achterstellings- en uitsluitingsvormen en de structurele oorzaken ervan. Hiermee vormen we een belangrijk verhaal dat tegenwind biedt aan het huidige heersende verhaal, waarin achterstelling voorgesteld wordt als een probleem dat lokaal kan opgelost worden. Met het denkkader zijn we beter gewapend voor zowel bestaande als nieuw op te starten praktijk. Toch blijven verschillende kwesties, waar een denkkader geen pasklaar antwoord op biedt, actueel. We geven er een paar mee: Met welke thema’s moeten we bezig zijn in aandachtsgebieden? Mensen in ernstige situaties van achterstelling en uitsluiting liggen niet meteen wakker van thema’s zoals overlast, verkeer of huisvuil. Toch is dit vaak conflictstof in buurten. Gaan we hiermee aan de slag? Is het opportuun te werken aan het negatief imago van een buurt of werken we daarmee sociale verdringing in de hand? Deze en andere kwesties nemen we op in de ontwikkeling van een handelingskader voor het werken in aandachtsgebieden. Daarin willen we ook meer zicht krijgen op de randvoorwaarden, valkuilen en succesfactoren. We ontwikkelen dit handelingskader met de hele sector Samenlevingsopbouw . * Stafmedewerker Samenlevings Vlaanderen
Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
E en gemeenschap van gedeelde waarden en
normen: doodlopende weg naar solidariteit?
Stijn Oosterlynck en Bart Van Bouchaute*
Op zoek naar solidariteit in diversiteit Ieder tijdsegment kent zijn doemdenkers over de teloorgang van de sociale samenhang en het gemeenschapsgevoel. Het is een klacht van alle tijden. Nu eens is de verstedelijking of de industrialisering de boosdoener, dan weer de individualisering, de globalisering of de migratie. Overheden zien het dan ook als hun taak om de „sociale cohesie” in de moderne samenleving te handhaven of te verbeteren. Ook vandaag is dit het geval, waarbij vooral de toenemende culturele diversiteit als een gevaar voor de sociale cohesie gezien wordt. Die toenemende diversiteit zou immers leiden tot een verlies aan gedeelde waarden en normen, wat de basis voor gemeenschapsvorming zou ondermijnen. Het herstel van dit kostbare sociaal weefsel betekent dan het socialiseren of opvoeden van diverse groepen in de gedeelde waarden en normen van de ontvangende samenleving. Voor die socialisatie wordt gerekend op de inzet van organisaties in het middenveld zoals het buurtwerk, het jeugdwerk en het brede verenigingsleven. Die visie wordt ook vertaald in programma’s voor de inburgering van nieuwkomers. Zo lezen we in de Beleidsnota Inburgering en Integratie: „Het blijft echter van doorslaggevend belang dat wie in Vlaanderen woont de Vlaamse publieke cultuur erkent en zich engageert om eraan deel te nemen. Enkel wie deelneemt aan de publieke cultuur kan door zijn of haar bijdrage het spoor van de evolutie mee bepalen. De Vlaamse publieke cultuur is geënt op de verworvenheden van de Verlichting met vrije en verantwoordelijke mensen, met scheiding van kerk en staat, gelijkheid tussen mannen en vrouwen, geen onderscheid op grond van seksuele
geaardheid, enz. Deze verworvenheden moeten we bewaren. Meer nog, voor nieuwe Vlamingen zijn ze ook van tel” (Bourgeois, 2009, p. 8). In dit artikel vragen we ons af of het grondvesten van de samenleving in een set van onwrikbare gedeelde waarden en normen een vruchtbare piste is in de hedendaagse zoektocht naar solidariteit - of sociale cohesie om bij de huidige beleidspeak te blijven - in een superdiverse stedelijke samenleving. Voor een antwoord op die vraag gaan we op zoek naar de wortels van dit denkspoor in de sociologische theorievorming. De vraag „Hoe is de samenleving mogelijk?” is immers een kernvraag in de sociologie. Hoe komt het dat zoveel mensen met al hun verschillende levenswijzen, noden en ambities er in de meeste gevallen in slagen op een relatief ordentelijke manier samen te leven? Het antwoord daarop is traditioneel solidariteit, het sociologische basisconcept dat verwijst naar de bereidheid bij leden van een samenleving (of sociale groep) om te delen en herverdelen met elkaar vanuit een gevoel van lotsverbondenheid en loyauteit. Sociologen geven verschillende antwoorden op de vraag waar die solidariteit vandaan komt. Eén van die antwoorden, een antwoord dat ook vandaag nog erg populair is, is dat solidariteit gebaseerd is op „gedeelde waarden en normen”. Deze benadering is doorgaans verbonden met een eerder conservatieve en communitaristische kijk op de samenleving. In dit artikel presenteren we enkele klassieke en hedendaagse auteurs die „gedeelde waarden en normen” als basis voor solidariteit beschouwen. We zoomen specifiek in op de hypothese dat toenemende diversiteit de
35 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
solidariteit in samenlevingen zou ondermijnen. We argumenteren dat het streven naar een gemeenschap van gedeelde waarden en normen een doodlopende weg is in de zoektocht naar solidariteit. We besluiten met een pleidooi om meer aandacht te besteden aan andere bronnen van solidariteit in de sociologische traditie…
De sociologische klassiekers over solidariteit door gedeelde waarden en normen De vraag „hoe is de samenleving mogelijk?” was een belangrijke kwestie voor de founding fathers van de sociologie (Crow, 2002; Prainsack & Buyx, 2011; Silver, 1994; Stjernø, 2004). Auteurs zoals Weber, Simmel en Durkheim waren bezorgd over de sociale en politieke onrust en de afbraak van traditionele sociale verbanden als gevolg van de verstedelijking en industrialisatie in de 19de eeuw. Niet zelden werden sociale hervormingen voorgesteld om die sociale destabilisatie tegen te gaan en om meer radicale veranderingen, geëist door revolutionaire denkers als Marx, te vermijden. In die context van diepgaande transformatie van Westerse samenlevingen werkten de klassieke sociologen verschillende antwoorden uit op de vraag naar de bron van solidariteit in de samenleving. Reeds in de klassieke sociologie vormde „gedeelde waarden en normen binnen de gemeenschap” een van de meeste populaire antwoorden op die vraag.
vriendschap, traditie en gemeenschappelijke eigendom in de middeleeuwse of landelijke samenlevingen. Tönnies ziet een dramatische verschuiving naar koele, contractuele banden in de moderne stedelijke maatschappij. Traditionele banden verzwakken en het gemeenschapsgevoel wordt verdrongen door de onpersoonlijke economische rationaliteit van de Gesellschaft. Tönnies toont zich zeer bezorgd over die evolutie. De eenheid van die moderne Gesellschaft is immers kwetsbaar, want ze berust slechts op conventies en de rationele berekening van individuen in plaats van traditie als stabiele grond onder de Gemeinschaft. De afbraak van de gemeenschap in de moderne samenleving zou vrije baan geven aan de onbegrensde en onbeheersbare verlangens van de bevolking. Pessimistisch stelt Tönnies vast dat “de hele cultuur is vernietigd door een beschaving gedomineerd door de markt en de civiele samenleving. In deze transformatie komt de samenleving zelf ten einde, tenzij sommige van haar verspreide zaden in leven blijven, zodat de essentiële begrippen van de Gemeenschap opnieuw worden bevorderd en een nieuwe beschaving zich in het geheim binnen de stervende beschaving kan ontwikkelen” (Tönnies, 2001, p. 257 - eigen vertaling). Hiermee wordt het invloedrijke denken in termen van verlies en heropbouw van de eenheid in de gemeenschap op gang gebracht. Dit denkspoor werd later verder ontwikkeld door hedendaagse communitaristen.
Durkheim en „het collectieve bewustzijn” Ferdinand Tönnies en de Gemeinschaft Een belangrijke stap in de ontwikkeling van deze benadering van solidariteit was de introductie van de tweedeling tussen Gemeinschaft und Gesellschaft (1887) – gemeenschap en maatschappij - door Ferdinand Tönnies. Gemeinschaft verwijst voor Tönnies naar de warme, affectieve banden van verwantschap,
De Franse socioloog Emile Durkheim benaderde de vraag naar sociale cohesie met een brede en uitgewerkte benadering van solidariteit als “het geheel van banden die ons aan elkaar en aan de samenleving binden, en die de massa van individuen tot een samenhangend geheel vormen” (Durkheim, 1984, p. 331 - eigen vertaling). Voor Durkheim is solidariteit een
36 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
vast kenmerk van elke samenleving. Onder druk van industrialisering en modernisering is de aard van die solidariteit wel gewijzigd in de 19de eeuwse westerse samenleving. De vraag naar de basis van solidariteit in moderne samenlevingen, met hun grote diversiteit van mensen in zeer verschillende settings, wordt diepgaand uitgewerkt in De la division du travail social (1893). Durkheim stelt hierin dat het “sociale leven ontspringt uit een dubbele bron, de gelijkenis in het bewustzijn van de individuele leden en de maatschappelijke arbeidsverdeling” (Durkheim, 1984, p. 172 eigen vertaling). De mate van differentiatie van functies en rollen, en de mate waarin leden een collectief bewustzijn delen, zijn dus twee variabelen om solidariteit te onderzoeken. Durkheim vat de verschuiving in de aard van solidariteit in de moderne samenleving met de tweedeling tussen mechanische en organische solidariteit (Ritzer, 2010, pp. 84-88). Mechanische solidariteit is typisch voor premoderne samenlevingen met weinig differentiatie van functies en rollen en een beperkte arbeidsverdeling. „Mechanisch” verwijst naar de vaste patronen van leven, werken en denken in dergelijke samenlevingen, waar solidariteit berust op de evidente samenhorigheid die ontstaat als de meerderheid van de mensen in het dagelijkse leven hetzelfde doen. Homogeniteit in de materiële bestaansvoorwaarden en immateriële waarden en rituelen leiden tot een sterke „conscience collective” dat iedereen omvat (Durkheim, 1984, p. 84). Organische solidariteit kenmerkt complexe, moderne industriële samenlevingen met een sterke arbeidsverdeling. De sociale mobiliteit neemt sterk toe en traditionele sociale bindingen zoals de familie worden uitgehold. Grote verschillen in bestaansvoorwaarden en ideeën zorgen voor een verschuiving van collectief naar individueel bewustzijn, terwijl de arbeidsverdeling tegelijk vraagt om meer interactie en samenwerking. Waar mensen zich meer specialiseren in bepaalde beroeps- of
andere activiteiten, worden ze voor andere goederen, diensten en activiteiten afhankelijk van andere mensen die zich daarin specialiseren. Die interdependentie vormt de grondslag voor de organische solidariteit: „Elke functie die de leden uitoefenen is voortdurend afhankelijk van anderen en vormt met hen een stevig verbonden systeem” (Durkheim, 1984, p. 173 - eigen vertaling). Belangrijk was ook dat Durkheim een omgekeerde relatie zag tussen de sterkte van solidariteit en de openheid naar vreemdelingen, een hypothese die we in hedendaags onderzoek over sociale cohesie en solidariteit zullen zien terugkomen. Aanvankelijk dacht Durkheim dus dat solidariteit kon verklaard worden als een effect van de toegenomen onderlinge afhankelijkheid, als gevolg van een meer doorgedreven maatschappelijke arbeidsdeling. Maar later, in het voorwoord bij de tweede editie van De la division du travail social, herziet hij die mening en verschuift van een meer liberale focus op onderlinge afhankelijkheid naar een meer conservatieve positie. Hij vreest dat de sociale banden door interdependentie niet sterk genoegd zouden blijken om egoïsme in te dammen. Moderne samenlevingen kunnen zich niet handhaven zonder een systeem van gemeenschappelijke overtuigingen, dat hij het „collectief bewustzijn” noemt. Die stelling voedt zijn verder onderzoek naar de symbolische en emotionele componenten van het sociale leven die groepen en samenlevingen samenhouden (Collins, 1994, pp. 190, 204). Dit komt duidelijk tot uiting in zijn laatste grote werk, Les Formes élémentaire de la vie religieuse (1912), waarin Durkheim onderzoekt hoe gemeenschappelijke overtuigingen over wat heilig is een verenigende kracht uitoefenen op leden van een collectief. Naast de materiële basis van de roldifferentiatie zorgt ook de culturele dynamiek van dit collectief bewustzijn voor de solidariteit (Durkheim, 1976). Met zijn betoog over de grenzen aan de interdependentie en voor het
37 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
belang van het collectieve bewustzijn droeg Durkheim bij aan de benadering van solidariteit als „gedeelde waarden en normen”. Zijn nadruk op morele integratie en culturele assimilatie sluit nauw aan bij het communitaristische denken over sociale solidariteit.
Parsons: sociale integratie door overeenstemming over waarden en normen In het naoorlogse Westerse sociologie wordt die draad van sociale integratie door gedeelde waarden en normen terug opgenomen in het werk van de prominente Amerikaanse socioloog Talcott Parsons. Parsons is minder optimistisch over de effecten van toenemende functionele differentiatie dan Durkheim. Solidariteit is niet vanzelfsprekend in de moderne samenleving: de differentatie van rollen produceert veel groepen met een partiële solidariteit (Stjernø, 2004, p. 289). In een dergelijke systeem worden gedeelde basiswaarden en -normen nog belangrijker voor de sociale integratie (Bourricaud, 1981, pp. 240252; Ritzer, 2010, pp. 240-252). Die gedeelde waarden en normen worden aangeleverd door de cultuur als belangrijke bindende kracht van de maatschappij. In het sociale systeem wordt cultuur belichaamd door waarden en normen, in het persoonlijkheidssysteem wordt cultuur geïnternaliseerd door de actoren. Met internalisering verwijst Parsons naar hoe gedeelde waardenpatronen worden geïntegreerd in de gedachten en handelingen van individuen. Socialisatie in gezin, onderwijs en verenigingen is succesvol in de mate dat de waarden en normen van het sociaal systeem worden overgedragen. „Het delen van dergelijke gemeenschappelijke waardepatronen, met als gevolg een gevoel van verantwoordelijkheid voor het nakomen van verplichtingen, schept vervolgens een solidariteit tussen hen die wederzijds gericht zijn op de gemeenschappelijke waarden”(Parsons, 1991, p. 26 - eigen vertaling).
Het hedendaagse communitarisme over de gemeenschap van waarden en normen De vraag naar solidariteit in de samenleving blijft actueel in de hedendaagse sociologie. Nog steeds vrezen nogal wat sociologen dat verstedelijking, kapitalisme, individualisering en democratisering - processen die al aanwezig waren in de maatschappelijke context van de klassieke sociologen - de sociale samenhang in de maatschappij ondermijnen. Andere processen, zoals de uitbouw van de welvaartstaat, de opmars van de consumptiemaatschappij, de overgang naar een kenniseconomie en de sterke globalisering met de migratiestromen, zijn nieuwer en dagen hedendaagse sociologen uit om de sociale banden in de samenleving opnieuw door te denken. En opnieuw ziet een belangrijke stroming het antwoord in een gemeenschap met sterke gedeelde waarden en normen. Die stroming staat bekend als het communitarisme.
Wederkerigheid in de gemeenschap Voor deze overwegend Noord-Amerikaanse sociologische school is solidariteit gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en morele verplichtingen. Met die terugkeer naar het collectief bewustzijn nemen ze enerzijds stelling tegen de liberale visie op solidariteit. In de liberale visie is solidariteit de optelsom van de gedragingen van rationele individuen die hun eigenbelang nastreven. Anderzijds nemen ze afstand van de socialistische visie op solidariteit, die dit vertaalt in sociale rechten die door een sterke staat gegarandeerd worden. Hun middenweg is sterk gebaseerd op de hernieuwing van de gemeenschap als een alternatief voor de markt en staat om de sociale integratie te bevorderen (Crow, 2002, pp. 43-48; Prainsack & Buyx, 2011, pp. 12-14; Stjernø, 2004, pp. 295-299).
38 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
In After Virtue (1982) roept sociaal filosoof Alastair MacIntyre op tot een nieuwe ethiek in de samenleving. Volgens deze grondlegger van het moderne communitarisme heeft het Verlichtingsproject immers gefaald, omdat het individu de centrale drager van moraliteit werd. Ethiek werd een individuele zaak in een liberale samenleving „waar er niet langer een gedeelde opvatting van het goede is in de gemeenschap” (Maclntyre, 1981, p. 215- eigen vertaling). Voor MacIntyre is ethiek niet geworteld in individuele preferenties of in abstracte universele principes, maar in de gedeelde overtuigingen en praktijken van gemeenschappen. Gemeenschappen ontwikkelen gemeenschappelijke doelen en leiden hieruit gedeelde deugden en regels af. Solidariteit heeft dan ook nooit een universeel geldige betekenis, maar is een constructie van en in een bepaalde gemeenschap. Met deze terugkeer naar de gemeenschap doet MacIntyre de Durkheimiaanse idee van het collectieve bewustzijn herleven (Stjernø, 2004, p. 295). Bij de communitaristische denkers staat een concept van sociale rechtvaardigheid gebaseerd op wederkerige rechten en plichten in een gemeenschap centraal. In The Responsive Communitarian platform legt Etzioni uit dat wederkerigheid eerder dan solidariteit ten grondslag ligt aan sociale rechtvaardigheid en dat de balans tussen rechten en verantwoordelijkheden moet hersteld worden (Etzioni, 1998). Stjernø vat dit samen als: individuen hebben de verantwoordelijkheid om te zorgen voor zichzelf en hun families; samenlevingen moeten verantwoordelijkheid nemen voor gemeenschappen als die niet in staat zijn om het welzijn van hun leden te verzekeren. Die gedachtegang sluit nauw aan bij de katholieke opvatting van subsidiariteit, waar de overheid enkel tussenkomt als de familie niet zelf voor haar leden kan zorgen (Stjernø, 2004, p. 296). Problematisch is dat het kernconcept „gemeenschap” bij de communitaristen niet
helder wordt uitgewerkt. Etzioni definieert gemeenschap als “een web van invloedrijke relaties tussen een groep individuen … en ten tweede, een mate van betrokkenheid bij een set gedeelde waarden, normen en betekenissen en een gedeelde geschiedenis en identiteit” (Etzioni, 1997, p. 127 - eigen vertaling). Bellah bepleit een breed concept van communities of memory zoals families, buurten en religieuze organisaties, die onze eigen aspiraties verbinden met de aspiraties van een groter geheel en onze inspanningen tot bijdrage maken van een common good (Bellah e.a., p. 153). Communitaristen leggen de klemtoon op de „warme” participatie in gemeenschappen en zijn vaak sceptischer over de meer „koude”, geïnstitutionaliseerde vormen van solidariteit. Voor sommigen zouden sociale voorzieningen de morele houding van solidariteit in een gemeenschap ondermijnen. De institutionele reactie op sociale behoeften door professionals in de verzorgingsstaat verdringt de spontane solidariteit gebaseerd op ethische of religieuze motieven (Wolfe, 1989). Voor progressieve communitaristen daarentegen is de welvaartstaat een expressie van solidariteit in een breder concept van gedeeld lot en wederzijdse verantwoordelijkheid (Bellah et al., 1996).
Diversiteit als bedreiging voor de solidariteit in de gemeenschap? Een fundamentele kritiek op het communitaristische solidariteitsconcept is dat het weinig rekening houdt met de gewijzigde sociale omstandigheden zoals de geografische en sociale mobiliteit en de toegenomen diversiteit en pluralisme. Is het mogelijk en wenselijk om solidariteit te funderen in een robuuste gemeenschap van waarden en normen? Het gevaar van polarisatie en uitsluiting van mensen die qua leefstijl en waarden en normen afwijken, zowel binnen als buiten
39 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
de eigen gemeenschap, loert steeds om de hoek – zeker als hun levensstijl, hun waarden en opvattingen als minderwaardig aan die van „de gemeenschap” worden beschouwd. Als diversiteit wordt beschouwd als verraad aan de gemeenschap, zal dit leiden tot meer wantrouwen, meer fragmentering, en niet tot meer solidariteit. Daarom valt Sennett het irrealistische verlangen naar orde en cohesie in een „uitgezuiverde gemeenschap” aan, een verlangen dat de ontwikkeling van constructieve relaties belemmert. Het communitarisme “beklemtoont ten onrechte eenheid als de bron van kracht in een gemeenschap, en vreest ten onrechte dat sociale verbanden worden bedreigd als er conflicten ontstaan in een gemeenschap” (Sennett, 1998, p. 143 eigen vertaling). De betekenis van diversiteit voor sociale relaties in gemeenschappen is een centraal thema in de invloedrijke literatuur over „sociaal kapitaal’, die ontstond in navolging van het werk van de communitaristische politieke wetenschapper Robert Putnam. Putnam definieert sociaal kapitaal als “een reeks horizontale verbanden tussen diegenen die een effect hebben op een gemeenschap, en die de vorm van netwerken van maatschappelijk engagement kunnen aannemen" (Robert D Putnam, Leonardi, & Nanetti, 1993, p. 35 - eigen vertaling). Sociale netwerken en de hieraan verbonden normen van wederkerigheid en vertrouwen hebben voor Putnam een belangrijke sociale meerwaarde: “waar sociaal kapitaal sterker aanwezig is, groeien kinderen gezonder, veiliger en beter opgeleid op, leven mensen een langer en gelukkiger leven, en functioneren de democratie en de economie beter” (Robert D. Putnam, 2007, p. 138 - eigen vertaling). In de theorie over sociaal kapitaal wordt meestal het onderscheid gemaakt tussen bonding social capital – banden met een in-groep van
mensen die in belangrijke kenmerken op elkaar lijken – en bridging social capital – banden met een out-groep van mensen die in belangrijke kenmerken verschillend zijn. Putnam merkt op dat in het meeste onderzoek aangenomen wordt dat er een correlatie is tussen bonding en bridging sociaal kapitaal. In zijn onderzoek naar de gevolgen van etnische diversiteit voor sociaal kapitaal, ontwikkelt hij een andere hypothese: zou diversiteit zowel het bonding sociaal kapitaal bij de in-groep als het binding sociaal kapitaal naar de out-groep kunnen verminderen? Zijn belangrijkste conclusie is inderdaad dat diversiteit niet zozeer de kloof tussen in- en outgroep bevordert, maar wel sociaal isolement: „mensen die leven in etnisch diverse settings lijken zich weg te schuilen – dat wil zeggen dat ze zich terugtrekken zoals een schildpad” (Putnam, 2007, p. 149 – eigen vertaling). Volgens deze theorie zal groeiende diversiteit op korte tot middellange termijn de sociale samenhang en solidariteit ondermijnen. Op langere termijn kan dit probleem worden aangepakt door de reconstructie van een bredere sociale identiteit waarmee etnische groepen zichzelf kunnen zien als leden van een ruimere gemeenschap met een gedeelde identiteit. Putnam verwijst naar vorige, geslaagde assimilatieprocessen in de Amerikaanse geschiedenis. De hypothese over de bedreiging van diversiteit voor de sociale cohesie in de samenleving heeft geleid tot heel wat vervolgonderzoek. Die overweldigende aandacht voor de factor „culturele identiteit” versluiert evenwel de belangrijke opmerking van Putnam dat individuele kenmerken veruit de sterkste verklarende factor zijn voor verschillen in sociale cohesie. Om het vertrouwen in buurten te meten zijn de belangrijkste voorspellers “variabelen op individueel niveau: leeftijd (jonge mensen hebben minder vertrouwen), etniciteit (zwarten en Hispanics hebben minder
40 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
vertrouwen) en sociaaleconomische klasse (hoger opgeleiden, meer welvarende mensen en huiseigenaars hebben meer vertrouwen” (Putnam, 2007, p. 152 – eigen vertaling). Onderzoek in Nederland wees uit dat de lagere sociale cohesie in etnisch diverse buurten kan worden verklaard door het hoger aantal mensen met een achtergestelde positie in deze buurten (Gijsberts, van der Meer, & Dagevos, 2012). Ook in het sterk gepolitiseerde Britse debat over immigratie en sociale cohesie interpreteerde Letki het negatieve effect van etnische diversiteit op vertrouwen en informele hulp als een pseudoeffect. De conclusie was dat het belangrijkste probleem de armoede is en dat het tegengaan van sociaaleconomische achterstand de belangrijkste beleidsdoelstelling moet zijn (Letki, 2008).
Andere wegen naar solidariteit in diversiteit? De Durkheimiaanse traditie waarin solidariteit gegrondvest is in gedeelde waarden en normen kreeg een sterke heropleving in de communitaristische stroming en in het onderzoek over sociaal kapitaal. Die benadering over solidariteit en diversiteit kreeg een behoorlijke invloed zowel in de sociale wetenschappen als in het overheidsbeleid in de Westerse landen. Toch moeten we erkennen dat de onderliggende hypothese – hoe duidelijk en aantrekkelijk ze ook eerst lijkt – dat diversiteit de solidariteit ondermijnt, niet hard kan gemaakt worden. De voortdurende pogingen om solidariteit te baseren op een gemeenschap van gedeelde waarden en normen versterken een onjuiste dichotomie tussen solidariteit en diversiteit (Parekh, 2008). Interventies van organisaties en overheden die op deze hypothese berusten, streven naar de afbouw van diversiteit en het bevorderen van homogenisering naar een gemeenschappelijke identiteit die geworteld is in een gedeelde
set van waarden en normen. Dergelijke interventies gaan heel sterk in de richting van assimilatie aan de dominante cultuur en miskennen hoezeer armoede, ongelijkheid en discriminatie een reële bedreiging vormt voor de samenhang in de samenleving. In hun eenzijdigheid dreigen ze zelfs bestaande ongelijkheden en polarisaties te verscherpen. Beleidsinterventies gericht op de heropbouw van een gemeenschap van waarden en normen lijken ons dan ook een doodlopende weg. Dit betekent dat we op zoek moeten naar andere, meer vruchtbare wegen om de centrale kwestie van solidariteit in diversiteit in onze samenlevingen te herdenken. We sluiten ons aan bij Vasta die stelt dat in diverse samenlevingen cohesie het respect voor culturele verschillen en een aanpak van ongelijkheid bevatten, zoals conflict theoretici altijd geargumenteerd hebben (Vasta, 2010, p. 509). Die andere wegen vinden we terug in een aantal andere, vandaag misschien wat minder bekende of populaire, benaderingen van de vraag wat het samenleven mogelijk maakt. Ze helpen ons om de solidariteit in de 21ste eeuw radicaal te herdenken want nieuwe samenlevingen vragen nieuwe vormen van solidariteit. Een eerste spoor kunnen we vinden in de literatuur over „sociatie” lichte interacties in stedelijke contexten. Het waren de klassieke stadssociologen van de Chicago School die het belang opmerkten van vluchtige, informele contacten in grootsteden die met grote migratiestromen te maken kregen. Hun onderzoek leert hoe traditionele sociale verbanden erodeerden door arbeidsverdeling en de verzwakking van de familie, maar ook hoe die vervangen werden door nieuwe vormen van solidariteit in de gedwongen nabijheid van stadswijken. De centrale vraag wordt dan hoe, in welke mate en onder welke omstandigheden kunnen vluchtige, informele
41 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
contacten in stedelijke contexten met toenemende diversiteit leiden tot solidariteit? Die benadering geeft meteen een andere oriëntatie aan interventies. Die zijn niet langer gericht op het produceren van gedeelde waarden en normen in een homogene gemeenschap, maar op het ondersteunen van allerlei vormen van solidariteit die ontstaan uit de lichte interacties in superdiverse wijken. Deze benadering is duidelijk gericht op situaties en gedrag op micro-niveau, waar diversiteit zich in zijn meest concrete vorm presenteert. Als we dit spoor volgen, moeten we een andere valkuil vermijden. We houden immers best rekening houden met het cruciale inzicht van de klassieke sociologen dat solidariteit niet alleen een kenmerk is van directe sociale relaties tussen mensen in hun alledaagse leefwereld, maar ook een structureel kenmerk is van samenlevingen - en dus ook bestaat tussen mensen die elkaar niet kennen of nooit ontmoeten. Solidariteit is dus zowel een micro- als een macro-fenomeen en deze twee vormen gaan niet noodzakelijk samen of in dezelfde richting. Veldboer beschrijft hoe solidariteit in moderne samenlevingen zich zowel uit in „warme” kleinschalige, informele en zelfs tijdelijke lichte gemeenschappen en tegelijk in „koude” grootschalige instellingen. Beide vormen van solidariteit vormen een uitdaging voor verder onderzoek, betoogt Veldboer want de „veronderstelling dat een vergroting van de identificatiekring resulteert in een toenemende formele solidariteit en een afnemende informele solidariteit („crowding out”), is weinig onderbouwd. De betekenis van lichte gemeenschappen voor informele solidariteit zijn tegelijkertijd nauwelijks verkend.” (Veldboer, 2010, p. 48). Een tweede spoor vinden we dan in de traditie die solidariteit ziet vanuit het perspectief van sociale strijd. Vooral sociologen zoals Weber en Marx hebben die bron van solidariteit
uitgewerkt. Zij beschreven hoe solidariteit groeide in de sociale strijd van één sociale klasse of sociale groep tegen een andere. Samen ten strijde trekken leidt tot sterke vormen van lotsverbondenheid. Uiteraard is de tegenstander uitgesloten van de solidariteit die zo ontstaat. Vandaar dat solidariteit zowel verbindt als verdeelt. Dit perspectief besteedt de noodzakelijke aandacht aan vormen van sociale uitsluiting en asymmetrische machtsverhoudingen en vormt hiermee een belangrijke bijdrage in de zoektocht naar solidariteit (Vasta, 2010, pp 509-510). Binnen die traditie zijn we goed vertrouwd met denkkaders over de strijd tegen sociale ongelijkheid, voor herverdeling en toegang tot voorzieningen. Recenter werd die strijd voor materiële herverdeling aangevuld met de strijd voor culturele erkenning. Axel Honneth focust op de erkenning van identiteitsclaims door personen en groepen (Honneth, 1996). Die strijd voor erkenning groeit uit de alledaagse ervaring van mensen dat ze niet het respect krijgen dat ze verdienen. Solidariteit verwijst dan naar een samenleving „die de verschillende vormen van gebrek aan respect vermindert en iedereen zoveel mogelijk kansen geeft om hun visie op het goede leven na te streven” (Juul, 2010, p. 259 - eigen vertaling). In tegenstelling tot de communitaristen gelooft Honneth dat integratie in een pluralistische samenleving niet berust op een vaste set van waarden in een homogene gemeenschap, maar op een open horizon van sociale waarden. Een herwaardering van het strijdperspectief brengt ook een ander soort interventies van organisaties en overheden met zich mee. Het mogelijk positieve potentieel van conflict in het steeds opnieuw opbouwen van solidariteit zal voluit worden erkend. Een samenleving is nooit af en realiseert nooit de ultieme gelijkheid en rechtvaardigheid. Elke
42 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
samenleving produceert steeds opnieuw haar eigen ongelijkheid, sluit mensen uit, miskent hun materiële bestaansvoorwaarden en hun identiteit. De strijd voor solidariteit heeft daarom een disruptief karakter tegenover de bestaande maatschappelijke orde en sociale verhoudingen. *Centrum OASeS, Departement Sociologie Universiteit Antwerpen
Bibliografie
Bellah, R., Madsen, R., Sullivan, W., Swidler, A., & Tipton, S. (1996). Habits of the Heart: Individualism and Commitment in American Life (updated edition ed.). Berkeley, CA: University of California Press. Bourgeois, G. (2009). Beleidsnota Inburgering en Integratie. Brussel: Vlaamse overheid. Bourricaud, F. (1981). The Sociology of Talcott Parsons. Chicago: University of Chicago Press. Collins, R. (1994). Four Sociological Traditions. Oxford: Oxford University Press. Crow, G. (2002). Social solidarities. Buckingham/Philadelphia: Open University Press Durkheim, E. (1984). The Division of Labour in Society (W. D. Halls, Trans.). Houndmills/London: MacMillan. Etzioni, A. (1997). The New Golden Rule: Community and Morality in a Democratic Society. London: Profile Books. Etzioni, A. (1998). The responsive communitarian platform: Rights and responsibilities. In A. Etzioni (Ed.), The Essential Communitarian Reader. Lanham, MD: Rowman & Littlefield.
Gijsberts, M., van der Meer, T., & Dagevos, J. (2012). 'Hunkering Down' in Multi-Ethnic Neighbourhoods? The Effects of Ethnic Diversity on Dimensions of Social Cohesion. European Sociological Review, 28(4), 527-537. doi: 10.1093/esr/ jcr022 Honneth, A. (1996). The Struggle for Recognition: The Moral Grammar of Social Conflicts. Cambridge: Polity Press. Juul, S. (2010). Solidarity and Social Cohesion in Late Modernity: A Question of Recognition, Justice and Judgement in Situation. European Journal of Social Theory, 13(2), 253-269. doi: 10.1177/1368431010362296 Letki, N. (2008). Does diversity erode social cohesion? Social capital and race in British neighbourhoods. Political Studies, 56(1), 99-126. doi: 10.1111/j.1467-9248.2007.00692.x Maclntyre, A. (1981). After virtue: A study in moral theory. London Duckworth. Parekh, B. (2008). A New Politics of Identity. Basingstoke: Palgrave McMillan. Parsons, T. (1991). The Social System. With a New Preface by Bryan S. Turner. London: Routledge. Prainsack, B., & Buyx, A. (2011). Solidarity. Reflections on an emerging concept in bioethics. Wiltshire: Nuffield Council on Bioethics. Putnam, R. D. (2007). E Pluribus Unum: Diversity and Community in the Twenty-first Century The 2006 Johan Skytte Prize Lecture. Scandinavian Political Studies, 30(2), 137-174. doi: 10.1111/j.1467-9477.2007.00176.x Putnam, R. D., Leonardi, R., & Nanetti, R. (1993). Making democracy work Princeton: Princeton University Press. Ritzer, G. (2010). Sociological Theory (8 ed.). New York: McGraw-Hill.
43 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
Sennett, R. (1998). The Corrosion of Character: The Personal Consequences of Work in the New Capitalism. New York: Norton. Silver, H. (1994). Social exclusion and social solidarity: Three paradigms. International Labour Review, 133(5/6), 531. Stjernø, S. (2004). Solidarity in Europe. The history of an idea. Cambridge/New York: Cambridge University Press. Tönnies, F. (2001). Tonnies: community and civil society [1955]. Cambridge: Cambridge University Press. Vasta, E. (2010). The controllability of difference: Social cohesion and the new politics of solidarity. Ethnicities, 10(4), 503-521. doi: 10.1177/1468796810378326 Veldboer, A. P. M. (2010). Afstand en betrokkenheid in de gemengde wijk: over afwijzende en loyale groepen bij stedelijke vernieuwing. Universiteit Amsterdam. Wolfe, A. (1989). Whose Keeper? Social Science and Moral Obligation. Berkeley, CA: University of California Press.
Voetnoten 1 Dit artikel is gebaseerd op een literatuuronderzoek dat uitgevoerd wordt in het kader van het onderzoeksproject DieGem (Diversiteit en Gemeenschapsvorming). Het DieGem project loopt van 2013 tot en met 2016 en wordt gefinancierd door het programma Strategisch Basisonderzoek van het Vlaams Instituut voor Wetenschap en Technologie (IWT-SBO). Het DieGem consortium wordt geleid door Centrum OASeS (UA) en bestaat verder uit Laboratorium voor Educatie en Samenleving, Earth and Environmental Sciences en Planning & Ontwikkeling (KU Leuven), Faculteit voor Onderwijs, Gezondheid en Sociaal werk (Hogeschool Gent), MENARG ( UGent) en SpaceS (Luca School of Arts). 2 Die visie op sociaal kapitaal is invloedrijk. Toch zijn er alternatieve benaderingen, zoals die van de Franse socioloog Bourdieu. Hij benadrukt hoe sociaal kapitaal de klassenverschillen in de samenleving versterkt.
44 Opbouwwerk Brussel
108
K
September 2013
an „sociale cohesie” de sociale cohesie redden?
Maatschappelijke context en weging van een beleidsstrategie. Alain Storme.
Ook recente stadssociologische analyses brengen beleidsstrategieën, gericht op meer sociale cohesie 1 in stadswijken, in verband met fundamentele accentverschuivingen in het kapitalistische groeimodel (Moulaert e.a., 2012, Lenel 2013). Meer bepaald vanuit de gewijzigde kijk van de laatste decennia op de sociale kwestie laat de actuele roep naar sociale cohesie zich begrijpen als een surrogaat voor sociale zekerheid. Sociale zekerheid kan de hedendaagse actieve welvaartstaat haar leden niet langer onverkort bieden, in tegenstelling tot de naoorlogse verzorgingsstaat die dat wel kon, waarmee ze zich van een kapitaal aan sociale cohesie verzekerde ( Eizaguirre e.a., 2013). Kan „sociale cohesie” de sociale cohesie redden? Hieronder schetsen we beknopt het maatschappelijk kader waarbinnen de omslag van het denken in termen van sociale zekerheid naar het denken in termen van sociale cohesie zich voltrok. Een begin van antwoord op de gestelde vraag ligt in de kritische bespreking van een drietal beleidspistes besloten.
Het Sociaal Pact en het versterken van de sociale cohesie. Nog voor het einde van de tweede wereldoorlog in België onderhandelden patronaat en arbeidersbeweging een Ontwerp van overeenkomst tot sociale solidariteit dat eind december 1944 in een Besluit betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders gegoten werd. Deze gebeurtenis ging als het Sociaal Pact de geschiedenis in en had
1 Begrepen als de mate van integratie in en betrokkenheid op de samenleving vanwege individuen en groepen, en dit met als cement onderling begrip en gedeelde waarden.
belangrijke gevolgen voor de sociale cohesie in de Belgische samenleving. Het betrof een toenmalig ongezien compromis tussen de 2 onverzoenlijke antagonisten uit het tijdperk van het industriële kapitalisme. Dat pact lag aan de basis van de uitbouw van de welvaarts- en verzorgingsstaat die zijn hoogtepunt bereikte in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw. Het steunde op principes van herverdeling en solidariteit maar was minstens ook het product van welbegrepen eigenbelang van tegenstanders die in een overwegend nationaal georganiseerde economische ruimte op mekaar aangewezen en tot mekaar veroordeeld waren. Voor de uitvoering en het bewaken van dat compromis kreeg de overheid een belangrijke rol toegewezen. Zij was het die de buitenlandse vijand uiteindelijk succesvol weerstand geboden had en het bieden van zekerheid aan haar burgers zou dat prestige alleen maar vergroten. Waarop legde de overheid in die aanvangsfase vooral de nadruk? Traditioneel worden aan de overheid in de verzorgingsstaat 4 functies toegewezen: verzorgen, verzekeren, verheffen en verbinden (WWR, 2006). Kort gezegd komt het bij verzorgen aan op het creëren van een vangnet voor die (kwetsbare) leden van de samenleving die door de mazen van het verzekeringsstelsel vallen. In tegenstelling tot de vele gezichten van het stelsel van sociale zekerheid, dat eigenlijk een contract impliceert tussen de staat en mensen die arbeid als tegenprestatie leveren, is er bij verzorgen sprake van eenzijdige solidariteit. Dit is ook zo voor de verheffende functie die middels gratis aangeboden onderwijsvoorzieningen vorm krijgt. De vierde functie, het verbinden of de samenhang tussen burgers versterken is tweezijdig bij uitstek. In
45 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
de uitbouw en tijdens de hoogdagen van de verzorgingsstaat bekommerde de overheid zich vooral om de eerste 2 functies. Voor het verheffen en het verbinden stelde ze zich garant voor de middelen, maar liet het over aan levensbeschouwelijke en filosofische strekkingen – de zuilen – om vorm en inhoud van de maatschappelijke cohesie te bepalen. Schoolpact en Cultuurpact zijn in die zin belangrijke instrumenten van maatschappelijke pacificatie geweest. Een belangrijk punt is dat dit alles kon gebeuren in een cultureel en etnisch vrij homogene ruimte. Hoe dan ook is het besluit gewettigd dat in geen enkele periode in de Belgische, en bij uitbreiding de Westerse geschiedenis een samenleving haar burgers zo wist te integreren als in deze naoorlogse periode. Dat had een grote mate van sociale cohesie en vertrouwen tussen burgers onderling en tussen burgers en politiek en overheid voor gevolg. Men moet deze tijd evenwel niet voorstellen als een idyllische tijd gespeend van conflicten. Die waren er zeker, maar ze vormden het uitgangspunt voor onderhandelingen met het oog op een compromis.
De neoliberale consensus en de verbrokkeling van de sociale cohesie. In die situatie krijgen we een omslag, vooral vanaf de tweede helft van de jaren 80. Het kapitalistische groeimodel van de naoorlogse periode belandt in een diepe, structurele crisis. Overproductie en dalende winstvoeten kunnen slechts overwonnen worden door een nieuw groeimodel dat, naar mogelijkheidsvoorwaarden, steunt op 2 beslissende factoren die het mogelijk maken beperkingen inzake tijd en ruimte te overwinnen: de informatie- en communicatietechnologie. Nationale economieën springen en gaan globaliseren en lokaliseren. Het neologisme glocalisatie duidt
46
deze dubbele beweging treffend aan. Vooral steden en regio’s winnen aan belang als motor van economische groei. De financiële economie wordt van de reële economie losgekoppeld en gaat een eigen virtueel leven leiden. Het marktprincipe wordt het alfa en omega van de economische ratio. De begeleidende neoliberale ideologie zet haar aanval in op het sociaaldemocratisch principe van herverdeling door zich enerzijds te beroepen op de onzichtbare hand van de markt, anderzijds door de vermeende, afhankelijk makende effecten van zorgarrangementen en de rol dienaangaande van de overheid in vraag te stellen. De overheid moet zich terugtrekken en herpositioneren. Sommige functies krijgen een beperktere invulling, andere winnen aan belang. Nadruk gaat minder liggen op de aspecten verzorgen en verzekeren, onder het motto van voor-wat-hoort-wat. De gewijzigde kijk op de sociale kwestie weerspiegelt zich in het toenemend belang dat men gaat hechten aan het individueel schuldmodel als verklaring voor armoede en achterstelling. Het individu heeft zijn lot aan zijn eigen passieve opstelling te danken. Er bestaat een positief verband tussen cultuur en integratieproblemen; gebrek aan scholing maakt dat iemand geen werk heeft. De nadruk op employability eerder dan op employment, op geschiktheid voor werk eerder dan op reële tewerkstellingskansen heeft er overigens voor gezorgd dat de rol van het onderwijs – de verheffende functie- weer prominent op de voorgrond treedt. Hetzelfde kunnen we zeggen van de verbindende functie. Er is al veel inkt gevloeid over ontzuilingsen individualiseringstendensen in onze samenleving. De kwestie van maatschappelijke of sociale cohesie staat echter om nog andere redenen hoog op de beleidsagenda. De omslag naar een ander kapitalistisch groeimodel, ooit triomfalistisch gesitueerd in een „new world order”, heeft in de voorbije periode van 20 à 25 jaar met zijn snel opeenvolgende crisissen,
Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
uitlopend op de systeemcrisis vanaf 2008, geleid tot een situatie van globale en lokale wanorde. Voornaamste kenmerken hiervan zijn het snel om zich geen grijpend systeem van sociale onzekerheid (Wacqant, 2008) gekoppeld aan een zware culturele identiteitscrisis op nationaal en lokaal niveau. Het vrije verkeer van personen verloopt veel problematischer dan dat van goederen en kapitaal. Proletarisering van rurale bevolkingen trekt wereldwijd migratiestromen op gang die zorgen voor super-diversiteit, „botsing van culturen” identiteitsverlies en alle problemen dienaangaande, vooral op die locaties waar diegenen die het aan zichzelf zouden te danken hebben dat ze in armoede verkeren, in weinig benijdenswaardige omstandigheden proberen te overleven. Eerder hadden we het al over het individueel schuldmodel als emanatie van de veranderende kijk op de sociale kwestie. Ook de lokalisering van armoede verraadt die gewijzigde kijk. Individualiseren en lokaliseren van armoede weerspiegelen een microsociale benadering van de sociale kwestie in termen van feiten, objecten en situaties. Dit in tegenstelling tot een meer macrosociale benadering waarin de nadruk ligt op de sociale kwestie als een sociale verhouding ( met het begeleidend discours van sociale ongelijkheden en herverdeling van rijkdom i.p.v. in- en uitsluiting en armoedebestrijding) (Girès, J. & F. Ghesquière, 2013). Het zijn dus vooral de armoedewijken die in aanmerking komen voor het dringend herstellen van maatschappelijke stabiliteit en interne sociale cohesie. Het globale oordeel over die nadruk op verbinden, over het discours rond sociale cohesie luidt dan dat we hierin een poging dienen te zien om de verbrokkeling van de sociale cohesie, geworteld in het herverdelingsmechanisme van de sociale zekerheid, te herstellen daar waar zich de gevolgen van die verbrokkeling het sterkst laten gevoelen, daar waar mensen leven en wonen, in de lokale
gemeenschap. Nog anders gezegd: in het sociale cohesiedebat worden sociale problemen die terug gaan op onrechtvaardige verhoudingen, ingebakken in de neoliberale consensus, geherdefinieerd als lokale problemen van leefbaarheid, gebrekkig samenleven, gebrek aan gemeenschapsvorming. Die leefbaarheidsproblemen zijn er wel degelijk, maar dat is niet de kwestie. De kwestie is dat men in de aanpak niet focust op de oorzaken van deze problemen.
Strategieën voor sociale cohesie gewogen. Hoe moeten we nu beleidsstrategieën rond sociale cohesie en leefbare wijken beoordelen in, zeg, de achtergestelde gebieden van een zeer duale en superdiverse stad als Brussel? Grosso modo kunnen we een drietal pistes onderscheiden waarop zich dienaangaande inspanningen concentreren. Een eerste piste betreft het stimuleren van gemeenschaps- en burgerschapszin door ontmoetingsmomenten te creëren en mensen bij mekaar te zetten om samen dingen te doen voor hun wijk in de hoop hiermee het stedelijk gemeenschapsweefsel te verstevigen. Voor deze opdracht wordt inzonderheid het middenveld en meer speciaal sociaal-culturele en opbouwwerkorganisaties gemobiliseerd. Dat deze piste effectief zou zijn vindt een breed draagvlak in de politiek maar allerminst in wetenschappelijke middens. Menig auteur uit scepticisme over de doelstellingen aangaande een stedelijke harmonische gemeenschap (Blokland, 1997; VROM-raad, 2006), hebben het zelfs over een „dorps ideaal voor de grote stad” en een „recept voor teleurstelling” (Van Ostaijen & Peeters, 2011). Een andere strategie voor sociale cohesie die op heel wat populariteit kan rekenen is deze van sociale vermenging. Met deze sociale mix
47 Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
probeert men in vermeend homogeen arme wijken de sociaal economische samenstelling te wijzigen door meer gegoede gezinnen aan te trekken. Men hoopt hiermee de wederzijdse verstandhouding te bevorderen: la mixité donne la plus belle des cohesions sociales (Thielemans, 2011). Er is ook de verwachting dat armeren zich zullen optrekken aan de cultuur en de leefgewoontes van de rijkeren. Ook deze doelstellingen krijgen geen wetenschappelijke rugdekking. Sociaal gemengde netwerken komen niet vanzelfsprekend tot stand in sociaal gemengde wijken (Loopmans, 2000). Wat meer is: met sociale menging wordt veeleer de sociale verdringing georganiseerd. Hiermee komt het repressieve karakter van aspecten van stedelijk beleid tot uitdrukking. Dat is des te meer het geval in het derde spoor waar de roep naar veiligheid centraal staat. Sociale cohesie wordt hier meer een vorm van pacificatiepolitiek waarbij overlast wordt bestraft en onder controle gehouden met voorbijgaan aan de sociaal economische context waarbinnen het zich voordoet en van waaruit het zich als subpolitiek protest laat begrijpen (Wacquant, 2012). Het minste dat men van het sociale mengingsen veiligheidsspoor kan zeggen is dat onvoldoende rekening gehouden wordt met het feit dat in een stedelijke context vele belangen wedijveren en dat er van leefbare stedelijke wijken slechts sprake kan zijn als uitkomst van een onderhandelingsproces waarin belangen onderaan de machtsladder een plaats krijgen (Storme, 2012). Wijkontwikkeling die werkelijk rekening houdt met belangen van mensen die er overwegend wonen zou dan eerder moeten staan in het perspectief van sociale stijging dan dat van sociale menging. Want niet dat er rijkeren in hun buurt komen wonen maar dat zij zelf rijker worden is in hun belang.
48
Investeren in grondrechten als huisvesting, onderwijs en werk zou aldus de context en de voorwaarden creëren voor meer veiligheid. Sociale mengings- en veiligheidsstrategieën veronachtzamen het gegeven van conflicterende, tegengestelde belangen, poneren daarentegen impliciet specifieke belangen als zijnde van algemeen belang en zijn als dusdanig uitingen van consensusdenken. Hoe een wijk en het gemeenschapsleven er uit zien, er horen uit te zien, vormt daarin geen voorwerp van discussie, maar uitgangspunt van handelen. Wordt dit consensusdenken toegepast op door conflicten, sociale breuklijnen en tegengestelde belangen gestoelde stedelijke samenlevingen, wordt m.a.w. een bepaalde gewenste consensus en niet een reëel bestaand conflict als uitgangspunt gekozen, dan krijgt men ironisch genoeg niet de gewenste pacificering, maar toenemende polarisering. Ook het eerste spoor, sociale cohesie als gemeenschapsvorming, ontsnapt niet aan dit gevaar. Men stoot hier al vlug op kwesties van wat dat betekent, goede of slechte vormen van samen leven, wat het is een goede en een slechte burger te zijn. En in dergelijke categorieën wordt ook daadwerkelijk geredeneerd. Men staat dan al vlug dicht bij het ontwerp van een canon van goed burgerschap als wapen in een beschavingsoffensief ter kerstening van probleemwijken. We zegden het reeds: de ontmoetingsstrategie ter overbrugging van wantrouwen, vooroordelen en daaruit resulterende spanningen wordt wetenschappelijk erg wankel bevonden. Ook betwist men de veronderstelling dat daarmee de poort voor actief burgerschap wordt opengezet. Het creëren van ontmoetingskansen zou niet de „trigger” zijn voor buurtactivisme, opgevat als het opnemen van verantwoordelijkheid in de aanpak van alledaagse leefproblemen
Opbouwwerk Brussel
108
September 2013
(Van Stokkom & Toenders, 2010). Dat lukt beter wanneer mensen zich een buurtidentiteit hebben eigen gemaakt. Daarin verschijnt de buurt als een ruimte waarin belangen gedeeld en betwist worden, en is het eerder een politieke dan wel een sociale ruimte. Een scherp begrip van buurtidentiteit staat gelijk aan een scherp begrip van buurtproblemen en toekomstperspectieven en de wil om in het kader daarvan over oplossingen voor deze problemen met anderen te delibereren. Het komt er dus in de eerste plaats op aan de identificatie van mensen met hun leef- en woonomgeving te versterken, te werken aan een gedeeld toekomstverhaal en in praktijken hun bewustzijn over de politieke aard van problemen en oplossingen aan te scherpen. Binnen deze context is er voor ontmoeting zeker een plaats voor zover die fungeert als organisatorisch, mobiliserend, sensibiliserend en deliberatief kader. En wat met die context van fysieke en sociale leefbaarheid zelf? Gans bovenstaande analyse is een pleidooi om die niet los te zien van de bovenlokale context van de strijd voor (het behoud van) sociale grondrechten van mensen. Want naar het zich laat aanzien wordt hiermee nog het best de maatschappelijke of sociale cohesie gediend.
Literatuur. • Blokland, T. (1997). Samenleven in een wijk: integratie of co-existentie? Een kritiek op de wijkgedachte en een alternatief voor het opbouwwerk. MO / Samenlevingsopbouw, 16 (152-153), 21-24. • Eizagierre, S. e.a. (2012). Multilevel governance and social cohesion: Bringing back conflict in citizenship practices. Urban Studies, 49 (9). • Girès J. & F. Gesquière (2013) De bestrijding van de armoede en de reproductie van de ongelijkheden in België. Lahye W. e.a. (ed.), Armoede in België. Jaarboek 2013. ACCO. • Lenel, E. (2013), Sociale gemengdheid in de openbare stedelijke ontwikkeling in Brussel. Project of politiek taalgebruik? Brussels Studies, n° 65. • Loopmans, M. (2000). Het bedrog van de buurt. Residentiële sociale mix in de strijd tegen de sociale uitsluiting. Agora, 16 (3), 26-28. • Moulaert, F. e.a. (2012) Problematising urban social cohesion: a transdisciplinary endeavour . Urban Studies, 49 (9). • Storme, A. (2012). Een leefbare stad is een onderhandelde stad. TerZake, november 2012, 42-46. • Thielemans, F., Le Soir. 08-11-2011. • Van Ostaijen M. & R. Peeters (2011). Een recept voor teleurstelling . Sociale cohesie is een dorps ideaal voor de grote stad. Tijdschrift voor sociale vraagstukken. N° 3, 12-15. • Van Stokkom S. & Toenders N. (2010) De sociale cohesie voorbij. Actieve burgers in achterstandswijken. Amsterdam: Pallas Publications. • Vrom-Raad (2006) Stad en stijging. Sociale stijging als leidraad voor stedelijke vernieuwing. Advies 056. Den Haag – Vrom-Raad. • Wacquant, L. (2012). Paria’s van de stad. Nieuwe marginaliteit in tijden van neoliberalisme. Antwerpen, Epo. • Wacquant, L.(2006) Straf de armen. Het nieuw beleid van de sociale onzekerheid. Antwerpen, EPO. • WWR (2006) De verzorgingsstaat herwogen. Rapport 76, Amsterdam: University Press.
49 Opbouwwerk Brussel
September 2013
108
O ver de erosie van juridisch burgerschap. Alain Storme
In wijken waar opbouwwerkers actief zijn, vooral daar, is de roep naar actief burgerschap te horen. Bewoners moeten meedoen om de aanblik van hun wijk en het samenleven zo aangenaam mogelijk te maken. Vrijwillige inzet van mensen wordt aangemoedigd en van schouderklopjes voorzien. Bijstandstrekkers moeten voor hun steun tegenprestaties leveren. Werklozen zorgen ervoor best zo snel mogelijk terug aan de slag te geraken. Het is vooral de overheid die actief burgerschap promoot. Ze wijst ons hiermee op de grenzen van de activerende welvaartstaat. Het grote verschil met vroeger is dat de overheid de burger voorhoudt dat hij van haar niet langer alles mag en kan verwachten. Dergelijke promotie vanwege de overheid werd onlangs nog gekarakteriseerd als „een moraliserend offensief voor affectief burgerschap” (Kampen, e.a., 2013), waarbij het overheden vooral om te doen is de herziening van de verzorgingsstaat te framen1. Ze maakt daarbij gebruik van gevoelsregels die naargelang de strategie anders van aard kunnen zijn. Onderzoek heeft bvb. verschillen aan het licht gebracht tussen de framingsverhalen van de Nederlandse en Engelse overheden. Nederland hanteert een „eigen verantwoordelijkheid” frame en Engeland een „empowerment”-frame. In beide wordt op actief burgerschap aangestuurd maar de schuld waarom de dingen niet zo goed gaan wordt in Nederland bij de burger gelegd, in Engeland bij de overheid zelf (Verhoeven en Tonkens, 2013)2. Vooral sociale rechten zijn momenteel voorwerp van framing. Tot voor kort omzeggens onvoor1 Een strategisch proces van betekenisgeving waarin actoren bepaalde aspecten van de geobserveerde werkelijkheid selecteren, accentueren, karakteriseren en versterken. (definitie geciteerd in Kampen e.a. p. 26) 2 De Engelse aanpak zou propagandistisch effectiever zijn want energiek, plezierig en met hoop voor de toekomst. De Nederlandse strategie komt vermoeiend, verplichtend en gelaten over.
waardelijk toegekend, wordt nu vooral hun voorwaardelijkheid benadrukt, niet in het minst omdat ze het meeste kosten. Sociale (grond) rechten, sociale burgerrechten zijn het laatste op het maatschappelijk toneel verschenen en konden pas afgedwongen worden nadat eerst de civiele en later de politieke burgerrechten een feit werden. Nu lijken ze het eerst te moeten gaan zodat de idee van sociale gelijkheid meer en meer ingeruild wordt voor ongelijkheid. Men kan zich in dat verband tamelijk beangstigend afvragen wat voor effect dergelijke evolutie zal hebben op die ander rechten die enerzijds de gelijkheid van burgers voor de wet en anderzijds gelijke deelname aan de uitoefening van politieke macht vertolken. De vraag is minder academisch dan ze lijkt. Het systeem van Gemeentelijke administratieve sancties (GASboetes) dat verondersteld wordt antwoorden te bieden op fenomenen ontstaan in een context van sociale onzekerheid en sociale achteruitgang hebben, zoals het debat laat zien, zeer zeker implicaties op het gelijkheidsbeginsel, vervat in de burgerlijke en politieke vrijheden. Dit gelijkheidsbeginsel komt ook in het gedrang wanneer burgerschap zodanig wordt opgerekt dat naast juridische ook andere componenten een rol gaan spelen, zoals bijvoorbeeld taalkennis bij het toewijzen van woningen. In onderstaande bijdrage gaan we dieper in op de verschuiving die zich voordoet in het overheidsdenken rond burgerschap. De roep naar actief burgerschap beklemtoont namelijk meer de morele en emotionele dan de juridische aspecten van het burgerschapsconcept. We gaan in dit artikel niet in op mogelijke valkuilen die de beleidskeuze voor actief burgerschap opent en volstaan met een schets van aard en wording van het juridisch burgerschapsbegrip en de
50 Opbouwwerk Brussel
108
grenzen die het hedendaagse geglobaliseerd kapitalisme stelt aan de meest geavanceerde vorm van burgerschap, nadat het dit voor een relatief korte periode had mogelijk gemaakt.
De vraag van Th. Marshall. Ons vertrekpunt is een socioloog die de verhouding tussen burgerschap en kapitalisme, tussen een systeem van gelijkheid en een systeem van ongelijkheid bij uitstek heeft doordacht: Thomas Marshall. In een klassiek geworden benadering, neergelegd in het essay Citizenship and social class (1950) onderscheidt hij 3 vormen van burgerschap. Er is het civiel burgerschap waarin de individuele vrijheidsrechten centraal staan. Iedereen is gelijk voor de wet en het is het juridisch apparaat die daar borg voor staat. Het politiek burgerschap vertolkt het recht op gelijke deelname aan de politieke macht via het kiessysteem en democratische instellingen zoals parlement en gemeenteraden. Er is tenslotte het sociaal burgerschap of het recht op een menswaardig leven volgens de vigerende standaarden van de samenleving. Hier zijn het bijvoorbeeld onderwijs of sociale voorzieningen die voor (meer) gelijkheid zorgen. Niet het minst interessant in de benadering van Marshall is dat hij burgerschap beschouwt als een „developing institution”. In een historische schets laat hij zien dat de doorbraak van het civiel, politiek en sociaal burgerschap verbonden is met resp. de 18de, 19de en 20ste eeuw en dat de voorafgaande vorm van burgerschap voorwaarde was voor de daarop volgende. Marshall muntte zijn ideeën aan de vooravond van de opkomst van de verzorgingsstaat in Engeland en ze hebben een belangrijke ideologische invloed gehad op de verdere uitbouw ervan. Een ander belangrijk aspect bij Marshall is dat hij een parallel trekt tussen de ontwikkeling van burgerschap en de opkomst en evolutie van
September 2013
het kapitalisme. Hij trekt onze aandacht op het feit dat burgerschap in zijn ontwikkeling staat voor toenemende gelijkheid, terwijl het kapitalisme door de klasse-structuur waarop het berust, een systeem van ongelijkheid belichaamt. De titel van zijn beroemde essay is daarom niet toevallig gekozen. Als links liberaal, die zijn bijdrage levert aan het doordenken van de spanning tussen vrijheid en gelijkheid en de manier waarop die mekaar oproepen en wederzijds vooronderstellen, oppert hij in dat essay de vraag: „Hoe konden deze 2 tegengestelde principes (belichaamd in burgerschap en kapitalisme) zij aan zij bloeien in dezelfde grond? Wat schiep de voorwaarde waaronder ze tenminste tijdelijk verzoend konden worden en bondgenoten i.p.v. antagonisten? Het is een pertinente vraag want het is duidelijk dat burgerschap en het kapitalistisch klassensysteem zich in de 20ste eeuw op voet van oorlog bevonden.”
Het kapitalisme en de wording van het juridisch burgerschap. Laat ons, alvorens de hedendaagse staat van het burgerschap in het geglobaliseerde kapitalisme te schetsen, nog even verwijlen bij Marshall en zijn antwoord op de kernvraag die hij opwerpt. Hij wijst er ten eerste op dat gelijkheid voor de wet voorwaarde was voor de specifieke vorm van ongelijkheid in het kapitalisme. Burgerrechten zijn onmisbaar in een competitieve markteconomie. Het contract, geworteld in het gewoonterecht was een obstakel voor het contract dat het opkomend kapitalisme voorstond: een afspraak tussen individuen die gelijk en vrij zijn qua status. Civiel burgerschap was dus eerder een hulp dan een bedreiging voor het prille kapitalisme. Individuele vrijheids-
51 Opbouwwerk Brussel
September 2013
rechten verschaffen de arbeider de middelen om voor zichzelf op te komen in de econo-mische competitie. Echter, men kan wel vrij zijn qua status, maar daarom niet noodzakelijkerwijs qua macht. Het recht op eigendom was nog geen garantie voor het werkelijk bezit ervan. Zo ook blijft het recht op vrije meningsuiting een lege doos als er geen onderwijssysteem is om dat te realiseren. Met het afdwingen van politieke rechten verandert de zaak, aldus Marshall. Civiel burgerschap bracht het proces van maatschappelijk integratie en democratisering in een stroomversnelling en opende de weg naar politiek burgerschap. Omdat politieke rechten wel een bedreiging vormden voor de aanspraken van het kapitalisme had de realisatie ervan nogal wat voeten in de aarde. Ze werden eerst afgedwongen onder de vorm van het recht op collectief onderhandelen in de economische sfeer. Dat hield nog niet het recht in op minimumlonen of sociale zekerheid maar wel het recht om daarvoor te streven. Het afdwingen van sociale grondrechten, sociaal burgerschap werd, aldus Marshall, pas mogelijk via het uitoefenen van politieke macht in het systeem van algemeen enkelvoudig stemrecht waardoor, in de twintigste eeuw, parallel met de vakbeweging (een vorm van industrieel burgerschap) sociale rechten konden afgedwongen worden als zijn de absolute rechten, of, in zijn woorden, „zekere standaarden”, los van de economische ruilwaarde van individuele eisers. Aan het einde van zijn betoog stelt Marshall zijn eerder gestelde vraag verder op scherp: ligt het ultieme doel van sociale gelijkheid in deze evolutie naar sociaal burgerschap besloten of zal de kapitalistische klasse logica daar grenzen aan stellen. Vanuit zijn linksliberaal perspectief ziet Marshall rondom zich dingen gebeuren die hem hoopvol stemmen, maar uiteindelijk moet hij een
108
definitief antwoord schuldig blijven en houdt hij een slag om de arm. Het klassencompromis is tenminste tijdelijk, zegt hij – for a time at least. De vraag blijft nu, ruim 60 jaar later even pertinent. Maar het optimisme moet wijken voor pessimisme. Het lijkt er namelijk op dat de „verstandhouding” uit Marshalls tijd vandaag inderdaad meer en meer zoek raakt met zware gevolgen voor burgerschap als een “developing institution”.
Van een juridische naar een meer morele en emotionele invulling van het burgerschapsbegrip. Marshall ziet burgerschap in zijn 3 dimensies als een status die toekomst aan wie volledig lid is van een gemeenschap. Dat lidmaatschap maakt hem/haar tot gelijke aan andere leden vis-à-vis rechten en plichten die met deze status verbonden zijn. In zijn conceptualisering verschijnt burgerschap dus duidelijk als een juridisch gegeven. Naast deze formele benadering kan burgerschap nog op 2 andere manier begrepen worden, enerzijds als een rol, anderzijds, als een deugd ( Leca, 1992 ). Zijn rol als burger vervullen betekent heel algemeen de competenties inzetten om rechten te doen gelden en aan plichten te voldoen op civiel, politiek en sociaal vlak. Met burgerschap als deugd komt men op het terrein van het handelen en krijgt het concept een morele invulling. Dan is er sprake van goed en slecht burgerschap. Burgerschap is dan een ethos, of een virtus, zoals in de antieke Griekse en Romeinse beschavingen waarin goede burgers actieve burgers waren door zich met politieke kwesties in te laten of mee ten oorlog te trekken ter verdediging van het vaderland. Anders dan de actuele, feitelijke status van juridisch burgerschap krijgt moreel burgerschap een virtueel karakter, wordt het een voorschrift, een te realiseren opdracht (Schinkel, 2008).
52 Opbouwwerk Brussel
September 2013
108
Beslissend voor ons betoog over burgerschap en voor het lot van Marshalls concept is ten eerste dat er zich, in de hedendaagse roep naar actief burgerschap, zoals Schinkel in genoemd artikel uiteenzet, een verschuiving heeft voorgedaan van een meer juridische naar een meer moralistische invulling van het begrip. Dat ten tweede, en in relatie hiermee, deze verschuiving een belangrijke reactie is op een andere verschuiving, namelijk de overgang van de verzorgingsstaat naar de activerende welvaartsstaat, een reactie met name ten aanzien van uitdagingen die in die overgang ten aanzien van de maatschappelijke en sociale cohesie oprezen. Aan actief burgerschap wordt heden ten dage heel wat verbindend potentieel toegedicht en wel voor zover culturele, sociale en politieke factoren de sociale cohesie onder druk zet (Tonkens, 2009). Op de eerste plaats is de binding tussen culturen problematisch geworden. De staat of de nationale ruimte valt niet langer samen met 1 culturele ruimte maar wordt het toneel van uiteenlopende, botsende culturen. Goede burger is wie zich actief integreert, wie zich tegenover de dominante cultuur loyaal opstelt en zo bijdraagt aan het herstel van sociale cohesie. Ook de binding met andere personen is problematisch geworden en wel omwille van de toenemende individualisering. Mensen komen in eerste instantie op voor zichzelf, wat resulteert in toenemend „asociaal” gedrag. Het goede van actief burgerschap hier is sociaal burgerschap, niet in de zin zoals door Marshall opgevat, maar in de zin van zich inzetten in de woon- en leefomgeving. Ten slotte stelt ook het democratisch deficiet van de groeiende kloof tussen burger en politiek de maatschappelijke cohesie op proef. Enerzijds is er de afwezige of apathische burger met zijn groot wantrouwen in de politiek. Anderzijds is er de burger die zich opstelt als klant die van de overheid alles verwacht en desnoods voor de rechtbank genoegdoening zoekt, en omgekeerd de neiging bij de overheid naar „gulzig bestuur” (Trommel, 2010) die de burger te pas en te onpas
nodig heeft. Dit alles resulteert in de roep naar de burger die meedoet, die participeert. Actief burgerschap wordt niet enkel ingeroepen als bindmiddel voor geordend samenleven, het dient ook als substituut voor de verbrokkeling van de maatschappelijke samenhang als gevolg van de haperende herverdeling van materiële en immateriële bestaansvoorwaarden en de gewijzigde rol van de overheid die daar uit volgt. Bij de activerende welvaartsstaat hoort de zelfverantwoordelijke burger die zijn lot in eigen handen neemt en actieve solidariteit ontplooit naar de zorg voor de medeburger toe. We komen hiermee op het terrein van het rechten-en-plichten en het voor-wat-hoortwat verhaal dat actieve promotie behoeft vanwege een overheid wiens vermogen of wil afneemt om voor zijn eigen burgers te zorgen en daarom de nadruk op wederkerigheid legt. Literatuur
• Kampen, T., e.a. (2013). De effectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid. Amsterdam, Van Gennep. • Leca, J. (1992). Questions on citizenship. In: C. Mouffe (ed.), Dimensions of radical democracy. Pluralism, citizenship, community. London, Verso. • Schinkel, W. (2008). The moralisation of citizenship in Dutch integration discours. Amsterdam law forum, 1, 15-24. • Tonkens, E. (2009). Tussen onderschatten en overvragen. Actief burgerschap en activerende organisaties in de wijk. Amsterdam. Sun. • Trommel, W. (2010). Stop met dat geouwehoer dat we moeten samenleven. Willem Trommel over zijn afkeer van gulzig bestuur. Tijdschrift voor sociale vraagstukken. 66 (9), 4-7. • Verhoeven, & Tonkens (2013). Wat de overheid van burgers wil. De framing van de veranderende verzorgingsstaat in Nederland en Engeland. In kampen T., e.a., o.c.
53 Opbouwwerk Brussel
September 2013
C olofon Artikels
Foto's
Gwendoline Daems, Karin Willems, Veerle Depoorter Caroline Van Malderen Geraldine Bruyneel Sara Vanhoyland, Eric Reyntjens Nico Martens Tim Cassiers Stefaan Viaene Stijn Oosterlynck, Bart Van Bouchaute Alain Storme
Buurthuis Bonnevie Opbouwwerk Brabantwijk Opbouwwerk Buurtwinkel Opbouwwerk Peterbos Eindredactie: Alain Storme Tekstverwerking: Kristel van der Borght
Opbouwwerk Brussel wordt uitgegeven door Samenlevingsopbouw Brussel vzw, Henegouwenkaai 29 1080 Molenbeek, T 02 203 34 24, F 02 203 50 64 , E info.brussel@ samenlevingsopbouw.be; W samenlevingsopbouw.be
© ®27/09/2013 Samenlevingsopbouw Brussel Nr. 108 Jaargang 29
Vormgeving, & Lay-out: Michel Demol Drukkerij: ACCO
Met steun van de Vlaamse Overheid
54
met de steun van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Opbouwwerk Brussel
..
...
...
. ...
. .
..
.
..
...
.
..
..
....
...
.
. ..
. . . .
. . . ..
. . . . . ... . ....
. .... . .
..
.
...
... . . . .... .. .. ..
..
.. .
..
. .
.. . .
. . . ..
........ . . . . . . . . . . . . ..... ... .. .
.