DE, TOEPASSING VAN HET BUITENLANDS RECHT DOOR DE BELGISCHE RECHTER : KENNIS EN BEWIJSLEVERING VAN HET TOEPASSELIJK BUITENLANDS RECHT * door
Ludovic D E G R Y SE Advocaat Navorser bij het Centrum voor Internationaal Recht (Leuven)
In verband met de toepassing van het buitenlands recht door de nationale rechter kunnen verscheidene belangrijke vragen worden gesteld 1. Een der hoofdvragen — zoniet het kernprobleem — rijst met betrekking tot de mogelijkheden en moeilijkheden tot kennis en « bewijslevering » van het buitenlands recht. N a een onderzoek nopens de ganse problematiek der « toepassing van het buitenlands recht door de nationale rechter » is men versterkt in zijn indruk dat het op de eerste plaats dit probleem van practische aard is dat een beslissende invloed uitoefent zowel op de feitelijke houding die in verband met het toepassen van een buitenlandse rechtsregel wordt aangeno men als op de theoretische argumenten die dikwijls ter rechtvaardiging van deze houding worden ingeroepen 2. D e oplossing voor belangrijke vragen zoals « de natuur van het buitenlands recht », « het door de rechter al dan niet ambtshalve toepasselijk verklaren der buitenlandse wet », « de bewijslast », « de controle door het H of van Cassatie op de toepassing der buitenlandse wet », zal onver m ijdelijk op bepalende wijze de invloed ondergaan van de evolutie — waarvan
* De materie werd bijgehouden tot 1 april 1965. Professor G. van Hecke zij oprecht dank gezegd voor zijn waardevolle raadgevingen en opmerkingen. 1 Onder de recente bibliografie over dit onderwerp kunnen o.m. vermeld worden : C., L a loi étrangère devant le juge du fond, Bibliothèque de droit international privé, Dalloz, Paris, 1965; Vounxoz, B., Le rôle du juge civil à l’égard du droit étranger, Freiburg, 1964; Y a s s e e n , M.K., « Problèmes relatifs à l’application du droit étranger », R.C.A.D.I., Den Haag, 1962, II, t. 106, blz. 588. D a v id ,
2
V o u il l o z ,
B., op. cit., blz. 61-93, voetnoot 2;
Y a sse en ,
K.M., op. cit., blz. 518-519.
126
LUDOVIC DE GRYSE
enkele hoopvolle aspecten zullen aangestipt worden — op het gebied der kennis- en informatiemogelijkheden nopens het toepasselijk buitenlands recht. Onderstaand artikel wil een poging zijn tot antwoord op de vraag hoe het toepasselijk buitenlands recht kan « gekend », « bewezen » of « aangetoond » worden. Vooral de toestand in het Belgisch recht en de in België bestaande informatiemogelijkheden zullen worden onderstreept. *
»
Als uitgangspunt kan gesteld worden dat het « bewijs » van het bestaan en de inhoud der buitenlandse wet geen eigenlijk « gerechtelijk bewijs » uitmaakt en ook niet geregeld is door de lex f o r t 3. Met dit voor ogen en vooral ermee rekening houdend dat de buitenlandse wetten — bij gebrek aan officiële bekendmaking in België — niet het voorwerp uitmaken van een vermoeden van kennis door de rechter, kan aanvaard worden dat er een zeer grote vrijheid bestaat in de keuze der bewijsmiddelen. In beginsel wordt geen beperking gesteld4. Een mogelijke voorwaarde die nochtans kan vooropgezet worden is dat de aangewende procédés normaal moeten toegelaten zijn in het algemeen bewijsrecht van de lex f o r t 6. Omwille van het « rechtskarakter » van de buitenlandse wet, kunnen echter van meet af aan reeds bepaalde bewijsmiddelen, zoals bekentenis, eed, louter akkoord der partijen, vermoeden, in beginsel worden uitgeschakelde. D E W ETTEK ST Z ELF Zonder voorlopig de vraag te stellen naar de wijze waarop men het eigenlijke bewijsmateriaal nopens buitenlands recht in handen krijgt, kan vooreerst gewe
3 H a y o i t d e T e r m i c o u r t , R., « La Cour de Cassation et la loi étrangère », J.T., 1962, blz. 473. Het is derhalve slechts met het nodige voorbehoud dat de term bewijs in dit verband mag worden aangewend. In de Duitse en Oosterijkse rechtsleer wordt de voorkeur gegeven aan de term Nachweis in tegenstelling tot Beweis ( V o u i l l o z , B., op. cit., blz. 120, voetnoot 1). P a g e , H., Traité élémentaire de droit civil belge, t. III, blz. 664, nr. 707; G r a u P., Principes de droit international privé, Paris, 1961, blz. 25, nr. 22; P o u l l e t , P . , Manuel de droit international privé belge, 1947, blz. 390, nr. 338; R.P.D.B., tw. Conflit de lois, blz. 674, nr. 51; R o l i n , A., Principes du droit international privé, t. I, Paris, 1897, blz. 789, nr. 520; S t o r m e , M., De bewijslast in het belgisch privaatrecht, Gent, 1962, blz. 288, nr. 310. 4 De
l ic h
,
5 P e r r o t , R., « Le régime des preuves en droit international privé français », J.T., 1962, blz. 277, nr. 30. 6 L a u r e n t , F., Droit civil international, t. II, blz. 487, nr. 269; Pandectes belges, tw. Loi étrangère, blz. 518, nr. 12; R o l i n , A., op. cit., blz. 791, nr. 522. Deze middelen zullen echter wel kunnen aangevoerd worden om eventueel de oorspron kelijke bedoeling der partijen te achterhalen en te weten te komen aan welke wet zij een bepaalde rechtsverhouding hebben willen onderwerpen.
BUITENLANDS RECHT EN BELGISCHE RECHTER
127
zen worden op de bewijswaarde van de wettekst als dusdanig. Alhoewel een voorgelegde Wettekst op het eerste gezicht een klemmende waarde lijkt te bezitten, m ag hij toch niet worden beschouwd als de sleutel voor alle moeilijk heden betreffend de toepassing van het buitenlands recht. Gevallen dienen namelijk te worden aangestipt waarbij het aankomt op de kennis van een gewoonteregel of van een regel die deel uitmaakt van een rechtsstelsel, geken merkt door een essentieel jurisprudenlieel \ara\ter. Zelfs buiten deze — overigens niet theoretische — gevallen blijkt de loutere te\st van een buitenlandse wet veelal aanleiding te kunnen geven tot talrijke moeilijkheden. D e vraag van de authenticiteit van de voorgelegde tekst kan terecht worden opgeworpen. Een even essentieel punt zal èrin bestaan te weten of die tekst wel betrekking heeft op een wet die nog van kracht is. Problemen in verband met de juiste draagwijdte van de wettekst moeten gesteld en opgelost w orden7. Een buitenlandse wettekst kan, hoewel hij woordelijk overeenstemt met een tekst uit de lex fori, toch een gans andere betekenis hebben 8. Tenslotte is het bijna overbodig nog te wijzen op de nochtans zeer reële moeilijkheden die naar aanleiding van de taal of de vertaling van een buiten landse wettekst kunnen oprijzen. Indien uit dit alles m ag besloten worden tot een niet noodzakelijke klemmen de en tot een niet steeds voldoende bewijskracht van de loutere wettekst, doet dit echter niets af van zijn aanzienlijke waarde als een bewijsmiddel dat toch veelal voorkomt als het eerste en meest elementaire. In de rechtspraak kunnen talrijke uitspraken worden aangestipt waarbij de rechter of het H of zich beroepen op de zelf opgespoorde of door partijen voorgebrachte tekst van de buitenlandse w e t9. H et valt op hoe in sommige gevallen met aan te prijzen voorzichtigheid tewerk wordt gegaan. Aldus kan het geval worden vermeld waarbij het H of van Beroep, na zich te hebben beroepen op de beschikkingen van een artikel uit het Argentijns wetboek, overweegt « dat deze tekst in vertaling, m aar in zijn volledige bewoording, voorkomt in een consultatie der 7 H et reële van deze problemen blijkt duidelijk wanneer men bijvoorbeeld bedenkt wat een buitenlandse rechter zou moeten aanvangen met de loutere tekst van het art. 1382 van het Belgisch B.W.
8 Als voorbeeld kan het art. 1384 lid I, in fine B.W. geciteerd worden : « Men is aansprakelijk (...) voor de schade die veroorzaakt wordt door de « daad » van zaken die men onder zijn bewaring heeft ». In het Frans stelsel wordt de aansprakelijkheid gegrond op een « fout in de bewaring » terwijl in de Belgische opvatting de kern berust in het « gebrek van de zaak ». De practische gevolgen van deze verschillende opvatting kunnen aanzienlijk zijn o.m. in verband met het bewijs en de ontlasting van aansprakelijkheid. 9 Brussel, 24 maar 1954, Pas., 1956, II, 20; Luik, 25 april 1955, Pas., 1956, II, 69; rb. Dinant, 8 juni 1955, Pas., 1956, III, 77; Gent, 25 november 1955, Pas., 1956, II, 101; rb. Charleroi, 29 december 1961, Pas., 1962, III, 15; Gent, 10 april 1961, 1962, blz. 21; rb. Antwerpen, 16 november 1962, Pas., 1964, III, 52.
128
LUDOVIC DE GRYSE
juristen Edge, Roche en D e la Vega, die door appellante zelf aangevraagd werd en in haar bundel berust; dat bovendien de Spaanse tekst zich in de bundel van geïntimeerde bevindt ». N a deze vaststellingen wordt besloten « dat aldus bedoelde wettekst op voldoende wijze ter kennis van het H of gebracht Wordt » 10. B U IT E N L A N D S E R E C H T S L E E R E N R E C H T S P R A A K Veelal wordt — enventueel om leemten aan te vullen die blijven bestaan alhoewel men beschikt over de wettekst — verwezen naar buitenlandse rechts leer en rechtspraak die zelfs naargelang de gevallen als een voldoend bewijs middel kunnen worden aanvaard11. In de rechtspraak kan onder meer het geval worden aangestipt waar een der partijen een gelijkvormig verklaard afschrift voorlegt van een arrest van de Engelse Court of Appeal daterend van 1924. Daarop wordt overwogen « dat, waar het gaat om het bij uitstek jurispradentieel Engels recht, het H o f hogergezegd arrest beschouwt als voldoende bewijs van het vigerend Engels recht ter zake; dat er geen aanwijzingen zijn dat deze rechtspraak zou zijn gewijzigd ( overruled) door een meer recente uitspraak van een hoger hof (H ouse of L ord s). Een gelijkaardig voorbeeld is het geval waar aan het H o f van Beroep drie arresten van het buitenlands opperste gerechtshof worden voorgelegd. N a deze arresten te hebben onderzocht trekt het H of er de besluiten uit en steunt er de uitspraak o p 12. A D V IE Z E N V E R S T R E K T DO O R B U IT E N L A N D S E JU R IS T E N , W E T E N S C H A P P E L IJK E IN S T IT U T E N E N O F F IC IE L E O R G A N ISM E N Gezien de moeilijkheden die kunnen rijzen in verband met de kennis van het buitenlands recht wordt veelal, hetzij voor het bekomen van een minimum aan informatie, hetzij met het oog op en meer omstandig en gemotiveerd advies, te rade gegaan zowel bij de buitenlandse juristen en wetenschappelijke instituten als bij officiële organismen. 10 Brussel, 6 december 1958, Pas., 1959, II, blz. 160. H., op. cit., III, blz. 661, nr. 720; S t o r m e , M., op. cit., blz. 288, nr. 310; Les lois de police et de sûreté en droit international privé français et belge, I, Paris-Brussel, blz. 122, m. 35; Cass., 5 juni 1959, Pas., 1959, blz. 1016; Cass., 27 oktober 1960, Pas., 1961, I, 210; Brussel, 31 januari 1961, Pas., 1962, II, 137; rb. Gent, 24 december 1952, J.T., 1953, 205; rb. Dinant, 22 oktober 1958, Pas., 1959, III, blz. 41; rb. Charleroi, 29 december 1961, Pas., 1962, III, blz. 15; rb. Verviers, 26 januari 1965, Ing. Cons., 1965, nrs 1-2, blz 30. Zie echter Cass., 12 november 1935, Pas., 1936, I, 48; dat de bewijskracht der buitenlandse rechtspraak lijkt te betwisten. E r dient nochtans opgemerkt dat, spijts ongelukkige formuleringen, het bedoeld arrest vooral de situatie op het oog heeft en veroordeelt, waarbij uitsluitend werd gesteund op de buitenlandse rechtspraak. 11 D e P a g e ,
V an d er
E l s t , R .,
12 Voor het eerste geval zie : Gent, 25 november 1955, Pas., 1956, II, 101, met verwijzing ook naar Engelse rechtsleer. Voor het tweede geval, Brussel, 31 januari 1961, Pas., 1961, II, 137.
BUITENLANDS RECHT EN BELGISCHE RECHTER
129
D e resultaten van die ingeroepen hulp vinden, in het kader van een geding voor Belgische rechterlijke instanties en gezien de algemene regelen van ons procesrecht, over het algemeen hun uitdrukking in geschreven « consultaties » of « attesten » ( certificats de coutumes') 13. A — CERTIFICATS DE COUTUMES EN PARERES
In dit verband kunnen op de eerste plaats de certificats de coutumes worden vermeld waarbij, op aanvraag, een punt van buitenlands recht wordt vastgesteld en verklaard door « privé-juristen», meestal behorend tot het betreffend rechts gebied 14. De term parère wordt hoofdzakelijk en oorspronkelijk voorbehouden voor « getuigschriften », afgeleverd door handelaars of handelskamers, met betrekking tot een handelsgebruik in een bepaald gebied15. Noch certificats de coutumes noch parères zijn onderworpen aan enige vormvoorwaarde. D e taalmoeilijkheden zullen eventueel dienen opgelost te worden door beroep te doen op een beëdigd vertaler die de geschreven consultatie zal omzetten in de taal van het « vragend » lan d 16. Voorbeelden van dergelijke certificats de coutumes of parères kan men op verscheidene plaatsen aantreffen in de rechtspraak. Aldus kan een arrest worden aangestipt waarbij in de overwegingen gewag wordt gemaakt van « een verklaring van de sekretaris der Londense Handels kamer, waaruit blijkt dat, in de conservehandel te Londen, de customary way inderdaad sedert vele jaren is : dat elke partij een scheidsrechter benoemt en dat, bij in gebreke blijven van een partij, de andere partij haar scheidsrechter benoemt en dat, bij in gebreke blijven van een partij, de andere partij haar scheidsrechter als alleensprekend rechter aanstelt overeenkomstig Section 7 van de Arbitration A c t17. In een ander arrest verwijst het H of van Beroep naar een voorgelegde expertise sur le droit national tchécoslovaque en aanvaardt deze geschreven « consultatie » als le commentaire de la législation en vigueur tant après qu’avant le 1er janvier 1951. Alleen wordt voorbehoud gemaakt pour autant que sa 13 In het commun law stelsel daarentegen, is de mondelinge getuigenis over punten van buitenlands recht en als voorwerp van cross-examination zeer gebruikelijk (zie D a v i d , C., op. cit., blz. 206, nr. 272; blz. 223-224, nr. 294, met bespreking van vóór- en nadelen). Zie ook Hrb. Gent, 26 maart 1908, Pas., 1908, III, 346, P.P., 1909, nr. 564, blz. 372. 14 De term certificat de coutumes wordt door de bevoegde administratieve diensten ook gebruikt om de certificaten aan te duiden die betrekking hebben op de eigen nationale wet en die — althans wat België betreft — afgeleverd worden door het Ministerie van Justicie. (Voor meer details, zie verder.) 15 L a u r e n t , F., op. cit., blz. 482, nr. 267; R.P.D.B., tw. Certificats de coutumes, blz. 869, nr. 2 en 4. 1° R.P.D.B., l.c., nr. 5. 17 Gent, 25 november 1955, Pas., 1956, II, 101.
130
LUDOVIC DE GRYSE
traduction ne prête pas à confusion ls . Dergelijke aangebrachte « consultaties » kunnen de rechtbank of het H of in kennis stellen van of hun kennis verstevi gen nopens de buitenlandse wettekst z e lf10. D e certificats de coutumes werden en worden in de rechtsleer dikwijls als het « middel bij uitstek » beschouwd om het buitenlands recht te « bewijzen » 20. H et m oge volstaan de certificats de coutumes te beschouwen als « een der talrijke » waardevolle middelen om tot de nodige kennis van een bepaald recht te komen. H et is echter geen zeldzaamheid dat de beide partijen in een rechtsgeding een certificat de coutumes voorleggen dat telkens moet dienen als steun voor een bepaald en uiteraard eenzijdig standpunt. D e verstrekte inlichtingen die erin voorkomen zullen daarbij noodzakelijkerwijze beïnvloed zijn door de wijze waarop de vraag werd gesteld. D e rechter zal dan ook met dezelfde onafhan kelijkheid waarmee hij uiteenlopende opvattingen in verband met de lex fori beoordeelt, de hem voorgelegde certificats de coutumes naar waarde moeten schatten21. D e omzichtigheid en scherpzinnigheid die de houding van de rechter hierbij kunnen kenmerken mogen blijken uit een arrest waarin het H of overweegt « dat partijen nog de interpretatie van art. 129 van het Oosten rijks B.W. betwisten, volgens hetwelk een Israëlitisch huwelijk, gesloten zonder naleving der wettelijke voorschriften, ongeldig is; dat geintimeerden een getuig schrift van Rechtanwalt D r. Klingsland tot staving van hun standpunt voor brengen; dat echter, het advies van deze rechtsgeleerde gesteund is op het werk van K lan g, die toegeeft dat de heersende leer, die hij bestrijdt, aanneemt dat art. 129 van het Oostenrijks B.W. slechts een huwelijksbeletsel bevat22 ». B — ADVIEZEN VERSTREKT DOOR WETENSCHAPPELIJKE INSTITUTEN
Een andere weg om informatie nopens buitenlands recht te verkrijgen bestaat in het zich richten tot wetenschappelijke instituten die bedrijvig zijn op het gebied van het buitenlands recht. In België kan, bij wijze van voorbeeld, het « Interuniversitair Centrum voor Rechtvergelij\ing » worden vermeld waar men, naast de ter plaatse aanwezige documentatie — voor het publiek toegan kelijk mits toelating — beschikt over een stelsel van steekkaarten betreffend werken in verband met buitenlands recht en vergelijkend recht, aanwezig
18 Brussel, 6 januari 1956, Pas., 1956, II, 140,
19 Brussel, 6 december 1958, Pas., II, 160. 20 P o u llet , P., op. cit., blz. 390, nr. 338; R.P.D.B., loc. cit., blz. 869, nr. 1; R olin , A., op. cit., blz. 789, nr. 520. 21 R.P.D.B., Certificat de coutumes, blz. 869, nr. 5; R olin , A ., op. cit., blz. 791, nr. 522; rb. Antwerpen, 13 november 1884, P.A., 1886, blz. 315. 22 Brussel, 31 januari 1961, Pas., 1962, II, 137.
BUITENLANDS RECHT EN BELGISCHE RECHTER
131
in de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie, Arbeid en Tewerkstelling, alsook in de vier universitaire bibliotheken 23. Als bijzonder m erkwaardig op dit gebied dient de — in België wellicht te weinig bekende — activiteit te worden onderstreept van het « Internationaal ]uridisch Instituut », opgericht in 1918 en zetel hebbend te ’s Gravenhage 2i. D it instituut beschouwt het als zijn taak, voorlichting te verschaffen omtrent vragen van internationaal en buitenlands recht, die zich in de praktijk voordoen. D e inlichtingen worden verstrekt in de vorm van een gedokumenteerd schrif telijk rapport (wetteksten, rechtsleer, rechtspraak) dat ook een concrete « oplos sing » kan bevatten voor het betreffend gev a l25. D e overgrote meerderheid der vragen blijken te komen uit Nederland (rechterlijke colleges, advokaten, notarissen, bedrijfsleven). Soms toch krijgt men vragen te beantwoorden, afkom stig uit andere landen, voornamelijk uit België en Duitsland. D e vragen situeren zich op gans het terrein van het burgerlijk- en handelsrecht en ook wel in het gebied van het burgerlijk procesrecht. Bij wijze van inlichting kan aangestipt worden dat het Instituut, dat werkt met een staf van juristen in vaste dienst, in een bepaald jaar, 1962, 140 rappor ten of adviezen uitbracht26. Zonder er verder op in te gaan moeten toch de mogelijkheden onderstreept worden die liggen in de werking van dergelijke reeds in vele landen bestaande wetenschappelijke instituten.
C — DE ROL VAN OFFICIELE ORGANISMEN
Thans echter dient te worden nagegaan in hoever inlichtingen nopens buiten lands recht kunnen bekomen worden langs officiële weg. 1. Gerechtelij\e instanties Volledigheidshalve dient vooreerst gewezen op de zogenoemde actes de notoriété of réversales, d.i. attesten, eventueel af te leveren door een buitenlandse rechtban\ waarbij verklaard wordt dat met betrekking tot een gegeven punt,
23 De bibliotheek van het Interuniversitair Centrum voor rechtsvergelijking (direkteur : professor J. Limpens) is gevestigd te Brussel, Jan Jacobsplein, 11. 24 Oranjestraat, 6 ; zie schrijven van J . L i m p e n s en G . V a n H e c k e , aan het Journal des Tribunaux in hun hoedanigheid van Leden van de Raad van Bestuur van dit Instituut, J.T., 1962, bl. 537. Hierbij weze dank gezegd aan de huidige Direkteur van het Instituut, de Hr C.D. van Boeschoten die zo bereidwillig was de nodige inlichtingen nopens de werking ervan, te verstrekken. 25 Zie Verslag over het jaar 1962, blz. 7. 26 Zie Verslag over het jaar 1962, blz. 8. Hierbij kan genoteerd worden dat, gezien het Instituut niet gesubsidieerd is, voor de rapporten een vergoeding in rekening wordt gebracht.
132
LUDOVIC DE GRYSE
een bepaalde wet of gewoonte toepasselijk is in het betreffend rechtsgebied 27. Reeds uit praktisch oogpunt kan men echter twijfelen aan de doeltreffendheid en wenselijkheid van een dergelijk systeem waarbij de nationale — dikwijls reeds overbelaste-rechtbanken, op aanvraag van buitenlandse autoriteiten of privé-personen, zouden belast worden met een dergelijke, veelal zeer delicate taak. In België is het ook om theoretische redenen dat in het verleden op besliste wijze, aan belgische rechtbanken het recht werd ontzegd zulkdanige attesten af te leveren. Daarbij hield men voor dat de rechtbanken slechts ingesteld zijn om zich uit te spreken over welbepaalde geschillen die hun door belanghebben de partijen in de vereiste vormen zijn voorgelegd. H et art. 5 B.W. dat aan de rechters verbod oplegt, recht te spreken door algemene en reglementaire beschikkingen zou op impliciete wijze ook het verbod inhouden een soort certificat de coutumes af te leveren 28. In oudere rechtsleer wordt het verdwij nen van deze réversales wel eens betreurd 29. Zonder zich te kunnen uitspreken over de rechtspraktijk op dit gebied in andere landen, moet toch melding worden gemaakt van de Britse Foreign Law Ascertainment Act van 1861, « an Act to afford facilities for the better ascertainment of the law of foreign countries when pleaded in Courts within Her Majesty’s dominions » 30. Daarin wordt in beginsel voorop gesteld : « Superior Courts within H er Majesty’s dominions, may remit a case, with queries, to a court of any foreign state with tvhich H er Majesty have made a convention for that purpose, for ascertaining the law of such state as to the facts in question ». Veelbetekend is hierbij de vaststelling dat sinds 1861, van de bewuste conven ties — die tenslotte de basis vormen van gans het systeem — nog geen spoor te ontdekken valt. 2. Administratieve organismen Belangrijker derhalve is het systeem waarbij beroep wordt gedaan op adm i nistratieve officiële instanties, namelijk de ministeriële departementen en diensten of hetgeen eraan beantwoordt in bepaalde landen. F., op. cit., blz. 481, nr. 267; A., op. cit., blz. 789, nr. 520.
27 L a u r e n t , R o l in ,
P o u l l e t , P .,
op. cit., blz. 390, nr. 338;
28 R.P.D.B., tw. Certificat de coutume, blz. 869, nr. 3; Brussel, 10 mei 1816, Pas., 1816, 131; Brussel, 27 juli 1831, Pas., 1831, 220; id., 9 mei 1832, 122; id., 14 augustus 1837, Pas., II, 221. In de motivering treft men o.m. het argument aan, dat het gebruik van deze actes de notoriété, ingevoerd door een Franse ordonnance van 1667, niet bekrachtigd werd door het wetboek van burgerlijke rechtspleging en derhalve op grond van art. 1041 van dit wetboek moet beschouwd worden als afgeschaft. 29 L a u r e n t ,
F., op. cit., blz. 482, nr. 267; blz. 289, nr. 270.
30 17 mei 1861, Halsbury’s Statutes of England, 2nd éd., vol. IX, 1949, blz. 584.
BUITENLANDS RECHT EN BELGISCHE RECHTER
133
R ol der Belgische officiële diensten D e rol en tussenkomst ter zake van de Belgische officiële instanties kan als volgt worden beschreven. In verscheidene bibliotheken van ministeries kan men een voortreffelijke documentatie over buitenlands recht aantreffen. In het bijzonder zij verwezen naar de gespecialiseerde bibliotheek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en, in verband vooral met Nederlands recht, naar het « Nederlands Fonds » in het Ministerie van Justitie. Daarbij m ag de aandacht gevestigd worden op bepaalde publicaties die uitgaan van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, met name de « Documentation juridique étrangère — Buitenlandse rechtstijdingen »; « Textes législatifs étrangers — Buitenlandse wetteksten » (tot in 1958); « Volkenrechtelijke berichten — Bulletin de droits des Gens » (tot in 1958). D e normale weg om in België, langs ministeriële departementen om, inlich tingen te bekomen over buitenlands recht bestaat in het zich richten tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken en onder andere, meer bepaald, tot de dienst « Burgerlijke Stand » voor vragen in verband o.m. met afstamming, huwelijk, echtscheiding, of tot de dienst « Notarieel recht » in verband met vragen nopens bekwaamheid, erfrecht, huwelijksgoederenrecht, v o o g d ij...31. D e « clienteel » van het Ministerie van Buitenlandse Zaken lijkt op dit gebied en minstens wat betreft de dienst « Burgerlijke Stand », vooral gevormd te zijn door de gemeentelijke autoriteiten en door het « parket » (vooral Brussel). Ook advokaten en notarissen behoren echter tot de normale kring der vraag stellers. Het antwoord wordt verstrekt in de vorm van een gewone b r i e f t . Deze brief zal, al naargelang hetgeen gevraagd wordt, melding maken van de — eventueel vertaalde — wettekst, ofwel een verklarend commentaar aan de hand van buitenlandse rechtsleer en rechtspraak inhouden. Bij het verschaffen der inlichtingen waken de betrokken diensten erover zich te houden aan stricte « informatie » en hoeden er zich terecht voor, te vervallen in « consultaties ». 31 Deze diensten zijn gevestigd in de gebouwen der « Algemene Directie der Kanselarij en der Geschillen » (Ministerie van Buitenlandse Zaken), Brussel, de Facqstraat, 1. Hierbij zij dank gezegd aan de HH. Desy en De Ridder die, in verband met de werking van deze diensten bereidwillig zeer nuttige inlichtingen hebben verschaft. Bijzondere dank gaat naar de HH. directeuren A. de Granges de Surgères en Ch. de Waersegger die, met betrekking tot de tussenkomst van het Ministerie van Justitie, resp. Ministerie van Buitenlandse Zaken, op het gebied der informatie nopens buitenlands recht, onmisbare aanwijzingen verstrekten. 32 De betrokken administratieve diensten hoeden er zich voor, hetgeen zij beschouwen als loutere « inlichtingen », te bestempelen als- certificats de coutumes, benaming die zij voorbehouden, voor een welbepaald ander document, namelijk het getuigschrift nopens de Belgische wettekst, afgeleverd door het Belgisch Ministerie van Justitie (zie verder).
134
LUDOVIC DE GRYSE
Als bron voor de verstrekte gegevens wordt op de eerste plaats de eigen zorgvuldig opgemaakte en bijgehouden documentatie van de dienst aangespro ken. Van belang is in dit verband de medewerking der Belgische consuls in het buitenland waarvan het onder meer de taak is « de Minister van Buiten landse Zaken op de hoogte te houden van alles wat betrekking heeft op de werking van de post en op de belangen van de Belgische handel, scheepvaart en nijverheid, alsmede van de maatregelen die het persoonlijk statuut en het regime der goederen van de Belgen in hun rechtsgebied zouden kunnen beïn vloeden » 33. Daaruit m ag afgeleid worden dat de Belgische consulaten ook als taak hebben hun Minister in te lichten nopens de wetgeving in het land waar ze verblijven. Indien de eigen documentatie niet voldoende blijkt, kunnen eventueel elemen ten worden gevonden in de bibliotheek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zo ook dit niet volstaat kan de bevoegde dienst zich steeds richten tot de consulaten of diplomatieke agenten van het betreffend land in België, die op hun beurt, de nodige inlichtingen kunnen halen bij de bevoegde autori teiten van hun eigen land. In de rechtspraak kunnen meerdere gevallen worden aangestipt waarbij verwijzingen voorkomen hetzij naar de documentatie hetzij naar de inlichtingen, ter beschikking gesteld of in briefvorm meegedeeld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken 34. H et is niet uitgesloten dat men zich met goed resultaat, ook rechstreeks kan wenden tot de ambassades of consulaten van het land over wiens rechtstelsel inlichtingen worden gewenst. W at tenslotte de rol van de Belgische Ministeriële departementen betreft, in verband met gevraagde inlichtingen nopens de Belgische wet, moet verwezen worden naar de eigenlijke certificats de coutumes (wetscertificaten) die worden afgeleverd door het Belgische Ministerie van Justitie. Die getuigschriften beper ken zich tot een bevestiging of verklaring dat in verband met een bepaald punt, op een gegeven ogenblik, een bepaalde wet, waarvan de tekst wordt weergegeven, van kracht was of is, in België. Een dergelijk certificaat is ondertekend voor de Minister, door de Sekretaris-Generaal. België lijkt een der enige landen te zijn waar langs officiële w eg zulke wetscertificaten worden af geleverd.
33 Artikel 27 van het K.B. houdende organiek reglement van het Ministerie van Buiten landse Zaken en Buitenlandse Handel, 14 januari 1954, Staatsblad 1954, blz. 244. 31 Gent, 10 april 1961, R.C.J.B., 1962, 21; Brussel, 31 januari 1961, Pas., 1962, II, 137; rb. Kortrijk, 6 december 1963, Pas., 1964, III, 14. Als niet onbelangrijk element kan terloops erop gewezen worden dat het Ministerie bedoelde inlichtingen gratis verstrekt. Alleen bijkomende onkosten, vb. fotocopieën, worden in rekening gebracht.
BUITENLANDS RECHT EN BELGISCHE RECHTER
135
Oplossingen op internationaal v la \ In verband met de informatie nopens buitenlands recht door bemiddeling van officiële instanties dient speciaal de nadruk gelegd op oplossingen nage streefd en eventueel verwezenlijkt op internationaal vlak. In de rechtsleer werd overigens meermaals de wensenlijkheid van een dergelijke « internationale » oplossing der problemen onderstreept 3S. Op de eerste plaats kan daarbij melding worden gemaakt van de activiteiten van het « Institut de Droit international » dat reeds in zijn zittijd van 1885 — zonder practisch resultaat echter — de oprichting voorstond van een « Comité international permanent » dat een centraliserende funktie zou uitoefenen « pour faciliter aux gouvernements et aux citoyens de chaque pays la connaissance des lois actuellement en vigueur » 3G. D it voorstel werd echter zonder meer, geschrapt in een daaropvolgende zittijd 37. Niettemin werd er in de resoluties op aangedrongen dat de verscheidene regeringen zich zouden verbinden, elkaar op de hoogte te houden van de van kracht zijnde wetgeving in hun respektieve landen. Belangrijker is het voorstel dat het resultaat was van de zittijd van H am burg in 1891. H et stelt de wenselijkheid voorop van internationale akkoorden tussen de verscheidene landen, waarbij deze zich zouden verbinden een procedure aan te nemen die het de rechter zou m ogelijk maken, hetzij op vraag der partijen, hetzij ex officio, en steeds door bemiddeling van een ministerieel departement (Justitie, Buitenlandse Zaken) aan het Ministerie van Justitie van het land wiens recht hij moet toepassen, uitleg te vragen nopens het bestaan en de inhoud van bepaalde wetten. Bij het ontvangen van de gevraagde inlichtingen zou de — ondertussen geschorste — procedure hernomen worden 3S. Alhoewel wellicht niet het onmiddellijk praktisch gevolg van de resoluties van het « Institut de droit international », kunnen toch verscheidene bilaterale verdragen worden aangestipt waarbij de uitwisseling van inlichtingen nopens wetgeving, door bemiddeling van hetzij de Ministeries van Justitie der beide landen, hetzij de Ministeries van Justitie en de Parketten-Generaal, hetzij het Ministerie van Buitenlandse Zaken concrete gestalte kreeg 37. 35
L au rent,
F., op. cit., blz. 495-496; R.P.D.B., tw. Conflit de lois, blz. 674, nr. 59.
36 Institut de droit international, Zittijd van Brussel, 12 september 1885, Annuaire, 1885-86, vol. 8, blz. 271-272; W e h b e r g , H., Tableau général des résolutions (1873-1956), Basel, 1957. 37 Zittijd van Heidelberg, 8 september 1887, Annuaire, 1887-88, vol. 9, blz. 305-312. 38 Zitüjd van Hamburg, 12 september 1891, Annuaire, 1889-1892, t. II, blz. 328-334. 39 Zie o.m. de Conventie in zake gerechtelijke bijstand tussen Italië enerzijds en Oostenrijk, Tchecoslovakije, Hongarije en Yougoslavie anderzijds (1922); art. 39 van de conventie tussen Roemenië en Tchecoslovakije en Bulgarije (15 mei 1926); art. 12, Verdrag betreffend de juridische verhoudingen tussen Polen en Hongarije, 6 maart 1959; art. 4, verdrag tussen Polen en Tchecoslovakije, 4 juli 1961; art. 27, verdrag tussen Oostenrijk en Tchecoslovakije, 10 november 1961; art. 14, verdrag tussen Oostenrijk en Zwitserland, 16 december 1960.
136
LUDOVIC DE GRYSE
In verband met die samenwerking op internationaal vlak op het gebied van de informatie nopens buitenlands recht, moet met bijzondere nadruk gewezen worden op merkwaardige verwezenlijkingen en activiteiten in het kader van de « R aad van Europa ». Aldus kan vooreerst een reglement dd. van 1963 worden aangestipt dat zijn oorsprong vond in het « Comité européen pour les problèmes criminels » en betrekking heeft op « l’échange international d’informations sur les projets de lois et de réglementations en matière pénale et pénitentiaire ». Krachtens dit reglement moeten de verscheidene lidstaten van de Raad van Europa mins tens éénmaal per jaar aan het Sekretariaat-Generaal van de Raad van Europa, een lijst bezorgen met vermelding van de verschillende in hun land voorgestelde ontwerpen van wet en reglementeringen op strafrechtelijk gebied, voor zover zij althans enig belang vertonen voor de andere landen. Een kort exposé nopens doel en inhoud van ieder ontwerp wordt erbij gevoegd. Het SekretariaatGeneraal neemt de taak op zich, de meegedeelde inlichtingen door te geven aan de verscheidene landen die overigens steeds nadere preciseringen kunnen bekomen. Een gelijkaardige oplossing werd ook overwogen voor wetsontwerpen betref fend burgerlijk- of handelsrecht of elke andere rechtsmaterie « susceptible de rentrer dans le mandat du Comité européen de coopération juridique ». Aldus worden de lidstaten, bij resolutie, aangenomen door de afgevaardigden der Ministers op 31 oktober 1964, ertoe aangezet, volgens uitgestippelde richtlijnen, een systeem van uitwisseling nopens hun wetgevende activiteit in werking te stellen en in funktie daarvan, in hun eigen land een « bureau de liaison » op te richten 40. In België wordt de taak van de « bureau de liaison » waargenomen door het Ministerie van Justitie. E r dient echter opgemerkt dat deze beide initiatieven — zowel op strafrechte lijk vlak als op het gebied van het handelsrecht en het burgerlijk recht — werden uitgewerkt met het oog, niet op de « toepassing door de rechtbanken van het buitenlands recht » m aar in funktie van de wetgevende arbeid. H et feit alleen dat slechts de mededeling van wetsontwerpen wordt gevraagd is hiervoor het sprekend bewijs. D it belet niet dat de resultaten van deze beide initiatieven van belang kunnen zijn, ook in verband met de toepassing van het buitenlands recht. Afgezien van het feit dat de bedoelde « ontwerpen » binnen een afzienbare tijd effectief, wet kunnen worden, lijkt het, voor een juiste toepassing van een buitenlandse rechtsregel, steeds aangewezen, deze regel te zien in het evoluerend geheel van het rechtssysteem waartoe hij behoort. * **
40 Conseil de l’Europe, Comité des Ministres, Résolution (64) 15, adoptée par les délégués des Ministres le 31 octobre 1964 : Etablissement d’un système d’échange d ’niformation entre les Etats membres du conseil de l’Europe sur leur activité législative dans certains domaines du droit.
BUITENLANDS RECHT EN BELGISCHE RECHTER
137
D e problemen in verband met de informatie nopens buitenlands recht werden door het « Comité des Ministres » van de Raad van Europa in een resolutie van 13 december 1963 weerhouden als een der punten van het ruim juridisch programma dat werd toevertrouwd aan het bij dezelfde resolutie opgericht « Comité de coopération juridique ». Aan het bestuderen van de gestelde problematiek werd zelfs voorrang verleend en in haar zittijd van Dublin (26-28 mei 1964) wijdde de derde Conferentie der Europese Ministers van Justitie bijzonder aandacht aan deze vragen. Daarbij werd het wenselijk geacht de nadere studie van deze problemen toe te vertrouwen aan een « Comité d’Experts » dat effectief van 22 tot 26 februari 1965 te Straatsburg een eerste bijeenkomst hield 41. Zonder te gewagen van de definitieve resultaten kunnen toch wellicht reeds enkele beginselen voorop gesteld worden die — weliswaar louter voorlopig — lijken weerhouden te zijn met het oog op een eventuele multilaterale conventie in het domein der informatie nopens buitenlands recht. Vooreerst wordt eraan gedacht het voorwerp der conventie, althans in een eerste stadium, te beperken tot bepaalde rechtsgebieden. In ieder land zou een centraal organisme moeten opgericht worden óm de vragen nopens het recht van dit land te ontvangen en er het « nodig gevolg aan te geven » (eventueel met beroep op buiten staanders) 42. A an de verscheidene landen zou vrijheid worden gelaten bij de keuze en de wijze van oprichting van dit organisme (ministerieel departement, rechterlijk college, privé-instituut, nieuw organism e...). D e aanvragen om inlichtingen nopens buitenlands recht zouden moeten uitgaan van een rechter lijke autoriteit — indien niet op haar initiatief, minstens met haar goedkeu ring — en zouden slechts plaats mogen hebben ter gelegenheid van een reeds ingeleid geding. De verschafte inlichtingen zullen — al naar gelang de vraag — als voorwerp kunnen hebben, hetzij wetteksten (eventueel met uittreksel uit de voorbereidende werken), hetzij rechtspraak, hetzij zelfs, een meer volledige studie over het gestelde probleem. D e rechter wordt door het antwoord niet gebonden geacht. In de conventie zou geen clausule worden opgenomen in verband met de aansprakelijkheid op grond van verkeerde of onvolledige inlichtingen. In beginsel zal de informatie gratis worden verschaft. T er oplos sing van de taalmoeilijkheden zou de voorkeur gaan naar een soepele formule, die plaats laat voor verscheidene mogelijkheden, waaronder een eventuele rege ling door bilaterale akkoorden. 41 Een tweede bijeenkomst is gepland voor 18-22 oktober 1965. Hetgeen volgt zal dus met het nodige voorbehoud gelezen worden. 42 Een dergelijk systeem waarbij de oprichting wordt voorgestaan van een bureau d'infor mation bij het Ministerie van Justitie van ieder land vindt men reeds vooropgesteld in het art. 685 van het ontwerp voor een Europees wetboek voor internationaal privaatrecht ( F r a n k e n s t e i n , 1950). Een stelsel berustend op de oprichting van een Service juridique, verdeeld in nationale secties bij de Ministeries van Justitie, werd insgelijks voorgesteld door een studiegroep van de Rechtsfaculteit van Cagliari.
138
LUDOVIC DE GRYSE
U it deze enkele aangestipte gegevens blijkt reeds dat op bewuste wijze belangrijke beperkingen werden gesteld aan het toepassingsgebied en werking der eventuele conventie. Deze beperkingen lijken gerechtvaardigd in zover ze een vereiste waarborg en voorwaarde zijn voor een doeltreffende werking van het systeem. Anderzijds lijkt het niet aan te bevelen door bepaalde te absolute formuleringen al te strakke en definitieve regelen op te leggen. Een soepele formulering die ruimte biedt voor — enventueel latere — uitbreiding zou wellicht met betrekking tot vele punten wenselijk zijn. H et moge daarbij als wenselijk beschouwd worden de praktische uitwerking van de vastgestelde basisgegevens over te laten aan de verschillende nationale autoriteiten die daarbij kunnen rekening houden met de eigen situatie en de specifieke noden in het eigen land op een gegeven ogenblik. Ook dient gewezen op het feit dat bedoelde conventie — indien ze in wer king treedt — geenszins de « geschreven consultaties » over punten van buiten lands recht overbodig zal maken. H et lijkt inderdaad wenselijk dat de taak van de centrale — althans administratieve — organismen in het kader van de Conventie, beperkt blijve en dat ook de vragen rekening houden met een essentiële beperking tot het verschaffen van loutere objectieve informatie (wet tekst, rechtspraak, rechtsleer) nopens welbepaalde rechtspunten. H et lijkt hoe genaamd niet aangewezen deze « informatie » de vorm te laten aannemen van eigenlijke « adviezen » of « consultaties » die uiteraard en ook om praktische redenen moeilijk het voorwerp kunnen uitmaken van de werking van bedoelde informatiebureau’s. E r zij ook aangestipt dat de rechter moeilijk « verplicht » kan worden, in ieder geval waar hij een buitenlandse wet moet toepassen, zich te richten tot de bevoegde diensten in het buitenland. H et is inderdaad m ogelijk dat hij, zowel door eigen opzoekingen, als dank zij de medewerking der partijen, een voldoende kennis heeft van de toe te passen buitenlandse rechtsregel. Sommige gevallen laten overigens, omwille van hun dringend karakter, niet toe, te wachten op — al dan niet bijkomende — inlichtingen. Hoogstwaarschijnlijk zullen zich bij de werking van het systeem, talrijke moeilijkheden voordoen. Deze lijken echter zeker niet onoplosbaar voor zover althans de « bureau’s » in de verschillende landen met de nodige omzichtigheid tewerk gaan en zich — eventueel naargelang hun aard — beperken tot, maar dan ook instaan voor, het vlug verstrekken van accurate, objectieve « informa tie ». D e vraag die thans reeds bijzonder belang krijgt bestaat erin te weten welk organisme in België zou kunnen belast worden met het verstrekken van inlichtingen nopens het Belgisch recht. Voorlopig kan het volstaan te wijzen op de klaarblijkelijke wenselijkheid gebruik te maken van hetgeen in België reeds bestaat op dit gebied. In verband met de wetgeving zal het nodig zijn te beschikken over of beroep te doen op
BUITENLANDS RECHT EN BELGISCHE RECHTER
139
een dienst die volledig op de hoogte is van alle verwezenlijkingen op wetgevend vlak en deze nauwkeurig en permanent bijhoudt. Bij wijze van voorbeeld van zulk organisme kan, voor wat België betreft, het « Coordinatiebureau van de Raad van State » vermeld worden. W at betreft rechtspraak en rechtsleer zal men op de eerste plaats dienen rekening te houden met de verscheidene publicaties en stelsels van steekkaarten die nu reeds, hetzij op privé-initiatief, hetzij in het kader van gerechtelijke of administratieve organismen, in omloop zijn. D it alles zal echter moeten gecen traliseerd worden en wel, om praktische redenen, bij een Ministerieel departe ment, bij voorkeur dan, en wegens de aard der zaak, het Ministerie van Justitie. Aldus kan men zich indenken dat, voor België, de vragen uit het buitenland, nopens Belgisch recht, gericht moeten worden tot een dienst van het Ministerie van Justitie. H et betreffend Ministerie zou dan moeten kunnen rekenen, in verband met gegevens over wetgeving, op de medewerking van de op dit gebied meest bevoegde instellingen en, in verband met rechtspraak en rechtsleer, op een voortdurende en accurate hulp van bestaande diensten waaronder onder meer de verschillende rechtscolleges en de documentatiediensten bij de balies en parketten.
Rekening houdend met de reeds aangestipte informatiemogelijkheden nopens buitenlands recht43 en vooral rekening houdend met de eventuele conventie in het kader van de Raad van Europa, kan op het eerste gezicht de vraag gesteld worden in hoever het nog wenselijk of nodig zal zijn, in eigen land te beschikken over een degelijke centrale documentatiedienst, belast met het verschaffen van informatie nopens buitenlands recht44. Volgens het beschreven systeem van de geplande conventie zal men zich immers, voor informatie nopens buitenlands recht, rechtstreeks kunnen richten tot een bevoegd documentatiebureau in het buitenland, dat uiteraard het best geplaatst is om de gewenste inlichtingen te verschaffen. In eigen land zou men zich derhalve alleen moeten bekommeren om het oprichten van een dienst die zou kunnen antwoorden op vragen nopens eigen nationaal recht. Bij nader toezicht nochtans lijkt de aanwezigheid in eigen land van een centrale informatiebron nopens buitenlands recht — zelfs ondanks de werke
43 Hierbij kan ook nog verwezen worden naar de waardevolle resultaten die op het gebied van documentatie nopens de verschillende rechtssystemen bereikt werden door de Commission internationale de l’Etat civil (zie Revue de l’Etat civil, numéro spécial à l’occasion de la Conférence annuelle de la C.I.E.C. à Montreux, Bern, nrs. 8-9, augustusseptember 1963). de
44 Over de wenselijkheid van een dergelijk centraal organsime in eigen land, zie T e h m i c o u r t , R „ loc. cit., J.T., 1962, blz. 474.
H a y o it
140
LUDOVIC DE GRYSE
lijkheid van boven beschreven conventie en a fortiori in het ander geval — geenszins overbodig. Op de eerste plaats kan worden opgemerkt dat de geplande Conventie, indien zij werkelijkheid wordt, « in beginsel » slechts uitwerking zal hebben tussen de lidstaten van de Raad van Europa en, althans in een eerste stadium, een beperking tot bepaalde rechtsgebieden zal inhouden. E r kan daarbij op gewezen worden dat de inlichtingen die gevraagd zouden worden op grond van de Conventiebepalingen slechts kunnen bekomen worden in het kader van een reeds ingeleid rechtsgeding. H et hoeft echter weinig betoog dat het ook buiten iedere vorm van rechtsgeding bijzonder belangrijk kan zijn nauw keurige informatie nopens bepaalde punten van buitenlands recht te verkrijgen. Daarenboven kan in het raam van de Conventie met het oog op « dringende gevallen », een documentatiedienst in eigen land, i.v.m., buitenlands recht, van groot nut zijn. In bepaalde gevallen zou men zich aldus reeds kunnen richten tot het natio naal documentatiecentrum in afwachting van een antwoord uit het buitenland. Niets overigens zou beletten terzelfdertijd een vraag om informatie te sturen zowel naar het binnenlands als naar het buitenlands bureau. D e later binnen gelopen informatie zou eventueel tijdens de verdere procedure nog kunnen ingeroepen worden. Ook buiten dringende gevallen kan een dergelijke nationale dienst een belangrijke taak vervullen door — naargelang het van land tot land en met de tijd noodzakelijk blijkt — de buitenlandse informatiebureau’s, althans voor sommige gevallen, te « ondasten ». Eventueel zou zelfs de « verplichting » of minstens, de « mogelijkheid » kunnen worden overwogen om alle vragen nopens buitenlands recht te laten voorbijkomen of minstens mee te delen aan dit nationaal bureau waar dan ook reeds een eerste schifting zou kunnen plaats hebben. Indien inderdaad het nationaal centraal organisme over voldoende zekere elementen beschikt zou het zelf reeds de vraag kunnen beantwoorden, hetgeen wegens het belangrijk tijdselement, een niet te onderschatten betekenis kan krijgen. In dezelfde optiek zou het dan wellicht ook wenselijk zijn dat het nationaal documentatiecentrum in verband met buitenlands recht, ook kennis zou krijgen van ieder antwoord door de buitenlandse bevoegde dienst verstrekt op aanvraag uit het eigen land. Voordelen van de werking van een documentatiecentrum over buitenlands recht in eigen land, bestaan klaarblijkelijk ook hierin dat vanuit een zulkdanig centrum een voortreffelijk overzicht zou kunnen verkregen worden over de meeste gevallen van toepassing van het internationaal privaatrecht in eigen land en dat meer algemeen, een dergelijke nauwkeurig bijgehouden documen tatie over buitenlands recht en buitenlandse rechtspraktijk een waardevolle bron van aanwijzingen zou kunnen vormen voor de nationale, zowel recht sprekende als wetgevende arbeid. *
BUITENLANDS RECHT EN BELGISCHE RECHTER
141
Voor België lijkt het dan aangewezen, de documentatie over buitenlands recht, aan te leggen of beter, verder bij te houden en uit te breiden in de bevoegde diensten van het Ministerie van Buitenlandse Z a\en met een eventueel beroep op de medewerking van gespecialiseerde instituten45.
i5 Het lijkt inderdaad gezien de verschillende aard, niet noodzakelijk, de documentatie betreffend het nationaal recht op dezelfde plaats onder te brengen als deze nopens het buitenlands recht.