Nieuwsbrief van het Forensisch Medisch Genootschap Vierde jaargang nummer 1, juni 2002, verschijnt tweemaal per jaar. Inhoud. 1. Inleiding voorzitter en vice-voorzitter. 2. Boerhaave Cursus. 3. Actualiteiten uit de Vakgroep Forensische Geneeskunde. 4. Expertisecentrum Medische Zaken. 5. Symposia. 6. Agenda. 1: Inleiding voorzitter en vice-voorzitter. Voor u ligt weer een nieuwsbrief met verslag van een aantal gebeurtenissen en ontwikkelingen van het FMG. Na het opheffen van het blad MODUS heeft u kennis kunnen nemen van de opvolger: het blad Recherche Magazine; een goed verzorgd en leesbaar maandblad voor een breed politiepubliek. Maar natuurlijk missen wij in hoge mate onze eigen mogelijkheid om binnen eigen kring over de wetenschappelijke kanten van ons vakgebied te publiceren. Met de redactie van Recherche Magazine zijn dan ook gesprekken gaande om hier toch aan tegemoet te kunnen komen. Daarom misschien op onderdelen wat uitgebreidere verslagen, maar dat komt met de zomervakantie voor de deur juist goed uit. Een goede vakantie gewenst! En als u al op vakantie geweest bent treft u de Nieuwsbrief wellicht bij terugkomst aan en daarmee wat leesmateriaal, waarmee u zich snel weer kunt thuis voelen. Speciaal om over na te denken is de oproep die gedaan wordt voor een bestuurslid met als functie penningmeester. Zoals bekend gemaakt op de ALV heeft Laurens Tinsel het te druk gekregen om deze werkzaamheden te kunnen blijven combineren met zijn werk, opleiding en niet in het minst zijn gezin. Wij zoeken dus met spoed een nieuwe penningmeester! Ook suggesties en tips zijn welkom! Commissie Wetenschap en Onderwijs. De commissie is in januari 2002 weer bijeengekomen, na een lange rusttijd. Luc Lechner heeft te kennen gegeven samen met de leden een herstart te maken en voorlopig daarin het voortouw te willen nemen. Door de verslaglegging is het bestuur inmiddels op de hoogte van de thema’s die weer opgepakt worden. De commissie zal uitgenodigd worden om in de volgende Nieuwsbrief zelf verslag te doen van de plannen en de activiteiten. Advies van Montfoort over het overlijden van minderjarigen. Op 3 april werd een discussiemiddag georganiseerd bij het Ministerie van VWS over het overlijden van minderjarigen. Zoals wij al in een voorgaande Nieuwsbrief berichten is er advies uitgebracht door adviesbureau Montfoort om de oorzaak van het overlijden van minderjarigen na te gaan, zodat met name de preventie van overlijden door mishandeling beter vorm kan krijgen. Dit advies bevat (concept) richtlijnen na het overlijden van minderjarigen. In de eerste ronde van het debat stonden twee vragen centraal: Is het noodzakelijk om een tweede arts in te schakelen na het overlijden van een minderjarige en op welke minderjarigen zou de procedure zich moeten richten? In de tweede ronde van het debat droegen de deelnemers verschillende onderwerpen aan die aandacht behoeven bij een mogelijke uitvoering van de richtlijnen. Hierin werd doorgepraat over de afbakening van de doelgroep en over de zwaarte van de procedure. Ook werd aandacht besteed aan het protocol voor wiegendood en duidelijk werd dat het voorgestelde onderzoek een zeer grondige werkwijze inhield. Niet iedereen was daar gelukkig mee. Kinderartsen en vertegenwoordigers vanuit het Jeugdbeleid vroegen zich af of met de voorgestelde procedure niet met een kanon op een mug werd geschoten. Ook werd (wederom?) getwijfeld aan de deskundigheid en beschikbaarheid van lijkschouwers. Opvallend was echter dat de huisartsen aangaven de
forensisch geneeskundige een specifieke rol te geven. Daarbij werd duidelijk dat een aantal organisaties en disciplines niet in de gaten hebben wat wij in samenwerking met de politie doen en hoe wij dat doen. Het is nog niet zover dat het protocol nu uitgevoerd gaat worden. De betrokken ministeries (justitie en VWS) zullen een standpunt formuleren. Er wordt gedacht aan het instellen van pilots. Ook wordt gezocht naar mogelijkheden om een eenvoudiger procedure te hanteren en / of te komen tot een werkwijze die een selectie omvat van gevallen waarin wel of niet de lijkschouwer zelfstandig een onderzoek doet. Ook kleven er natuurlijk nadelen aan het afgeven van een verklaring van overlijden, indien de behandelend arts pas later verslag krijgt van een patholoog over de doodsoorzaak; anderzijds moeten allerhande oplossingen ook niet tot onnodige bureaucratie leiden. Wij hebben verschillende indrukken gekregen: de taak en werkwijze van de forensisch geneeskundige is nog steeds vrij onbekend er is scholing nodig en behoefte aan specifieke deskundigheid naast scholing is ook verdere kwaliteitsontwikkeling ononontbeerlijk de richtlijnen zijn niet bedoeld om medische fouten op te sporen het ontwikkelen van gedetailleerde werkwijzen voor specifieke doelgroepen maakt het werk in de praktijk steeds moeilijker en onoverzichtelijker. Naar onze mening was het goed dat het FMG zowel aan tafel als in de zaal ”tribune “ aanwezig was om een aantal verduidelijkingen te kunnen geven en zich in de discussie te mengen. In dit kader willen wij graag wijzen op het artikel van Udo Reijnders in Medisch Contact (nr. 23 van 7 juni 2002: Het voordeel van de twijfel). In de volgende Nieuwsbrief zullen wij zeker terugkomen op dit onderwerp. Ina Topman, Voorzitter Aernout Tenhaeff, Vice-voorzitter. 2: Boerhaave Cursus. Op 2 mei jongstleden vond de Boerhaave cursus “Ontwikkelingen in de forensische geneeskunde” plaats in het LUMC te Leiden Een impressie van deze dag mag niet ontbreken in deze nieuwsbrief. Zeker niet omdat het FMG gevraagd werd om zitting te nemen in de cursuscommissie door prof.dr. Freek de Wolff. Een uitnodiging die natuurlijk graag aanvaard werd om het contact met de universitaire wereld te versterken. Een vol programma met een variëteit aan (11) onderwerpen. Een niet overmatig druk bezochte, maar wel intensief gevolgde dag door de deelnemers. Bijdragen waren er over de forensische geneeskunde in het kader van het strafrecht met nadruk op de rol van deskundigen en de aan hen te stellen eisen door rechters. Niet alleen de ervaring en positie van de deskundige tellen, maar er moet ook concreet aangegeven worden c.q. gevraagd worden naar de specifieke kwalificaties op het onderhavige gebied. Een aardige aanvulling was hierop de bijdrage over de plaats van de forensische geneeskunde in de criminalistiek. Deze gaf een overzicht van de veranderende bewijsvoering vanuit verschillende wetenschappen. Concluderend werd gezegd dat er nog hard aan de forensische geneeskunde getrokken moet worden om deze de ontwikkelingen binnen andere wetenschappen te kunnen laten bijbenen. Met de vinger op de zere plek gaf de spreker aan dat er kortweg gezegd te weinig aan elementaire vormen van kwaliteitsborging wordt gedaan. In dit verband was het dan wel goed om vanuit de klinische pathologie te horen hoe er de afgelopen jaren aan een toetsingsmaatstaf is gewerkt. Redenen hiervoor waren onder andere klachten over diagnostiek door pathologen, met name gemiste diagnosen van kanker. In het kader van een second opinion komt een herbeoordelaar in principe veel eerder tot een juiste beoordeling van een preparaat, omdat hij al weet dat er wat aan de hand is. Een objectiever herbeoordelingprocedure is dan ook nodig om te komen tot een rechtvaardiger inschatting van de kwaliteit van de eerste beoordelaar. Een ander instrumentarium in ontwikkeling werd gepresenteerd vanuit de forensische psychiatrie over risicotaxatie (gevaarsvoorspellende uitspraken inzake recidieven van geweldmisdrijven). Ook in dit specialisme werd in de bijdrage het belang van
”interbeoordelaarbetrouwbaarheid” onderstreept: de betrouwbaarheid van een instrument is pas goed als het, door verschillende beoordelaars gebruikt, tot overeenkomstige uitkomsten leidt. De dag vervolgde met bijdragen over identificatie. De leeftijdsbepaling met name door onderzoek van het gebit en botkenmerken. Er werd aandacht besteed aan de morfologie, röntgen en microscopisch onderzoek. Daarna volgde de odontologie, entomologie, DNA-identificatie in de praktijk en de verwachtingen over DNA-diagnostiek in de toekomst. Een specifieke bijdrage werd gegeven over alcohol, geneesmiddelen en drugs in relatie tot rijvaardigheid, waarbij dit wetenschapsgebied in een Europese context werd geplaatst. Er werd inzicht gegeven in de landen die strakke criteria aanhouden voor doses die aanwezig mogen zijn in bloed. Epidemiologische inzichten werden geschetst over het aanhouden van nul- en andere waarden en de concrete betekenis daarvan. De dag werd afgesloten met een samenvatting van ontwikkelingen die de forensische geneeskunde te wachten staan. Het was goed deze cursus te volgen; hij stemde tot nadenken in velerlei opzicht. Van de cursus is een verslag in boekvorm onder dezelfde titel als het symposium verschenen onder ISBN: 906767-499-0. De Publicatie is te bestellen bij boekhandel Kooijker te Leiden telefoonnummer: 0715160500 en kost 12 euro. Kijk ook eens op: www.boerhaavenet.nl ; u kunt op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen aldaar. Aernout Tenhaeff en Ina Topman 3: Actualiteiten uit de Vakgroep Forensische Geneeskunde. De nieuwe euthanasiewet is in april in werking getreden. De behandeling in het parlement vorig jaar heeft veel belangstelling getrokken. Bijna onopgemerkt zijn ook enkele artikelen van de Wet op de Lijkbezorging (WLB) veranderd en zijn een aantal nieuwe formulieren ingevoerd. De oude leus “euthanasie uit het wetboek van strafrecht” is werkelijkheid geworden, paradoxaal genoeg door euthanasie in het wetboek van strafrecht op te nemen. Via de “wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding” en het besluit van 6 maart 2002, houdende vaststelling van de formulieren WLB etc. zijn het wetboek van strafrecht (met name de artikelen 293 en 294) en de WLB veranderd. Artikel 293 stelt degene, die “opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigt” (net als vroeger) strafbaar. Nieuw is het tweede lid: “Het in het eerste lid bedoelde feit is niet strafbaar, indien het is begaan door een arts die daarbij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer” (overeenkomstig art.7 lid 2 WLB). Artikel 294 stelt aanzetten tot en hulp bij zelfdoding nog steeds strafbaar, maar ook hier wordt de strafbaarheid van de arts die voldoet aan de zorgvuldigheidseisen en de euthanasie meldt aan de gemeentelijk lijkschouwer opgeheven via de bepaling: “artikel 293, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing”. De opheffing van de strafbaarheid is dus wettelijk gekoppeld aan de melding aan de gemeentelijk lijkschouwer. In de toelichting wordt gesteld dat een arts die een euthanasiezaak niet meldt “geen beroep kan doen op de strafuitsluitingsgrond”. Ook de artikelen 7 en 10 van de WLB zijn veranderd. Het eerste lid van art. 7 kent elke lijkschouwer: “Hij die de schouwing heeft verricht geeft een verklaring van overlijden af, indien hij ervan overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak”. Het nieuwe lid 2 luidt: “Indien het overlijden het gevolg was van de toepassing van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding als bedoeld in artikel 293 of 294 (Wetboek van Strafrecht) geeft de behandelende arts geen verklaring van overlijden af en doet hij van de oorzaak van dit overlijden onverwijld door invulling van een formulier mededeling aan de gemeentelijke lijkschouwer of een der gemeentelijke lijkschouwers. Bij de mededeling voegt de arts een beredeneerd verslag inzake de inachtneming van de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding”. Het nieuwe derde lid vervangt het oude lid 2 ( “indien de behandelend arts meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan, deelt hij dit onverwijld mede aan de gemeentelijk lijkschouwer”). Het luidt nu als volgt: “Indien de behandelende arts in andere gevallen dan die bedoeld in het tweede lid meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan, doet hij hiervan onverwijld door invulling van een formulier mededeling aan de gemeentelijke lijkschouwer of een der gemeentelijke lijkschouwers”. Er zijn voor de behandelend arts dus twee nieuwe formulieren geïntroduceerd: één voor euthanasie (en hulp bij zelfdoding)
en één voor de overige vormen van niet-natuurlijke dood. Deze formulieren dient hij dus aan de gemeentelijk lijkschouwer te overhandigen. Opmerkelijk is dat zowel op het meldingsformulier van de behandelend arts aan de gemeentelijk lijkschouwer, als op dat van de gemeentelijk lijkschouwer bestemd voor de toetsingscommissie (dat overigens vrijwel gelijk is aan het vorige “modelformulier” bedoeld voor de officier van justitie) verklaart wordt dat de ondergetekende het lijk persoonlijk geschouwd heeft. Een dubbele schouw zal toch wel niet de bedoeling zijn. Ook artikel 10 WLB is gewijzigd en luidt nu als volgt: 1. Indien de gemeentelijke lijkschouwer meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan, brengt hij door invulling van een formulier onverwijld verslag uit aan de officier van justitie en waarschuwt hij onverwijld de ambtenaar van de burgerlijke stand. 2. Onverminderd het eerste lid brengt de gemeentelijke lijkschouwer, indien sprake is van een mededeling als bedoeld in artikel 7, tweede lid, door invulling van een formulier onverwijld verslag uit aan de regionale toetsingscommissie bedoeld in artikel 3 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Hij zendt het beredeneerd verslag als bedoeld in artikel 7, tweede lid, mee. Ook hier is de bepaling door invulling van een formulier in de wettekst opgenomen. Het tweede lid geeft de wettelijk basis voor de melding aan de regionale toetsingscommissie. De bepaling “onverminderd het eerste lid” doet vermoeden dat ook de officier van justitie een melding dient te krijgen van een euthanasiezaak. Via welk formulier is onduidelijk: via een apart formulier of via het algemene art. 10-formulier? Of via een kopie van het formulier bestemd voor de toetsingscommissie? Voor het vrijgeven van het lichaam is melding aan het parket in ieder geval nodig. Onduidelijk is of er ook nadere informatie verstrekt moet worden en op welke wijze het parket geïnformeerd dient te worden (telefoon, fax, post?). De strekking van de wet is dat het openbaar ministerie zich niet meer bezig houdt met de beoordeling van euthanasiezaken; dat is nu een (wettelijk vastgelegde) taak van de toetsingscommissies. Binnenkort zal wel duidelijk worden over welke informatie de officier van justitie wenst te beschikken voor het vrijgeven van het lichaam. Is de mededeling van gemeentelijk lijkschouwer dat er geen onregelmatigheden zijn geconstateerd voldoende of treedt er van de kant van de officier van justitie toch nog een zekere toetsing op? De laatste jaren had elk arrondissement zijn eigen regels voor de melding van euthanasiezaken. In sommige gebieden vervulde de begrafenisondernemer de rol van postbode. Het zou geen kwaad kunnen als de wijze van melding van de gemeentelijk lijkschouwer aan de officier van justitie ook landelijk uniform geregeld wordt. De rol van de gemeentelijk lijkschouwer, die bij de introductie van de toetsingscommissies was gereduceerd tot die van postbode (in eerste instantie werd hij immers zelfs niet geacht de overhandigde stukken in te kijken), is in ieder geval weer opgewaardeerd. In de toelichting op de nieuwe wet in de brochure van de ministeries van VWS en justitie staat “ hij controleert of de benodigde stukken aanwezig zijn en neemt ze met de arts door”. Zodra de gerezen vragen zijn beantwoord – overleg met de ministeries en met het OM is gaande – zal u via de vakgroep geïnformeerd worden. Kees Das, Voorzitter Vakgroep Forensische Geneeskunde GGD Nederland.
4: Expertisecentrum Medische Zaken. Het College van Procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie heeft een Medisch expertisecentrum opgericht. De reden hiervoor was dat het voor de individuele medisch officier van justitie niet goed mogelijk bleek om voldoende kennis op te bouwen, gelet het geringe aantal zaken. Doel van het centrum is de officieren te ondersteunen met informatie en advies. Tevens gaat het centrum meewerken aan het formuleren van beleid en wetgeving. Het FMG werd uitgenodigd ten behoeve van nadere samenwerking. Op 6 juni togen Ina Topman en ondergetekende naar Rotterdam waar een intensief programma werd gevolgd met inleidingen en discussies. In de ochtend stond de (niet) natuurlijke dood centraal. Bijdragen waren er door collega’s mw. D. Bavelaar, C.Das en verpleeghuisarts mw. J.Slootweg. De eerste wees aan de hand van het bekende GHI bulletin op de redenaties bij de afweging niet natuurlijk en natuurlijk. Das voerde de aanwezigen met casuïstiek langs (!) de valkuilen en Slootweg spiegelde met haar onderzoek op de onvergelijkbaarheid van de oordelen van een beperkt aantal lijkschouwers, die aan de hand van casus een oordeel moesten afgeven. Zij vergeleek deze oordelen met die van verpleeghuisartsen.
In de middag stond het thema “beroepsgeheim” op het programma. De opening vond plaats door mw. Mr.M.Biesaart van de KNMG, gevolgd door C.Das (nogmaals) en drs. M.Buijsen van de EUR. Ook hier werd uitleg gegeven, casuïstiek behandeld en knelpunten besproken. Wat opviel was de open sfeer die er die dag heerste, inclusief de discussies die kernpunten beroerden. Onder deze punten waren belangrijke als: is het groene GHI boekje aan herziening toe? Wat is de deskundigheidsrol van de forensisch geneeskundige? Een boeiende dag, die zicht gaf op een veelbelovende trend in samenwerking. Aernout Tenhaeff. 5: Symposia. Op donderdag 19 september 2002 zal er aan symposium worden gehouden ter gelegenheid van het afscheid van C.J.J. Hens, gerechtelijk patholoog. De heer Hens is werkzaam bij het NFI. Over de plaats en de agenda wordt u binnenkort geïnformeerd. Noteer in ieder geval alvast de datum in uw agenda. Het symposium is bedoeld voor forensisch geneeskundigen, technisch rechercheurs, O.M. en artsen met belangstelling voor forensische aspecten van de geneeskunde. Het thema is forensische pathologie als ketenonderdeel: huidige situatie en perspectief. Wat verwachten we in de toekomst mede in relatie tot aangrenzende gebieden waaronder de forensische geneeskunde. Daartoe zijn inmiddels een aantal sprekers uitgenodigd waarvan interessante voordrachten verwacht mogen worden. Tenslotte is er een receptie waar van collega Hens, die in verband met de pensioengerechtigde leeftijd het N.F.I. verlaat, afscheid genomen kan worden. 6: Agenda. • •
2-7 september 2002 in Montpellier, Frankrijk: 16th meeting of the International Association of Forensic Sciences. 19 september 2002 afscheid symposium van gerechtelijk patholoog C.J.J. Hens.
Colofon: De FMG- nieuwsbrief is de nieuwsbrief van het Forensisch Medisch Genootschap en wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van het bestuur van het FMG. De eindredactie van dit nummer werd gevoerd door Piet Wels. Artikelen, brieven e.d. bedoeld voor publicatie kunt u sturen aan het secretariaat van het FMG. Het secretariaat van het FMG, tevens secretariaat van de FMG-nieuwsbrief wordt gevoerd door S.P.H. Letmaath 1e secretaris FMG. Het postadres van het FMG is Forensisch Medisch Genootschap p/a Nederlands Forensisch Instituut, t.a.v. Mw. R. de Goeij / mw. M. Pex, Postbus 3110, 2280 GC Rijswijk. Tel: 070-4135719 / 730 fax: 070-4135455 Email:
[email protected]. De secretaris is bereikbaar: p/a GGD Drenthe, Overcingellaan 19, 9401 LA Assen. Telefoon: 0592-316565
Financiële transacties: Girorekening: 43.20.962 Bankrekening: 53.41.25.921 ABN-Amro Driebergen-Rijsenburg. Bij overmakingen op giro of bank gaarne vermelden: t.n.v. Forensisch Medisch Genootschap. Verenigingsregister; KvK.Rotterdam nr.40343291.