DE FILOSOOF Periodieke uitgave van de Faculteitsvereniging Utrechtse Filosofiestudenten voor het departement Filosofie en Religiewetenschap van de Universiteit Utrecht- Nummer 64
Thema: Renaissance Francien Homan: Linguïstiek in de renaissance: De eerste stap naar taalwetenschap • Piet Steenbakkers: Machiavelli, de eerste moderne politieke denker • Paul Ziche: Diagrammatologie: Over de rol van diagramma’s in de filosofie van de renaissance
De Filosoof
1
INHOUDSOPGAVE 3 Editorial 4 Brievenbus
-THEMA: RENAISSANCE 5 “Yo.” Sprak de Driewerf Grootste
Guido
6 Linguïstiek in de renaissance: De eerste stap naar taalwetenschap Francien Homan 9 Midzomernachtgedacht Het Lettermannetje 10 Machiavelli, de eerste moderne politieke denker Piet Steenbakkers 12 Diagrammatologie: Over de rol van diagramma’s in de filosofie van de renaissance Paul Ziche
-EN VERDER 15 Student te water tussen wal en schip Jan Vorstenbosch 16 Vijf redenen om een filosoof aan te nemen Niek Verlaan 18 Socrates voor de klas Nienke van Liempd 19 Groetjes uit Frankfurt! Clint Verdonschot 20 Opus relinque Albertjan Telgenhof 21 De laatste raadsvergaderingen Aafje de Roest 22 Agenda
De Filosoof
2
COLOFON De Filosoof is een periodieke uitgave van de Faculteitsvereniging Utrechtse Filosofiestudenten voor het departement Filosofie en Religiewetenschap van de Universiteit Utrecht HOOFDREDACTIE Francien Homan EINDREDACTIE Guido Freriks Romi Rellum REDACTIE Tom Bouwman Guido Freriks Francien Homan Romi Rellum Amanda Schimmel VORMGEVING Amanda Schimmel
ADRES Janskerkhof 13A, 3512 BL Utrecht EMAIL
[email protected] WEBSITE http://fufexpluribusunum.nl/ links/de-filosoof
Ontwikkeling. Afscheid. Wedergeboorte. Francien Homan Rinascimento. Dat is hoe Italianen de periode na de middeleeuwen aanduiden waarin alles veranderde. Ik leerde het woord vorige zomer in Florence, waar ik met eigen ogen de plek waar het begon mocht aanschouwen. Ri-nascimento, weder-geboorte. Maar wat is het nu precies dat wedergeboren wordt? Elementen van de oude Griekse en Romeinse cultuur werden herontdekt en toegevoegd aan de toen heersende cultuur. Maar was de Oudheid nu wedergeboren? Of was het de cultuur van toen die opnieuw ontstond, zonder te sterven, en als herboren verder ging? Oud plus nieuw is ook nieuw. De oude culturen waren herboren zodat de nieuwe cultuur kon herleven. Rivivere. Tijdens de renaissance draaide alles om het wereldbeeld en de mens. Men wilde verklaren, verkennen, representeren, perfectioneren. Beeldhouwers probeerden de perfecte schoonheid van de Oudheid te imiteren. Schilders wisten met hun penselen een realistisch, kleurrijke representatie van de wereld te creëren. Schepen verlieten hun veilige haven om onbekende landen te ontdekken, zodat men later daarnaartoe kon vertrekken. Wetenschappers hadden nieuwe instrumenten om fenomenen te meten en filosofen kwamen al schrijvend, discussiërend en filosoferend steeds meer over de wereld te weten. Heel Florence ademt de sfeer van toen. Schitterende kerken en kathedralen, waarbij de architecten het aardse probeerden te ontstijgen met hun bouwkunst. Het paleis van de Medici, hét toonbeeld van rijkdom, macht en voorspoed. Hoeveel kunst ik heb gezien in de musea die ik heb bezocht weet ik niet, maar in elk schilderij komen de kenmerken van de nieuwe denkwijze naar voren. Heldere kleuren, perfecte verhoudingen, verhalen van lang vervlogen tijden. Deze editie laat verschillende aspecten van de renaissance zien. Een beeld van het ontstaan van een nieuwe wetenschap, een schets van filosoof Niccolò Machiavelli (geboren en gestorven in Florence) en een blik op de kunst van het filosoferen met lijnen. Met deze editie moeten we tevens afscheid nemen van een aantal redactieleden. Amanda, Romi en Tom zeggen De Filosoof volgend jaar helaas vaarwel. Bedankt voor jullie inzet! Guido en ik blijven achter en zullen volgend jaar met een nieuwe redactie De Filosoof blijven maken. Een heel fijne vakantie gewenst! Arrivederci!
KOPIJ
[email protected] Deadline nr 65: 16 oktober De redactie behoudt zich het recht voor om artikelen te wijzigen of in te korten.
De Filosoof
3
BRIEVENBUS
Brievenbus Verkeer je in een wijsgerige aporie of wil je andere frustraties of overpeinzingen met ons delen? Schroom niet en laat van je horen! Kopij (1300-1600w) of ingezonden post (max 400w). Ook reacties op artikelen zijn welkom. De deadline is 16 oktober. Mail kopij of vragen naar:
[email protected].
De Filosoof
4
COLUMN
“Yo.” Sprak de Driewerf Grootste Guido Je kan ook nooit eens lekker gelijk hebben. In mijn vorige column fulmineerde ik tegen het gebruik van meerlettergrepig pseudofilosofisch taalgebruik om concepten te duiden die veel makkelijker uit te drukken zijn binnen de juiste context. Nu word ik op mijn wenken bediend. ‘Yo’ is een app ontwikkeld door de Israëlische webdesigner Or Arbel, en heeft slechts één functie. Wanneer je uit je lijst met contacten een ontvanger hebt gekozen, stuurt de app die persoon een push-notificatie en een simpele groet: ‘Yo’. Inmiddels is de app bijna een miljoen rijker, met dank aan een angel investor. De belofte van Yo vindt zich weerspiegeld in haar simpele functionaliteit: door niets (of in dit geval, weinig) te zeggen, kun je alles zeggen: Een ‘yo’ van je vader herinnert je eraan dat jullie hadden afgesproken samen te eten, een ‘yo’ van je werkgroepmaatje is een uitnodiging het te hebben over het aankomende referaat, en een ‘yo’ van die ene leuke medestudent om kwart voor drie ’s nachts? Wie zal het weten... Helaas schuilt daarin nu juist het kwaad. In haar bestaan als app die slechts leunt op context om de betekenis over te dragen doet Yo denken aan een in de vergetelheid geraakte Facebook-feature: de poke. Lange tijd heeft niemand echt geweten wat de poke nou precies deed, en dit heeft geleid tot het openen van een wereld aan interpretaties. Zo is achteraf bijvoorbeeld gebleken dat op enkele campussen in Amerika het heen-en-weer gepoke de ‘hoeksteen van homoseksuele interactie’ omving (tot grote verbazing van een enkele mannelijke student, die dacht onschuldig te hebben zitten grappen met zijn vrienden). Zoals het met de poke ging zal het ook met Yo verlopen: er ontstaat een cultuur omheen die de boodschap gaat bepalen. Arbel zelf stelt dat 140 tekens tegenwoordig al veel te veel is. Een enkele ‘yo’ is genoeg om precies datgene over te brengen waar we, gebukt gaande onder media die ons tot permanente communicatie veroordelen, zo’n behoefte aan hebben: het pure ik-denk-aan-jou bericht. Hoe nobel dit streven ook is, het lijkt mij niet haalbaar. De ik-denk-aan-jou is een persoonlijke boodschap, en niet te reduceren tot twee letters op een scherm. Waar mensen zijn, wordt geïnterpreteerd, en het is precies die interpretatie die de ogenschijnlijk speelse en toegankelijke natuur van Yo de das om doet. In de New Yorker drukte een meisje haar ongemak scherp en persoonlijk uit: “This is going to be a whole new thing you have to worry about the rules of. A guy you like Yos you—how long do you have to wait to Yo back?” En dan nog. Zelfs als Yo wel een werkbaar middel voor communicatie zou blijken, zou er dan niet iets verloren gaan door elkaar slechts nog te Yo’en? In de Renaissance wierpen grote filologen als Marsilio Ficino en Giordano Bruno zich op om gigantische, cryptische bronnen van wijsheid als het Corpus Hermeticum te vertalen en te verwerken. Wanneer onze nazaten eenzelfde queeste gaan ondernemen zullen zij lang moeten puzzelen op de interpretatie van één enkel woordje: ‘Yo’.
De Filosoof
5
ARTIKEL
Linguïstiek in de renaissance De eerste stap naar taalwetenschap Francien Homan Francien Homan, BA Taalwetenschap en BA Wijsbegeerte, onderzocht voor de cursus Filosofie van de Renaissance of er al zoiets bestond als taalwetenschap tijdens de renaissance en zo ja, op wat voor manier deze tak van wetenschap vorm kreeg. Onderstaande tekst is een ingekorte versie van het paper dat ze schreef naar aanleiding van haar bevindingen.
De Filosoof
6
Tijdens de renaissance ontstonden er veel nieuwe wetenschappen. Allerlei fenomenen in de wereld werden een object van studie. Zo ook taal, op het eerste gezicht zo vanzelfsprekend, maar bij nader onderzoek gecompliceerd, en bron van vele vragen. In de renaissance werd er een basis gelegd voor de hedendaagse taalwetenschap. In deze periode werden drie belangrijke inzichten vergaard
“Latijn is een pure taal, niet vol met fouten in de articulatie zoals het Italiaans, Frans en Spaans.”
wat betreft kijken naar taal: taal werd voor het eerst gezien als sociaal fenomeen, er werd ingezien dat taal aan verandering onderhevig is en een nieuwe methode voor het onderzoeken van taal werd ontwikkeld.1 Mijn verhaal speelt zich af in Frankrijk en Italië en de hoofdpersonen zijn Charles de Bovelles (Bovillus) en Lorenzo Valla. Bovillus kan gezien worden als één van de eerste taalwetenschappers en beschrijft het Frans in Sur les Langues Vulgaires et la Variété de la Langue Française2 (1533). Valla is de Wittgenstein van de vijftiende eeuw, een taalfilosoof die de nadruk legt op taal als instrument. Laten we bij het begin beginnen. Er was eens een taal In de middeleeuwen was Latijn dé taal: het was de taal van de Kerk en de taal die gebruikt werd om te communiceren. In de renaissance werd ook het Grieks herontdekt en werden er vergelijkingen gemaakt tussen de twee talen. Naast aandacht voor de klassieke talen werd er voor het eerst ook naar de levende talen gekeken. De uitvinding van de boekdrukkunst zorgde ervoor dat er behoefte ontstond aan vaststaande conventies wat betreft spelling en grammatica.3 Verder werd er ook nagedacht over wat taal precies is. Is er zoiets als een universele taal? Of een ideale taal? Over de ideale taal hoefde niet lang nagedacht te worden, dat was vanzelfsprekend het Latijn: een rijke taal, met veel grammaticale categorieën en een rijke inflectie. De grammatica van het Latijn vormde de standaard voor grammatica’s van andere talen.4 Hoewel het Latijn van alle talen dus met stip op nummer één stond, ontstaat er in de renaissance een interesse in taal als levend fenomeen en wordt er aandacht besteed aan de talen van het volk, in plaats van alleen aan het Latijn. Charles de Bovelles (Bovillus) bestudeerde het Frans en geeft in zijn werk Sur les Langues Vulgaires et la Variété de la Langue Français (1533) een overzicht van deze taal en van (de oorsprong van) andere talen in West-Europa. Hoe ziet Bovillus’ prille vorm van taalwetenschappelijk onderzoek eruit? In het eerste deel van zijn boek geeft hij een algemeen overzicht van de Romaanse talen en geeft hij aan dat talen als het Frans, Italiaans en Spaans dicht bij het Latijn staan, terwijl de Germaanse talen ergens anders vandaan komen (namelijk de barbaren). Het tweede gedeelte is een beschrijving van de letters van het Latijnse alfabet. Hij gaat de letters één voor één af en beschrijft hun eigenschappen: hoe worden ze uitgesproken, op welke klanken lijken ze en in welke lexicale omgevingen komen ze voor? Er wordt
hier geen onderscheid gemaakt tussen letters en fonemen (klanken). Gesproken en geschreven woord worden nog gezien als gelijk.5 Het negeren van dit onderscheid heeft echter wel gevolgen voor de conclusies. Zo draagt het hoofdstuk over de K in Bovillus’ werk de titel La lettre grecque K presque absente de l’alphabet latin6, “De Griekse letter K die ontbreekt in het Latijnse alfabet”. De letter K komt inderdaad niet voor in het Latijn, maar de klank wel. Voor een hedendaagse taalwetenschapper is het interessant om te zien hoe er toen naar klanken werd gekeken. Termen als stemhebbend, plofklank of gutturaal – in de taalwetenschap alom aanwezig - zijn nog niet in gebruik en in plaats daarvan worden de klanken op een andere manier beschreven. Zo schrijft Bovillus over de /b/: “B is zowel zacht als hard. Vergeleken met de letter P is hij zacht, naast een V is hij hard.”7 Bovillus maakt dus wel onderscheid tussen klanken, maar doet dit op basis van andere factoren dan tegenwoordig. Hij spreekt over zacht en hard en vergelijkt ze met klanken die overeenkomsten vertonen. Het derde deel biedt een door Bovillus gecreëerd overzicht van enkele woorden uit het Frans en hun herkomst. Hij zegt dat hij over de woorden gaat vertellen welke ‘artificiels’ zijn, ‘arbitraires ou mêmes barbares’ en welke een Latijnse origine hebben.8 Dit geeft al aan dat er enige voorkeur bestaat voor woorden die hun oorsprong vinden in het Latijn: als ze niet uit het Latijn komen zijn ze kunstmatig, willekeurig of zelfs barbaars. Bovillus heeft dus geprobeerd om een objectieve beschrijving te geven van het Frans en om de woorden en klanken te categoriseren. Ook ziet hij dat taal verandert en een sociaal fenomeen is. Toch is zijn methode niet volledig descriptief te noemen, omdat er voortdurend vergelijkingen worden gemaakt met het Latijn, waarbij deze taal als norm wordt aangehouden. Bovillus schrijft dat het Latijn een pure taal is, niet vol met fouten in de articulatie zoals het Italiaans, Frans en Spaans.9 Verandering wordt dus als iets negatiefs gezien, terwijl het in werkelijkheid slechts een eigenschap is van het te bestuderen subject (taal). We zien dus dat er voorzichtig een basis wordt gelegd voor wat een paar eeuwen later taalwetenschap zal zijn: de wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van taal in al haar facetten. Kunnen we al spreken van een wetenschap in dit stadium? Ik denk het niet, omdat er nog te weinig consensus is, zowel wat betreft inhoud als wat betreft methode. Ook blijft de prevalentie van het Latijn een obstakel in de weg naar objectiviteit van het discours over taal.
“Woorden die niet uit het Latijn komen zijn kunstmatig, willekeurig of zelfs barbaars.” Spreken en zwijgen Naast het bestuderen van talen an sich wordt er ook nagedacht over de relatie tussen taal, ons denken en de wereld. Langzaam begint ook de taalfilosofie vorm te krijgen. In de middeleeuwen was de scholastische dialectiek de theoretische basis van de taalfilosofie. De
De Filosoof
7
humanisten wilden echter een nieuwe basis voor het systeem. Er ontstaat een debat tussen de scholastici en de humanisten, een debat dat zich zowel op methode als op inhoud richtte. Scholastici stelden dialectiek voorop, volgens hen dé manier om nieuwe inzichten te vergaren en contradicties op te lossen. Taal is een soort medium, een vehikel dat gebruikt kan worden om je argumenten goed
“Alles wat niet in het Latijn gezegd kon worden, was onzin.”
neer te zetten (dialectiek). Bij de humanisten krijgt taal veel meer aandacht en wordt logica ondergeschikter. Het gaat er juist om of de luisteraar overtuigd is, of er iets teweeg is gebracht, waarbij het minder belangrijk is of er sprake is van correcte logische consistentie. Het humanisme vindt het dus belangrijk om juist te spreken, de retoriek staat voorop. Lorenzo Valla was een humanistische filosoof die zich sterk maakte tegen de scholastische traditie. Hij schreef onder andere Elegantiae linguae Latine, een handboek over het Latijn waarin hij de middeleeuwse grammatica aanvalt. Hij ontwikkelt in dit werk een descriptieve, inductieve benadering tot grammatica. In plaats van prescriptief te zijn, kijkt hij naar het gebruik van taal. Dit idee van ‘meaning is use’ is vrij nieuw en zien we in de twintigste eeuw terug bij de taalfilosofische theorieën van Ludwig Wittenstein.10 Valla geeft de voorkeur aan het dagelijkse gebruik van taal, dat tegenover de starre grammatica van de scholastiek staat. Verder stelt hij dat er geen perfecte match bestaat tussen de dingen en onze taalkundige karakterisering daarvan.11 We zien hier dus een heel nieuw idee, namelijk dat taal iets is dat betekenis krijgt in gebruik, in de dagelijkse omgang. Een andere vraag die centraal staat in de taalfilosofie is wat betekenis precies is. Eerst was er vooral sprake van een zogeheten correspondence theory of truth. Dit houdt in dat taal betekenis krijgt doordat het refereert. Er is dus eerst een werkelijkheid, een ontologie die voorafgaat aan taal. De woorden die we hebben refereren naar deze werkelijkheid.12 Dit is een visie die je in de scholastiek vindt. Je zou dus kunnen zeggen dat de scholastici taal decontextualiseerden: ze haalden het uit haar bestaan in de maatschappij en tijd. Valla bekritiseerde deze positie. Wat hij voorstelde was precies het omgekeerde: hij deontologiseert taal en plaatst het weer terug in de maatschappij en in het gebruik.13 Betekenis wordt dus gevonden in gebruik. Hij stelt: “res significat rem”14, oftewel: wat het ding is, is wat het woord betekent, niets meer en niets minder. Taal is het proces van concepten vormen, dat de bestaande dingen identificeert in plaats van ze te kopiëren. Valla gaat wel uit van het feit dat er een wereld bestaat, voorafgaand aan taal, maar geeft meer ruimte aan het idee dat de mens taal gebruikt om deze wereld te beschrijven en te construeren. Veel humanisten vonden dat de klassieken een normatief taalkundig ideaal vormden. Maar Valla vond zelfs sommige klassieke teksten contingent: ze waren slechts betere en slechtere voorbeelden van het gebruik van de taal.15 Hij
ging erg ver in zijn voorkeur voor het Latijn. Volgens hem is alles wat niet in het Latijn gezegd kan worden, meteen onzin. Ook hierin zien we een soort voorbode van Wittgenstein, die in zijn Tractatus Logico-Philosophicus al zei: “Whereof one cannot speak, thereof one must be silent.”16 Wat we bij de filosofie van Valla dus zien is dat hij kritiek heeft op het scholastische systeem en pleit voor een vervanging ervan. Het hele systeem moet verworpen worden en er moet met een schone lei worden begonnen aan een nieuwe taalfilosofie. Toch heeft ook hij een tamelijk normatieve houding. Zijn enorm sterke voorkeur voor het Latijn zorgt voor een subjectieve kijk op de zaak en heeft gevolgen voor verdere invulling van zijn filosofie. De reis kan beginnen In de renaissance ontstonden nieuwe ideeën over taal, die braken met de middeleeuwse traditie. Taal werd gezien als sociaal fenomeen, als onderhevig aan verandering. Er kwam meer aandacht voor de levende, gesproken talen, maar nog steeds blijft er een sterke voorkeur bestaan voor het Latijn. Van een echte wetenschap is dus nog geen sprake, vanwege subjectiviteit, gebrek aan consensus en omdat er nog geen echte taalwetenschappelijke methode was. Toch wordt de weg naar de wetenschap stukje bij beetje vrijgemaakt en worden voorzichtig de eerste stappen gezet.
NOTEN 1 Robert A. Hall, “Linguistic theory in the Italian Renaissance,” Language, XII (1936), 96-107. 2 Charles de Bovelles, Sur les langues vulgaires et la variété de la langue Française, vertaald en geannoteerd door Collete Dumont-Demaizière (Straatsburg: Centre de Philologie et de Littératures romanes, 1973). 3 Herman Parret, red., History of Linguistic Thought and Contemporary Linguistics: Foundations of Communication (Berlijn: Walter de Gruyter, 1976). 4 Robert A. Hall, “Synchronic aspects of Renaissance linguistics,” Italica, XVI (1939), 1-11. 5 Hall, “Linguistic theory”, 97. 6 Bovillus, Sur les langues vulgaires, 107. 7 Ibid., 101. 8 Ibid., 126. 9 Ibid., 119. 10 Anat Biletzki en Anat Mater, “Ludwig Wittgenstein,” in The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Summer 2011 Edition), red. Edward N. Zalta. http://plato.stanford.edu/archives/spr2009/entries/aristotelianism-renaissance/ (geraadpleegd 13 december 2012). 11 Lodi Nauta, In Defense of Common Sense: Lorenzo Valla’s humanist critique of scholastic philosophy (Londen: Harvard University Press, 2009), 46. 12 Glyn P. Norton, red., The Cambridge History of Literary Criticism, Volume III: The Renaissance (Cambridge: Cambridge University Press, 1999), 25-29. 13 Nauta, In Defense of Common Sense, 274. 14 Brian P. Copenhaver en Charles B. Schmitt, Renaissance Philosophy (Oxford: Oxford University Press, 2002), 222. 15 Copenhaver en Schmitt, Renaissance Philosophy, 213. 16 Biletzki en Mater, “Ludwig Wittgenstein”, 2.1.
De Filosoof
8
COLUMN
Midzomernachtgedacht Het Lettermannetje Een filosoof staat op een kruispunt, net buiten het bos van Athene. Op het pad links van hem staat een verliefd stelletje te zoenen, recht voor hem staat een handwerksman met een toneelscript in de hand en rechts staat een elfje met vleugels en een tutu van spinrag. Hij vraagt zich af waar hij heen moet gaan maar komt er niet uit (hij blijft tenslotte filosoof). Hij kijkt omhoog en ziet de zon en maan naar hem lachen. Hij grimast terug.
MAN: Wat lijken ze echt, hè? (Wijst op stelletje) FILOSOOF: Hoe bedoelt u? MAN: Vorige week waren ze nog van papier, maar de grote baas laat ze nu door mensen spelen.
De handwerksman wijst naar iemand achter de filosoof. Als hij over zijn schouder kijkt, ziet de filosoof een zaal vol mensen – sommigen op balkons, anderen staand in een massa op de vloer – in spanning afwachtend wat hij zal gaan doen. Ze bevinden zich in een rond gebouw met in het midden een open dak. De filosoof ziet twee grote borden hangen: “Heel de wereld is toneel” staat op het ene bord. Het andere zegt: “Hier is de eerste mens geboren”. De filosoof kijkt terug en ziet dat het boslandschap op houten platen geschilderd is. De zon en maan zijn op het plafond geplakt. MAN: Nou komt er nog wat van? Blijf daar niet zo staan. Zo kan niemand iets zien! Nooit met je rug naar het publiek! Weet je dan helemaal niets? De filosoof beaamt: hij weet inderdaad helemaal niets. Hoe zou hij moeten weten hoe te handelen? De acteurs lijken geen problemen te hebben met dit soort vragen. “How to act” betekent immers heel wat anders voor een acteur dan voor een filosoof. De filosoof staat in het midden van een microkosmos: de maan, zon en sterren boven, de mens als handelende actor in het centrum, ongevraagd in dit bestaan geworpen. Beelden en gedachten uit verre landen en vervlogen tijden ontmoeten elkaar. Paden kruisen. De mens moet kiezen, maar kan het niet. Het duizelt onze filosoof en hij sterft. Het publiek applaudisseert luid. “Nog eens!” roept iemand. “Ja, nog een keer!” een ander. De filosoof staat op en doet het nog eens. Wedergeboren, wedergestorven. Dit keer blijft hij liggen. (Groot applaus) (Doek)
(Nawoord: Als deze column je niet beviel, doe dan alsof ik hem niet heb geschreven. Het had net zo goed een droom kunnen zijn.)
De Filosoof
9
ARTIKEL
Machiavelli, de eerste moderne politieke denker Piet Steenbakkers
Die Machiavelli; at hij geen kindertjes op? Spoog hij niet in je kerstdiner? Bond hij geen conservenblikken aan de staart van je kat? De karikaturen van deze renaissancedenker als gewetenloze boosdoener zijn eindeloos, maar maakt dit ze ook waar? We vroegen het prof. dr. Piet Steenbakkers, en kregen een prachtig persoonlijk, doch genuanceerd verhaal terug.
Was Niccolò Machiavelli (1469–1527) een typische renaissancefilosoof ? Daarover is discussie mogelijk. Hij leefde in ieder geval aan het einde van de Italiaanse renaissance. Die culturele beweging kwam in andere landen pas in de zestiende eeuw goed op gang, maar was in Italië al in twee eeuwen eerder begonnen, met Francesco Petrarca (1304–1374). Het kenmerk bij uitstek van de renaissance was het streven naar een wedergeboorte van de antieke beschaving, en in dat opzicht hoort Machiavelli er helemaal bij. In zijn beroemde brief aan Francesco Vettori (1513)
“Mijn fascinatie voor Machiavelli had toen een nogal persoonlijke achtergrond.” beschrijft Machiavelli hoe hij zich na een dag zwoegen op de boerderij omkleedt, en in zijn mooiste kleren de antieke schrijvers leest. De vrucht van deze conversatie – zoals hij het zelf noemt – was zijn bekendste geschrift, Il Principe (‘De vorst’). Ook in zijn tweede politieke hoofdwerk, Discorsi sopra la prima deca di Tito Livio (‘Verhandelingen over de eerste tien boeken van Livius’, 1517) is de oudheid alomtegenwoordig als model dat we moeten bestuderen teneinde daaraan politieke lessen voor het heden te ontlenen.
In dit werk, een uitvoerig commentaar op Livius’ geschiedenis van de vroege Romeinse republiek, pleitte Machiavelli voor de republikeinse staatsvorm. Het boek laat zich lezen als een aanvulling op en tegenhanger van Il Principe: beide handelen over de bestendigheid van staten, maar in de Discorsi zien we Machiavelli van een kant die niet goed in te passen is in het clichébeeld van machiavellisme als ‘sluwe, gewetenloze staatmanskunde of onderneming (waarbij het doel de middelen heiligt)’, zoals het wordt omschreven in de grote Van Dale. De thematiek van Machiavelli wijkt in ieder geval sterk af van wat we aantreffen bij renaissancefilosofen als Marsilio Ficino en Pietro Pomponazzi of humanisten als Lorenzo Valla en Rudolf Agricola. Niet theologie of retorica, maar het krachtenveld van de politiek is zijn onderwerp. Hij behandelt dat zo origineel, dat politieke denkers na hem op zijn theorie blijven teruggrijpen, of ze die nu positief dan wel negatief waarderen. Machiavelli intrigeerde me al toen ik nog op de middelbare school zat. Voor het eindexamenvak geschiedenis diende toen – het was in 1970 – een ‘scriptie’ te worden geschreven, waarschijnlijk een voorloper van de latere profielwerkstukken. Die van mij ging over Machiavelli als ‘woordvoerder van zijn eeuw en de eerste moderne denker over politiek.’ Dat laatste wil ik nog steeds voor mijn rekening nemen, maar het is me nu een raadsel waarom ik
De Filosoof
10
hem indertijd ‘woordvoerder van zijn eeuw’ noemde. Als ik het betoog nu herlees, vind ik daarvoor ook geen argumenten. Vanwaar die fascinatie voor Machiavelli? Dat had toen een nogal persoonlijke achtergrond. Omdat ik na het eindexamen gekeurd zou worden voor militaire dienst, begon ik mij ernstig af te vragen of ik eigenlijk wel het leger
“Je zou zelfs kunnen beweren dat Machiavelli’s theorie van haar aanhangers eist dat ze die verloochenen en aanvallen.” in wilde. Ik las allerlei polemologische en pacifistische literatuur. Geweldloos verzet, dat leek me wel wat. Ik besloot dienst te gaan weigeren. Vanaf dat moment moest ik mij in vele discussies verweren tegen het verwijt van naïef idealisme. Konden we wel zonder leger? De sterkste argumenten tegen het pacifisme leken te komen van politieke realisten, die erop hamerden dat, gegeven de menselijke aard, het afschaffen van het leger ons zou uitleveren aan gewetenloze veroveraars. Machiavelli had de naam een cynische realist te zijn, en dat maakte me nieuwsgierig naar zijn argumenten. Het lezen van zijn werken werd een verfrissende ervaring. Ik bemerkte toen (en niet voor de laatste keer) dat het loont de reputatie van een filosoof gewoon maar te negeren en te rade te gaan bij diens eigen geschriften, om uit de eerste hand kennis te nemen van zijn ideeën. Bij Machiavelli is dat speciaal van belang, omdat de diabolische associaties die zijn naam oproept een grote rol spelen in de receptie van zijn theorie. Een van de vele namen die het Engels kent om de duivel aan te duiden is Old Nick. Dat verwijst naar de voornaam van Machiavelli (Niccolò). Nu is die demonisering in dit geval ook wel enigszins begrijpelijk – wat overigens niet hetzelfde is als gerechtvaardigd. Je zou zelfs kunnen beweren dat Machiavelli’s theorie van haar aanhangers eist dat ze die verloochenen en aanvallen. In hoofdstuk 18 van Il Principe geeft Machiavelli namelijk het advies dat een vorst weliswaar beter niet meedogend, trouw, eerlijk en vroom kan zijn, maar wel zo moet schijnen. En wie de schijn van deugdzaamheid hoog moet houden, kan niet anders dan Machiavelli’s amorele adviezen publiekelijk verafschuwen. Een mooi voorbeeld hiervan was de Pruissische koning Frederik de Grote, die in zijn AntiMachiavel (geschreven toen hij nog kroonprins was, en door Voltaire in 1740 gepubliceerd) de Florentijnse denker betitelde als een monster dat erop uit was de moraal volledig te vernietigen. Voltaire dacht daar het zijne van: volgens hem had Frederik in zijn lievelingsgerecht gespuwd, om er anderen afkerig van te maken. Als koning bleek Frederik immers aanzienlijke invloed van Machiavelli te hebben ondergaan. Dat het politieke denken van Machiavelli, vooral zoals geformuleerd in Il Principe, zich gemakkelijk leent voor demonisering, heeft echter vooral te maken met zijn realisme. Politieke fenomenen beoordeelt hij nuchter en amoreel, als manifestaties van machtsmechanismen die zich grotendeels onttrekken aan de bewuste controle van de handelende personen. Zijn voornaamste interesse geldt de vraag hoe je een dergelijk natuurgeweld kunt kanaliseren tot stabiele samenlevingen. In hoofdstuk 15 van Il Principe schrijft hij:
Omdat ik de behoefte had iets nuttigs te schrijven voor wie bereid is te luisteren, leek het mij beter direct naar de feitelijke waarheid te gaan dan naar een ingebeelde werkelijkheid. Menigeen heeft zich republieken en vorstendommen verbeeld die nog nooit zijn waargenomen en waarvan niet bekend is dat ze in werkelijkheid bestaan. Want het verschil tussen hoe men leeft en hoe men zou moeten leven is zo groot, dat wie iets nalaat omdat hij iets anders zou moeten doen veeleer zijn ondergang dan zijn behoud bewerkstelligt. Want een man die in alle opzichten het goede wil doen gaat ten onder te midden van hen die niet goed zijn.1 In dat opzicht is er ook geen tegenstelling tussen de (‘cynische’) Machiavelli van Il Principe en de republikeinse verdediger van de vrijheid die hij als auteur van de Discorsi blijkt te zijn. In de wetteloosheid van de voortdurende strijd tussen de krijgsheren waardoor Italië in de vijftiende en zestiende eeuw geteisterd werd, was het zaak dat een vorst politiek efficiënt en koelbloedig opereerde. Een vorst die ruimhartig en mild zou zijn, was tot ondergang gedoemd – tot schade van het volk. Daar waar echter de politieke situatie in evenwicht werd gehouden doordat verschillende belangengroepen elkaar verhinderden de absolute macht te grijpen, zoals in de Romeinse republiek, waren mogelijkheden voor het ontwikkelen van een zekere vrijheid. Daarom is Machiavelli in de zeventiende eeuw ook omarmd door republikeinse denkers, in Nederland bijvoorbeeld door de gebroeders Johan en Pieter de la Court en door Spinoza. Dat Machiavelli de politiek niet vanuit een morele optiek benaderde en utopische verwachtingen als illusies ontmaskerde, is voor politieke theoretici na hem zowel een bron van inspiratie als van ergernis geweest. Minder bekend is dat Machiavelli zelf niettemin ook idealen had. Juist omdat in zijn visie de oorlog de kern is van het heersersbedrijf, ziet hij scherp hoe belangrijk het is het leger te recruteren uit de burgers zelf, in plaats van – zoals toen algemeen
“Minder bekend is dat Machiavelli zelf niettemin ook idealen had.” gebruikelijk was – het vechten over te laten aan onbetrouwbare, opportunistische huurlingen. Ook zag hij dat aan de anarchie in Italië alleen een einde zou kunnen komen door eenheid. De laatste hoofdstukken van Il Principe zijn een hartstochtelijk pleidooi voor de eenwording van Italië. Wel was hij realist genoeg om te weten dat zoiets niet op afroep kan ontstaan. Er is een lang proces voor nodig om de mensen daarvoor rijp te maken. Machiavelli’s grote verdienste is dat hij in zijn werken sociale en psychologische mechanismen heeft blootgelegd die aan dit politieke proces ten grondslag liggen.
NOTEN 1 Opere di Machiavelli, ed. Rinaldi, Torino: UTET, 1999, I/1, 494; mijn vertaling.
De Filosoof
11
ARTIKEL
Diagrammatologie
Over de rol van diagramma’s in de filosofie van de renaissance Paul Ziche
Wat kunnen we zeggen over een rechte lijn? Of over een stompe hoek? Veel meer dan je denkt. Schematische tekeningen spelen een belangrijke rol in de diagrammatologie, het denken via visuele structuren. Prof. dr. Paul Ziche van de Universiteit Utrecht heeft gekeken naar de relatie tussen kunst, diagramma’s en filosofie. Aan de hand van grote namen uit de filosofie van de renaissance zoals Bovillus en Cusa laat hij zien hoe deze eenvoudige tekeningen vorm geven aan complexe gedachten.
Visualisering in de renaissance – Complexe kunstwerken en radicaal eenvoudige diagramma’s De fascinatie waarmee wij naar de renaissance kijken wordt wezenlijk gevoed door de grote kunstwerken uit dit tijdperk: we houden allemaal van Leonardo en Michelangelo, van Masaccio, van Eyck en Dürer, Brunnelleschi en Alberti. Hun kunstwerken zijn gebaseerd op een zeer gedetailleerd uitgewerkte theorie van visuele waarneming die op haar beurt weer in verband staat met brede filosofische theorieën over de rol van de mens in het universum. Deze kunstwerken zijn buitengewoon complex. In de renaissance is echter ook een andere lijn te ontdekken in het redeneren over en aan de hand van visuele fenomenen: ook juist het meest eenvoudige in de waarneming kan worden verheven tot een middel om diepe filosofische
“Het is de waarnemer die hetzelfde diagram op verschillende manieren kan zien.” gedachten uit te drukken. Ik formuleer hier bewust vaag, want de functie van deze vormen van visualisering vereist en verdient nog uitgebreid verder onderzoek. Laten we deze vorm van denken via visuele structuren een diagrammatologie noemen, de logica in het gebruik van diagramma’s in de filosofie.1 Wat een diagram is kan hierbij, zeer informeel, worden gedefinieerd als een radicaal vereenvoudigde schematische tekening die bedoeld is om fundamentele structuren van complexe fenomenen zichtbaar te maken. Hierin ligt ook de claim bevat dat wij door middel van een diagram toe kunnen werken in de richting van een ultieme verklaring van deze fenomenen. Diagramma’s zijn dus steeds abstract én concreet tegelijkertijd: zij streven niet naar een reductie van complexiteit, maar bieden een inhoudsrijke vorm van redeneren die direct appelleert aan het waarnemings- en voorstellingsvermogen en in hetzelfde moment de stap richting abstractie neemt.
Voorbeelden: Hoeken en rechte lijnen bij Cusa en Bovillus Een rechte lijn is (bijna) de meest simpele meetkundige figuur die er überhaupt denkbaar is. Toch kan deze figuur worden gebruikt om diepe filosofische en theologische ideeën diagrammatisch te formuleren. Twee typische filosofen uit de renaissance, Nicolaus van Cusa en Carlus Bovillus, gebruiken het diagram dat puur uit een rechte lijn bestaat om de mens inzicht te geven in het wezen van God, in de verhouding tussen God en mens, en in die natuur van de menselijke geest.
Nicolaus van Cusa2 daagt zijn lezers uit om het absolute, het oneindige – uiteindelijk natuurlijk God – te willen begrijpen. Laten we hiervoor, in de argumentatie van zijn tekst De Beryllo, beginnen vanuit een simpel voorbeeldgeval uit de meetkunde. Wat is de grootste hoek die er denkbaar is? Wij kunnen beginnen vanuit de kleinste hoek, een hoek van 0 graad dus. Als wij deze hoek tekenen, krijgen we een rechte lijn. We kunnen nu overgaan naar steeds grotere hoeken. De grootste hoek die wij kunnen tekenen, is een hoek van 360 graden (daarna begint het weer opnieuw, in de tekening gaat dus niets meer veranderen). Maar hoe ziet een hoek van 360 graden eruit? Precies: het wordt weer een rechte lijn. Cusa trekt de voor de hand liggende conclusie. De oneindig grote en de oneindig kleine hoek zijn hetzelfde, de twee tegengestelde concepten vallen in eens samen. Deze “coincidentia oppositorum” is een kernidee van Cusa’s filosofie waarin ook tradities uit de negatieve theologie en het Neoplatonisme zijn opgenomen. Echte oneindigheid bevat en omvat alles, niet als een soort optelsom of door een vaag het-één-en-het-ander-zijn; de rechte lijn in het diagram is niet simpelweg het een en het ander, het is de waarnemer die hetzelfde diagram op verschillende manieren kan zien. De noodzakelijke functie van de waarnemer wordt nog belangrijker voor een ander concreet model dat Cusa ons aanbiedt om God en de interactie tussen het oneindige en het eindige te begrijpen. In zijn tekst Over het zien van God bespreekt hij een concreet schilderij dat het gelaat van Christus in strikt frontale weergave toont,
De Filosoof
12
op een zodanige manier dat de blik van Christus naar alle richtingen uit lijkt te gaan. Iedereen die naar dit portret van Christus kijkt, neemt waar dat God hem aankijkt, maar zonder een kijker die zijn blik richting God keert, kan er geen sprake zijn van een richting van Gods kijken. Carolus Bovillus (ca. 1475 – ca. 1566, filosoof, mathematicus, volgens Cassirer misschien de meest karakteristieke vertegenwoordiger van het gedachtegoed van de renaissance)3 gebruikt simpele tekeningen met rechte lijnen en hoeken om de menselijke geest en de interactie tussen de verschillende vermogens in de geest inzichtelijk te maken. Het intellect doordringt alles en moet daarom een scherpe punt hebben, terwijl het geheugen dat alles kan opbergen en daarom wijd open moet staan door een stompe hoek wordt weergegeven.
inzichtelijk te maken hoe materiële fenomenen kunnen worden begrepen op basis van beginselen die helder en duidelijk zijn en dus niet kunnen worden betwijfeld. Twee beginselen zijn voldoende om de natuur te begrijpen: materie en beweging. Ook hij maakt hiervoor gebruik van diagramma’s die – net zoals de rechte lijn bij Cusa die laat zien dat het inderdaad mogelijk is om het grootste en het kleinste tegelijkertijd en in één symbool te zien – aantonen dat inderdaad de oneindige complexiteit van de waarneembare wereld in termen van een minimum van principes kan worden geanalyseerd. Met de volgende tekeningen illustreert hij zijn idee dat de vorm (figura) van zeer kleine stukken materie secundaire eigenschappen zoals kleur kan verklaren:
Intellect en geheugen, diagram in Carolus Bovillus’ Liber de intellectu (1510, herdruk Stuttgart-Bad Cannstatt 1970)
Diagramma’s uit Descartes’ Regulae ad directionem ingenii (Oeuvres, Adam/ Tannery X, p. 413); zie Delphine Bellis, Le visible et l’invisible dans la pensée Cartésienne: Figuration, imagination et vision dans la philosophie naturelle de René Descartes, proefschrift Nijmegen 2010.
Na Cusa te hebben gelezen – van wie Bovillus in velerlei opzichten afhankelijk is – kunnen wij nu al inzien dat uiteindelijk het geheugen en het intellect niet alleen bij elkaar komen, maar hetzelfde zijn. De rechte hoek heeft in deze diagrammatische argumentaties een bijzondere status. Zoals de rechte lijn tegelijkertijd de grootste en de kleinste hoek is, wordt de rechte hoek, als wij verder doorredeneren aan de hand van het diagram voor intellect en geheugen, het symbool voor iets dat neutraal staat tussen beide aspecten of elementen van de menselijke geest. Als we de rechte lijn als diagram voor het samenvallen van intellect en geheugen zien, staat de rechte hoek voor de voortdurende interactie tussen intellect en geheugen. Voortbouwend hierop kan het natuurlijk geen toeval meer zijn dat de rechte hoek ook wordt gebruikt als een meetinstrument in het produceren van architectuur en van perspectivisch correcte kunstwerken. De samenwerking van geheugen en intellect wordt letterlijk en figuurlijk het middel om de wereld visueel te ontsluiten, om onze manier van waarnemen te projecteren op de wereld en andersom deze wereld binnen te halen in onze waarneming, en hier ook nog de precisie van kwantitatieve metingen aan te verbinden.
Deze op het eerste gezicht raadselachtige tekeningen worden meteen begrijpelijk als men deze leest als een commentaar op de mogelijkheden die in de tekenkunst liggen. Preciezer: het gaat om de manier waarop grafische technieken zoals gravures of etsen erin slagen om de complexiteit van de visuele wereld in het idioom van zwart-witprenten te kunnen bevatten. De lijn is het basiselement. Door lijnen te combineren, parallel of in arceringen, kan de waarneembare wereld in een zwart-witprent worden gevangen zonder dat wij hierin iets missen. Visualisering en metafysica Laten we samenvatten. Er is inderdaad een continue overgang te vinden tussen de radicaal op eenvoudigheid doelende diagramma’s en de complexe kunstwerken van de renaissance. De rol van perspectief, met de waarnemer in het snijpunt van de rechte lijnen die de werkelijkheid in het beeld projecteren, is het meest prominente voorbeeld. De historisch aantoonbare verbanden tussen de groep rondom van Eyck en Nicolaus van Cusa bieden meer voorbeelden.4
“Door lijnen te combineren, parallel of in arceringen, kan de waarneembare wereld in een zwartwitprent worden gevangen zonder dat wij hierin iets missen.” De rechte hoek: diagramma’s uit Bovillus’ Liber de intellectu (1510, herdruk Stuttgart-Bad Canstaat 1970), en een instrument voor het meten en perspectivische tekenen zoals gebruikt door bijvoorbeeld Leon Battista Alberti.
Voorbeeld: Descartes en de verklaring van de natuur In zijn natuurkundige geschriften ambieert Descartes
Het diagram verbindt wetenschap (Cusa had een belangrijke functie in het leggen van de conceptuele basis van de infinitesimaalrekening), filosofie en kunst. De hier genoemde diagramma’s kunnen worden beschouwd als een visueel alfabet dat tegelijkertijd wiskundig, filosofisch, theologisch is. Diagramma’s krijgen hun functie door een
De Filosoof
13
samenvallen van de dimensies van abstractheid en concreetheid. Het is essentieel dat het diagram concreet kan worden getekend en waargenomen. In de waarneming kunnen wij het diagram en onze waarneming van het diagram op een speelse manier variëren: concrete
“Diagramma’s: een visueel alfabet dat tegelijkertijd wiskundig, filosofisch, theologisch is.” waarneming en de meest gereduceerde meetkundige vorm komen bij elkaar. Een diagram is dus ook iets anders dan een symbool. Het is geen ding dat voor iets anders staat. Diagrammatisch denken draait om de processen die in het diagram zichtbaar kunnen worden gemaakt. Deze processen zijn alleen begrijpelijk als we de waarneming en de waarnemer hier centraal bij betrekken. In de bekende illustraties van de techniek van perspectivisch tekenen bij Dürer is het apparaat – ook hier weer: een simpel raster met alleen rechte lijnen en rechte hoeken – tegelijkertijd object in het afgeschilderde waarnemingsproces. Het wiskundige constructiepatroon, het meetinstrument als concreet object, het voorwerp dat de kunstenaar wil afbeelden, het resultaat van het schilderproces en de blik van de kunstenaar vormen één geheel.
NOTEN 1 Deze term is oorspronkelijk ingevoerd in analogie met Derridas ‘Grammatologie’ om een vorm van denken te omschrijven waarin het visuele en iconische karakter van tal en schrift – of andersom: het schriftkarakter van visuele elementen – worden benadrukt, net zoals Derrida de verhouding tussen de fonetische en de schrijftelijke verschijningsvormen van taal bestudeerde. Zie S. Krämer, “Operative Bildlichkeit. Von der ‘Grammatologie’ zu einer ‘Diagrammatologie’? Reflexionen über erkennendes ‘Sehen’” (2009), http://userpage.fu-berlin. de/~sybkram/media/downloads/Operative_ Bildlichkeit.pdf, onder verwijzing naar, onder meer, C.S. Peirce. Zie verder Chr. Lüthy/A. Smets: “Words, Lines, Diagrams, Images: Towards a History of Scientific Imagery”, in Early Science and Medicine 14, 2009, 398-439, met zeer interessante discussies over de precieze betekenis en functie van diagramma’s. 2 Nicolaus van Cusa (1401-1464), filosoof, bisschop, kardinaal, pauselijke diplomaat, wiskundige, in gesprek met verschillende religies, confessies en culturen, is een van de meest fascinerende personages uit de renaissance periode. Ernst Cassirer geeft Cusa en Bovillus een centrale rol in zijn studie over Individuum und Kosmos in der Philosophie der Renaissance (Leipzig/ Berlin 1927). Een goede vertaling met inleiding van een van Cusa’s belangrijkste werken: Nicolaus van Cusa, Het zien van God. Uitgegeven door Inigo Bocken. Kapellen, Kampen 1993. 3 Cassirer, Individuum und Kosmos, p. 93. 4 Zie bijv. Inigo Bocken, “Imitatio und creatio bei Cusanus und Van Eyck. Die neue Bedeutung des Betrachters im 15. Jahrhundert”, in: Mey, M. de; Schneider, W. (ed.), Videre et videri coincidunt. Theorien des Sehens in der ersten Hälfte des 15. Jahrhunderts, Münster 2010, pp. 25-39.
Albrecht Dürer, Der Zeichner des liegenden Weibes
Is deze verbinding van elementen van het proces van waarneming en kunstproductie een typisch en wellicht een uniek kenmerk van de renaissance? Zonder te ambiëren een antwoord te geven op dit soort vragen (die meer een Cassirer- of Jacob-Burckhardt-vraag lijkt te zijn dan een hedendaagse onderzoeksvraag): wij hebben hiermee een biografisch, ideeën- en kunsthistorisch goed onderbouwd verband kunnen leggen tussen verschillende dimensies van het tijdperk van de renaissance.
De Filosoof
14
DOCENT ALS STUDENT
Student te water tussen wal en schip Jan Vorstenbosch
In deze rubriek vragen wij docenten om iets te vertellen over hun studententijd. Deze keer is Jan Vorstenbosch aan het woord. Hoe zag zijn studententijd aan de Universiteit Utrecht van de 70’er jaren eruit? En wat is er sindsdien veranderd? Het was onrustig op de Faculteit Filosofie van de Universiteit Utrecht toen ik er vol energie en passie voor de filosofie en met een niet te stuiten leergierigheid in 1971 aankwam. Er werd door de studenten gerammeld aan de instituties. Alles stond ter discussie: de leerstof, de werkvormen, de geloofwaardigheid van hoogleraren, de politieke organisatie van de faculteit. Ook wetenschappelijk broeide het aan de faculteit die net was hervormd: als Centrale Interfaculteit had ze een einde gemaakt aan het verbond van filosofie en theologie en de dominantie van priesters en paters. Filosofie zou voortaan grondslagenonderzoek van de wetenschap zijn. Maar tegelijk was er een nieuwe hoogleraar aangesteld, de Franciscaan Ad Peperzak, die zich bezighield met allerlei ‘inhoudelijke’ filosofische disciplines zoals politieke filosofie, cultuurfilosofie en wijsgerige antropologie. De wetenschappelijkheid daarvan werd door zijn collega’s openlijk in twijfel getrokken. De ‘inhoudelijke’ filosofie die vooral stoelde op fenomenologie en hermeneutiek stond bij veel linkse studenten in de kwade reuk politiek conservatief, zo niet ‘fascistisch’ te zijn. Ik vond het allemaal nogal extreem. Filosofie, politiek en voetbal Het tweejarige kandidaatsprogramma zat propvol logica (propositie-, predicaten-, relatie-, modale logica, filosofische logica), kenleer en wetenschapsfilosofie. De veelzijdige Peperzak ging er van zijn kant vol in om te laten zien wat de filosofie als zelfstandige discipline te bieden had, en leerde ons de systematische betekenis van historische teksten. De historici van de Antieke en Middeleeuwse filosofie hielden zich intussen bij hun leest. Drie jaar lang leerde ik enorm veel in het kader van, en misschien dankzij dit spanningsveld. Ik voelde me al snel thuis aan de faculteit. Ik werd actief in de studentenpolitiek met de pacificerende intentie om een brede filosofieopleiding te verdedigen en ging de destijds relatief machtige faculteitsraad in. Ik droeg bij aan een nieuw studentenfaculteitsblad, ‘Epimenides’, en organiseerde een voetbalwedstrijd tussen personeel en studenten waarbij ik tot mijn grote genoegen twee docenten en, als speciale attractie, hoogleraar Jaap Mansfeld wist te contracteren - aan de derde helft met Mansfeld dank ik nog een fantastische anekdote die ik in ‘Voetbalgek’ (2010) heb gebruikt. In mijn tweede jaar werd ik gevraagd als studentassistent, zowel door Peperzak als door zijn meest felle tegenstander, de hoogleraar analytische filosofie en logica Else Barth. Een lastige keuze tussen twee filosofieopvattingen die ik tot dan toe had weten te vermijden. Ik besloot me te specialiseren in de geschiedenis, als een soort gulden middenweg, en bij Peperzak werkgroepen over teksten van Kant en Levinas te gaan begeleiden. In een van mijn werkgroepen over Levinas zat de later als logicus
bekend geworden wiskundestudent Albert Visser. Iets met ethiek In 1974 haalde ik mijn kandidaatsdiploma, maar toen hadden beide hoogleraren, Peperzak en Barth, al een goed heenkomen gezocht in de hen meer passende omgevingen van Nijmegen en Groningen. De faculteit lag er nogal ontheemd en zielloos bij toen ik aan mijn doctoraal in de geschiedenis van de filosofie begon. De faculteitspolitieke strubbelingen hadden hun sporen in het programma nagelaten. Ik sprokkelde cursussen bij elkaar, deed een half jaar sociale psychologie en studeerde buiten het curriculum om geschiedenis, een eenzame reis door duizenden pagina’s leerstof. Die tocht gaf ik na twee jaar op om een eindscriptie Filosofie te schrijven (waar je toen nog een jaar over mocht doen) over Rousseau’s opvoedingsfilosofie. Ik zat nog in de commissie die Karl Schuhmann voordroeg als opvolger van Peperzak, maar heb zelf maar weinig van zijn historische kennis kunnen profiteren. Met mijn opleiding in de geschiedenis van de moderne filosofie ben ik tussen 1971 en 1977 tussen de wal van het positivisme/marxisme en het schip met Theo Verbeek en Karl Schumann in gevallen. Was ik zes jaar later geboren, dan had mijn leven er heel anders uitgezien. Aangespoeld op de kade van Nijmegen waar ik ‘iets met ethiek’ kon gaan doen, begon ik aan een nieuwe loopbaan die vooral op toegepaste ethiek was gericht. Maar de liefde voor de fundamentele filosofie en voor de geschiedenis ervan heeft me nooit losgelaten, al werd het voor lange tijd iets voor in de avonduren. De verliefde ewige Anfänger Vergeleken met de begin jaren zeventig is de situatie op het Departement Filosofie nu heel anders. De aantallen studenten zijn gegroeid, het onderwijs is beter georganiseerd, de diversiteit groter, de specialisatie sterker, het corps van docenten en onderzoekers internationaler, deskundiger, verdraagzamer en aardiger. De politiek en de samenleving staan op de achtergrond, de focus ligt op het vak. Maar ook is de druk om te slagen hoger, de ruimtes om je eigen weg te vinden zijn kleiner, de bureaucratie en de controle van bovenaf is sterker en dwingender. Generalisten worden schaarser, er is (te) weinig discipline-overschrijdend debat, als cultureel en maatschappelijk fenomeen is de filosofie grotendeels uitbesteed aan de ‘publieksfilosofie’. Maar voor de echt gegrepenen maakt het allemaal weinig uit. Eén bepaalde filosofie, of een vak, waaraan ik me kan uitleveren heb ik nooit gevonden, maar de liefde voor dé filosofie is een liefde voor het leven gebleken, en als ‘ewige Anfänger’ (Husserl over zichzelf) kan ik nog steeds verliefd worden op een mooie filosofische tekst.
De Filosoof
15
ACTUEEL
Vijf redenen om een filosoof aan te nemen Niek Verlaan
“Omdat ik na afronding de master Wijsbegeerte geen duidelijk antwoord kon geven op de vraag waarom een bedrijf mij als filosoof aan zou moeten nemen, verzamelde ik enkele medestudenten om een antwoord te formuleren. Uiteindelijk hebben bijgedragen: Pieter Booij, Floor Ekelschot, Francien Ottenheym, Romi Rellum, Chris Stapper, Francine Uijttewaal en Sofie Wierda.” De Filosoof kampt natuurlijk met dezelfde problemen. Daarom zijn wij Niek Verlaan erg dankbaar voor dit boeiende artikel.
Met je diploma in de hand loop je als vers afgestudeerde filosoof de universiteit uit, ervan overtuigd dat filosofen hard nodig zijn in deze maatschappij. Tot je wordt uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek, een potentiële werkgever je aankijkt en vraagt: waarom zou ik een filosóóf aannemen? Zelfs onderling vinden filosofen het lastig om aan te geven wat nu precies de meerwaarde van filosofie is. En geef toe: als een familielid op een verjaardag je vraagt wat je wordt met een studie filosofie, weet ook jij niet direct een bevredigend antwoord te geven. Om een pijnlijke stilte tijdens de verjaardag of de sollicitatie voor te zijn, geeft dit artikel een voorzet. Vijf redenen om een filosoof aan te nemen.
Reden 2: een filosoof is een goede mediator Bij steeds meer projecten staan complexe problemen centraal waar veel verschillende partijen bij betrokken zijn. Iemand die zijn eigen ideeën los kan laten en zich kan inleven is belangrijk voor het slagen van zo’n project. Een filosoof kan makkelijk verschillende standpunten innemen naast zijn eigen standpunt en is hierdoor een goede mediator bij projecten waar de belangen van de betrokkenen verschillen. Ook is deze eigenschap bruikbaar als bemiddelaar bij een geschil tussen twee partijen, als voorzitter bij een vergadering of als moderator op een internetforum. De eigen mening van het algemene belang kunnen scheiden is een eigenschap die een filosoof goed beheerst.
Reden 1: een filosoof is kritisch Als filosofiestudent is het heel normaal: je durft kritisch te zijn en slikt niet alles voor zoete koek. Voor studenten die een bijvak filosofie volgen is dit een rare gewaarwording. Zij zijn gewend om wat de docent zegt of wat er in het boek staat klakkeloos over te nemen en laten vaak weinig ruimte voor discussie. Filosofen wordt geleerd te discussiëren. Voor hen moet een redenering logisch zijn, autoriteit is geen reden om iets aan te nemen. Toegegeven, met een kritische houding tegenover je toekomstige werkgever word je waarschijnlijk niet op een tweede gesprek uitgenodigd. Toch zijn er vele voordelen van kritisch denken te noemen die hem of haar kunnen overtuigen. In zijn artikel in De Correspondent noemt Johannes Visser enkele voordelen. Zo beschrijft hij een onderzoek waaruit blijkt dat kritisch denken een onmisbare vaardigheid is in de huidige arbeidsmarkt. Dit omdat taken tegenwoordig steeds meer rond een probleem gecentreerd zijn, en een team zelf moet uitzoeken hoe dit probleem het best aangepakt kan worden. Er is niemand meer die precies zegt hoe iets gedaan moet worden. Om toch tot een goed resultaat te komen zijn een probleemoplossende instelling en kritisch denken van groot belang.
Reden 3: een filosoof heeft een uitzonderlijk gevoel voor taal Wat er met een zin wordt bedoeld is lang niet altijd hetzelfde als wat er letterlijk staat. Hoe vaak komt het niet voor dat je ‘tussen de regels door’ iets anders leest, dat er iets niet helemaal klopt of het gewoon onduidelijk is? Een filosoof heeft een goed gevoel voor taal en is erin getraind verschuivingen in de betekenis van woorden en zinnen te herkennen. Taalverwarring en vage termen komen vaak voor en kunnen makkelijk misbruikt worden. Daarom moet er meer filosofie komen in alle sectoren, vindt de Canadese schrijfster Shannon Rupp. Ze schrijft over termen waarvan we denken te weten wat ze betekenen, maar dat anderen juist dáár misbruik van kunnen maken:
De Filosoof
“Of course, everyone only thinks she knows what a chair is. Or social justice, for that matter. Politicians, CEOs of questionable ethics, and all PR people count on exactly that. They will say something vague (...) and leave us to fill in the blanks with whatever pleases us. Voila: we hear whatever we want and they get away with whatever they want.” 1
16
Zo heeft iedereen een andere opvatting van wat ‘mensenrechten’ zijn. Als een leider van een land belooft mensenrechten hoog op de politieke agenda te zetten, denken wij te weten wat hij daarmee bedoelt. Maar door ‘mensenrechten’ anders te interpreteren, komt hij er mooi mee weg. Een filosoof is gevoelig voor dit soort situaties en kan daarbij verheldering bieden. Reden 4: een filosoof heeft gevoel voor de kern van de zaak Een filosoof is gewend om op verschillende niveaus te denken en is daarom van grote waarde bij het oplossen of omzeilen van problemen. Een filosoof heeft oog voor de kern van een discussie en kan een subdiscussie eenvoudig weer in context plaatsen van het probleem dat centraal staat. Zijn de gebruikte methoden wel geschikt voor dit probleem? Is er eigenlijk wel een probleem, of creëren we het probleem zelf ? Reden 5: een filosoof stelt de juiste vragen Vragen stellen zit filosofen in het bloed. Iedereen kan vragen stellen, maar het is een kunst om de juiste vraag te stellen. Omdat een filosoof kritisch is, ideeën los durft te laten, een uitzonderlijk gevoel voor taal én voor de kern van de zaak heeft, zal hij sneller dan een niet-filosoof inzien wat ‘de juiste vraag’ is. Zeker in een wereld waarin crises, verraad, achterdocht, ondoorzichtigheid en andere duistere
praktijken veelvuldig voorkomen, kan een filosoof met een goed gevoel voor het stellen van vragen uitkomst bieden. Reden 6: filosofie veroudert niet [bonus] De wereld verandert zo snel, dat je jezelf continu op de hoogte moet houden van de nieuwste ontwikkelingen binnen je vakgebied. Dit is anders bij filosofie. Een filosoof leert helder te denken; een tijdloze eigenschap die altijd en overal toepasbaar is. Daardoor kan een filosoof zich gemakkelijk aanpassen aan veranderende omstandigheden en zich sneller nieuwe capaciteiten eigen maken. Deze vijf redenen overlappen elkaar en zullen lang niet voor iedere filosoof evenveel gelden. Maar iedere filosoof zal zich in een of meerdere punten herkennen en kan daarmee een antwoord geven als die ene vraag tijdens een sollicitatiegesprek wordt gesteld: waarom een filosoof? Filosofen, doe hier je voordeel mee!
NOTEN 1 http://www.salon.com/2013/07/01/be_employable_study_ philosophy_partner/
De Filosoof
17
MIJN ONDERZOEK
Socrates voor de klas Nienke van Liempd
Nienke van Liempd rondt momenteel de master Applied Ethics in Utrecht af. Bij het bedrijf WonderWhy volgde zij een stage waarbij zij probeerde de innerlijke filosoof in kinderen te wekken. De vraag die iedereen die De Filosoof op de mat krijgt waarschijnlijk wel eens te horen heeft gekregen is: “Filosofie? Maar wat ga je daarmee doen dan?” Het is een vraag die ik mezelf aan het begin van mijn master Applied Ethics ook meerdere malen heb gesteld, gezien het einde van mijn studie in zicht kwam. Stage lopen leek mij een geschikte manier om ofwel het antwoord te vinden, ofwel een optie af te strepen. Toen in een college werd aangekondigd dat er een stageplek was bij WonderWhy, een bedrijfje dat filosofeert met basisschoolleerlingen, heb ik die kans aangegrepen. Niet dat ik zo gek ben op kinderen, maar ik was nieuwsgierig wat filosoferen met kinderen in kon houden en of ik het zou kunnen. WonderWhy filosofeert op de basisschool in de groepen 1 tot en met 8. Het gaat dus niet over filosofieles geven, maar echt filosoferen met kinderen. Mijn taak als filosofiejuf (als je als volwassene binnenkomt en geen ouder bent, ben je een juf) is om als een soort Socrates voor de klas te staan. Ik stel alleen maar open vragen aan de klas en maak duidelijk dat ik daar de antwoorden niet op heb. Wat is kunst? Wat is waarheid? Wat kun je geloven? Het is aan de kinderen hun mening te geven en deze te onderbouwen met argumenten. De antwoorden die de kinderen geven, analyseer je ter plekke op redeneerfouten en interessante punten, die beiden aanleiding geven tot vervolgvragen. Dit betekent dat je les afhankelijk is van de antwoorden van de kinderen en dat je constant aan het improviseren bent. In de groepen 1 tot en met 3 ben je voornamelijk bezig om de kinderen bij de les te houden,
maar vanaf groep 4 komen er echt discussies op gang. Het doel van het filosoferen op de basisschool is om het reflectief denken te activeren. In plaats van gedachteloos kritiek te geven op wat anderen denken, wordt geprobeerd de kinderen een onderzoekende houding aan te leren, ten aanzien van de overtuigingen van anderen maar vooral tegenover hun eigen overtuigingen. Of dit op lange termijn lukt en de kinderen deze houding internaliseren kan ik niet zeggen, maar ik heb op korte termijn wel resultaten
“Mijn taak als filosofiejuf is om als een soort Socrates voor de klas te staan.” gezien. Ik gaf in groep 4 een les over de gepastheid van gevoelens (Aristotle anyone?). Het ging over de emotie woede. Een van de redenen die aan werd gedragen om boos te worden, is omdat je wilt dat iemand stopt met iets wat jij vervelend vindt. Tijdens de les ging het zonnescherm steeds omhoog en naar beneden. De sensor die zou moeten meten of er zon was, functioneerde niet goed. De hele les werd erdoor verstoord. Een van de leerlingen viel uit naar het zonnescherm: “Ik vind het zo vervelend!” Waarop ik vroeg: “Ben je boos op het zonnescherm?” “Ja!” “Oké, en denk je dat het zin heeft om boos te zijn op het zonnescherm?” “Ja, want hij doet iets wat ik vervelend vind.” “Maar denk je ook dat het zonnescherm stopt met op en neer gaan als jij boos op hem wordt?” “Hmm.. Nee, ik denk het niet.” “Waarom denk je van niet?” “Omdat hij niet, ja.. Hij weet niet dat ik boos op hem word.” “Denk je dan dat het zin heeft om boos te worden op het zonnescherm?” “Hmm, nee, eigenlijk niet.” “Oke, zullen we dan met z’n allen het zonnescherm met rust laten en verder gaan met de les?” Achteraf vertelde de docent van de klas dat wanneer het zonnescherm op hol slaat, ze terugverwijst naar de filosofieles en dat de kinderen zich niets meer aantrekken van het zonnescherm. Dit is maar een simpel voorbeeld uit een groep 4, maar in lessen over religie, homoseksualiteit, transseksualiteit en identiteit in de hogere groepen komen leerlingen op dezelfde manier tot nieuwe inzichten. Niet alleen de leerlingen vinden de lessen leuk, maar ook de docenten worden aan het denken gezet en bespreken ook buiten de filosofielessen de vragen die opgekomen zijn. Het zou mooi zijn als filosofie op deze manier deel uit kan maken van het basisonderwijs. Helemaal als ik er mijn brood mee kan verdienen.
De Filosoof
18
BUREAU BUITENLAND
Groetjes uit Frankfurt! Clint Verdonschot
We hebben een kaartje van Clint Verdonschot ontvangen! Hij besteedt een paar maanden van zijn Research Master in Frankfurt waar hij zich bezighoudt met kritische filosofie. Aan De Filosoof vertelt hij wat er achter ‘Het is hier fantastisch’ en ‘Ik wou dat jullie hier waren’ zit. U kent ze wel. Die korte ‘ansichtkaartige’ berichtjes van kennissen vanuit het buitenland. Ze zijn vlug opgekrabbeld tussen twee glazen Chianti door en u slaat er een vluchtige blik op terwijl u koffiezet. “Het is hier fantastisch!” Nou. Leuk hoor. Ze zijn vooral instrumenteel: de afzender kan
“Is het niet vanzelfsprekend dat de uitwisselingsstudent kijkt als een museumbezoeker?” laten weten dat hij/zij het prima maakt, de ontvanger kan voelen dat hij/zij niet vergeten is. Met dit in het achterhoofd kan men melancholisch worden naar de (al dan niet gefingeerde) tijd dat men nog briefwisselingen onderhield, maar hoe men het ook bekijkt: de ansichtkaart is een adequaat medium binnen de praxis van ‘op vakantie’. Zo niet binnen de praxis van een uitwisseling. Van begin tot eind heeft een uitwisselingsstudie niets te maken met een vakantie. De formule is banaal eenvoudig: de tijd dat men kan studeren verhoudt zich omgekeerd evenredig tot de tijd dat men vakantie kan vieren. Voor mijzelf was en is dit dan ook nooit een probleem geweest: ik ben hier gekomen om een half jaar te studeren, daarbij gebruikmakend van de specifieke gewichtspunten in het onderzoek hier, en uitdrukkelijk niet om een half jaar vakantie te vieren. Waar ik echter in de problemen geraak, is wanneer men mij vraagt hoe het met me gaat hier in Frankfurt. De onmiddellijke waarheid (“Precies zoals het met me ging toen ik in Utrecht was”) doet een tikkeltje te cynisch aan. Dus is het enige wat ik meestal kan uitbrengen: “Goed! Heb het naar m’n zin hier! Ja, leuke stad hoor.” Precies dezelfde nonsens die men achterop de ansichtkaart vindt! Wat kan ik dan zeggen, hoe bericht ik een interessant perspectief over een buitenlandstudie voorbij de ansichtkaart, in een column van 600 à 700 woorden (de helft waarvan inmiddels al verspild)? Het is hier fantastisch. Filosofie blijft een studie die je op vele manieren kan benaderen. Hier is ze nog steeds sterk gekenmerkt door de Kritische Theorie en
alhoewel ik bekend was met de ideeën van de Frankfurter Schule, is het nog een tweede om er daadwerkelijk mee aan de slag te gaan. Ik merk dat de studie, zowel inhoudelijk als methodisch, sterk gekenmerkt wordt door de idee van ‘immanente kritiek’, een Hegeliaanse erfenis van de Frankfurter Schule, waarbij, grofweg, filosofisch commentaar kritiek kan en moet leveren op datgene wat ze aan de kaak wil stellen. Dit wordt gedaan door het blootleggen van de achterliggende aannames en impliciete wetmatigheden van een discours, om deze dan streng te doorlopen zodat ze uiteindelijk ‘opgeheven’ kunnen worden. Ik heb het naar m’n zin hier, juist omdat zoveel dingen die ik voor vanzelfsprekend hield, zoals een specifieke verhoudingswijze tot filosofische stof en de zin die ik beleefde aan de studie op dit moment kritisch aan de kaak gesteld wordt. Het blijkt maar weer dat een traditie van ‘puur’ redeneren, juist een traditie die zoiets beweert te zijn, maar al te sterk beïnvloed wordt door het oord waar men is, het ‘hier’ wat een breuk tot stand brengt in de logica van de buitenstaander, en dus werkelijk als a-logisch, als fantastisch geduid kan worden. Het is hier erg mooi. Niet omdat Frankfurt een bepaalde essentiële kwaliteit van schoonheid bezit die Utrecht niet heeft (als zo’n kwaliteit al bestond, zou iedereen het erover eens zijn dat Frankfurt deze niet heeft). Maar als het zo is dat een esthetische ervaring altijd gepaard gaat met een zekere gedistantieerde houding die deze ervaring eerst mogelijk maakt (het is pas in een museum dat men esthetisch gaat kijken) dan lijkt het haast onvermijdelijk dat een uitwisselingsstudent zijn of haar uitgekozen stad ‘mooi’ vindt. Is het niet vanzelfsprekend dat de uitwisselingsstudent kijkt als een museumbezoeker? Ik zou willen dat jullie hier waren. Niet omdat ik jullie mis (ook al mis ik, natuurlijk, op z’n minst sommigen van jullie) en niet omdat ik daarmee een onderbouwing zou hebben voor wat ik hier heb opgeschreven (ik vertrouw volledig op de overtuigingskracht van mijn eigen woorden). Ik zou willen dat mijn thuisfront mijn uitwisselingsfront zou worden. Dat ik tegelijkertijd thuis kan zijn én op uitwisseling, dat mijn habitus niet-habitueel is. Dan zou ik de ansichtkaart niet meer nodig hebben.
De Filosoof
19
DE FUF
Opus Relinque Albertjan Telgenhof
In deze laatste FUF-update van zijn bestuursjaar beklaagt Albertjan Telgenhof zijn eerdere schrijfwerk voor dit blad. Vanuit de redactie kunnen wij ook niet anders dan concluderen dat het inderdaad de afgelopen edities geen soepele rit is geweest voor de vaste FUF-update. Maar kop op, AJ: je hebt tenminste wat ingestuurd. Ach en wee, wee en ach! Aan wie toch zou ik dan schrijven, tot wie mijn woorden richten? Bij welke lezer zouden mijn zinnen beklijven? Ik, de eeuwig verdoemde schrijver van futiliteiten! In de schaduwen der groten vertoevend op basis van valse rechtvaardigingen, voor immer beledigd door de eer van hun aalmoezen, hun vrijgevigheid, hun… sympathie. Ik, de schrijver van verwaarloosbare stukken die door de veronachtzaamde lezer worden doorgebladerd. Wee mij, maar wee hen die mij prijzen des te meer, daar ik hen altoos teleurstel. Mocht men mij van genialiteit betichten, ik verzeker u dat mijn genialiteit enkel grenst aan het komisch effect van Fozzie Bear die voor dertig seconden een aflevering van de Muppets op mocht vrolijken. Tot meer was noch hij, noch ik, ooit in staat. Had mij handeloos uit de baarmoeder gehaald: het was beter geweest! Had men mij verworpen als mislukking: het was beter geweest! Had men mij een molensteen om de nek gehangen en mij voor de zekerheid in het meer van Galilea geworpen: het was beter geweest! Ziet u hoe ik hyperbolen en sarcasme heb gebruikt om mijzelf aan te prijzen? Ziet u de slechte referenties op deze pagina? Beter was het dat ze me hadden afgeraden wat dan ook te schrijven, beter hadden ze voorkomen deze smet van gebrekkige vocabulaire, eer die deze ooit zo lieflijk, onbeschreven pagina bezoedelde. Maar de naamlozen spoorden mij aan, in naam van publicatie, tot het verkrachten van elk woord dat zich voordeed in mijn schamel bedekte scalp. Zij konden toch ook niet weten van welk een miserabele schim zij dit verlangden! Ben ik een meester-dichter van oude epen? Kan ik mij scharen tot de grote dichters van het proza? Neen, ik ben slechts een ambtsdrager, gespeend van enige eloquentie en verbeelding. Zie! Ik heb het buskruit nog op mijn handen, in mijn zweterige palmen ligt het wapen waarmee ik de onschuld heb vermoord. Ik ben geen historiograaf die u in droombeelden vertelt van het gebeurde. Ik ben slechts een slaaf van een welgeoliede machine waarin ik de zwakste schakel ben. Slechts met kille, ongeanimeerde woorden deel ik u mede: de vergaderingen, de bijeenkomsten die komen gaan en die vooraf zijn gegaan. Zoveel meer getalenteerden die ten onder zijn gegaan door een speling van het lot, alvorens ik deze plek kreeg toegewezen. Zoveel meer die u hadden kunnen laten schateren van het lachen of tot diepe tranen u hadden kunnen ontroeren. Ze zijn
gevallen, verschrompeld, verkruimeld tot stof. Treur om hen, beween hun gebleekte botten. Zij hadden personages karakter kunnen geven of karakters een persoonlijkheid kunnen bieden. Van de woorden ‘bos’, ‘vuur’ en ‘Pim’ hadden zij een magnum opus kunnen creëren, terwijl ik er slechts een miserabel simpel verhaal van zou kunnen maken en iedereen weet dat zelfs dat gestolen zou zijn. Oh dolor doloris! Een eeuwigheid aan kommer en kwel staat mij te wachten! Maar genoeg over de miserabele entiteit die ik vertegenwoordig. Genoeg met de opeensommingen van gruwelijke onfortuinlijkheden. Mij is gevraagd u te verhalen van een zeker manspersoon. Laten we hem Pim noemen. Pim, die in een zelfgebouwde blokhut in het bos woonde en iedere avond bij het haardvuur een verhaal vertelde aan zijn pasgeboren dochter. Pim was een boswachter, maar zijn hart lag in het vertellen van verhalen aan zijn eerstgeboren kind. Pim kon goed vertellen, zo goed dat zelfs zijn vrouw stopte met haar onderzoek naar de oorspronkelijke uitspraak van de letter zèta en de vertaling van het zogenaamde Lineair A. Pim verhaalde niet van draken en ridders of reuzen en prinsessen. Pims vertellingen gingen over een groepering. Een groepering zoals alle andere groeperingen en toch compleet anders. Want waar andere groeperingen zichzelf zagen als een berg, of piramide, daar konden de leden van deze groepering het geheel enkel zien als een rivier. Een rivier die niet altijd langs dezelfde banen de zee in stroomde. Een rivier die soms kon dichtslibben en soms plotseling kon versnellen. En de leden van deze groepering beseften dat het land waardoor deze metaforische rivier stroomde een dorstig land was en dus veel water opzoog. Ze beseften tevens dat de zon fel op de rivier neerscheen, waardoor veel druppels verdampten. Ze realiseerden zich zelfs dat zij die druppels waren en klampten zich daarom vast aan elke andere druppel die ze tegenkwamen. En zo kwam het dat de groepering bij elkaar bleef, maar nooit hetzelfde was. Elke avond verhaalde Pim iets dergelijks en elke avond zuchtte zijn vrouw verstoord. Het was immers veel te vroeg om een moraal in een verhaal te stoppen. Het kind kon het toch niet volgen. Elke avond keek het onnozele kind vol verwachting naar haar vader, in afwachting van de rest. Dan zette Pim een berenmasker op en bewoog zijn hoofd. Zijn dochter schaterlachte. Waka waka.
De Filosoof
20
FACULTEITSRAAD
De laatste raadsvergaderingen Aafje de Roest
De faculteitsraad is het primaire medezeggenschapsorgaan voor studenten aan de Universiteit Utrecht. Het bestaat uit 24 leden, waarvan de helft stafleden en de andere helft enthousiaste studenten. Aan één van deze studenten heeft De Filosoof gevraagd een tipje van de sluier op te lichten aangaande de bezigheden van dit invloedrijke instituut. Je kon er deze tijd veel over lezen in de DUB, en, als je tweede- of ouderejaars wordt ook in je mail. Decaan Wiljan van den Akker stuurde na de laatste raadsvergadering een e-mail naar deze studenten met excuses namens het faculteitsbestuur. De faculteitsraad sprak tijdens de vorige zitting namelijk sterke zorgen uit over de procedure rondom de nieuwe vakkenpakketten. Door deze nieuwe pakketten kan een groot aantal studenten niet meer de studierichting volgen die hen was beloofd, daar de vakken die nodig zijn om aan de ingangseisen te voldoen niet meer worden aangeboden. Vanuit beide geledingen, zowel de personeelsgeleding als de studentengeleding, werd aangegeven dat er veel onduidelijkheid en onvrede heerst. Studenten komen erachter dat ze misschien in de zomermaanden aanvullende opdrachten moeten gaan doen om aan de ingangseisen te kunnen voldoen, overwegen naar een tweede of derde studiekeuze uit te wijken om studievertraging te voorkomen of kiezen voor studievertraging. Ook de studieadviseurs waren niet altijd even goed op de hoogte van wat de nieuwe plannen nu voor de huidige studenten gaan betekenen. Het faculteitsbestuur nam de zorgen ter harte en zegde toe er zoveel mogelijk aan te gaan doen om het systeem te laten werken. De overgangsregelingen zijn daarbij een van de belangrijkste
middelen, aan de hand daarvan kwam dan ook deze discussie op gang, die uiteindelijk uitmondde in een hoofdelijke stemming. Daarbij stemde het overgrote gedeelte van de faculteitsraad in met deze overgangsregelingen, en een klein gedeelte stemde tegen wegens de genoemde zorgen. In dezelfde vergadering werd het plan om de antwoorden op de open vragen in de cursusevaluaties met het nieuwe systeem Caracal openbaar te maken weer ingetrokken. Na een jaar discussie (zijn die antwoorden nu wel representatief ? Krijgen studenten de macht om zomaar alles over hun docenten te kunnen zeggen?) voelde het faculteitsbestuur zich na een overleg met de OC-voorzitters genoodzaakt het besluit tijdelijk terug te trekken. In september 2014 komt het plan opnieuw voor in de faculteitsraad. Niet alleen op 16 mei was er een roerige raadsvergadering, waar de emoties af en toe flink opliepen… In de raadsvergadering van 24 juni werd afscheid genomen van de huidige faculteitsraadleden maar bovenal de tijd genomen voor het vertrek van onze decaan Wiljan van den Akker. Met een lach en een traan kijken we terug op de periode dat Van den Akker aan het roer stond van onze faculteit en laten wij onze dank voor hem spreken.
De Filosoof
21
AGENDA
1 september - The Fountainhead: A Debate Felix&Foam, Keizersgracht 324, Amsterdam Entree:: € 37,50
2 september - Ben jij een optimist? Café Trianon, Berg en Dalseweg 33 Nijmegen Entree: €3,00
The John Adams Institute is pleased to present an evening – in collaboration with Toneelgroep Amsterdam – about Ayn Rand’s work and her impact on society and politics, both in the U.S. and in Europe. The varied program includes talks by James Kennedy and Floor Rusman, an interview with TGA-dramaturgist Peter van Kraaij, readings by TGA-actors Aus Greidanus jr. and Bart Slegers, and fragments from the 1949 film by King Vidor. Join us for a stimulating evening on freedom, politics, extremism and art.
We hebben onze mond vol van verandering, maar eigenlijk willen we verbetering. We moeten, zegt Gude, in alles streven naar een optimum. Dat geeft je een idee van wat je te doen staat. Bovendien kan het je verzoenen met het leven: onze wereld is gevormd door mensen die eerder het optimum zochten. Zij hebben het best haalbare nagestreefd. In die zin leven we in ‘de beste van alle mogelijke werelden’.
Meer informatie: http://www.john-adams.nl/ayn-rand/
René Gude, oud-hoofdredacteur van Filosofie Magazine en oud-directeur van het ISVW, vertelt over optimisme. Filosoof Lisa Doeland programmamaker bij het Soeterbeeck Programma gaat met hem in gesprek. Meer informatie: http://www.r u.nl/soeterbeeckprogramma/agenda/ overzicht_op_datum/vm/debatten/2014/jij-optimist/
8 september - Over vragen van levensbelang Filmtheater ‘t Hoogt, Hoogt 4, Utrecht Entree: gratis Alles meehebben en toch bang zijn om te falen? Dat is het levensgevoel van de twintigers in de documentaire Kinderen van het succes. Terwijl hun ouders nog hard moesten werken om iets te bereiken, kunnen zij studeren en krijgen ze van thuis hoge verwachtingen mee. Dat veroorzaakt het gevoel alleen nog maar teleur te kunnen stellen. Wanneer is goed, goed genoeg? Vier jonge filmmakers portretteerden denkers van hun eigen generatie. Ze laten zien hoe zij, gewapend met ideeën uit duizenden jaren filosofie, er achter proberen te komen wat belangrijk is in het leven. Na de film gaat hoofdrolspeelster en jonge denker Naomi Jacobs in gesprek met prof. dr. Joep Dohmen (Wijsgerige en Praktische Ethiek, UvH). Heeft elke generatie zijn eigen ervaringen, of is dit een universeel ‘twintigersdilemma’? Meer informatie: http://www.sg.uu.nl/
17 september - Philosophy and Anti-Semitism: The Heidegger Case – Lezing door filosoof Peter Trawny Collegezalencomplex Radboud Universiteit, Mercatorpad 1, Nijmegen Entree: € 9,50 Martin Heidegger is één van de belangrijkste en meest invloedrijke filosofen van de 20ste eeuw. Hij is vaak bekritiseerd vanwege zijn sympathie voor het nazisme. De vraag is of zijn politieke leven zijn filosofische ideeën heeft beïnvloed of omgekeerd. De recente publicatie van Heideggers Schwarze Hefte maakt deze vraag nog urgenter. Peter Trawny is directeur van het prestigieuze Martin Heidegger Instituut aan de Universiteit van Wuppertal, uitgever van de Schwarze Hefte en hoogleraar filosofie. Hij publiceerde onlangs het boek Heidegger und der Mythos der jüdischen Weltverschwörung. Filosoof Lisa Doeland is de gespreksleider. De voertaal is Engels. Meer informatie: http://www.ru.nl/soeterbeeckprogramma/agenda/ overzicht_op_datum/vm/lezingen/2014/philosophy-andanti/
De Filosoof
22
VOLGENDE EDITIE Verkeer je in een wijsgerige aporie of wil je andere frustraties of overpeinzingen met ons delen? Schroom niet en laat van je horen! Kopij (1300-1600w) of ingezonden post (max 400w). Ook reacties op artikelen zijn welkom. De deadline is 16 oktober. Mail kopij of vragen naar:
[email protected].
Verkeer je in een wijsgerige aporie of wil je andere frustraties of overpeinzingen met ons delen? Schroom niet en laat van je horen! Kopij (1300-1600w) of ingezonden post (max 400w). Ook reacties op artikelen zijn welkom. De deadline is 13 juni. Mail kopij of vragen naar:
[email protected].
De Filosoof
23
De Filosoof
24