www.debijbelvoorjou.nl / © stg. Uit het Woord der Waarheid
Lessen uit 1 Timotheüs 2 Hoe mannen moeten bidden
‘Ik wil dan dat de mannen in elke plaats bidden met opheffing van heilige (of: reine) handen, zonder toorn of twist (of: twijfelachtige overlegging)’ (1 Tim. 2:8-15). Dit hoofdstuk begint met: ‘Ik vermaan dan ...’. Het onderwerp van deze oproep is een intensief gebedsleven voor alle mensen, van welke rang of stand ook. In vers 8 neemt de apostel deze draad weer op met de woorden: ‘Ik wil dan’. Wat hij daarna zegt heeft betrekking op de noodzaak, dat elke man die bidt dat moet doen in de juiste geestesgesteldheid. Niet de uiterlijke houding bij het bidden wordt hier genoemd, maar de innerlijke toestand van het hart. Of we bij ons bidden staan, zitten of knielen is niet doorslaggevend. Uit de Bijbel weten we dat er wat dat betreft geen uniformiteit was, hoewel knielend bidden het meest voorkwam. We lezen dat bijvoorbeeld van Salomo (2 Kron. 6:13), Ezra (Ezra 9:5), Elia (1 Kon. 18:42), Daniël (Dan. 6:11), van de Heer Jezus (Luk. 22:41) en van Paulus (Hand. 20:36; Ef. 3:14). Van Salomo en Ezra wordt bovendien gezegd, dat zij hun
handen uitspreidden naar de hemel. Maar nogmaals: doorslaggevend is niet in welke lichaamshouding we tot God bidden, mits we de nodige eerbied in acht nemen omdat we tot Hem naderen.
Uit de opmerking dat de mannen in elke plaats moeten bidden, kunnen we afleiden dat de apostel het gebed in het openbaar bedoelt, dus niet in de binnenkamer. Natuurlijk gelden de hier gegeven voorschriften ook voor dit laatste, maar toch wel speciaal voor het bidden in aanwezigheid van anderen. Wie in het gebed tot God nadert, moet zich er van bewust zijn dat hij te doen heeft met een heilige God. Van Zijn kinderen verwacht Hij dat zij die Hem aanroepen een heilige wandel hebben (1 Petr. 1:15-17). Alleen als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tot God. Als wij zijn geboden bewaren en doen wat voor Hem welbehaaglijk is, ontvangen wij wat wij ook bidden (1 Joh. 3:21-22). Anders blijven onze gebeden onverhoord. Wanneer in ons hart kwaad is dat we niet veroordeeld en beleden hebben, mogen we niet verwachten dat God naar onze gebeden zal luisteren. Dat geldt ook als we overhoop liggen
www.debijbelvoorjou.nl / © stg. Uit het Woord der Waarheid
met medegelovigen, of zelfs met niet-gelovigen. Tenminste als wij zelf medeschuldig zijn aan die verkeerde verhouding ten opzichte van hen. Eerst opruimen of wegdoen wat onze relatie met God verstoort en daarna pas bidden. Dat is het Goddelijke voorschrift, waarop Paulus ook in dit vers duidt. Anders zijn onze handen niet heilig of rein. Zowel toorn als twist zijn werken van het vlees (Gal. 5:20) en waar deze aanwezig zijn, is de weg tot God in het gebed geblokkeerd.
Hoe vrouwen zich horen te kleden ‘Evenzo, dat de vrouwen zich tooien in stemmige kleding met schaamte en ingetogenheid, niet met haarvlechten en goud of parels en kostbare kleding; maar - zoals het vrouwen betaamt die belijden godvrezend te zijn - door goede werken’ (vers 9, 10). Nadat gewezen is op de roeping van de mannen gaat de apostel spreken over de vrouwen. Eerst over de manier waarop zij zich kleden en versieren.
Uit het verband kan worden opgemaakt dat Paulus hierbij vooral denkt aan hun aanwezigheid in de openbare samenkomsten maar daarnaast hoe zij zich verder in het openbaar vertonen. De apostel noemt hier twee aspecten, het ene in positieve, het andere
in negatieve zin. Ze moeten dus iets doen en iets nalaten. Beide worden bepaald door een eigen houding van wat een vrouw siert en ontsiert. Meer nog dan bij de man typeert de kleding van de vrouw haar zedelijke en geestelijke toestand.
Over de kleding van de vrouw is al heel wat geschreven. Het is wel duidelijk dat in haar manier van kleden ook een stuk cultuur verweven is. In oosterse landen gaat de vrouw anders gekleed dan in onze westerse samenleving. En ook hier kun je niet spreken van een vast patroon. We weten allemaal dat de kleding, vooral van vrouwen, sterk aan de mode onderhevig is. Wie oude foto's bekijkt van zo'n vijftig jaar geleden zal zien dat er enorme
verschillen zijn. Wat toen als fatsoenlijk en smaakvol werd beschouwd, ook voor gelovige vrouwen, zou nu lachwekkend zijn.
Het is dan ook zeker niet de bedoeling van de apostel dat vrouwen er excentriek moeten bijlopen. Ook dat zou aanstoot kunnen geven. Het voorschrift van de apostel, dat vrouwen smaakvolle kleding met schaamte, bescheidenheid en ingetogenheid dragen, geldt echter
www.debijbelvoorjou.nl / © stg. Uit het Woord der Waarheid
voor alle tijden. Elke gelovige vrouw kan weten waar de grenzen liggen van wat wel en wat niet gepast is. Als zij er op uit is door opzichtige kleding de aandacht op zichzelf te vestigen, overschrijdt zij de grens van het geoorloofde. En als zij door onzedelijke kleding bepaalde gevoelens wakker roept bij het andere geslacht, overtreedt ze het gebod van schaamte en ingetogenheid. Het grote onderwerp van deze brief is: hoe wij ons moeten gedragen als gelovigen die deel uitmaken van het huis van God.
In verband daarmee dragen we een grote verantwoordelijkheid. Zelfs Jakob, die totaal onwetend was van wat wij nu weten over het huis van God, was zich er diep van bewust dat om tot God te naderen elk verband met het kwaad moest worden weggedaan.
Tegen zijn huisgenoten zei hij daarom drie dingen: a) Doe de vreemde goden weg die in uw midden zijn; b) reinig u; c) verwissel uw kleren (Gen. 35:2). Pas daarna kon hij opgaan naar Bethel (= huis van God).
Alles wat niet in Gods tegenwoordigheid kan bestaan, moet weggedaan worden. Of dat nu iets is wat in de diepte van ons hart gevonden wordt of dat het gaat om uiterlijke dingen, die bijvoorbeeld in onze kleding of in onze houding zichtbaar zijn.
Van nature hebben wij de neiging het uiterlijk van de dingen te zoeken. We streven zo gemakkelijk naar wat ons in de ogen van anderen een zekere status geeft. De Heere wil echter dat we in de relatie met Hem alleen streven naar dat wat Hem welgevallig is. Wij moeten er altijd voor waken om ook in de uiterlijke dingen in overeenstemming met de Heere te zijn. Dat geldt zowel voor mannen als voor vrouwen.
Ook Petrus spreekt over het uiterlijk van de gelovige vrouw in 1 Petrus 3:1-5 en wijst er op dat zij door een kuise, reine wandel hun ongelovige mannen kunnen winnen. Tevens dat hun versiering niet moet bestaan in het uiterlijke, maar in onvergankelijke van de zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is voor God.
www.debijbelvoorjou.nl / © stg. Uit het Woord der Waarheid
Wat een vrouw niet mag
‘De vrouw moet zich stil, in alle onderdanigheid laten leren, maar ik sta aan een vrouw niet toe, dat zij leert of over de man heerst, maar zij moet stil zijn’ (vs. 11, 12). De apostel gaat nu over tot het geven van aanwijzingen van totaal andere aard voor de vrouwen. Zij zijn echter van evenveel belang voor het zijn in het huis van God. De positie van de gelovige vrouw is niet minder dan die van de gelovige man. Beiden zijn zij kinderen van God, die Hij als zodanig liefheeft en die Hij ook dezelfde geestelijke zegeningen heeft geschonken. Beiden hebben ook het hoge voorrecht om als priesters geestelijke offeranden te offeren, die aangenaam zijn voor God door Jezus Christus (1 Petr. 2:5). Beiden zijn ook geroepen als priesters de deugden te verkondigen van Hem, Die hen uit de duisternis heeft geroepen tot Zijn wonderbaar licht (1 Petr. 2:9). Er is wat dat betreft geen enkel verschil tussen gelovige mannen en vrouwen. Maar de Bijbel spreekt wel duidelijke taal als het gaat om de openlijke dienst van de vrouw.
In 1 Korinthe 14:34 en 35 zegt Paulus: ‘Laten uw vrouwen in de gemeenten zwijgen. Het is hun immers niet toegestaan te spreken,
maar bevolen onderdanig te zijn, zoals ookde wet zegt. En als zij iets willen leren, laten zij dat dan thuis aan hun eigen man vragen. Het is immers schandelijk voor vrouwen om in de gemeente te spreken. Laten uw vrouwen zwijgen in de gemeenten; want het is hun niet vergund te spreken, maar onderworpen te zijn, zoals ook de wet zegt. En als zij iets willen leren, laten zij thuis hun eigen mannen vragen; want het is schandelijk voor een vrouw te spreken in de gemeente.’ In de Schrift is de man het beeld en de heerlijkheid van God, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man (1 Kor. 11:7). Zoals Christus het hoofd is van iedere man is de man het hoofd van de vrouw (1 Kor. 11:3). De taak die beiden hebben is in overeenstemming met hun verschillende positie. Voor de vrouw past daarom onderdanigheid aan de man. Zij mag niet in het openbaar mannen onderwijzen. De uitspraken in 1 Korinthe 14 en 1 Timotheüs 2 zijn niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Men heeft, vooral in onze tijd, wel geprobeerd door allerlei redeneringen deze uitspraken van hun kracht te ontdoen, en op grond daarvan vrouwelijke predikanten aan te stellen, maar dat is niets anders dan ongehoorzaamheid aan de Bijbel. Natuurlijk wil dat niet zeggen dat gelovige vrouwen geen nuttige dienst voor de Heere kunnen doen. Maar dan op het voor haar bestemde terrein, zoals evangeliseren onder kinderen, evangelisatiewerk of onderwijs ten behoeve van andere vrouwen (zie bv. Tit. 2:3b, 4). En niet te vergeten: werken van barmhartigheid of persoonlijke zielszorg. Van vele
www.debijbelvoorjou.nl / © stg. Uit het Woord der Waarheid
vrouwen in het Nieuwe Testament lezen we dat zij zeer actief zijn geweest (zie bv. Rom. 16:3, 6, 12; Hand. 9:36, 39). Nergens lezen we in de evangeliën dat de Heere Jezus vrouwen uitzond om te prediken, hoewel er onder Zijn volgelingen veel toegewijde vrouwen waren. Wel lezen we dat velen van hen Hem dienden met wat zij hadden (Luk. 8:2, 3). Er wordt nog wel eens aangevoerd dat er in de Bijbel sprake is van twee zusters die wel in het openbaar hebben geleerd. Ten eerste beroept men zich daarbij op Handelingen 18:26, waar we lezen dat Aquila (de man) en Priscilla (zijn vrouw) Apollos met zich meenamen en hem de weg van God nauwkeuriger uitlegden. Uit de woorden: ‘namen zij hem apart’ is met grote waarschijnlijkheid af te leiden, dat zij hem meenamen naar hun huis. Het gesprek met Apollos vond dus plaats in de besloten sfeer van het gezin. Daarnaast wordt Aquila uitdrukkelijk eerst genoemd en uit dit feit mag de conclusie worden getrokken dat hij de leiding had bij dit gesprek. Dat Priscilla er wel aan heeft deelgenomen kan uit de tekst worden geconcludeerd. Er is echter geen enkele reden om aan te nemen dat Priscilla de in de Bijbel gestelde grenzen heeft overschreden. Ten tweede verwijst men naar Romeinen 16:1, waar van zuster Febe gezegd wordt, dat zij een dienares was van de gemeente te Kenchreeën. Voor ‘dienares’ staat in het Grieks het woord ‘diakonos’, dat niet wijst op een openbare woordbediening, maar op een dienst van barmhartigheid in geestelijke en materiële zaken. Dat zijn de goede werken van het slot van vers 10.
Motivatie van de voorafgaande verzen ‘Want Adam is eerst geformeerd, daarna Eva; en Adam werd niet verleid, maar de vrouw werd verleid en viel in overtreding’ (vers 13, 14). We hebben hier twee motieven voor de andere positie van de vrouw, zoals die in de verzen 11 en 13 is aangewezen. Ten eerste uit de schepping. Adam werd eerst geschapen en leidde oorspronkelijk een zelfstandig bestaan. Pas later voegde God Eva aan hem toe als een hulp naast hem. Mede daarom berust het gezag bij de eerstgeschapene en de onderworpenheid bij de daarna geschapene. Dat God in deze volgorde man en vrouw schiep is niet toevallig geweest, maar naar Zijn weloverwogen plan. Deze scheppingsordinantie blijft bepalend voor de positie van de vrouw ten opzichte van de man. Hoewel in Christus Jezus het onderscheid tussen man en vrouw niet bestaat (Gal. 3:28), is haar plaats in de Gemeente als huis van God toch ondergeschikt aan die van de man. In Galaten 3:28 gaat het om de eenheid van alle gelovigen in Christus Jezus en om de geestelijke zegeningen die daaruit voortvloeien. In hun samenwonen en ook in de dienst van Gods huis is de man het hoofd en oefent hij het gezag uit. Daarom mag de vrouw niet onderwijzen of over de man heersen.
www.debijbelvoorjou.nl / © stg. Uit het Woord der Waarheid
Ten tweede wordt de zondeval genoemd. Niet de man, Adam, werd verleid, maar de vrouw. Zij viel in overtreding. Dat Adam daarna zondigde maakte ook hem schuldig, maar Eva was de hoofdschuldige. Tegen Gods bedoeling in nam zij in de hof van Eden de leiding. Het willen heersen, het aan God gelijk willen zijn, veroorzaakte haar val. Daarom is haar ook in de Gemeente de mogelijkheid tot leiden of heersen ontzegd. Het is Gods wijsheid die deze dingen zo heeft bepaald. Ze getuigen van Zijn zorg voor een goede gang van zaken in Zijn huis. ‘Maar zij zal gered worden in het ter wereld brengen van kinderen, als zij blijven in geloof, liefde en heiligheid, met ingetogenheid’ (vs. 15). Het slotvers van dit hoofdstuk heeft veel schriftverklaarders problemen gegeven. Er is allereerst de vraag wat de betekenis is van het woord ‘gered’; door de onjuiste keuze voor ‘zaligheid’ wekten diverse vertalingen de gedachte aan behoudenis voor de eeuwigheid op. In overeenstemming met de opvatting van andere uitleggers meen ik echter dat het meer voor de hand ligt te denken aan het doorstaan van de bevalling en het leven een invulling geven overeenkomstig de door God aan haar gegeven positie. Wel ligt in dit vers opgesloten dat de genade van God ook geldt voor de vrouw, hoewel Gods oordeel over haar in Zijn regeringswegen niet wordt weggenomen. Het ter wereld brengen van kinderen blijft een moeitevolle zaak. Ten tweede is niet zonder meer duidelijk wie bedoeld worden met ‘als zij blijven’, in tegenstelling met het enkelvoudige ‘zij’ aan het begin van dit vers. Taalkundig is zelfs te verdedigen het ‘zij’ in deze zin terug te laten slaan op ‘kinderen’. De ware vreugde van gelovige ouders is immers dat hun kinderen wandelen in geloof, liefde en heiligheid, met bescheidenheid. De meest algemene opvatting is echter dat met dit ‘zij’ de man en de vrouw worden samengevoegd. Daardoor wordt dan de eensgezindheid in geestelijke dingen van man en vrouw als een zegen en verantwoordelijkheid naar voren gebracht. Welke verschillen er ook mogen zijn in positie en uitoefening van een dienst in het huis van God, als het gaat om de taak ten opzichte van de kinderen mogen en moeten man en vrouw één zijn. H. Medema sr.