De devaluatie van de tempel. ‘Er zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden’.
De betekenis van de tempel in ‘De redevoering der laatste dingen’ (Marcus 13)
Deze masterscriptie is aangeboden aan: Prof. Dr. J.W. van Henten & Dr.H.L.M. Ottenheijm Departement Godgeleerdheid, Faculteit Geesteswetenschappen Universiteit Utrecht
Als afsluiting van de masteropleiding ‘Biblical studies’.
Dorien Lettinga 3376311 Januari 2014
Met dank aan Prof. Dr. Jan Willem van Henten
1
Inhoud Voorwoord................................................................................................................................. 4 1
2
3
4
5
2
Inleiding .............................................................................................................................. 5 1.1
Verantwoording en doelstelling ................................................................................................5
1.2
De historische Jezus ..................................................................................................................6
1.3
Methode en opzet ....................................................................................................................7
De aardse woonplaats van God .......................................................................................... 8 2.1
De tempel als religieus centrum................................................................................................8
2.2
De Herodiaanse tempel ...........................................................................................................9
2.3
Tijdgenoten en overtuigingen ................................................................................................. 11
2.4
Het einde van de tempel en het begin van een nieuw tijdperk ................................................ 13
Onderdak in de tempel ..................................................................................................... 15 3.1
De tempel voor Jezus en zijn tijdgenoten ................................................................................ 15
3.2
De tempel in de evangeliën .................................................................................................... 16
3.3
‘U hebt er een rovershol van gemaakt’ ................................................................................... 18
3.4
Het heil is nabij ....................................................................................................................... 20
3.5
De eerste christenen en de tempel ......................................................................................... 22
Als de tijd ten einde loopt................................................................................................. 24 4.1
Het herstel van Gods volk ..................................................................................................... 24
4.2
Jezus, de eschatologische profeet ........................................................................................... 26
4.3
De tijd is nabij!........................................................................................................................ 28
4.4
Een voorlopige conclusie en interpretatie ............................................................................... 30
Marcus de componist ....................................................................................................... 32 5.1
Inleiding ................................................................................................................................. 32
5.2
Een betekenisvolle compositie ............................................................................................... 33
5.3
De tijd is nabij (A deel) ............................................................................................................ 34
5.4
Gods rijk zal komen (B/ B’ deel) ............................................................................................. 36
5.5
Wees waakzaam (A’ deel) ....................................................................................................... 37
5.6
Conclusie ................................................................................................................................ 39
6.
7
Oude bronnen en nieuwe interpretaties ......................................................................... 40 6.1
Actualisering........................................................................................................................... 40
6.2
De tempel, ontheiligd en verwoest ......................................................................................... 41
6.3
Vlucht voor uw leven! ............................................................................................................. 42
6.4
De vijgenboom, vervloekt en gezegend................................................................................... 44
6.5
Conclusie ................................................................................................................................ 45
De historische Jezus op het spoor ..................................................................................... 46
Bijlagen Literatuur ........................................................................................................................... 48 Werkvertaling Marcus 13. 1-37.............................................................................................. 51 Gebruikte afkortingen .......................................................................................................... 54
3
V
oorwoord
Opgegroeid in een protestants gezin in het noorden van Nederland was in eerste instantie het geloof voor mij niet meer dan het bidden voor het eten en het bezoeken van de kerk op de belangrijke christelijke feestdagen. Rond mijn 18e jaar werd een filosofische drang om te zoeken naar ‘de waarheid’ en een betere wereld de drijfveer om buiten de grenzen van mijn eigen wereldje te kijken en begon het christelijk geloof (weer) te leven. Na het bezoeken van verschillende kerken vond ik uiteindelijk in de Oudkatholieke kerk in Amersfoort onderdak. De historische Jezus was een onderwerp waar ik mij steeds verder in ging verdiepen en mijn toenemende interesse in de theologie kreeg verder vorm door de lectorenopleiding van de Oudkatholieke kerk. Het was toen nog maar een kleine stap om dit leerproces verder te vervolgen met de masteropleiding ‘Biblical Studies’ aan de Universiteit van Utrecht. De studie van de afgelopen jaren heeft mijn blikveld verder verbreed en mijn kennis verdiept. Met deze scriptie hoop ik mijn masterstudie af te ronden. De interesse in de tempel in relatie tot de prediking van Jezus werd vooral tijdens mijn studie aan de Universiteit van Utrecht gewekt. Vele malen liep ik tegen een ‘devaluatie’ van de tempel aan terwijl dit niet of nauwelijks op de prediking van Jezus zelf terug te voeren is. Veelal bleken christologische herinterpretaties van de tijd na 70 n.C. een rol te spelen. De devaluatie van een tempel die tweeduizend jaar geleden is platgebrand lijkt misschien weinig relevant. Mijn eindscriptie over de tempel is echter niet bedoeld om het belang van dit religieuze bouwwerk voor het hedendaagse christendom te bepleiten. Naar mijn overtuiging is er in de vele eeuwen van het christendom een geloof ontstaan waarbij de Joodse oorsprong van Christus (nog te veel) wordt genegeerd en de christelijke heilsleer te veel nadruk krijgt. De zoektocht naar de historische Jezus is een poging om los te komen van deze christologische herinterpretaties. De keus voor het onderwerp van mijn masterscriptie is op ‘De redevoering der laatste dingen’ in het Marcus evangelie gevallen. In de eerste verzen van het dertiende hoofdstuk is een duidelijke uitspraak met betrekking tot de tempel en het Marcusevangelie verwoord, als oudste evangelie, het gedachtegoed van de eerste christenen (rondt de val van de tempel in 70 n.C.).
Dorien Brons - Lettinga 24 januari 2014
4
1
Inleiding §1.1 Verantwoording en doelstelling
In deze masterscriptie staat het dertiende hoofdstuk van het Marcusevangelie centraal. Dit hoofdstuk staat bekend als ‘De redevoering der laatste dingen’. De aanleiding voor deze eschatologische redevoering is de bewondering van een niet bij naam genoemde discipel voor de indrukwekkende schoonheid van de Herodiaanse tempel: “Meester, kijk, wat een prachtige stenen en wat een prachtige gebouwen!“ (Marcus 13.2). Jezus heeft echter geen oog voor de overweldigende schoonheid van het heiligdom maar voorspelt de verwoesting ervan. Na deze eerste twee verzen vervolgt het verhaal op de Olijfberg.1 Hier legt Jezus uit wat Hij voor de toekomst voorziet en wordt duidelijk dat ‘het einde der tijden’ direct met de verwoesting van de tempel te maken heeft. Dat Jezus iets over het afbreken van de tempel heeft gezegd lijkt (mij) zeer waarschijnlijk. In het Nieuwe Testament komen zowel de feitelijke uitspraak als ook de Joodse beschuldigingen op basis van deze uitspraak op meerdere plaatsen voor.2 Door de verdedigende woorden wordt duidelijk dat de eerste christenen wilden voorkomen dat de Joodse beschuldigingen verkeerd zouden worden geïnterpreteerd.3 We kunnen ons daarom afvragen wat Jezus met zijn uitspraak over de val van de tempel duidelijk wilde maken. Voorziet hij de vernietiging van de tempel in 70 n.C.? Bedreigt hij de tempel of neemt hij afstand van het oude verbond om het christelijk geloof te introduceren? Is de tempel in deze rede alleen een symbool en hoe moeten we deze dan begrijpen? Het is mijn doelstelling om de originele betekenis en de historische context van de uitspraak over de val van de tempel in Marcus 13.2 te onderzoeken en er een duiding aan te geven. De verloren gegane tempel in Jeruzalem zegt de westerse mens in de 21ste eeuw nog maar weinig. De hedendaagse christen vergeet daarom maar al te vaak dat de tempel in de tijd van Jezus van groot belang was. Jezus heeft de tempel, gelijk aan zijn tijdgenoten, waarschijnlijk letterlijk als het aardse huis van God beschouwd. Niets in Zijn prediking lijkt namelijk op het tegendeel te wijzen. Volgens vele conservatief christelijke stromingen maakt de Bijbel duidelijk dat met de kruisdood van Jezus de offerwetten zijn vervuld4 maar volgens mij is deze zienswijze kortzichtig en historisch onjuist. Deze masterscriptie wil daarom niet alleen iets zeggen over de zienswijze van Jezus op de tempel maar bovendien bijdragen aan de discussie rond de zogenaamde vervangingstheologie.5 Mijn ervaring is dat deze christologische overtuiging de prediking van de historische Jezus overschaduwt. Tegen deze achtergrond kom ik tot de volgende onderzoeksvraag: Impliceert de uitspraak van Jezus in Marcus 13.2 een devaluatie van de tempel als hij naar aanleiding van de bewondering van een leerling voor de immense tempelgebouwen zegt: Ziet u deze grote gebouwen? Er zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden.
1
De Olijfberg is eigenlijk geen berg maar een keten van vier bergtoppen die - naar het westen - een uitzicht geven op Jeruzalem. De Olijfberg is een plaats die in de Joods-christelijke traditie over de eindtijd een belangrijke rol speelt (Zach. 14.4). 2 In Mt. 24.2, Mc. 13.2; Lc. 21.6 staat beschreven dat Jezus zou hebben gezegd dat de tempel zou worden afgebroken. De beschuldiging dat Jezus de tempel persoonlijk zou hebben bedreigd staat beschreven in Mt. 27.39; Mc. 15.29; Hand. 6.13; Joh. 2.18-22. 3 In Mt. 26.61, Mc. 14.57 en Hand. 6.13 wordt duidelijk gemaakt dat het om valse getuigenissen gaat. In Mt. 27.40 en Mc. 15.29 wordt gesproken over lasteraars en in Joh. 2.18-22 legt de evangelist uit dat Jezus over de tempel van Zijn eigen lichaam spreekt. 4 www.forum.refoweb.nl 5 Een Christelijke visie waarin beleden wordt dat niet langer de Joden als Gods uitverkoren volk kan worden beschouwd maar vervangen is door de Christelijke geloofsgemeenschap.
5
§1.2 De historische Jezus Het levensverhaal van Jezus in het Nieuwe Testament is geen historisch verslag maar een creatie van de evangelist. Gelijk aan andere verhalen is het een betoog dat de lezer wil overtuigen, in dit geval dat Jezus de beloofde Joodse Messias is. De christelijke overleveringen zijn theologisch gekleurd en daarmee historisch weinig betrouwbaar.6 Helaas zijn er voor een historisch onderzoek naar Jezus weinig andere bronnen beschikbaar.7 Kritische exegese toont echter aan dat de evangelisten zorgvuldig met de historische overleveringen zijn omgegaan en dat authentieke fragmenten nog steeds in de evangeliën te bespeuren zijn. Uitspraken die waarschijnlijk op de historische Jezus teruggaan, moeten echter zorgvuldig van latere toevoegingen en interpretaties worden gescheiden. De evangelisten hebben voor het levensverhaal van Jezus verschillende (geschreven en mondelinge) bronnen gebruikt. Marcus schreef zijn evangelie rond 70 n.C. en dat betekent dat zijn bronnen kort na het leven van Jezus zijn geformuleerd. Dit maakt een historische kern in de verhalen waarschijnlijk. De betrouwbaarheid van de evangeliën zullen altijd een punt ter discussie blijven. Kritische wetenschappers benadrukken de grote creatieve vrijheid waarmee de evangelisten het verhaal over Jezus hebben aangepast om antwoord te geven op eigentijdse theologische vraagstukken. Onderzoek maakt echter duidelijk dat de evangelisten niet willekeurig of naar eigen goeddunken in de historische overleveringen hebben geschrapt of theologische dogma’s in de mond van Jezus hebben gelegd. Ook de vele overeenkomsten tussen de synoptische evangeliën spreken de onbeperkte literaire vrijheid van de evangelisten tegen.8 Duidelijk is echter wel dat de eigen verhalen regelmatig werden aangevuld met informatie uit andere bronnen en tradities. De gangbare opvatting is dat de evangelisten Mattheüs en Lucas, bij het schrijven van hun evangelie, het verhaal van Marcus en de onbekende bron Q hebben gebruikt.9 De zogenaamde ‘Redevoering der laatste dingen’ komt zowel in Marcus 13, Mattheüs 24 als Lucas 21 voor. ‘De redevoering der laatste dingen’ is waarschijnlijk geschreven op basis van een aantal oudere op zichzelf staande (eschatologische) overleveringen. Binnen de theologische wetenschappen wordt vermoed dat deze losse overleveringen al in de mondelinge traditie thematisch waren samengevoegd. De evangelist heeft een compilatie van deze verschillende (eschatologische) verhalen gemaakt en deze als laatste toespraak van Jezus voor het passieverhaal geplaatst. De redevoering in Marcus 13 bewijst de legitimiteit van het christelijke geloof en omvat een toekomstvisioen die als enige voorspelling van Jezus nog vervuld moet worden.10
6
Voor de kennis van Jezus zijn we voor meer dan 90% aangewezen op de vier canonieke evangeliën (Mattheüs, Marcus, Lucas, Johannes). Verder zijn er nog enkele minimale opmerkingen in de andere geschriften van het Nieuwe Testament (voornamelijk in de Handelingen der Apostelen). 7 Buiten het Nieuwe Testament zijn er weinig historische gegevens over Jezus. Een onafhankelijk bericht over Jezus vinden we bij Flavius Josephus (Ant. 18.63-64) maar deze tekst is waarschijnlijk later door christelijke kopiisten bijgewerkt. Er zijn nog enkele, zeer korte vermeldingen van Tacitus (Annalen 15.44), Suetonius (Leven van Claudius 25.4), Plinius de Jonge (Brieven, 10.96) en Lucianus van Samosa (Lucianus van Samosa, DP, 11-13). De Babylonische Talmoed (Sanhedrin 43a) bevestigt de kruisiging van Jezus op de vooravond van het Pesach-feest. Ook is er een vermelding van de beschuldigingen dat Jezus aan tovenarij zou doen en Joodse afvalligheid zou aanmoedigen. De rabbijnse literatuur is echter pas in de 3e eeuw n.C. vastgelegd en de verwijzingen in de rabbijnse bronnen (voornamelijk in de Babylonische Talmoed) zijn niet erg duidelijk. 8 Keener, 2009, p. 138. 9 De tweebronnentheorie is de meest aanvaarde oplossing voor het synoptische vraagstuk. Deze theorie veronderstelt dat de tekstuele overeenkomsten tussen de eerste drie evangeliën er op wijzen dat de evangelisten Mattheüs en Lucas het Marcus-evangelie en de onbekende bron Q als uitgangspunt hebben gebruikt. Bron Q ligt waarschijnlijk ten grondslag aan: Mt. 24.28 – Lc.17.37; Mt.24.38-41 – Lc.17.26-30, 34-35; Mt 24.43- Lc 12.39. 10 De geloofwaardigheid van deze laatste voorspelling wordt door Marcus vergroot omdat hij in de voorafgaande hoofdstukken beschrijft dat alle voorspellingen van Jezus telkens zijn uitkomen. M.A Tolbert, 1989, p.257.
6
§1.3 Methode en opzet In het eerste deel van mijn scriptie staat de historische Jezus centraal terwijl in het tweede deel de evangelist Marcus en zijn compositie van ‘De redevoering der laatste dingen’ wordt besproken. Hoofdstuk 2 begint met een historische situatieschets waarin de betekenis van de tempel binnen het Jodendom duidelijk wordt gemaakt. Om de visie van Jezus op de tempel (beter) te kunnen begrijpen worden de belangrijkste religieuze stromingen van de eerste helft van de eerste eeuw en hun standpunt met betrekking tot de tempel beschreven. In hoofdstuk 3 staat de visie van Jezus op de tempel centraal. Omdat Jezus Zijn visie op de tempel en de offercultus nooit duidelijk heeft verwoord is mijn onderzoek afhankelijk van een analyse van de overgeleverde beschrijvingen van Zijn woorden en daden. Naast het traditionele Jodendom zal ook regelmatig de tempel-kritische gemeenschap van Qumran worden gebruikt om de handelingen en de prediking van Jezus te interpreteren. Na een uitleg over de verschillende bronnen worden de uitspraken die aan de tempel zijn gerelateerd geanalyseerd. De meeste aandacht zal uitgaan naar de uitspraak van Jezus over de tempel tijdens de zogenaamde tempelreiniging in Marcus 11.17. In hoofdstuk 4 wordt de uitspraak over de afbraak van de tempel in een eschatologische context geplaatst. Behalve de traditionele Joodse verwachtingen worden ook de nieuwe overtuigingen in de tijd van ‘de Tweede Tempel’ beschreven. Aan de hand van verschillende historische uitspraken zal duidelijk worden dat Jezus niet zichzelf maar ‘het Koninkrijk van God’ centraal stelde. Door de bronnen in het Nieuwe Testament te onderzoeken wordt duidelijk dat Marcus (ook) de oudste eschatologische verwachtingen in zijn evangelie heeft opgenomen. In hoofdstuk 5 volgt een gedetailleerde exegese van Marcus 13. Hierbij zal een interpretatie van de redevoering in zijn geheel en van enkele belangrijke onderwerpen in het bijzonder worden gegeven. Vervolgens zullen in hoofdstuk 6 de belangrijkste perikopen in ‘De redevoering der laatste dingen’ op elkaar worden betrokken. Deze scriptie wordt in hoofdstuk 7 afgesloten met een conclusie waarin een antwoord wordt gegeven op de vraag naar de devaluatie van de tempel.
7
2
De aardse woonplaats van God
In de tijd van de Tweede Tempelperiode11 hadden de Makkabese opstand en de diaspora duidelijke sporen achter gelaten. Het traditionele koningshuis en de hogepriester in ‘de lijn van Zadok’ waren afgeschaft. Het Jodendom stond na de Babylonische ballingschap niet meer gelijk aan een geboorte in het land Israël en mede daardoor kwamen de Joden steeds vaker met andere volken en gedachtegangen in aanraking. In de diaspora hadden de Joden noodgedwongen wat meer afstand van de tempelcultus moeten nemen. In Palestina was er verzet tegen de nieuwe machthebbers in het paleis en de tempel. Ondanks deze historische ontwikkelingen lijkt de tempel, als ‘huis van God’ in de eerste eeuw na Christus niet aan waarde te hebben ingeboet.
§2.1 De tempel als religieus centrum De tempel in Jeruzalem was tot aan zijn vernietiging in 70 n.C. het symbolische hart van het Jodendom.12 De tempel was niet alleen het teken van het verbond tussen God en het Joodse volk maar werd ook gezien als de feitelijke (aardse) woonplaats van de Heer.13 Het was voor de Joden de enige legitieme locatie voor de offercultus. Deze offercultus was door God opgedragen en tot in detail vastgelegd in de Thora. Alleen door een voorgeschreven offer in de tempel kon God de zonden van de mens vergeven. Naast het zoenoffer vonden in de tempel ook de dankzegging en de lofbetuiging aan de Heer plaats. Het belang van de tempel in het gewone geloofsleven blijkt uit de pelgrimsfeesten14 en de verschillende overgangsrituelen die in en rond de tempel werden gevierd. De tempelrituelen werden door 24 priesterfamilies uitgevoerd. Elke familie had elk jaar twee keer één week dienst in de tempel. Er waren dagelijks ongeveer 50 priesters aan het werk en hun taken voor de dag werden door het lot toegewezen. De meest heilige ceremonie was het dagelijkse wierookoffer, welke symbool stond voor de gebeden van het volk. De hogepriester was binnen de tempel de hoogste autoriteit. Hij had een bijna onaantastbare status omdat hij ‘het Heilige der Heilige’, de plaats waar God zelf aanwezig was, mocht betreden. De eerste eeuwse Joodse historicus Flavius Josephus benadrukt het belang van de tempel15 en volgens de toonaangevende nieuwtestamenticus E.P. Sanders kan de betekenis van de tempel voor het eerste eeuwse Jodendom nooit hoog genoeg in geschat worden.16
11
515/516 v.C. tot 70 n.C. De belangrijkste bronnen voor informatie over de tempel zijn: Philo van Alexandrië (ca. 20 v. Chr. - 45 na Chr.), een Joods schrijver, exegeet en filosoof die werkzaam was in Alexandrië. Zijn kennis van de tempel en de tempelrituelen zijn mogelijk het gevolg van een pelgrimsreis naar Jeruzalem. Titus Flavius Josephus (37 - ±100), een Romeins-Joodse geschiedschrijver. Als telg van een aanzienlijke priesterfamilie volgde hij het Joodse religieuze leven van binnenuit. Hij werd gevangen genomen en schreef in dienst van de Romeinse keizer Vespasianus de geschiedenis van de Joden. 13 Technisch gezien is er in de vijf boeken van Mozes geen sprake van een tempel in Jeruzalem. Het gaat over de tabernakel of de ontmoetingstent in de wildernis. Het Bijbelboek Deuteronomium benadrukt echter de wetgeving voor de offerdienst en daarmee is de tempel in Jeruzalem de legitieme opvolger van de tabernakel. 14 Driemaal per jaar trok men tijdens de pelgrimsfeesten (Pesach, Wekenfeest en Loofhuttenfeest) massaal naar Jeruzalem om een offer in de tempel te brengen. 15 Ant. 15.248: Whoever was master of these (fortified places) had the whole nation in his power, for sacrifices could not be ma de without (controlling) these places and it was impossible for any of the Jews to forgo offering these, for they would rather give up their lives than the worship which they are accustomed to offer God (In ‘De Joodse Oudheden’ – Antiquitates Iudaicae,). Vertaling E.P. Sanders in: ‘The Historical Jesus in Recent Research’ (2005). 16 Sanders, 1992, p 51-54. 12
8
Het Jodendom voor 70 n.C. was meer dan alleen een offercultus. ‘De Wet’ strekte zich ook tot het gewone leven van de mensen uit.17 Het geloof was daarmee in alle facetten van het leven doorgedrongen. Deze verinnerlijking van het geloof werd versterkt door de traditie dat iedere Jood ‘de Wet’ bestudeerde en deze (ook) met elkaar bediscussieerde. Verschillen in geloofsovertuigingen waren hierdoor geaccepteerd en minder belangrijk dan het houden van ‘de Wet’. Het ging niet zozeer om wat mensen dachten maar om wat ze deden. De Joodse Wet en de offercultus waren de rechtvaardiging van de Joodse uitverkiezing en daarmee verbindende factoren van de Joodse identiteit en cultuur.
§2.2 De Herodiaanse tempel In 20-19 v.C. besloot koning Herodus de Grote18 dat hij de bestaande Joodse tempel drastisch zou renoveren. De tempel werd bijna volledig afgebroken om glorieus te worden herbouwd.19 Na de voltooiing gold de Herodiaanse tempel als één van de schitterendste bouwwerken in het Romeinse Rijk. De eerste eeuwse filosoof Julius Philo beschrijft de schoonheid van de tempel op de volgende manier: Of this temple the outer circuit, being the most extensive both in length and width, was fortified by fortifications adorned in a most costly manner. And each of them is a double portico, built and adorned with the finest materials of wood and stone, and with abundant supplies of all kinds, and with the greatest skill of the workmen, and the most diligent care on the part of the super intendants. But the inner circuits were less extensive, and the fashion of their building and adorning was simpler. And in the centre was the temple itself, beautiful beyond all possible description.… (Bijz.Wet. 1.71-72)20
De tempel was gelegen op de top van de Tempelberg en Josephus beschrijft dat de stad als een ‘theater’- in een soort halve cirkel - voor de tempel lag.21 De totale oppervlakte van het complex bedroeg ca.144.000m² en dit was voor de toenmalige normen extreem groot.22 De uitspraak van de leerling die in Marcus 13 de aanleiding vormt voor de voorspelling van de verwoesting van de tempel, illustreert de grootheid en schoonheid van het complex: Toen Hij uit de tempel ging, zei één van Zijn discipelen tegen Hem: ‘Meester, kijk, wat een prachtige stenen en wat een prachtige gebouwen!‘ (Mc. 13.1)
Vele gebeurtenissen die volgens de evangeliën in de tempel afspelen vonden plaats op 'de Voorhof der heidenen’ (zie afbeelding no.1).23 Zoals de naam doet vermoeden hadden naast de Joden ook de heidenen toegang tot ‘de Voorhof’. Publieke instellingen zoals de ‘Beet Midrash‘ en het Sanhedrin waren hier te vinden. Het was de plaats waar de handel ten behoeve van de offerdienst plaatsvond24 17
De gewone gelovige bestudeerde dagelijks de Thora en de religieuze voorschriften hadden niet alleen invloed op het gebed, de sabbat en de rituele reinheid maar ook op aardse aangelegenheden zoals het zaaien en het geslachtsverkeer. 18 Hij heerste als Romeinse vazalkoning over Judea van 37 v.C. – 4 v.C. 19 Bij het bouwen van de tempel nam Herodes strikte reinheidsregels in acht. De priesters leerden metselen zodat leken ‘het Heilige der Heilige’ niet hoefden te betreden (Ant. 15.390). 20 Vertaling Cornerstone Publications (http://cornerstonepublications.org/Philo). 21 Bel. 5.5; Ant. 15.396-402. 22 De archeologische vondsten bij de Klaagmuur in Jeruzalem wijzen op stenen die meer dan 50 tot 300 ton wogen en 12 meter lang en 4 meter breed waren (Marcus, 2009, p.868). De muur van de tempel verrees 30 meter boven het straatniveau en de Royal Portico was 186 meter hoog. Josephus beschrijft in ‘Bellum Judaicum’ dat de 20 vergulde toegangspoorten 13 meter hoog en 6.6 meter breed waren. Ben Dov, 1985, p.77. 23 Het buitenste hof werd in de tijd van Jezus waarschijnlijk niet ‘de Voorhof der heidenen’ genoemd. Josephus noemt het terrein ‘Het open hof’ τὸ ὕπαιϑρον (Bel. 5.192) Yarbro Collins, 2007, p.526. 24 Er vond een handel in offerdieren, oliën en wijn plaats. Op het tempelplein werden waarschijnlijk geen grote hoeveelheden dieren verhandeld. Philo roemt in zijn ‘Bijzondere Wetten’ juist de stilte op het tempelterrein. De ontlasting van de grotere offerdieren zou
9
en de pelgrims hun tempelbelasting in de juiste valuta konden wisselen. De ‘Voorhof der heidenen’ was de belangrijkste ontmoetingsplaats waar ‘de Wet’ werd bediscussieerd. De leraren die ‘in de schaduw van de tempel’ hun geloofsgenoten wisten te overtuigen waren binnen de Joodse geloofsgemeenschap toonaangevend. In het Nieuwe Testament staat beschreven dat zowel Jezus als ook zijn discipelen Petrus en Johannes op het tempelterrein onderwijs gaven.25 Ook de eerste christenen kwamen na de kruisiging van Jezus hier dagelijks bijeen.26 De tempelhof (2) was alleen voor de ritueel gereinigde Joden toegankelijk. Via een groot platform (rampart/ )הילkwam men via verschillende poorten ‘ het hof van de vrouwen’ binnen. Hier vonden alle gemeenschappelijke religieuze handelingen plaats en konden de gelovigen hun tempelbelasting in de tempelschatkist doneren. Vanaf de trappen van de Nicanorpoort werden de rituelen met betrekking tot de rituele reiniging uitgevoerd. Het binnenste hof was verdeeld in ‘het hof van de Israëlieten’(3) en ‘het hof van de priesters’(4) . Dit binnenste hof, waar de feitelijke offerplaats zich bevond, was alleen voor de mannen toegankelijk. De vrouw bracht haar zoenoffer bij een Leviet en keek vanaf de galerij (tussen het vrouwenhof en het binnenste hof) toe hoe deze werd geofferd. De man mocht op het ‘hof van de Israëlieten’ het offerdier zelf doden waarna de priester het voorgeschreven ritueel uitvoerde. 4
5
2
3
1
bovendien het tempelterrein drastisch verontreinigen terwijl Philo uitlegt dat zelfs een boom op het tempelterrein ontbrak omdat de bladeren het heilige terrein niet mochten vervuilen (Bijz. Wet 1.74 ev.) Grotere dieren werden alleen op de grote verzoendag of bij speciale gelegenheden geofferd. Grote hoeveelheden vee waren dus op het terrein niet nodig. Waarschijnlijk werden wel kleinere offerdieren zoals duiven op het tempelplein (in manden) verkocht. 25 Hand. 3.3-10; 5.20-25; 5.42. 26 Mc. 11.11; Mc. 11.15; Mc. 11.27; Mc. 12.1-44; Hand. 2.46; Hand. 3.1-8; Hand. 5.20-25; Hand. 5.42; Hand. 21.26-30.
10
In het feitelijke tempelgebouw (5) hadden alleen de priesters toegang. De tempel was in twee delen verdeeld: het ‘Heilige’ en het ‘Heilige der heilige’. Het ‘Heilige’, waar onder andere het dagelijkse wierookoffer werd gebracht en de tafel der toonbroden zich bevond, werd door middel van een voorhangsel van het 'Heilige der Heiligen' gescheiden. Het 'Heilige der Heiligen' was leeg, traditiegetrouw ging men ervan uit dat God altijd op deze plek aanwezig was. De ruimte mocht alleen op Grote Verzoendag door de Hogepriester worden betreden. Naar aanleiding van de bovenstaande beschrijving valt op dat de gebeurtenis van de zogenaamde tempelreiniging (die vaak wordt gebruikt bij de interpretatie van Marcus 13.2) niet in ‘het Binnenste hof’ maar op de ‘Voorhof der heidenen’ heeft plaatsgevonden. Dit lijkt er op te wijzen dat de provocatieve actie van Jezus, die als Joodse man immers ook toegang tot ‘het Binnenste hof’ met de offerplaats had, niet (specifiek) tegen de offercultus was gericht.
§2.3 Tijdgenoten en overtuigingen Ondanks de Romeinse bezetting bleef het dagelijkse bestuur van Palestina in handen van de Joodse leiders in Jeruzalem. In de eerste eeuw na Christus stonden vele Joden kritisch tegenover de Joodse bestuurders. Dit werd niet alleen veroorzaakt door hun collaboratie met de Romeinse bezetter. Het had ook te maken met de veranderingen in de machtsstructuur na de Makkabese opstand. 27 Vanaf deze tijd was er niet langer meer een hogepriester uit het ‘Huis van Zadok’ in de tempel en was de troon niet langer voorbehouden aan het ‘Huis van David’. De politieke en religieuze macht raakten steeds meer verstrengeld en de benoeming van de hogepriester werd in deze tijd vaak door politieke belangen ingegeven. In de Tweede Tempelperiode ontstonden er allerlei bewegingen en groeperingen die zich tegen deze politieke en religieuze veranderingen verzetten. Tijdens het leven van Jezus was er mede daardoor in Palestina een brede discussie gaande over de juiste interpretatie van ‘De Joodse Wet’. 28 Volgens de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus waren er in de Tweede Tempelperiode drie belangrijke Joodse stromingen te onderscheiden: For there are three philosophical sects among the Jews. The followers of the first of which are the Pharisees; of the second, the Sadducees; and the third sect, which pretends to a severer discipline, are called Essen’s. These last are Jews by birth, and seem to have a greater affection for one another than the other sects have. (BeI. 2.119.) 29
Met betrekking tot de tempel kunnen we hun overtuigingen op de volgende manier (globaal) schematisch weergeven.30
27
De Makkabeeën waren Joodse opstandelingen in de 2e eeuw v. Chr. die zich tegen de Syrische koning Antiochus IV Epifanes (175-164 v.C.) en zijn opvolgers keerden. Dankzij de Makkabese opstand ontstond er een kleine onafhankelijke Joodse staat (167 – 63 v.C.) waarbij ‘de Joodse dynastie der Hasmoneeën ‘ werd opgericht. De Hasmoneeën kregen in hun rijk zowel het hogepriesterschap als de koningsdynastie in handen. 28 In de Tweede Tempelperiode werd veel aandacht besteed aan de kwestie van rituele zuiverheid en onzuiverheid. De meeste reinheidswetten waren enkel voor priesters bestemd, maar van Josephus, Philo en de verhalen in het Nieuwe Testament weten we dat deze ook door sommige gewone gelovigen werden nageleefd. 29 Vertaling William Whiston. Een vergelijkbare notitie van Josephus vinden we in Ant. 18.11. 30 Hierbij opgemerkt dat er binnen de groeperingen ook duidelijke verschillen bestonden en we niet van alle groeperingen evenveel informatie hebben. In mijn schema ontbreekt (gelijk aan Josephus) de groepering van de Zeloten. Behalve in hun actieve verzet tegen de Romeinse bezetter hebben de Zeloten zich in hun geloofsovertuigingen waarschijnlijk niet duidelijk van de andere Joodse groeperingen onderscheiden. Bronnen: Skarsaune, 2002, p.103-126; Ehrman, 2008, p.46-50.
11
Sadduceeën
Farizeeën
Essenen/ Qumran
Ontstaan
Priesterlijke oorsprong.
Waarschijnlijk voortgekomen 31 uit de Chassideeën.
Priesterlijke oorsprong voortgekomen uit de Chassideeën.
Sitz im leben
Een aristocratische groepering van voorname priesterfamilies, grootgrondbezitters en rijke kooplieden in en om Jeruzalem. De Sadduceeën hadden het bestuur van de tempel en de offerdienst in handen.
Behoorden tot de stedelijke middenklasse en waren vooral in de synagogen en de aanverwante leerhuizen te vinden. Verbonden met het gewone volk. De Farizeeërs kwamen vrijwel alleen in Judea voor en het centrum van hun beweging bevond zich in Jeruzalem.
Afgescheiden gemeenschap die zichzelf als ‘de uitverkorenen’ beschouwden. De Essenen leefden in afgesloten kloosterachtige gemeenschappen op het platteland en in de woestijn van Judea. Daar bereidde zij de komst van de Messiaanse tijd voor.
Tempel
De tempel in Jeruzalem is door God gegeven en staat niet ter discussie. De tempel in Jeruzalem is de enige ware offerplaats die het volk met God kan verzoenen.
De tempel in Jeruzalem is door God gegeven en staat niet ter discussie. De heiligheid van de tempel moet echter worden uitbreid naar het gewone leven. De offercultus is de enige manier om de mens met God te verzoenen maar de Farizeeën benadrukken dat een offer zonder berouw geen waarde heeft.
De tempel in Jeruzalem is verontreinigd en is tijdelijk vervangen door de Esseense gemeenschap. De Tempel was nog steeds de eigenlijke plaats om te offeren. Het offer in de tempel werd misschien (tijdelijk) vervangen door een rituele reiniging.32
Hogepriester
De Hogepriester kan ook uit een ander huis dan Zadok afkomstig zijn. De hogepriester in de tempel is de intermediair met God.
Accepteerde (misschien wel noodgedwongen) een Hogepriester uit een ander huis dan Zadok. Ook deze hogepriester kon intermediair met God zijn.
De Hogepriester in Jeruzalem hoort bij de duistere machten. De leraar der rechtvaardigheid (in Qumran) is de ware Hogepriester.
Gedachtegoed
Strikt naleven van ‘de Wet’, wijzen het gezag van de mondelinge traditie van de hand. De reinheid voorschriften en de voedselwetten zijn alleen voor de priesters in functie en hebben te maken met de tempel. De Sadduceeën geloven niet in een eindtijd, een opstanding der doden of de komst van een Messias.
Naast de geschreven Thora heeft ook de mondelinge Thora gezag. De reinheid voorschriften en de voedsel wetten (van de priesters) moeten ook in het dagelijkse leven door alle mensen worden nageleefd. Nadruk op scheiden van reine en onreine zaken. Elke maaltijd is een tempelmaaltijd. De Farizeeërs geloven in de eindtijd, de opstanding der doden en de komst van de Messias.
Strikt naleven van ‘de Wet’ maar er zijn ook andere (geheime) boeken die de wetten van de Heer onthullen. De voedselwetten en de reinheidsvoorschriften gelden behalve voor de priesters in de tempel ook voor ‘Het volk van het licht’ (Essenen). De Essenen verwachtten de spoedige komst van de eindtijd en de komst van twee Messias figuren: de Koninklijke Messias die vrede zal brengen en de priesterlijke Messias die de tempel zal herstellen.
De Chassideeën ( חסידים: de Vromen) was een Joodse beweging die zich had ontwikkeld in reactie op de Hellenistische invloeden onder Antiochus IV van Syrië. Zij waren in de vroege fasen van de opstand van Makkabeeën actief en streefden naar een restauratie van het Joodse politieke en godsdienstige leven. Door hun reactionaire streven en nadruk op rituele reinheid zien velen in hen de voorlopers van Farizeeërs, een groepering die in de Tweede Tempelperiode is ontstaan. 32 De verwarring over het feit of de Essenen al dan niet offerden is te wijten aan de aan- of afwezigheid van het woord οὐκ in Antiquitates Iudaicae in de zin: “εἰς δὲ τὸ ἱερὸν ἀναθήματα στέλλοντες θυσίας (οὐκ) ἐπιτελοῦσιν διαφορότητι ἁγνειῶν, ἃς νομίζοιεν, καὶ δι’ αὐτὸ εἰργόμενοι τοῦ κοινοῦ τεμενίσματος ἐφ’ αὑτῶν τὰς θυσίας ἐπιτελοῦσιν.” De negatie ontbreekt in de manuscripten die de Griekse tekst van het achttiende boek van de Antiquitates Iudaicae hebben overgeleverd. Het aantal van deze manuscripten is klein en worden relatief laat gedateerd. De negatie is wel aanwezig in de oude Latijnse versie, die in de zesde eeuw op vraag van Cassiodorus werd geschreven en in het “Epitome”, een samenvatting van de Antiquitates Iudaicae, die in de twaalfde eeuw is geattesteerd. De meningen over de vraag welke lezing de juiste is en hoe de passage dan geïnterpreteerd moet worden, zijn onder wetenschappers verdeeld (Hellemont, 2010, p.51). 31
12
De scheidingslijnen waren misschien minder duidelijk dan het schema doet vermoeden maar juist op het gebied van de tempel bestonden er geen grote meningsverschillen. Geen enkele groep wees de tempel als instituut van de hand.33 De beschreven stromingen gaven uiting aan de meest gangbare religieuze overtuigingen maar de meeste Joden behoorden niet daadwerkelijk tot één van deze groeperingen. In de rabbijnse literatuur wordt het gewone volk meestal de 'am ha-árets', het volk van het land, genoemd.34 De term werd door de rabbijnen gebruikt voor mensen die de reinheidswetten onvoldoende naleefden en zich te weinig met de bestudering van de Thora bezighielden. Het gewone volk zal waarschijnlijk het Farizese streven naar een uitbreiding van de reinheidsvoorschriften niet hebben toegejuicht. De verplichtingen zouden het dagelijkse werk er niet gemakkelijker op maken. Als we de positie van Jezus tegen de achtergrond van deze eerste eeuwse stromingen plaatsen dan vertoont de prediking van Jezus de meeste overeenkomsten met de leer van de Farizeeën35 maar we herkennen ook de kritiek op een onnodige uitbreiding van de reinheidsvoorschriften naar het dagelijkse bestaan.
§2.4 Het einde van de tempel en het begin van een nieuw tijdperk In 66 n.C. kwamen de Joden in opstand tegen de Romeinse overheersing maar de oorlog die dit tot gevolg had verliep voor de Joden rampzalig.36 In de morgen van 28 augustus 70 n.C. werd de tempel door de Romeinen veroverd en door een enorme brand vrijwel met de grond gelijk gemaakt. De Romeinse generaal Titus nam de tempelschatten mee naar Rome en van de glorieuze tempel bleef weinig over. De verwoesting van de tempel bracht een geloofscrisis in het Jodendom te weeg. Vele vertwijfelde gelovigen zagen een definitief einde komen aan de mogelijkheid van een verzoening tussen God en zijn zondige volk. De val van Jeruzalem betekende bovendien dat het land zonder politieke leiders37 en een verwoest politiek centrum achterbleef.38 Vele groeperingen die in de tijd van de tweede Herodiaanse tempel het Jodendom vorm hadden gegeven verdwenen. De Sadduceeën hadden zonder tempel geen macht of bestaansrecht meer. De beweging van de Essenen herstelde zich niet van de vernietiging van de Qumrangemeenschap in 68 n.C. De politieke extremisten zoals de Zeloten en de Sicarii werden verslagen en hun hoop op een onafhankelijke Joodse staat vernietigd. De groeperingen die in de oorlog het begin van de apocalyptische tijd hadden herkend kregen ongelijk. De verwoesting van de tempel leidde daarom tot een grote identiteitscrisis waarbij de Joden hun geloof en hun bestaansrecht opnieuw moesten definiëren terwijl de oude overtuigingen en groeperingen geen houvast meer boden.
33
E.P. Sanders, 1992, p.45-70. Toelichting: De gemeenschap in Qumran distantieerde zich van het Hasmonese bewind in de tempel en maakte hoogstwaarschijnlijk geen gebruik van de offerdiensten in Jeruzalem meer. Zij streefde er naar om de tempel in zuivere staat te herstellen. 34 Vaak worden de 'am ha-árets' in verband gebracht met de lagere sociale groeperingen in Galilea maar de term werd eveneens gebruikt als aanduiding voor (alle) mensen die weinig religieus onderlegd waren. 35 Gangbaar is de veronderstelling dat er in de Tweede Tempelperiode twee concurrerende richtingen in de Joodse Bijbelexegese bestonden. Het huis (school) van Hillel en het huis (school) van Shammai waren twee bewegingen die in de eerste eeuw n.C. veel hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de mondelinge Thora (de interpretatie van de Wet). Shammai onderwees wat genoemd werd “de letter van de wet” terwijl Hillel “de geest van de wet” leerde. Beth Hillel heeft een leer die dikwijls milder was dan die van de concurrerende school Beth Shammai. Beide visies zijn later in de Talmoed opgenomen. In de overleveringen wordt niet duidelijk of Jezus zich bij één van deze scholen heeft aangesloten. Zijn onderwijzingen sluiten regelmatig aan bij de leer van Hillel (als deze overeenstemde met de Thora), maar soms ook met die van Shammai (zoals in zijn standpunt over echtscheiding). 36 De eerste Joodse oorlog woedde in Judea en Galilea van 66 tot 70 na Chr. 37 De macht van de Hogepriester en de priesterlijke aristocratie was, zonder tempel en zelfbestuur, gedoemd te verdwijnen. 38 Tijdens de langdurige belegering en inname van de stad was een groot deel van de heersende aristocratie door de Romeinen geva ngen gezet of gedood.
13
Na 70 n.C. brak er in de Joodse geschiedenis een nieuw tijdperk aan en kreeg het Rabbijnse Jodendom de overhand. Het Rabbijnse Jodendom wordt traditioneel beschouwd als een voortzetting van de beweging van de Farizeeën en Schriftgeleerden.39 Het is echter ook denkbaar dat het Rabbijnse Jodendom is voortkomen uit een vermenging van meerdere toenmalige geloofsgroeperingen. De joodse religieuze leiders hadden na de val van de tempel de taak om het vertwijfelde volk weer in geloof te herenigen. In deze tijd van politieke en religieuze instabiliteit ontstond de behoefte aan houvast.40 Door de traditie te codificeren werd het nieuw ontwikkelde gezag (van de rabbijnen) geïnstitutionaliseerd. Het Joodse geloof werd daarom na 70 n.C. eenvormiger dan in de tijd daarvoor. De discrepantie tussen het Joodse en het Joods-christelijk geloof werd problematischer en zorgde voor oplopende spanningen en uiteindelijk tot een definitieve breuk. De christelijke beweging rechtvaardigde deze breuk met de beredenering dat God de tempel had verwoest omdat de traditionele Joden de ware Messias hadden verworpen. De christenen gingen zich aan het einde van de eerste eeuw steeds meer beschouwen als de vervanging van het ‘uitverkoren volk Israël’.
39
We herkennen in de rabbijnse traditie de acceptatie van de mondelinge overleveringen als aanvulling op ‘de Wet’. Deze principiële flexibiliteit van de interpretatie van ‘de Wet’ staat in duidelijk contrast met de informatie die wij over de groeperingen van de Sadduceeën en Essenen hebben(Thomson, 2002, p.30 e.v.). 40 Het gebruik van de rabbijnse literatuur voor het onderzoek naar Palestina in de eerste eeuw n.C. is precair. De overgang van de tijd voor e en na 70 n.C. ging gepaard met grote veranderingen en de rabbijnse literatuur is pas in de 3 eeuw n.C. vastgelegd.
14
3
Onderdak in de tempel In de evangeliën is er maar weinig aandacht voor de tempel en de offercultus. Het onderzoek naar de visie van Jezus op de tempel heeft mede daardoor een hoge mate van onzekerheid. De tempelactie en de voorspelling van de vernietiging van tempel lijken een kritische houding van Jezus te weerspiegelen In dit hoofdstuk staat de veronderstelde patstelling tussen Jezus en de tempel centraal.
§3.1 De tempel voor Jezus en zijn tijdgenoten Het Marcusevangelie geeft weinig informatie over het gezin waarin Jezus opgroeide maar de twee andere synoptische evangelisten schetsen het beeld van een traditioneel en vroom Joods gezin die trouw de religieuze feestdagen en rituele gebruiken vierden. Het is daarom aannemelijk te veronderstellen dat Jezus is groot gebracht met de overtuiging dat de tempel in Jeruzalem essentieel was voor Zijn geloof. Gelijk aan al zijn Joodse tijdgenoten zal Jezus de offercultus hebben beschouwd als een eerbetoon dat door God zelf was opgedragen. Niets in de overleveringen lijkt er op te wijzen dat Jezus zich in de loop van Zijn leven tegen de offercultus begon te verzetten. Dit zou, gezien de betekenis van de tempel in het eerste eeuwse Jodendom, met een uitgebreide prediking en felle twistgesprekken gepaard zijn gegaan. In de vier evangeliën is echter nauwelijks aandacht voor de offercultus en staan de overgeleverde debatten in het teken van ‘het Koninkrijk van God’ en het verzet tegen de Farizese nadruk op de reinheidswetten in het dagelijkse bestaan. Het links laten liggen van de offercultus lijkt eerder te wijzen op een vanzelfsprekende acceptatie dan op het verwerpen ervan.41 Het is regelrecht onwaarschijnlijk dat een kritische stellingname door alle bronnen is genegeerd. In het voorgaande hoofdstuk is duidelijk geworden dat in de tijd van ‘de Tweede Tempel’ er geen enkele Joodse groepering bestond die de tempel als instituut van de hand wees. Er bestond bij sommige groeperingen wel onvrede over het feitelijke Hasmonese bestuur maar dit had geen gevolgen voor het tempelbezoek. Het merendeel van de gelovigen bleef gewoon naar de tempel gaan. Blijkbaar werd de tempel (nog steeds) als de enige ware plaats voor de offerdienst beschouwd. Alleen de Qumrangemeenschap leek zich van de tempel te distantiëren maar zij kunnen eerder als reactionair worden omschreven. Hun afwijzing van de tempel had niets te maken met het principe van de offercultus of de plaats Jeruzalem. Zij wilden juist de tempel in zijn oude eer en glorie herstellen. Hun belangrijkste kritieken die tot hun afzondering hadden geleid richtte zich op: Een hogepriester die niet afkomstig was uit ‘het Huis van Zadok’ en verbonden was met het koningschap van de Hasmoneeën.42 De laksheid ten aanzien van de reinheidswetten.43 De maankalender waardoor volgens de Essenen alle Joodse feesten op de verkeerde dagen werden gevierd.44 Het overnemen van Hellenistische praktijken in het Judaïsme. 41
Sanders, 1985, p. 862. In 4QMMT, 4Q394-399 staat een discussie tussen Qumran en het priesterlijke establishment in Jeruzalem beschreven. De Essenen wijzen ‘ de slechte priester’ af. Waarschijnlijk is dit de eerste Hasmonese hogepriester: Jonathan ( 152-143) of Simon (142-134). 43 Genoemd worden de offers door heidenen, onwettige huwelijken, huwelijken van priesters met vrouwen van buiten het priesterlijke geslacht, het in de heilige stad toelaten van bijvoorbeeld dierenhuiden, honden en lijken. 44 De Essenen hielden vast aan de traditionele zonnekalender van 364 dagen (zie o.a. 11QPSa XXVII, 5-6 en 4QEnastr.). Het zonnejaar kende vier seizoenen waarbij elk seizoen op woensdag begon en drie maanden ( 91 dagen) duurde. Elke datum van de maand viel daarom altijd op dezelfde dag (woensdag 1/ donderdag 2 etc.) De Joodse feesten werden onder invloed van deze kalender door de Essenen op andere dagen gevierd. 42
15
De Qumrangemeenschap streefde naar een restauratie van de aardse tempel door het herstel van ‘de priesterlijn van Zadok’. Ze leefden in de verwachting dat God spoedig een einde zou maken aan de wereldse tijd om Zijn tempel in alle eer en glorie te herstellen. In de tussentijd vermeden de Qumranleden de verontreinigde tempel in Jeruzalem45 en hadden zij hun eigen rituelen en praktijken ontwikkeld.46 In de prediking van Jezus zijn geen vergelijkbare beschuldigingen aan het adres van de tempel en haar leiders te bespeuren. Er zijn meerdere bronnen die bevestigen dat Jezus de tempel regelmatig bezocht en dat Hij de belangrijke Joodse feesten, op de gangbare dagen, in en rond de tempel vierde. Loyd Gaston wijst er naar mijn inzien dan ook terecht op dat juist de tempelreiniging aangeeft dat het Jezus niet om de offercultus te doen was: In contrast to the manner in which the Essenes would have cleansed the temple, beginning with the high priest and continuing with a reform of the whole cult, Jesus cannot be seen here as a religious reformer, cleansing the temple abuses’ 47
Jezus’ prediking heeft wel raakvlakken met de eschatologische verwachting van de Goddelijke tempel. De uitspraak ‘De tempel niet door mensenhanden gebouwd’ komt veelvuldig in het Nieuwe Testament voor48 en Jezus verwijst regelmatig naar ‘het Koninkrijk van God’. Meer hierover in hoofdstuk 4 waar de eschatologische verwachtingen in de Tweede Tempelperiode centraal staat.
§3.2 De tempel in de evangeliën De verhalen over het leven en de prediking van Jezus zijn in verschillende christelijke gemeenschappen bewaard gebleven. De woorden die Jezus heeft gezegd werden herhaald, overwogen en uiteindelijk opgeschreven. Onder invloed van de eigen noden en behoeften werden deze verhalen in verschillende literaire vormen en genres verwerkt. Liederen, hymnen, geloofsbelijdenissen, aansporingen, onderricht, antwoorden op twijfels enzovoort.49 Door deze onafhankelijke tradities met elkaar te vergelijken kunnen wij een beeld vormen van de overtuigingen van de eerste christenen. - De brieven van Paulus zijn de oudste christelijke geschriften en behoren tot de Hellenistisch Joodse traditie. Paulus was een jongere tijdgenoot van Jezus maar heeft Hem persoonlijk nooit ontmoet. We kunnen de werken van Paulus daarom niet als bron voor de historische uitspraken van Jezus gebruiken. De brieven van Paulus zijn interessant omdat ze uit eerste hand informatie geven over de vroegste christengemeenschappen en hun gedachtegoed. Paulus vormt daardoor vaak een toetssteen voor de historische waarschijnlijkheid van een bepaalde uitspraak. 45
De gemeenschap was de spirituele tempel totdat de tempel in Jeruzalem was hersteld zie: 1QS 8:5-15 en 1QS 8:13-14. Het zou mogelijk kunnen zijn dat de gemeenschap van Qumran ook de offervoorschriften heeft vervangen maar concrete bewijzen ontbreken hiervoor. Er bestaat geen eensgezind antwoord op de vraag of de Essenen helemaal niet offerden. Voor de reiniging van het contact met een dode was ook in de Esseense geschriften de traditionele procedure zoals beschreven wordt in Num.19 leidend. In Qumran had men echter zelf geen beschikking over de as van een rode koe (er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat er in Qumran werd geofferd). Toch wordt 11QT de procedure met de as van een koe als reiniging beschreven. Josephus lijkt te suggereren dat de Essenen de tempel in Jeruzalem nog wel bezochten. Hij spreekt over een zekere Judas die ten tijde van koning Aristobulus I (104-103 v. Chr.) lesgeeft in de tempel en er de dood van Antigonus I voorspelt (BI I, 78, cf. AI XIII, 311). Bovendien spreekt Josephus over een poort in de muren van Jeruzalem die de “Poort van de Essenen” wordt genoemd (BI V, 145) wat er op kan wijzen dat er al dan niet tijdelijk Essenen in Jeruzalem de tempel bezochten. Deze poort wordt echter niet in andere bronnen vermeld (Hellemont, 2010, p.23.). 47 Gaston, 1970, p.85. 48 Mc. 14.58; Hand. 7.48; 17.24; 2Cor. 5.1; Hebr. 8.2; 9.11; 9.24. 49 Van Segbroeck, 1993, p.103-118. 46
16
- De oudste verzameling van de belangrijkste uitspraken van Jezus is de zogenaamde Logienquelle of Quelle (Q). Deze bron wordt in Palestijns Joods-christelijk milieu geplaatst en rond 60 n.C. gedateerd. Het is een document dat verloren is gegaan maar in de evangeliën van Lucas en Mattheüs terug te vinden is. - Het oudste evangelie dat in het Nieuwe Testament is opgenomen is het evangelie van Marcus. Zijn verhaal wordt tussen 65 – 70 n.C. gedateerd en is waarschijnlijk in de steden van Syrie geschreven. - De evangelisten Lucas en Mattheüs worden beide tussen 80 – 90 n.C. gedateerd. Zij hebben het evangelie van Marcus en de Logienquelle waarschijnlijk bij het schrijven gebruikt. De twee evangelisten zijn als bron van belang omdat de traditie uit hun eigen gemeenschap in hun verhaal terug te vinden is. De zogenaamde L traditie is kenmerkend voor Lucas en de M traditie voor Mattheüs. De L en M tradities gaan misschien op een oudere geschreven bron terug maar kunnen ook de mondelinge traditie van de eigen gemeenschap weerspiegelen. Men veronderstelt dat Mattheüs vanuit een Joods-christelijke achtergrond heeft geschreven terwijl Lucas buiten Palestina voor de heidense christenen schreef. - Het evangelie van Johannes is een samenhangend geheel, gecomponeerd rond weinig verhaalstof maar met uitvoerige toespraken en overwegingen van Jezus over enkele (vooral christologische) thema’s. Het Johannesevangelie is waarschijnlijk in Efeze tussen 90- 100 n.C. geschreven. De nieuwtestamentische geschriften zijn een creatie van de schrijvers maar in de verhalen zijn nog wel authentieke fragmenten te bespeuren. Vooral als een uitspraak of situatie in meerdere onafhankelijke bronnen, literaire vormen en tekstsoorten terugkomt, wordt de historische betrouwbaarheid groter.50 De uitspraak van Jezus over de vernietiging van de tempel is een voorbeeld dat op meerdere verklaringen kan rusten.51 Dat Jezus over ‘het Koninkrijk van God’ predikt komt in veel bronnen en in meerdere genres terug. Door onafhankelijke bronnen naast elkaar te leggen kunnen we de visie van de historische Jezus op het spoor komen. Duidelijk wordt dat Jezus maar weinig over de tempel heeft gezegd maar dat in de summiere uitspraken geen kritiek te bespeuren valt. Als we de opmerkingen in de evangeliën op een rij zetten dan blijkt dat Jezus de tempel, haar rituelen en de priestercultus als vanzelfsprekend heeft beschouwd: 52 Het Marcusevangelie maakt duidelijk dat Jezus de reinigingsrituelen navolgt. In Mc. 1.44 (en Lc. 17.14) staat het verhaal beschreven dat Jezus iemand van lepra geneest. Hij geeft de man de opdracht om meteen naar een dienstdoende priester in de tempel te gaan om daar een offer te brengen, zoals deze door ‘de Wet van Mozes’ was voorgeschreven. Bron Q (in Mt. 23.33 en Lc. 11.42) beschrijft onder andere dat Jezus benadrukt dat rechtvaardigheid, genade en trouw meer waarde hebben dan het betalen van de tempelbelasting. We herkennen het Farizese gedachtegoed dat de tempelverplichtingen alleen betekenis hebben als deze gepaard gaan met een morele inkeer. Hoewel Jezus het belang van 50
Meier, 1991, p. 237. Jezus voorspelling van de verwoesting van de tempel wordt in verschillende onafhankelijke bronnen aangehaald: Mc. 13.1; 14.58; Joh. 2.19; Hand. 6.14. 52 Opsomming voor een deel ontleend aan E.P. Sanders, 1997. 51
17
de tempelbelasting in deze passage relativeert maakt de uitspraak ook duidelijk dat Jezus niet de beëindiging van de tempelbelasting voor ogen heeft53. In de M traditie maakt Jezus in Mt. 5.23-24 duidelijk dat ieder die een offer in de tempel wil gaan brengen zich eerst met zijn broeder moet verzoenen. Ook in deze passage blijkt nergens dat Jezus het tempelbezoek of het offeren afkeurt. Daarnaast staat in de M traditie beschreven dat Jezus de tempel als de verblijfplaats van God beschouwt (Mt. 23.21) en verbiedt Hij ‘het zweren bij Jeruzalem’ omdat "het de stad van de grote Koning” is. (Mt. 5.35) In de L traditie staat in Lc. 18.9-14 een parabel die beschrijft dat een tollenaar en een Farizeeër in de tempel gaan bidden. De parabel maakt niet alleen duidelijk dat de boetvaardige houding van de tollenaar meer waardering krijgt dan de arrogantie van de wetsgeleerde maar ook dat Jezus de tempel beschouwt als het geloofscentrum van gebed. Ook de evangelist Johannes lijkt de tempel van Jeruzalem te accepteren als hij in Joh. 4.22 tegen de Samaritanen zegt dat ‘de zaligheid uit de Joden is’.54 In Johannes 18 staat een uitspraak die waarschijnlijk niet op de historische Jezus teruggaat maar wel aangeeft hoe de evangelist de relatie tussen Jezus en de tempel samenvat. Als Jezus namelijk voor de hogepriester Ananias wordt gebracht zegt Hij: ‘Ik heb altijd onderwezen in de synagoge en in de tempel’ (Joh. 18.20). Het is onvermijdelijk dat de uitspraken die aan Jezus worden toegeschreven te maken hebben gehad met aanpassingen, uitbreidingen of juist met een reductie. Wat dat betreft zullen we nooit zeker weten wat Jezus precies gezegd heeft. Toch geven de verschillende onafhankelijke bronnen een vergelijkbare visie van Jezus op de tempel weer. De overgeleverde uitspraken bevestigen unaniem de autoriteit van de tempel en haar cultus. De enige uitspraak die in de christelijke traditie een negatieve visie op de tempel lijkt te verwoorden, is de uitspraak van Jezus bij de zogenaamde tempelreiniging. Deze kritische uitspraak staat in de volgende paragraaf centraal. Vooralsnog is de conclusie dat de tempel en de stad Jeruzalem geen grote rol in de prediking van Jezus hebben gespeeld. De verschillende christelijke schrijvers beschouwen Jezus' aanwezigheid in de tempel en zijn deelname aan de Joodse feesten (in en rond de tempel) als vanzelfsprekend. De autoriteit van de tempel en haar leiders wordt niet betwijfeld.
§3.3 ‘U hebt er een rovershol van gemaakt!’. De enige (duidelijke) beschuldigende uitspraak aan het adres van de tempel staat beschreven bij het conflict dat als ‘de tempelreiniging’ bekend staat: En Hij gaf onderwijs en zei tegen hen: ‘Staat er niet geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken? Maar u hebt er een rovershol van gemaakt.’ (Mc. 11.17 HSV)
53
De tempelbelasting werd betaald om het levensonderhoud van de priesters te financieren. Het noordelijke rijk, Israël, werd in 722 voor Christus veroverd door het Assyrische Rijk. De inwoners werden grotendeels verdreven en de achterblijvers vermengden zich met (niet Joodse) volkeren. Hieruit zijn de Samaritanen ontstaan. De zuidelijke Israëlieten beschouwden de Samaritanen niet als echte Israëlieten en daarom mochten zij na het einde van de ballingschap niet bij de heropbouw van de tempel in Jeruzalem helpen. De Samaritanen vormden daarna een Joodse beweging, onafhankelijk van de cultus in Jeruzalem. 54
18
De tempelreiniging wordt behalve door Marcus ook door de evangelist Johannes beschreven.55 Door deze twee onafhankelijke getuigenissen wordt het aannemelijk dat er daadwerkelijk een handgemeen op het tempelterrein heeft plaats gevonden. Vele wetenschappers hebben echter twijfels of de uitspraak in Marcus 11.17 in deze historische situatie is uitgesproken.56 De woorden ἐδίδασκεν καὶ ἔλεγεν (‘en Hij gaf onderwijs en zei…’) zijn namelijk typerend voor een redactionele ingreep van Marcus. De evangelist gebruikte deze zin om twee onafhankelijke overleveringen in de mondelinge traditie (van een handeling en een prediking) in zijn verhaal op elkaar te betrekken.57 De uitspraak die een kritiek op de tempel en haar cultus lijkt te verwoorden wordt vaak gebruikt om het vonnis over de tempel in Marcus 13.2 te interpreteren. Vele van de gangbare interpretaties zijn echter voorbarig en lijken voort te komen uit onwetendheid. Een huis van gebed De verklaring ‘Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken’ lijkt te duiden op een
radicaal streven naar het openstellen van de tempel voor de heidenen.58 Jezus zou dan met het heil van de niet-Joden voor ogen de conservatieve autoriteiten hebben geprovoceerd.59 Deze conclusie lijkt echter niet waarschijnlijk. Volgens de overgeleverde verhalen in het Nieuwe Testament had Jezus zelden contact met de heidenen en meestal verliepen deze sporadische ontmoetingen niet erg hartelijk.60 Volgens de evangeliën beperkte Jezus zijn missie tot het volk Israël en herkennen we in de oproep van ‘een missie naar de heidenen’ vooral de hand van de eerste christelijke kerk.61 De christologische interpretatie van het openstellen van de tempel past kortom niet bij onze kennis van de historische Jezus. ‘Een rovershol’
Dat Jezus in deze perikoop de tempel ‘een rovershol’ (σπήλαιον λῃστῶν) noemt heeft vaak tot de conclusie geleidt dat de priesters in de Tweede Tempelperiode corrupt waren. Maar het uitgebreide onderzoek van E.P. Sanders maakt duidelijk dat er voor deze conclusie geen enkel historische bewijs bestaat.62 Terwijl er in de evangeliën (veel) aandacht is voor de onenigheid tussen Jezus en de Farizeeën en Schriftgeleerden63, is het des te opvallender dat negatieve opmerkingen over de priesters en de priestercultus ontbreken.64 Jezus hield zich volgens de overleveringen helemaal niet met een mogelijk machtsmisbruik van de priesters bezig. De immoraliteit van de eerste eeuwse priesterklasse is volgens Sanders een wijdverbreid vooroordeel.65 55
Joh 2.13-16 Bultman: (history, 36) ‘Mark 11.17 is an added saying which has replaced another, which can be preserved in John 2:16’; Boismard (Synopse des quatre Evangelis en Francais 2: Commentaire, 1972, 334-336) ‘Verses 17f. are later insertions’, Roloff (Der irdische Jesus, 93) stelt dat vers 17 een toevoeging is vanwege de introductie: ‘En Hij gaf onderwijs en zei tegen hen..’; A.E. Harvey (Constraints, 132): ‘ House of prayer for all the gentiles could hardly be extracted from the Hebrew version which Jesus would have used. Robbers cave is inappropriate, since robber always means raider, never swindler’. Zie ook: The Erganzungsheft to Bultmans Geschichte, ed. G. Theissen and Philip Vielhauer, 1971, p.29; Georg Klinzing (Die Umdeutung des Kultus in der Qumrangemeinde und im Neuen Testament, 1971,209); Maria Trautmann ( Zeichenhafte Handlungen Jesu, 1980). 57 Yarbro Collins, 2007, p.527. 58 De christelijke dogmatiek uit de eerste kerk ziet in deze passage de legitimatie van de openstelling van het Joodse geloof voor de niet Joden. In veel christelijke kerken staat deze gedachtegang nog steeds aan de basis van de zogenaamde vervangingstheorie. 59 Marcus J. Borg, Jesus: A New Vision (1987), p. 175. Marcus J. Borg, 1984. 60 Zie o.a. Mc. 7.24-30; Mt. 15.21-28. 61 Als in deze scriptie sprake is van ‘ de eerste christelijke kerk’ dan verwijs ik naar het vroegste christendom ook al was er in deze tijd nog geen sprake van een duidelijke Christelijke organisatie en theologie. 62 Josephus beschrijft een enkele keer de corruptie van een individuele priester, hierdoor blijkt dat dit een uitzondering was en corruptie in de tempel slechts incidenteel voorkwam (Ant. 20213). 63 Mc. 12.37-40. 64 Een impliciete vorm van kritiek herkennen we alleen in Lc. 10.29-37, waar in de parabel van de barmhartige Samaritaan duidelijk wordt gemaakt dat sommige priesters en levieten te veel waarde hechten aan de rituele reinheid. 65 Sanders, 1992, p.170 ev. 56
19
Handel in de tempel
De scene waarin Jezus de kooplui uit de tempel jaagt lijkt op het eerste gezicht te wijzen op het aan de kaak stellen van de handel in de tempel. Opnieuw maakt E.P. Sanders duidelijk dat het onwaarschijnlijk is dat een eerste eeuwse Jood de handel op ‘het Voorhof’ als een probleem zou ervaren: Those who write about Jesus desire to return the temple to its ‘original’ ,’true’ purpose , the ‘pure’ worship of God seem to forget that the principal function of any temple is to serve as a place for sacrifice and that sacrifices require the supply of suitable animals. This had always been true of the temple in Jerusalem…. There was not an original time when worship at the temple had been pure from business which the requirement of unblemished sacrifices creates. Further no one remembered a time when pilgrims, carrying various coinages, had not come... Just what would be left of the service if the supposedly corrupting externalism of sacrifices, and the trade necessary to them, were purged? 66
§3.4 Het heil is nabij De belijdenis dat de tempel ‘een huis van gebed voor alle volken’ moet zijn, is waarschijnlijk een historische uitspraak van Jezus. Maar in de specifieke situatie van de tempelreiniging worden deze woorden Jezus in de mond gelegd.67 Het omvergooien van de tafels van de handelaren moeten we dus niet direct interpreteren in het streven naar ‘de tempel als een huis van gebed’. We herkennen in de uitspraak een verwijzing naar de profetie van Jesaja: De vreemdelingen die zich bij de HEERE voegen om Hem te dienen… zal Ik ook brengen naar Mijn heilige berg, en Ik zal hen verblijden in Mijn huis van gebed. Hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op Mijn altaar. Want Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken. (Jes. 56.6-8 HSV)
De aangehaalde uitspraak in Jesaja wordt in een eschatologisch verband uitgesproken: Zo zegt de HEERE: Neem het recht in acht en doe gerechtigheid, want Mijn heil is nabij om te komen, en Mijn gerechtigheid om geopenbaard te worden. (Jes. 56.1 HSV) Bij de Joden bestond in de laatste eeuwen voor de christelijke jaartelling een grote controverse over
het eschatologische lot van de heidenen. De schrijvers van de Bijbelboeken van Jesaja en Zacharia verwoorden het standpunt dat ook de heidenen een plaats in Gods Koninkrijk kunnen krijgen. Deze insluiting betekende echter niet dat de Joden een missieopdracht van God hadden gekregen. Het weerspiegelt een eschatologische geloofsovertuiging dat wanneer ‘de dag van de Heer’ aanbreekt, God vanuit Jeruzalem tot alle mensen in de wereld zal spreken. De stad en het heilige volk zullen dan 68 ‘als een baken voor alle naties fungeren’. Als de heidenen in deze dagen hun dwaling inzien en tot inkeer komen, dan mogen zij delen in de redding van Gods hemelse Koninkrijk. De passage in Jesaja 2.2-4 bevestigt deze gedachtegang: 69 Het zal in het laatste der dagen geschieden dat de berg van het huis van de HEERE vast zal staan als de hoogste van de bergen, en dat hij verheven zal worden boven de heuvels, en dat alle heidenvolken ernaartoe zullen stromen. Vele volken zullen gaan en zeggen: Kom, laten wij opgaan naar de berg van de HEERE, naar het huis van de God van Jakob; dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen en zullen wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de 66
Sanders, 2005, p. 365. Zie uitleg vorige paragraaf over het typerend woordgebruik van een redactionele ingreep. 68 Jes. 11.10-12; 49.22; 62.10. 69 Borg, 1984, p.175. 67
20
wet uitgaan, en het woord van de HEERE uit Jeruzalem. Hij zal oordelen tussen de heidenvolken en veel volken vonnissen. En zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen. (Jes. 2.2-4 HSV)
Door het aanhalen van het oudtestamentische citaat uit het Bijbelboek Jesaja: ‘Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken’ (Jes. 56.8 ) wordt het aannemelijk dat Jezus in de eschatologische traditie van Jesaja en Zacharia staat. De redactionele ingreep van Marcus maakt duidelijk dat de uitspraak zeer waarschijnlijk niet op het moment van de provocatie in de tempel is uitgesproken maar geeft wel aan dat de handeling en de uitspraak (volgens de traditie) over hetzelfde onderwerp gaan. Volgens de evangelist (en de traditie waar hij zich op baseert) moeten we de tempelreiniging dus in een eschatologisch verband interpreteren. Adele Yarbro Collins gaat in deze gedachtegang nog een stap verder en veronderstelt dat Marcus de uitspraak over ‘de tempel als huis van gebed’ terecht in de context van het wegjagen van de handelaren plaatst. Zij verwijst daarbij naar de Bijbeltekst in Zacharia waar ‘de dag van de Heer’ wordt beschreven:
שלָ֣ ּו ב ֶ ֶָ֑הם ְ ַיהוָ֣ה ְצב ָ֔אֹות ּו ָבִ֙א ִּ֙ו כָל־ה ַָ֣ז ְב ִּ֔חים ְולָקְ ח֥ ּו מֵ ֶ ֶ֖הם ּו ִּב ָ ְְ֠ו ָהי ָה כָל־ ִּסִ֙יר בִּירּוש ִַָ֜לַ ִּם ּובִּ ִֽיהּו ָָ֗דה ֹ֚קדֶש ל וְֹלא־י ִּ ְהיִֶ֙ה ְכנַ ֲע ִּנ֥י ע֛ ֹוד ְבבֵית־י ְהוָ ֥ה ְצב ֶָ֖אֹות ַביֹ֥ום ַההִּֽוא Alle kookpotten in Jeruzalem en Juda zullen aan de HEER van de hemelse machten gewijd zijn; ieder die wil offeren, kan ze gebruiken om er zijn offer in te bereiden. Als die tijd aanbreekt, zullen er nooit meer handelaars zitten in de tempel van de HEER van de hemelse machten. (Zach. 14.21 NBV)
Het woord ְכנַ ֲענִּיkan worden vertaald met handelaar of Kanaäniet. Traditioneel wordt dit woord in het Bijbelboek Zacharia met Kanaäniet vertaald maar Yarbro Collins bepleit dat de context van kookpotten en schalen eerder wijst op de vertaling van handelaar.70 De tempelreiniging en de uitspraak in Mc. 11.17 verwijzen dan volgens haar naar de goddelijke tijd wanneer er op het tempelterrein geen economische transacties meer nodig zijn. In deze tijd zijn God en de uitverkorenen (inclusief de bekeerde heidenen) definitief verzoend en zal de tempel alleen nog als ‘een huis van gebed’ fungeren. Ondanks de waardevolle argumentatie van Yarbro Collins zijn er geen andere canonieke aanwijzingen die deze redenering staven. Gezien de (waarschijnlijk) onstuimige actie op het tempelterrein - waarbij tafels omver werden gegooid en we ons kunnen voorstellen dat handelaren en omstanders boos en verontwaardigd hebben gereageerd - lijkt het meer voor de hand te liggen dat Jezus vooral de dagelijkse gang van zaken wou doorbreken. De actie lijkt een confronterende waarschuwing dat de beslommeringen van alledag niet de overhand moeten hebben: het oordeel van God is aanstaande. Als we de voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk samenvatten dan zijn er in de historische uitspraken geen aanwijzingen dat Jezus de tempel en haar cultus heeft afgewezen. In plaats van de offercultus, de handel of de corruptie aan de kaak te stellen wordt in de lijn van de oudtestamentische profeten ‘de dag van de Heer’ aangekondigd. In de volgende paragraaf staat de visie van de eerste christenen centraal. De overtuigingen van de eerste christenen sluiten waarschijnlijk (nog het meest) aan bij de prediking van de historische Jezus. De apostel Paulus heeft tien tot twintig jaar na het leven van Jezus de overtuigingen van de eerste christenen verwoord en in 70
In de Septuagint heeft deze passage het woord Χαναναῖος welke opnieuw dezelfde twee betekenissen: handelaar en Kanaäniet heeft.
21
zijn brieven kunnen we onderzoeken of de tempel na de dood en opstanding van Jezus haar betekenis heeft verloren.
§3.5 De eerste christenen en de tempel Als we de verschillende bronnen van de eerste christenen bestuderen71 dan valt op dat de apostelen na de dood van Jezus elke dag in de tempel te vinden waren: En allen die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeenschappelijk; en zij verkochten hun bezittingen en eigendommen en verdeelden die onder allen, naar dat ieder nodig had. En zij bleven dagelijks eensgezind in de tempel bijeenkomen, en terwijl zij van huis tot huis brood braken, namen zij gezamenlijk voedsel tot zich, met vreugde en in eenvoud van hart. (Hand. 2.44 – 46 HSV)
In de brieven die aan de historische Paulus worden toegeschreven72 wordt duidelijk dat de apostelen, die door hem als heiligen worden omschreven, in Jeruzalem bleven en daar de christelijke geloofsgemeenschap aanstuurden.73 Het is veelzeggend dat de eerste christenen hun hoofdkwartier in Jeruzalem hadden gevestigd en ondanks verschillende arrestaties telkens weer naar de tempel terugkeerden om daar te bidden en het volk te onderwijzen.74 De autoriteit van dit christelijk hoofdkwartier wordt door Paulus veelvuldig bevestigd.75 Paulus heeft zijn brieven geschreven in de tijd dat de tempel nog steeds in functie was, toch wijst hij nergens de offercultus van de hand. Hij besteedt er geen enkele aandacht aan en dat lijkt op een vanzelfsprekende acceptatie te wijzen.76 De valse broeders in Jeruzalem Ondanks het ontbreken van een duidelijke afwijzing is er wel kritiek, bijvoorbeeld in de brief aan de Galaten, daar trekt Paulus fel van leer tegen de ψευδάδελφοι (de valse broeders) die in Jeruzalem opereren en roept hij de gelovigen op om zich alleen op het hemelse Jeruzalem (het Jeruzalem van boven) te richten.77 Hij schrijft zelfs dat de christelijke gemeenschap zichzelf voortaan als de ναός (de heilige tempel) moet beschouwen, met Jezus als (enig) fundament.78 Zonder een bijbehorende prediking is het echter maar de vraag of we deze ‘spirituele tempel van de christengemeenschap’ als een vervanging van de aardse tempel en de stad Jeruzalem moeten beschouwen. In de eschatologie van de Tweede Tempelperiode stond het hemelse Jeruzalem niet tegenover maar in het verlengde van de aardse stad en haar tempel.79 De brief aan de Romeinen doet daarbij vermoeden dat Paulus de parousia nog steeds in Jeruzalem verwacht.80 Voor een goed begrip is een vergelijking met de Farizeeën en de gemeenschap van Qumran zinvol. De Farizeeën waren een beweging die op Jeruzalem was gericht maar ernaar streefde om de heiligheid van de tempel naar het dagelijkse bestaan uit te breiden. De offers in de tempel werden niet bekritiseerd maar deze moesten worden ondersteund door oprecht berouw en rechtvaardige daden. Deze nadruk was een geestelijke 71
De brieven van Paulus beschrijven de eerste christelijke geloofsovertuigingen en zijn ongeveer twintig jaar na de kruisiging van Jezus geschreven. Ook het Bijbelboek Handelingen beschrijft de gebeurtenissen van de vroegste Joods-christelijke beweging maar dit boek wordt pas rondt 90 n.C. gedateerd. 72 Er zijn in het Nieuwe Testament zeven brieven die door Paulus zelf zijn geschreven: Romeinen, 1 en 2 Corinthiërs, Galaten, Filippenzen, 1 Thessalonicenzen en Filemon. De andere brieven in het Nieuwe Testament zijn onder zijn naam waarschijnlijk door anderen geschreven. 73 Hand. 9.13; 26.10; Rom. 15.25-27, 31. 74 Gal. 1.17; 2.1; Gal. 2.7-9; Rom. 15.25-27, 31; Hand. 1.13; 2.46; 3.1-10, 8.14; Hand. 4.1-21; 5.12, 20-25, 42; 8.25; 1 Cor.16.3. 75 Gal.2.1, Hand.15.2; Rom.15.31. 76 Het gedachtegoed van Paulus, als representant van de vroeg-christelijke visie, is niet gemakkelijk te interpreteren. Van deze ‘apostel der heidenen’ hebben geen weloverwogen theologie maar slechts een zevental brieven waarin hij reageert op acute vragen en problemen. 77 Gal. 4.25-31. 78 1Cor. 3.9-23, 2Cor. 6.16 en 1Cor. 3.16; Ef. 2.20; Kol. 2.7; 1 Petr.2.5. 79 Zie uitwerking in hoofdstuk 4. 80 Rom. 11.25b-29.
22
interpretatie van de tempel in het eigen bestaan. Ook de kritische gemeenschap van Qumran beschouwde zichzelf als de spirituele tempel van de Heer. Zij wezen echter niet de tempel maar het Hasmonese bewind van de hand.81 De spirituele interpretatie van ‘de tempel in het eigen bestaan’ lijkt een brede religieuze ontwikkeling in de eerste eeuw te zijn, die niet direct met de offercultus of de betekenis van de tempel in Jeruzalem te maken heeft. De kritiek die Paulus verwoordt is daarom niet vanzelfsprekend in tegenspraak met de uitverkoren positie van de tempel en haar stad. In de Hebreeuwse Bijbel liggen Jeruzalem en haar leiders bovendien regelmatig onder vuur. De kritische uitspraken van de onheilsprofeten zijn daar de getuige van. Het ultieme offer Het lijkt voor de hand te liggen dat het geloof in ‘het ultieme offer van Jezus’ niet langer met een voortgaande offerpraktijk (in de tempel) kan samen gaan. Vooral de prediking van Paulus wordt door de geloofsovertuiging van ‘de redding door het geloof’ gekenmerkt: Iedereen heeft gezondigd en … (allen) missen de heerlijkheid van God, iedereen wordt uit genade, die niets kost, door God als een rechtvaardige aangenomen omdat hij ons door Christus Jezus heeft verlost… Hiermee bewijst God dat hij rechtvaardig is, want in zijn verdraagzaamheid gaat hij voorbij aan de zonden die in het verleden zijn begaan. Hij wil ons nu, in deze tijd, zijn gerechtigheid bewijzen: hij laat ons zien dat hij rechtvaardig is door iedereen vrij te spreken die in Jezus gelooft.… (Rom. 3.24-25 NBV).
Maar naar mijn inschatting was er in de eerste eeuw na Christus helemaal geen controverse tussen de offerpraktijk in de tempel en het geloof in de redding door Christus. Het traditionele Jodendom kende naast het offer op de Grote Verzoendag82 verschillende andere (persoonlijke en gemeenschappelijke) zoenoffers.83 Deze offers werden niet als tegenstrijdig ervaren en allen waren ter meerdere eer en glorie van de Heer. Deze gedachtegang wordt bevestigd door de eerdere conclusie dat er in de vroeg-christelijke traditie een vanzelfsprekende acceptatie van de offercultus lijkt te bestaan. Echter ook de Joodse Christenen moesten na de verwoesting van de tempel de betekenis van de offercultus heroverwegen. Samen met de snelle uitbreiding van de christelijke beweging buiten Israël en de toenemende vervreemding van de Joodse moederkerk werden Jeruzalem en haar ‘huis van God’ steeds meer een romantisch symbool uit de eerste dagen van het christelijk geloof.84
81
In 1QS 8.4-11 staat beschreven dat God Jeruzalem als de enige ware offerplaats in ere zou herstellen. Een jaarlijks terugkerende feestdag gebaseerd op de wetgeving in Leviticus 16. Het offer diende voor de vergeving van de zonden die tegenover God waren begaan. De schuld van het volk werd op een 'zondebok' gelegd, die vervolgens de woestijn in werd gestuurd. 83 Elke dag werden er in de tempel twee eenjarige mannelijke lammeren geofferd (aan het begin en einde van de dag). Op sabbat werd dit offer verdubbeld. Op elke nieuwe maan offerde het volk: twee ossen, zeven eenjarige lammeren, een ram en een geitje. Op grote feestdagen waren er meerdere gemeenschappelijke zoenoffers. Individuele offers hadden verschillende doeleinden: Een vee offer was bijvoorbeeld een individueel offer als gift aan God en kon fungeren als een dankzegging, eerbetoon of verzoening (Sanders, 1992, p.70 ev.). 84 Sanders, 1997. 82
23
4
Als de tijd ten einde loopt
In de eerste hoofdstukken is duidelijk geworden dat de aardse tempel in Jeruzalem symbool stond voor de uitverkiezing van het Joodse volk. De tempel in Jeruzalem was voor de Joodse gelovigen echter niet eeuwigdurend. In het rijk van God zou aan alle aardse zaken, ook aan de tempel, een einde komen. Vele Joden konden hun geloof zonder tempel niet voorstellen en daarom was er een breed gedragen overtuiging dat er in het Goddelijk rijk een nieuwe tempel zou komen, die door God zou worden gebouwd. Een eschatologische verwachting van ‘het einde der tijden’ herkennen we ook in de verkondiging van Jezus. In zijn prediking over ’het Koninkrijk van God’85 staat aan de ene kant de hoopvolle gedachte van een nieuwe en betere wereld centraal, aan de andere kant is er de waarschuwing dat een verlossing niet vanzelfsprekend is. In dit hoofdstuk wordt de uitspraak over de afbraak van de tempel in het kader van de komst van Gods Koninkrijk geplaatst.
§4.1 Het herstel van Gods volk De verwachting dat God in de menselijke geschiedenis zou ingrijpen was een geloofsovertuiging die pas vanaf de tweede eeuw voor Christus vorm begon te krijgen maar in het begin van de eerste eeuw veelvuldig voorkwam.86 Men raakte er van overtuigd dat alleen rechtvaardigen uit de dood zouden opstaan om samen met God in ‘Het Nieuwe Jeruzalem’ te wonen. Deze goddelijke tijd zou een nieuwe hemel en een nieuwe aarde tot gevolg hebben. De term ‘Koninkrijk van God’ verwijst naar deze goddelijke tijd maar lijkt een karakteristieke aanduiding van de historische Jezus te zijn geweest. De uitdrukking komt in deze tijd buiten de evangeliën nauwelijks voor.87 Het principe van ‘het Koninkrijk van God’, namelijk ‘God is koning’, is wel op traditioneel Joodse eschatologische verwachtingen gebaseerd: 88 Jesaja beschrijft dat God koning zal worden (Jes. 33.17-22) en de aardse koningen zal verslaan (Jes. 24.21). God zal na een zegevierende tocht als koning in Sion tronen (Jes. 24.23), waarna er feest zal zijn voor alle volken en de dood definitief verslagen is. (Jes. 25.6-8) De profeet Zacharia beschrijft dat alle vijandige volken door God worden veroordeeld (Zach. 12-14) waarna God als een koning over heel de aarde zal heersen. (Zach. 14.9) In het apocalyptisch gedeelte van Daniël wordt beschreven dat ‘Het rijk van de Mensenzoon’ de aardse koninkrijken (gesymboliseerd als beesten) zal vervangen. Het nieuwe Jeruzalem wat dan zal komen wordt niet door mensenhanden gebouwd. (Dan.7)89
85
Mc. 8.38-9.1; Mc. 13.30, 33-37; Q in Lc. 12.39-40 en Mt. 24.43-44; Lc. 12.45-46 en Mt. 24.48-50; M in Mt. 25.13; L in Lc. 12.36. We weten van een zekere Theudas, een eerste eeuwse Joodse apocalyptische profeet die door Josephus wordt genoemd (Ant. 20.97 -98). Hij voorspelde een toekomstige scheiding van de wateren in de Jordaan en een daarop volgende verovering van het beloofde land door het uitverkoren volk. Josephus noemt ook ‘De Egyptenaar’ (Ant 20.169; Bel. 2.261) deze profeet voorspelde in de eerste eeuw dat de muren van Jeruzalem vernietigd zouden worden. Ook een naamgenoot van Jezus – een zekere Jezus zoon van Ananias- verscheen rond 60 n.C. in Jeruzalem om de verwoesting van de stad en het heiligdom aan te kondigen. (Bel. 6.300-309). Josephus schrijft ook over een zekere Athronges, een herder die claimde de Messias te zijn en met een diadeem op zijn hoofd samen met zijn vier broers tegen Rome een vrijheidsstrijd vocht (Bel. 2.60-65 en Ant. 17.278-284), Jonathan, een wever van beroep, die in 73 na Christus Joden naar de woestijn heeft geleid om ze "tekenen en verschijningen" te laten zien. (Bel. 7.437-442). De Samaritaanse profeet (ca.36 n.C.) welke streefde naar een herstel van de Samaritaanse tempel op de berg Ar-Garizim. Hij werd door Pilatus ter dood gebracht. (Ant. 18.85-87). 87 e In het Deuterocanonieke boek de ‘Wijsheid van Salomo’ (1 eeuw v.C.) wordt de term ‘Koninkrijk van God’ gebruikt. Daarnaast wordt in het Oude Testament het ‘Koninkrijk van JHWH’ in 1 Kronieken 28:5 gebruikt. Er zijn enkele verwijzingen naar Zijn, Uw of Mijn Koninkrijk, deze verwijzingen staan vooral in de vrij jonge boeken van het Oude Testament (Meier, 1991, p. 237 -455). 88 Meier, 1991, p. 237 -455. 89 Deze gedachtegang zien we ook terug in Ezechiël, Tobit, 5Q15,2 Baruch, 4 Ezra, Openbaring. 86
24
In het Oude Testament waarschuwen de onheilsprofeten regelmatig dat de tempel zal worden verwoest. Zowel Micha als Jeremia leggen een relatie tussen de voortdurende ongehoorzaamheid van het volk en de ondergang van de tempel en de stad Jeruzalem.90 Deze profeten maken duidelijk dat alleen degene die ‘de weg van de Heer’ hebben bewandeld, toegang tot ‘het nieuwe Jeruzalem’ kunnen krijgen. De komst van een nieuwe, goddelijke, tempel was zodanig breed geaccepteerd dat er een bouwkundige beschrijving van in de canon is opgenomen.91 Ook in de buiten-canonieke boeken is er een eschatologische verwachting van de goddelijke tempel. In het boek Tobit wordt bijvoorbeeld gesproken over een herbouw van de tempel waarna JHWH vereerd zal worden door alle volken.92 In ‘De Visioenen van Henoch’ blijkt dat er een nieuwe tempel werd verwacht die ‘niet door mensenhanden’ zal worden gebouwd maar rechtstreeks uit de hemel zal neerdalen.93 Dat de tempel volgens Jezus zal worden verwoest, zoals in Marcus 13.2 wordt aangekondigd, was in het eerste eeuwse Jodendom dus geen vreemd gedachtegoed.94 We herkennen in het oudste evangelie bovendien de verwachting dat de tempel door God zal worden vervangen. Tijdens het verhoor voor de Sanhedrin wordt Jezus beschuldigd van godslastering omdat hij volgens de geruchten deze goddelijke tempel zelf wil bouwen: Toen stonden er enigen op en legden een vals getuigenis tegen Hem af en zeiden: Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal deze tempel, die met handen gemaakt is, afbreken en in drie dagen een andere, niet met handen gemaakt, bouwen. (Mc. 14.58 HSV)
Deze beschuldiging over het afbreken (καταλύω) van de tempel komt overeen met verschillende andere overleveringen in het Nieuwe Testament.95 De aanduiding ‘niet door mensenhanden gebouwd’ legt de relatie met de eschatologische verwachtingen. Opvallend is dat overal waar deze beschuldiging voorkomt met klem wordt gezegd dat het om een valse beschuldiging gaat. Jezus had volgens de eerste christenen de tempel in Jeruzalem nooit bedreigd. Gods heilsplan Er bestond in de tijd van de Tweede Tempel een wijdverspreide overtuiging dat aan het herstel van de tempel en het volk Israël een periode van zwaar lijden vooraf zou gaan.96 Dit had te maken met het denkbeeld dat de wereldgeschiedenis vanaf de schepping, als een lineair proces, afstevende op het herstel van Gods volk. Aan alle aardse gebeurtenissen lag daarom, volgens velen, een goddelijk plan ten grondslag. In de traditionele overtuigingen zou aan het ‘Nieuwe Jeruzalem’ verschillende beproevingen zoals oorlogen97, aardbevingen98, hongersnood99 en vervolgingen vooraf gaan.100 Pas als men deze beproevingen had doorstaan, kon God zijn rechtvaardigen verzamelen. 90
Micha 3.10-12; Jer. 26.4-5. Ez. 40-43. 92 Omstreeks 200 v.C. geschreven: Een stralend licht zal van je uitgaan, het schijnt tot aan de grenzen van de aarde. Van verre zullen vele volken naar je komen, van de uiteinden der aarde trekken ze op naar je heilige naam, beladen met geschenken voor de Koning va n de hemel. (...) 13.16 Jeruzalem zal weer worden opgebouwd. (...) De poorten van Jeruzalem worden weer opgebouwd met saffier en met smaragd, elke muur met edelstenen. De torens van Jeruzalem worden weer opgebouwd met goud, elke borstwering met zuiver goud.13.17. De straten van Jeruzalem worden in mozaïek gelegd, met robijnen en met stenen uit Ofir. 13.18. De poorten zingen vreugdezangen, de huizen roepen uit: "Halleluja, geprezen is de God van Israel!" En zij die door de Heer gezegend zijn, zullen zijn naam voor altijd prijzen, tot in eeuwigheid.' (Tobit 13:11, 16-18). 93 1Hen. 83-90 (ca. 164 v.C.). 94 Goldhill, 2005, p.59. 95 Mc. 14.58; 15.29; Joh. 2.19; Hand. 6.14. 96 1QM 15.1; 2Bar. 26:1; 25.3-4. 97 Jub. 23.13; 4 Ez. 9.3; 13.31; 2Bar. 27.2-5; 70.3, Sib.Or. 2.22; 3.204-5, 636-37,660-61,756; Gen. Rab. 42.4. 98 4Ez. 9.3; 5.8; 2Bar. 27.7; 70.8; T. Moz. 10.4; een verwijzing naar een laatste aardbeving in 1Hen. 1.6-8; 53.7; 4 Ez. 6.13-16; T. Moz. 10.4. 99 Jub. 23.13; 2Bar. 27.6; 70.8; Sib.Or. 2.23; Pesiq. Rab. Kah. 5.9; Gen. Rab. 25.3; 40.3; 64.2; Ruth Rab. 1.4; Pesiq.R. 15.14-15. 91
25
Deze laatste fase zou volgens de traditie te herkennen zijn aan het disfunctioneren van de hemellichamen: 101 Zie, de dag van de HEERE komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om van het land een woestenij te maken en zijn zondaars eruit weg te vagen. Ja, de sterren aan de hemel en hun sterrenbeelden zullen hun licht niet laten schijnen, de zon zal verduisterd worden wanneer zij opkomt en de maan zal haar licht niet laten schijnen. (Jes.13.9-10 HSV)
Ook in het evangelie van Marcus herkennen we de overtuiging van een goddelijk plan en verschillende beproevingen voordat de eindtijd kan aanbreken. In ’De redevoering der laatste dingen’ maakt de evangelist duidelijk dat gebeurtenissen zoals misleidingen, valse messiassen en oorlogen daarom moeten gebeuren (Marcus 13.7) voordat de ‘Zoon des mensen’ zal komen om de uitverkorenen te verzamelen. (Marcus 13.26-27)
§4.2 Jezus, de eschatologische profeet De verkondiging van Jezus staat in het teken van ‘het einde der tijden’. Al op het moment dat Jezus voor het eerst het volk gaat toespreken wordt duidelijk waar Zijn boodschap omdraait: De tijd is vervuld en het Koninkrijk van God is nabij gekomen; Bekeert u en geloof het Evangelie. (Mc. 1.15)
De onafhankelijke bronnen: Q, Marcus, M en L, beschrijven Jezus allemaal als een apocalyptische profeet.102 In de overgeleverde prediking wordt duidelijk dat Jezus verwacht dat de wereldgeschiedenis spoedig ten einde zal lopen en waarschuwt Hij - in de lijn van Jeremia en Zacharia dat de redding van God niet zonder meer voor alle Joden is gegarandeerd. Alleen degenen die tot inkeer komen en Jezus’ prediking ter harte nemen kunnen aan ‘het einde der tijden’ in ‘het Koninkrijk van God’ worden gered. In de prediking van Jezus wordt duidelijk dat ‘het Koninkrijk van God’ geen verwijzing is naar de hemel of als een symbool moet worden geïnterpreteerd. Het verwijst naar een rijk op aarde waar God zal heersen. Een plaats waar men kan eten en drinken, met elkaar kan praten, waar tronen aanwezig zijn en feestbanketten worden gehouden. In zowel het evangelie van Lucas (13.27-28) als het evangelie van Mattheüs (8.11-12) staat een korte historische uitspraak die de prediking van Jezus over ‘het Koninkrijk van God’ kenmerkt. Maar Ik zeg u dat er velen zullen komen van oost en west en zij zullen aan tafel gaan met Abraham, Izaäk en Jakob in het Koninkrijk der hemelen, en de kinderen van het Koninkrijk zullen buitengeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars. (Mt. 8. 11-12)
De uitspraak is waarschijnlijk afkomstig van de Logienquelle en wordt door de twee synoptische evangelisten in een eigen(tijdse) context gebruikt. In de belijdenis wordt duidelijk dat alleen de gelovigen die rechtvaardig handelen in ‘het Koninkrijk van God’ zullen worden opgenomen en daar de tafel met Abraham, Izaäk en Jacob mogen delen. We herkennen in deze korte uitspraak dat in ‘Het Rijk van God’ de ware gelovigen (misschien inclusief de heidenen103) zullen worden gered terwijl de Joden die niet rechtvaardig handelen, uitgesloten worden.
100
1Q22 frg.1.i.7-8; 4Q390 frg.1.7-9; Jub. 23.9, 16-17; 1Hen. 91.7; T.Dan. 5.4; Jes. 6.1; T. Naph. 4.1; Zeb.9.5; 3Hen. 48A.5-6; Sipre. Deut. 318.1.110; Pesiq.Rab.Kah. 5.9; Pesiq.R. 15.14/15; 4Ez.5.1-2. 101 Jes. 13.9-11; 24.21-23 en Joël 2.10-11; Hen.102. 2-3; Sib.Or. 3.800-4; 5.476-84; 8.190-93, 204; 4 Ez.7.38-42. 102 Q (c.17.24,26-27,30; cf. Mt. 24.27, 37-39), Marcus (8.38-9.1;13.24-27, 30) M (Mt. 13.40-43) en L (Lc. 21.34-36). 103 Jezus spreekt hier niet over een missie naar de heidenen maar alleen dat zij bij het oordeel van God ook gered kunnen worden.
26
In het gebed ‘Onze Vader’ (Lc.11.2- 4 en Mt. 6.9-13) wordt duidelijk dat de gelovigen alleen maar kunnen wachten totdat God Zijn glorie aan de wereld bekend zal maken en zijn Koninkrijk zal vestigen. Alleen God (de Vader) kan het hemelse Koninkrijk tot stand brengen. Er zijn in dit gebed geen verwijzingen naar een rol van Jezus in de komst van ‘het Koninkrijk van God’.104
Wanneer u bidt, zeg dan: Onze Vader, die in de hemelen zijt. Uw Naam worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, zoals in de hemel, zo ook op de aarde. Geef ons elke dag ons dagelijks brood. En vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven ieder die ons iets schuldig is. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. (Lc. 11. 2- 4 HSV)
De zogenaamde zaligsprekingen105 maken tot slot duidelijk dat het onrecht van deze wereld eens voorbij zal gaan en dat er dan in Zalig zijn de armen van ‘het Koninkrijk van God’ geest, want van hen is het gerechtigheid zal geschieden. Koninkrijk der hemelen. Alleen de eerste drie uitspraken in Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost ‘de zaligsprekingen’ gaan op historische Jezus terug.106 Opnieuw is worden. Zalig zijn de het opvallend dat er geen duidelijke christologie te ontdekken valt. zachtmoedigen, want zij Het gaat om de boodschap dat in ‘het Koninkrijk van God’ de kleine zullen de aarde beërven. (Mt. 5. 3-5 HSV) en nederige mens zal worden verhoogd en we herkennen de prediking dat de laatsten, de eersten zullen zijn.107 De vinger van God Jezus’ verkondiging over ‘het Koninkrijk van God’ staat in de lijn van de traditionele Joodse verwachtingen maar onderscheidt zich door de overtuiging dat dit Goddelijke rijk niet alleen in de toekomst maar zich ook (door het handelen van Jezus) in het heden manifesteert. Deze visie wordt onder andere duidelijk in Lc. 11.20: 108 Maar als Ik door de vinger van God de demonen uitdrijf, dan is het Koninkrijk van God bij u gekomen. (HSV)
De uitdrukking ‘vinger van God’ is een ongebruikelijke symboliek die alleen in Ex. 8.19 voorkomt. Het verwijst naar een directe interventie van God op aarde. Jezus verkondigt (en bewijst) dat als God zich met de aardse aangelegenheden bemoeit de boze machten moeten buigen. De superioriteit van God over het kwade wordt dan, ook al in de aardse tijd, zichtbaar. De ongewone uitspraak maakt duidelijk dat Jezus zichzelf als een uitverkorene, gelijk aan Mozes, beschouwd. Echter niet Zijn macht maar die van God staat centraal. De overtuiging dat Jezus als ultiem offer voor de zonden van de mensheid moest sterven is niet in de historische prediking van Jezus te herkennen.109
104
Meier, 1991, p. 289-334. Lc. 6. 20-26 en Mt. 5.1-12. Zaligsprekingen komen ook in het Oude Testament en in de buiten-canonieke teksten voor maar nooit meer dan twee achter elkaar. Vaak volgt op een uitspraak van bewondering een uitspraak over beloning in het hiernamaals. Het aaneenrijgen van zaligsprekingen wordt in de Tweede Tempelperiode gangbaarder. 106 De vierde komt ook van Logienquelle maar heeft een veel langere zinsstructuur en geen duidelijk tegenover. De andere uitspraken gaan om het juiste handelen maar deze gedachtegang ontbreekt in de originele uitspraken. Het gaat niet om het handelen van mensen, het Koninkrijk van God wordt alleen door God tot stand gebracht. Deze ethische uitspraken zijn waarschijnlijk afkomstig van de evangelist Mattheüs. 107 Mc. 10.31; cf. Mt. 19.30; 20.8,16; Lc. 13.30; Mc. 21-30; Mt. 23.12; Lc. 14.11. 108 Zie ook Mc. 3.24-27, Mt. 12.28. 109 Yarbro Collins, 2007; Meier, 1994, Sanders, 1985, 1992, 2005. 105
27
§4.3 De tijd is nabij! De eerste christenen stonden dicht bij het leven en de prediking van de historische Jezus.110 Het Nieuwe Testament beschrijft dat zij na de kruisiging elke dag op de terugkeer van hun Heer hebben gewacht. De leerlingen van Jezus hadden hun uitvalsbasis in Jeruzalem en waren volgens de overleveringen elke dag op het tempelterrein te vinden.111 Mede onder invloed van de missie van de apostel Paulus verspreidde het christelijk geloof zich ook buiten Palestina.112 De brieven van Paulus aan de Thessalonicenzen behoren tot de oudst bestaande bronnen over de vroeg-christelijke eschatologie.113 De twee brieven maken duidelijk dat de eerste Christenen er van overtuigd waren dat de wereldse tijd spoedig zou worden beëindigd, waarna er een oordeel van God zou volgen. Tegelijk herkennen we de overtuiging dat het geloof in ‘Christus, de Zoon van God’ de rechtvaardigen bij ‘het laatste oordeel zal redden.114
De brieven van Paulus Paulus heeft in grote delen van het Romeinse Rijk rondgereisd, om de mensen tot het geloof in Christus te bekeren. Dit deed hij in de overtuiging dat Israël pas kon worden gered als de heidenen de kans hadden gekregen tot het ware geloof toe te treden. (Rom. 11.26). Tijdens deze reizen schreef hij brieven om antwoord te geven op vragen die onder de bekeerlingen leefden. Omdat Paulus een latere tijdgenoot van Jezus is geven zijn brieven een beeld van de christelijke geloofsovertuigingen voordat deze door de verwoesting van de tempel of de afscheiding met het Jodendom waren beïnvloed. De eerste brief van Paulus aan de Griekse gemeente van de Thessalonicenzen wordt vrijwel unaniem rondt 50-51 n.C. gedateerd. De tweede brief aan dezelfde gemeente is waarschijnlijk niet door Paulus maar door een christen in de tijd voor 70 n.C. geschreven. 95
Paulus haalt in zijn brieven nauwelijks het leven en de prediking van Jezus aan. Het centrale aspect van zijn boodschap is het geloof dat Jezus, ‘de zoon van God’ voor alle mensen is gestorven (1Thess. 5.10) en dat Hij uit de dood is opgestaan (1Thess. 4.14). Door het geloof in Jezus de Christus kan de verstoorde relatie met God worden hersteld. De prediking van Paulus aan de Thessalonicenzen is gegrondvest op Joodse apocalyptische overtuigingen.115 We herkennen het geloof in ‘het einde der tijden’, de noodzaak om de verstoorde relatie met God te herstellen en de verwachte Goddelijke redding van de rechtvaardigen. Tegelijk verwijst de aanduiding van ‘de kinderen van het licht’ naar de Joodse overtuigingen dat alleen de rechtvaardigen worden gered en dat diegene die niet tot inkeer komen bij het oordeel zullen omkomen. Paulus verwijst in zijn brief naar het bestaan van de Satan als grootste vijand van God en Zijn volk (1Thess. 2.18) en benadrukt dat het uitverkoren volk onvermijdelijk zal lijden (1Thess. 3.3-4). Al deze verwijzingen maken duidelijk dat de oudste christelijke eschatologie nog steeds in een Joods eschatologisch raamwerk staat.116 De belangrijkste boodschap in deze brief is de overtuiging dat Jezus spoedig zal terugkeren om over de mensheid te oordelen.117 De allereerste christenen verwachtten dat zij de wederkomst van de Heer binnen hun eigen leven zouden mee maken:
110
Als ik verwijs naar de eerste christenen dan doel ik op de periode van Jezus leven tot aan de eerste Joodse oorlog (66 – 73 n.C.) en de val van de tempel in 70 n.C. 111 Zie eerdere uitwerking in hoofdstuk 3. 112 De brieven van Paulus zijn aan te merken als gelegenheidsgeschriften. Ze zijn bestemd voor een specifieke groep geadresseerden, veelal een christelijke gemeente in een bepaalde stad. 113 Ofschoon de tweede brief van Paulus aan de Thessalonicenzen niet aan de apostel zelf wordt toegeschreven, staat deze brief wel in de christelijke traditie van de tijd voor de val van de tempel. 114 1Thess. 1.9-10. 115 Ehrman, 314-315. 116 Vergelijk de kenmerken van de Joodse eschatologie die in de voorgaande paragrafen is beschreven. 117 1 Thess.1.10; 2.19;3.13;4.13-18;5.1-11.
28
Wanneer het signaal gegeven wordt, de aartsengel zijn stem verheft en de bazuin van God weerklinkt, zal de Heer zelf uit de hemel neerdalen. Dan zullen eerst de doden die Christus toebehoren opstaan, en daarna zullen wij, die nog in leven zijn, samen met hen op de wolken worden weggevoerd en gaan we in de lucht de Heer tegemoet. Dan zullen we altijd bij hem zijn. (1 Thess. 4.15-17 NBV)
De overtuiging van de parousia binnen één generatie is kenmerkend voor de christelijke tradities uit de eerste decennia. Paulus komt in zijn latere brieven op deze geloofsovertuiging terug en verwijst dan regelmatig naar zijn eigen dood.118 De apostel legt deze opmerkelijke geloofsverandering niet uit en dat lijkt er op te wijzen dat deze aanpassing in de loop van de jaren ‘50 algemeen aanvaard was en niet uitgelegd of verdedigd hoefde te worden. Opvallend is dat de oorspronkelijke parousiaverwachtingen nog steeds in Marcus 13 zijn verwoord. Dit maakt duidelijk dat de evangelist zijn historische bronnen niet heeft willen aanpassen aan de gangbare nieuwe geloofsopvattingen. Het is tot slot noemenswaardig dat de term ‘Koninkrijk van God’ nauwelijks buiten de evangeliën in het Nieuwe Testament voorkomt. Slechts zevenmaal maal verwijst Paulus naar ‘het Koninkrijk van God’ en dan altijd in relatie tot de doop of een apostolische vermaning.119 Een vroeg-christelijke traditie Door de eindtijdverwachtingen in de brieven van Paulus te vergelijken met de andere onafhankelijke tradities, kunnen we de oudste christelijke eschatologie op het spoor komen.120 Aan de hand van deze oorspronkelijke eindtijdverwachting kunnen we dan de originaliteit van de eschatologie in het Marcusevangelie beoordelen. Met betrekking tot de eindtijd herkennen we in de verschillende onafhankelijke overleveringen een aantal opvallende overeenkomsten: 121 Het motief van de onverwachte komst van ‘de dag van de Heer’ als een dief in de nacht. (Mc. 13.32, 34-36; Mt. 24.38- 43; Lc. 17.27-32; 1Thess. 5.2-4) De nadruk op het waakzaam zijn. (Mc. 13.33-37; Mt. 24.43; Lc. 12.39; 1Thess. 5.6; 2Petr. 3.10; Opb. 3.3; 16.15) De komst van de Heer op de wolken. (Mc. 13.26; 14.62; Mt. 24.30; 26.64; 1Thess. 4.17; Opb. 1.7)122 De barensweeën. (Mc. 13.8; Mt. 24.8; 1Thess. 5.3) Het verzamelen van de rechtvaardigen. (Mc. 13.27; Mt. 3.12; Mt. 13.41-43; Mt. 13.4849; Mt. 25.46; Lc. 1.17; Lc. 3.17; Lc. 14.14; 2Thess. 2.1). De trompet als teken dat de rechtvaardigen zich verzamelen. (Mt. 24.31; 1Thess. 4.16) De afvalligheid van gelovigen. (Mt. 24.10, 12; 2Thess. 2.3) De ontheiliging van de tempel. (Mc. 13.14; 2Thess. 2.4) De valse profeten en hun tekenen. (Mc. 13.22; Mt. 24.11, 24; Lc. 6.26; 2Petr. 2.1; 1Joh. 4.1; 2Thess. 2.9) 118
De brieven van Paulus geven een ontwikkeling in het geloof van de komst van de parousia weer. In de eerste brief aan de Thessalonicenzen maakt Paulus onomwonden duidelijk dat hij Jezus tijdens zijn eigen leven (dus binnen één generatie) terug verwacht. In latere brieven komt hij op deze gedachtegang terug. Zie onder andere de opmerkingen in Fil. 1.19; Rom. 14.8; 2Cor. 4.14. 119 Veertien keer wordt het begrip buiten de evangeliën en het boek Handelingen gebruikt: Rom. 14.17; 1 Cor. 4.20; 1Cor. 6.9; 1Cor. 6.10; 1Cor. 15.50; Gal. 5.2; Efez. 5.5; Kol. 4.11; 2Thess. 1.5; 2Tim. 4.1; Hebr. 1.8; Jac. 2.5; Opb. 1.9; 12.10. In ‘De Handelingen der Apostelen’ komt het woord iets vaker voor maar dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat ‘ Handelingen’ door dezelfde auteur als het Lucasevangelie is geschreven. 120 Er is sprake van een voorspelling dat de antichrist de troon in de tempel overneemt en daar zal worden aanbeden. Deze voorspelling was na de verwoesting in 70 n.C. door de feiten achterhaald. ( Keener, 2009, p.252). 121 Opsomming ontleent aan Craig Keener (2009, p. 362). 122 Interessant is dat ‘de richting van het gebeuren’ in Marcus tegengesteld is aan die van Paulus. In plaats van dat de uitverkorenen in de wolken naar God opstijgen, komt in Marcus ‘De Zoon des mensen’ in wolken naar de aarde. De verschillen kunnen voortkomen uit het feit dat beide een vastlegging zijn van twee varianten van een oorspronkelijke mondelinge traditie (Yarbro Collins, p.600).
29
Volgens onderzoek is er geen sprake van een onderlinge afhankelijkheid: a. Het is vrijwel onomstreden dat de eerste brief aan de Thessalonicenzen authentiek is en dat deze niet door de eerste christelijke kerk is bewerkt.123 b. Het is niet aannemelijk dat de andere onafhankelijke bronnen van het Nieuwe Testament hun eschatologische beschrijvingen uit de paulinische brieven hebben gehaald. De brieven van Paulus waren in deze tijd nog niet door de kerk verzameld.124 De selectie van de Joodse eschatologische verwachtingen in de christelijke tradities en de duidelijke overeenkomsten in het eschatologisch gedachtegoed kan eigenlijk niet op toeval berusten. Het wijst op het bestaan van een vroeg-christelijke traditie die mogelijk op de historische Jezus is terug te voeren maar in ieder geval al voor 50 n.C. bestond. Met ‘De redevoering der laatste dingen’ in Marcus 13 als uitgangspunt herkennen we in de bovenstaande opsomming een theologie die al tijdens het leven van Paulus in 50 n.C. gangbaar was. In de eerste brief aan de Thessalonicenzen geeft Paulus antwoord op de vraag wanneer de terugkeer van de Heer zal plaatsvinden. De apostel benadrukt dat de Heer spoedig zal wederkeren maar dat niemand precies weet wanneer dit zal gaan gebeuren. Deze gedachtegang herkennen we ook in de andere christelijke geschriften.125 De meeste onderzoekers gaan er van uit dat de metafoor van ‘de dief in de nacht’ in relatie tot de komst van de Messias op een pre-paulinische traditie teruggaat.126 De metafoor is vreemd voor het gedachtegoed van Paulus en komt in de andere christelijke tradities ook voor.127 Als we de eschatologische verwachtingen verder vergelijken met de twee brieven aan de Thessalonicenzen, dan herkennen we tot slot ook het motief van de ware gelovigen die niet slapen en waakzaam moeten blijven. De eindtijdverwachtingen in Marcus 13 sluiten dus bij de vroegchristelijke eschatologische traditie aan. ‘De redevoering der laatste dingen’ lijkt daarmee de oudste overtuigingen van de eerste eeuwse gelovigen te weerspiegelen. De context en compositie van de oorspronkelijke tradities in Marcus 13 zullen in hoofdstuk 5 en 6 verder worden uitgewerkt.
§4.4 Een voorlopige conclusie en interpretatie De uitspraak die in Marcus 13.2 staat beschreven: ‘Ziet u deze grote gebouwen? Er zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden.’ is waarschijnlijk een historische voorspelling van Jezus. In de voorafgaande hoofdstukken is duidelijk geworden dat Jezus met deze voorspelling niet de tempel en de cultus in Jeruzalem afwijst. Niets in de historische overleveringen geeft grond aan de veronderstelling dat Jezus zich in de loop van zijn leven tegen de offercultus ging afzetten. De verschillende onafhankelijke bronnen maken duidelijk dat Jezus de tempel regelmatig bezocht en aan de tempelfeesten deelnam. Het tempelterrein was volgens het Nieuwe Testament de plaats waar zowel Jezus als ook de eerste christenen het volk toesprak. De tempel als instituut speelt geen significante rol in de overgeleverde prediking maar duidelijk wordt dat de reinheidsvoorschriften (en daarmee de functie van de tempel) door Jezus worden gerespecteerd. De zogenaamde tempelreiniging lijkt op het eerste gezicht een streven naar een hervorming van het Joodse geloof maar dit valt niet met de prediking van Jezus te rijmen. Niet de offercultus, de handel 123
Robert Jewett, The Thessalonian Correspondence, Pauline Rhetoric and Millenarian Piety.(1986) ; Won, 2009, p.291 ; Yarbro Collins, 1992, p.1125-40; Keener, 2009, p. 362. 124 Yarbro Collins, 1992, p.1125-40; Keener, 2009, p. 362. 125 Mc. 13.32, Mt. 24.36 en Hand. 1.7. 126 Hoewel de metafoor van de dief in de nacht ook een aantal keren in de Septuaginta voorkomt (Ex. 22.1; Deut. 24.7; Job 24.14; 30.5; Ps. 49.18; Spr. 29.24; Jes. 1.23; Jer. 2.26; 40.3; Hos. 7.1; Joël 2.9; Obad. 1.5; Zach. 5.3-4; Sir. 5.14; 20.25) is dit nooit in relatie tot de komst van de Messias. 127 Mt. 24.42-44; 25.13; Mc. 13.33; Lc. 12.39-40; 21.36; 1Thess. 5.2; 2Petr. 3.10; Opb. 3.3; 16.15.
30
of de corruptie wordt aan de kaak gesteld maar ‘het komende oordeel van God’ wordt gepredikt. Een hervorming van het immense Joodse geloofscentrum is bovendien een strategie die op geen enkele manier valt te rijmen met de overtuiging dat de laatste dagen zijn geteld en een onmiddellijke inkeer noodzakelijk is. In de prediking van Jezus herkennen we de toenmalige (Joodse) geloofsontwikkelingen zoals het geloof in het oordeel, de komst van een Goddelijk Jeruzalem en een opstanding der doden. In het hart van Jezus prediking staat de belofte van de komst van ‘de Heer als koning’. Jezus verwachtte dat God binnen afzienbare tijd een einde aan de aardse tijd zou maken en voorspelt dat alleen de rechtvaardigen het ‘Hemelse Jeruzalem’ zullen binnengaan. De voorspelling over een mogelijke verwoesting van de tempel past binnen het religieuze gedachtegoed van de Tweede Tempelperiode. In verschillende canonieke en buiten-canonieke boeken wordt regelmatig naar de afbraak (en mogelijke opbouw) van de tempel verwezen. De voorspellingen vormen geen afwijzing van de aardse tempel maar anticiperen - in de lijn van de onheilsprofeten - op de tijd van ‘het Koninkrijk van God’. De prediking over ‘het Koninkrijk van God,’ weerspiegelt de overtuiging dat de wereldgeschiedenis spoedig ten einde zal lopen en dat er door God een geheel nieuwe, ideale wereld zal worden gevormd. Het is daarom aannemelijk te veronderstellen dat Jezus de aardse tempel als een tijdelijk verschijnsel zag. Niet omdat hij zich tegen de tempel of de cultus had gekeerd maar omdat de aardse tijd binnenkort zou eindigen. Zodra het ter sprake komt benadrukken de schrijvers van het Nieuwe Testament dat Jezus nooit gezegd heeft dat hijzelf de tempel zou afbreken om deze in drie dagen te herbouwen. De eerste christenen maken hiermee niet alleen duidelijk dat zij de tempel(dienst) accepteerden maar ook dat zij daar in de christelijke geschriften geen misverstand over wilden laten bestaan. De christelijke overtuiging van ‘de redding door het geloof’ is al vroeg in de christelijke traditie te herkennen. Paulus predikte dat door het geloof in Jezus ‘als de zoon van God’ de verstoorde relatie met God kon worden hersteld. Deze geloofsopvatting (die niet in de prediking van Jezus te herkennen valt) lijkt echter niet op gespannen voet met de offercultus te staan. De verwoesting van de tempel zorgt er uiteindelijk voor dat de tempel en de daaraan verbonden offercultus uit de christelijke traditie verdwijnt. Gelijk aan de Rabbijnse Joden moesten de christenen hun geloof herdefiniëren. Samen met de toenemende vervreemding van de Joodse moederkerk en de verspreiding van de kerk buiten Palestina ging de betekenis van de tempel aan het begin van de tweede eeuw verloren.
31
5
Marcus de componist In de eerste verzen van Marcus 13 voorspelt Jezus de vernietiging van de tempel. De evangelist lijkt in zijn compositie te suggereren dat de eindtijd en de vernietiging van de tempel in elkaars verlengde staan. In dit hoofdstuk staat het verhaal van Marcus en de geloofsovertuigingen in de tijd van de evangelist centraal.
§5.1. Inleiding Het Marcusevangelie is het oudst bewaard gebleven evangelie en wordt traditioneel gedateerd in de jaren 60-70 n.C. Het evangelie is in het Grieks geschreven en het verklaren van gebruiken en het vertalen van Aramese woorden wijzen op een oorsprong buiten Israël. De meeste recente studies gaan er vanuit dat Marcus zijn werk in een gebied nabij Palestina, waarschijnlijk in één van de steden van de provincie Syrië, heeft geschreven.128 Er zijn aanwijzingen dat het Marcusevangelie in meerdere varianten heeft gecirculeerd en dat de canonieke versie niet de eerste is geweest.129 Marcus heeft bij het schrijven van het dertiende hoofdstuk oudere bronnen gebruikt en deze in zijn verhaal een context gegeven. Zijn respect voor de bestaande tradities blijkt uit het feit dat hij tegenstrijdigheden en onduidelijkheden niet heeft weggewerkt.130 Het profetisch visioen over de eindtijd onderbreekt vrij abrupt de chronologische vertelling over het leven van Jezus van Nazareth. 131 Het hoofdstuk lijkt door het aanhalen van de plaats en de personages aan het begin van hoofdstuk dertien en veertien, een toevoeging aan een al bestaande verhaalstructuur.132 De verhaallijn van hoofdstuk twaalf sluit bij hoofdstuk veertien aan terwijl er in hoofdstuk dertien verwachtingen en profetieën aan de orde komen die in het hele evangelie geen rol spelen. De aanduiding uitverkorenen (οί ὲκλεκτοί)133 wordt alleen in Marcus 13 gebruikt.134 Dit alles lijkt er op te wijzen dat ‘de redevoering der laatste dingen’ een traditie weerspiegelt die pas in tweede instantie aan het evangelie is toegevoegd. Het probleem van de doorgaande verhaallijn is opgelost doordat Jezus in dit hoofdstuk het woord van de evangelist overneemt.135 De ‘Redevoering der laatste dingen’ is geen letterlijk historisch verslag en de keuzes die Marcus in zijn compositie maakt beïnvloeden de interpretatie van de lezer. De compositie van hoofdstuk 13 wordt door Rudolf Pesch treffend als ‘Ein kunst-und wirkungsvoll komponiertes Gebilde’ omschreven.136
128
Yarbro Collins, 2007, p.10; Marcus, 1992. Theissen and Merz, 1998, p.26. 130 Mc. 13.32 (Maar die dag en dat moment is aan niemand bekend) lijkt in tegenspraak met Mc. 13.30 (Voorwaar, Ik zeg u dat dit geslacht zeker niet voorbij zal gaan totdat al deze dingen gebeurd zijn). De verwoesting van de tempel is de aanleiding voor ‘De Redevoering der laatste dingen’ maar de tempelverwoesting wordt in het betoog niet meer genoemd er is alleen sprake van een ontheiliging (Mc. 13.14). Het tijdsbestek dat de opmerking dat deze generatie ‘het Koninkrijk van God’ zal aanschouwen (Mc. 13.30) past niet bij de opmerking dat het evangelie eerst aan alle volkeren moet worden gepredikt (Mc. 13.10). 131 Het visioen in ‘De redevoering der laatste dingen’ wordt vaak ‘De kleine Apocalyps’ genoemd maar het betoog in Marcus 13 kent geen Goddelijke openbaring en kan daarom het beste worden omschreven als een profetisch visioen. (In Marcus 13 is Jezus geen goddelijk wezen maar een leraar of profeet). 132 Een verandering van tijd, personages en locatie wijzen op een nieuwe bron die aan het verhaal is toegevoegd. Yarbro Collins, 2007, p.594. 133 Het gedachtegoed van de uitverkorenen herkennen we ook in andere geschriften uit deze periode zoals de geschriften van Qumran (James C. VanderKam, The Dead Sea Scrolls Today, 1994, p.111) maar ook in de vroeg-christelijke brieven van Paulus aan de Thessalonicenzen (zie hoofdstuk 4). 134 Mc. 13.20; Mc. 13.22; Mc. 13.27. 135 Vers 14 en 37 doorbreken de fictieve setting van een persoonlijke onderwijzing van Jezus op de Olijfberg van zijn vier leerli ngen. In deze verzen richt de evangelist zich even direct op de lezer/ luisteraar. 136 Pesch, 1968, p.74. 129
32
§5.2. Een betekenisvolle compositie De eschatologische voorspelling in Marcus 13 is een lange en samenhangende redevoering over de komst van ‘het Koninkrijk van God’. Deze eenheid is een duidelijke aanwijzing van de invloed van de evangelist op de structuur van de redevoering. In het feitelijk betoog (zonder de inleidende vier verzen)137 is een duidelijke A – B – B’–A’ structuur te herkennen: 138 A. De tijd is nog niet aangebroken (5-23) Dit gedeelte is een compilatie van eschatologische voorspellingen op basis van verschillende oudere tradities. Het weerspiegelt gebeurtenissen en verwachtingen uit de tijd van de Marcus’ gemeenschap. Het is een waarschuwend deel: De eschatologische tijd is nog niet aangebroken, de gelovige moet standhouden. Tot drie maal toe wordt de waarschuwing “pas op …” herhaald. B. De ware verschijnselen (24- 27) De ware verschijnselen weerspiegelen de traditionele Joodse eindtijdverwachtingen zoals de wanorde in het heelal, de komst van de Zoon des mensen en het verzamelen van de uitverkorenen.139 Dit deel is geschreven in de toekomende tijd en weerspiegelt een verwachting waaruit de gelovige hoop kan putten. B’ De gelijkenis van de vijgenboom (28) De gelijkenis gaat over een toekomstverwachting met een bemoediging dat de ware eindtijdverschijnselen na ‘de donkere tijd’ zeker zullen komen. A’ De tijd is nog niet aangebroken(29- 37) Dit gedeelte is een compilatie van verhalen op basis van oudere tradities en weerspiegelt de hoop en verwachtingen uit de tijd van de Marcus gemeenschap. Het is een waarschuwend deel: De eschatologische tijd is nog niet aangebroken en zal onverwacht komen. Tot drie maal toe wordt de waarschuwing “pas op …” herhaald. Er is in de redevoering (in omvang) de meeste aandacht voor de actuele tijd (A gedeelte) maar de tijd van de komst van de Mensenzoon (B gedeelte) staat centraal. Hoewel de focus op het hier en nu ligt wordt deze in relatie tot het gebeuren in de toekomst geïnterpreteerd.140 Terwijl het A/A’ gedeelte benadrukt dat de tijd nog niet is aangebroken, geeft het B/B’ gedeelte een beschrijving van de ware verschijnselen en de verzekering dat deze zeker zullen komen. Schematisch kunnen we ‘De redevoering der laatste dingen’ als volgt weergegeven: A.
A’
Valse tekenen
Huidige tijd
Waarschuwing (pas op 3x)
B.
Ware tekenen
Toekomst
Metaforische beschrijving
B’
Bemoediging
Toekomst
Metaforische vergelijking
Waakzaamheid
Huidige tijd
Waarschuwing (pas op 3x)
137
De uitspraak in Mc. 13.2 is een op zichzelf staande overlevering, zie nadere uitwerking in hoofdstuk 6. Een eigen aanvulling op het A-B-A’ schema van Jan Lambrecht (2000, p.45-57). 139 Zie uitwerking over de traditionele Joodse eschatologische verwachtingen in §4.1. 140 Tolbert, 1989, p.231 ev. 138
33
De valse tekenen (deel A) krijgen hun tegenhanger in de ware tekenen (deel B). De bemoediging dat alles goed komt (deel B’) krijgt de nuancering dat men wel moet oppassen (deel A’). Vanuit het heden (deel A) is de voorspelling naar de toekomst (deel B en B’) en deze toekomstverwachting helpt het leven in het heden beter te begrijpen en te verdragen (deel A’). De waarschuwende woorden in het A/A’ gedeelte ontbreken in het B/B’ gedeelte, de metaforen van het B/B’ gedeelte zijn in het A/A’ gedeelte afwezig.
§5.3. De tijd is nabij (A deel) Het A gedeelte (Marcus 13.5b – 23) is een compilatie van verschillende eschatologische verwachtingen waarin de beproevingen van de eigentijd (13.5b – 13) aan de apocalyptische verwachtingen van de profeet Daniël worden gekoppeld (13.14-23).141 Deel A is vormgegeven op basis van bestaande tradities rondom Jezus en de apocalyptische tijd waarbij de chiastische structuur zorgt voor samenhang. De waarschuwing voor de bedriegers vormen een inclusie.142
a. Bedriegers (v. 5b-6) b. Oorlogen (v. 7-8) c. Vervolgingen (v.9-13) b’ De laatste veldslag (v. 14-20) a’ Bedriegers (v. 21-23)
Pas op dat niemand u misleidt (vs.5b) Wanneer u hoort (vs.7) Pas op uzelf (vs.9) Wanneer u ziet (vs. 14) Pas op geloof het niet (vs. 21 en 23)
De beproevingen in de eigen tijd (Marcus 13.5-13)
De verzen 5 – 13 zijn een vermaning voor de christenen in de Marcus gemeenschap. Waarschijnlijk vormde de vervolging143 en de Joodse oorlog144 de achtergrond van deze waarschuwingen. De onrustige tijden stimuleerden het geloof dat de laatste dagen uit de profetie van Daniël waren aangebroken. De evangelist waarschuwt dat dit een voorbarige conclusie is (vs. 7, 8b, 10). 145 Hij benadrukt dat nog niet alles is volbracht en dat de christenen moeten volharden. Door het eigentijdse lijden in de beschrijving van het heilsplan op te nemen troost Marcus de gemeenschap dat de eindtijd (een stap) dichterbij is gekomen. Vooralsnog zal men echter het lijden en de dood onder ogen moeten zien. In het A gedeelte herkennen we oudtestamentische kenmerken van de eindtijd: oorlog, aardbevingen, hongersnood (vs. 7-8), vervolgingen (vs. 9-13) de onmiddellijke 141
Zie nadere uitwerking in hoofdstuk 6. Lambrecht, 2002.p.45-47; Pesch, 1968 p.74- 77. 143 In de tweede helft van de eerste eeuw vonden christenvervolgingen plaats en werden de christenen door de traditionele Joden in de synagogen ter verantwoording geroepen en uit de Joodse gemeenschap verbannen. 144 De Joodse Oorlog woedde in Judea en Galilea van 66 tot 70 na Chr. 145 Mc. 13.7: Wanneer u hoort van oorlogen en geruchten van oorlogen, word dan niet angstig, deze dingen moeten gebeuren, maar het is nog niet het einde. Mc. 13.8b: Deze dingen zijn het begin van de geboorteweeën. Mc. 13.10: Het Evangelie moet eerst gepredikt worden aan alle volken. 142
34
bedreiging van Jeruzalem en de noodzakelijke vlucht (vs. 14-20).146 Deze mededelingen over de barensweeën zijn ingekleed in een reeks waarschuwingen en vermaningen aan de gemeenschap: Let op! (vs. 5), Wees niet bevreesd! (vs. 7), Maak u niet bezorgd! (vs. 11), Wie volhardt tot het einde zal gered worden! (vs. 13).147 Opvallend is dat Marcus een meervoudsvorm in de waarschuwingen gebruikt.148 Dit lijkt er op te wijzen dat hij niet één specifieke gebeurtenis voor ogen heeft gehad. Gert Theissen veronderstelt dat de waarschuwingen in Marcus 13.5-13 zijn vormgegeven als een voorafbeelding van het lijden van Jezus.149 Net als Jezus zullen de christenen door de Joodse en heidense autoriteiten onderdrukt worden en zich voor rechtbanken moeten verantwoorden. 150 De christenen moeten zich geen zorgen maken over hun verdediging maar zich, net als Jezus, aan de leiding van God overgeven.151 De volgelingen zullen door hun naaste familieleden en vrienden worden verraden152, zoals ook Jezus op het laatst door iedereen in de steek was gelaten.153 Het idee van een voorafbeelding bevestigt de gedachtegang dat de compositie van hoofdstuk 13 later is toegevoegd. De profetie van Daniël (Marcus 13.14-23)
In vers 14 begint een nieuwe eenheid, herkenbaar aan de opening van vers 14 met het woord δὲ 154 en het veranderen van het onderwerp van het lijden van alle christenen naar een specifieke situatie in Jeruzalem en Judea. Tot en met vers 14 worden situaties in de tegenwoordige tijd beschreven terwijl in vers 14 de overgang naar een voorspelde toekomst plaatsvindt. Een profetie van Daniël wordt door Marcus in deze verzen aangehaald.155 Duidelijk wordt dat als men ‘De gruwel der verwoesting ziet staan waar het niet behoord te zijn’ (Mc. 13.14) de verschijnselen pas echt alarmerend worden. Werden de christenen in de eerste verzen nog op het hart gedrukt niet bezorgd te zijn, vanaf vers 14 komt daar verandering in: Vlucht onmiddellijk (vs. 14-16) en bid tot God (vs. 18), want een onvoorstelbare beproeving die de wereld nog nooit gekend heeft zal komen (vs. 19) en geen mens kan deze beproeving zonder hulp van God doorstaan (vs.20). Het A gedeelte beschrijft in twee fasen de gebeurtenissen voordat ‘het einde der tijden’ aanbreekt. De beschrijving maakt duidelijk dat de evangelist ervan overtuigd is dat de misère uit de eigen tijd verder zal escaleren. Dit wordt door de evangelist geïllustreerd door de ontwikkeling in datgene waarvan men heeft gehoord (vers 7) naar dat wat men zelf zien (vers 14). De vele oorlogen (vers 7-8) die uitlopen op een laatste definitieve veldslag (vers 14-20). Ook de inclusio met de bedriegers laat zien dat het bedrog en de verleiding steeds verder zal toenemen. Was er in de eerste verzen sprake
146
George R. Beasley-Murray schrijft: "That the tribulation of the end will consist of war, famine, earthquake, etc. is repeated throughout the Old Testament prophets. Lloyd Gaston heeft een vergelijkbare visie over deze verzen: "It is true that we find a strong influence of the Old Testament in vs. 7- 8a (Dan. 11.44; 2.28; Jes. 19.2) and even a technical term from the later apocalyptic ('beginning of the pangs "). Gaston, 1970, p.15. 147 Of vers 10 oorspronkelijk tot het Marcusevangelie behoorde kan worden betwijfeld. Vers 9 en 11 lopen natuurlijk in elkaar over. Het prediken van het evangelie aan alle naties past niet in de context van de twee andere verzen en heeft een gedachtegang die op de eerste kerk teruggaat. 148 Mc. 13.6: Velen zullen komen. Mc.13.7: Oorlogen en geruchten van oorlogen, deze dingen moeten gebeuren. Mc. 13.8 Volkeren zullen opstaan; aardbevingen op verscheidene plaatsen. Mc. 13.9: Ze zullen u overleveren. Mc.13.12: Broer zal broer overleveren, vader zijn kind, kinderen zullen opstaan tegen hun ouders. Mc. 13.13: U zult door iedereen gehaat worden. 149 Theisen, 2004, p. 281. 150 Vgl. Mc. 13.9 met Mc. 14.55 en Mc. 15.1. 151 Vgl. Mc. 13.11 met Mc. 14.60-61 en Mc. 15.3-5. 152 Over de vervolgingen in de eerste eeuw schrijft Tacitus: "They first arrested those who openly confessed and then on their evidence an enormous crowd was condemned" (Tacitus, Annalen 15.44.4.). 153 Vgl. Mc. 13.12 met Mc. 14.43 en Mc. 14.50. 154 Wat vertaald kan worden als “nu”/ “en”/ “maar”. 155 Zie nadere uitwerking in hoofdstuk 6.
35
van een verleiding van velen (πολλοὺς), in de laatste verzen wordt duidelijk dat zelfs de uitverkorenen (ἐκλεκτούς) zullen worden verleid. De tijdsduur van deze escalatie wordt niet gegeven. In vers 24 is de overgang naar het B gedeelte. In dit tweede deel staan niet langer waarschuwingen centraal en de beschreven tekenen wijzen niet langer meer (zoals in het A gedeelte) expliciet naar de stad Jeruzalem en de provincie Judea. Deel A en daarmee de eerste compilatie van de evangelist wordt afgesloten met de opmerking ‘Zie ik heb jullie alles van te voren gezegd’.156
§5.4 Gods rijk zal komen (B en B’ deel) 5.4.1 Marcus 13.24-27 De aanduiding ‘In die dagen maar na die verschrikking’ (Mc. 13.24)157 maakt duidelijk dat er een nieuwe
fase in Gods heilsplan wordt beschreven. Het B deel geeft een beschrijving van de (ware) tekenen van de eindtijd. De tekenen weerspiegelen de oudtestamentische verwachtingen rond ‘het einde der tijden’. Deze ware tekenen vormen een antwoord op de valse tekenen in Mc. 13.5-23. Pas als de zon en de maan hun licht verliezen, de sterren uit de lucht vallen en er een beroering van goddelijke krachten zal zijn, dan pas is de eindtijd begonnen.158 De verzen in het B gedeelte kennen een taalgebruik dat traditioneel verbonden is met de verschijning van God op aarde159 maar in de tijd van Marcus ook werd gebruikt als tekenen van de eindtijd.160 De taal is, in tegenstelling tot deel A, metaforisch en beschrijft dat als de Mensenzoon zal komen de wereld op haar grondvesten zal schudden. De terminologie is een hyperbool om zowel de betekenis als het belang van het gebeuren te onderstrepen. Een veelzeggend detail is dat er in de redevoering alleen sprake is van de redding van de uitverkorenen terwijl er op geen enkele manier naar een oordeel wordt verwezen. Deze gedachtegang past niet bij de heersende geloofsovertuigingen en daarom veronderstelt Adela Yarbro Collins dat deze drie verzen waarschijnlijk een fragment van een groter verhaal zijn geweest.161 5.4.2 Marcus 13.28
Het B’ gedeelte bestaat slechts uit één vers en is een korte gelijkenis (παραβολήν) die vertelt dat de vijgenboom weer zal uitlopen als de zomer nabij is.162 Door het gebruik van δὲ (Marcus 13.28), wat vertaald kan worden met “nu”/ “en”/ “maar”, samen met een verandering van onderwerp wordt duidelijk dat er in vers 28 een nieuw eenheid begint. Door de imperatief in 28c (dan weten jullie dat de zomer aanstaande is) ligt de nadruk op de toekomst. Dit wordt verder onderstreept door het gebruik van de tijdsaanduidingen in de tekst: ὅταν (wanneer), ἤδη (dan) en ἐγγὺς (nabij). De mythische voorspelling van vers 24-27(B) wordt dus met een aardse vergelijking in vers 28 (B’) aan de hedendaagse tijd gekoppeld. Door de vergelijking van de vijgenboom maakt de evangelist duidelijk dat we niet hoeven te twijfelen aan de komst van ‘het Koninkrijk van God’ want de ware tekenen uit
156
Pesch, 1968, p.74-77. De aanduiding: ‘In die dagen’ verwijst naar een vergelijkbaar woordgebruik in: Jer. 3.16; Jer. 3.18; Jer. 31.33; Joël 2.28; Zach. 8.23. 158 De hemelse chaos verwijst naar de teksten in Jes. 13.10; Jes. 34.4; Ez. 32.7-8; Amos 8.9 en wordt geassocieerd met ‘De Dag van de Heer’ die ook in Joël 2.10; Joël 2.31; Joël 3.15 en Op. 6.12-14; Op. 8.12 voorkomt. 159 De voorstelling dat de Zoon des mensen op de wolken zal verschijnen, weerspiegelt de beschrijvingen in het OT van de komst va n God in Ez.1 en in verschillende Psalmen. Dat de Zoon des mensen de uitverkorenen zal verzamelen zien we (deels) terug in Deut. 30.4-5; Jes. 60.4 ev.; Micha 4.1 ev. 160 Vgl. 2Bar. 32:1: 1Hen. 1:3-9, 10; 2.1-3; Sib. Or. 3.80-92; 6.75- 81; T. Mos. 10.5. 161 Yarbro Collins, 1992. 162 Zie nadere uitwerking in hoofdstuk 6. 157
36
vers 24-27 zullen zeker komen. Het verloop van de wereldtijd en de komst van de eindtijd is, net als de cyclus van de vijgenboom, voorspelbaar.163 De uitspraak over de vijgenboom wordt door de meerderheid van de theologen als authentiek beschouwd maar de inleidende zin: ‘En leer van de vijgenboom deze gelijkenis’, is een duidelijke toevoeging om de overgang tussen de beide overleveringen te maken.164 Ook het vervolg in vers 29: ‘Zo ook u, wanneer u deze dingen ziet gebeuren, weet dan dat Hij nabij is, voor de deur’ komt waarschijnlijk van de hand van de evangelist. Hiermee wordt duidelijk dat de parabel over de vijgenboom uit slechts één enkele zin bestaat en door de evangelist, als antwoord op de voorgaande verzen, op deze plaats is ingevoegd.
§5.5 Wees waakzaam (A’ deel) De verzen 30-32 omvatten drie geïsoleerde uitspraken die alleen door de compilatie als een eenheid wordt gelezen. De uitspraak: ‘Voorwaar, Ik zeg u dat deze generatie niet voorbij zal gaan totdat al deze dingen gebeuren’ (Mc. 13.30) lijkt in tegenspraak met vers 32: ‘Hemel en de aarde gaan voorbij, maar … die dag of dat uur kent niemand, zelfs niet de engelen in de hemel, of de Zoon, alleen de Vader’. 165 Door het aanhalen van de beide onafhankelijke overleveringen wordt er een tegenstelling in de christelijke traditie duidelijk. Het lijkt aannemelijk dat Marcus beide tradities niet heeft willen aanpassen166 en hij door middel van de context zijn lezers duidelijk wil maken hoe men deze oude tradities moet interpreteren: 167 28 Leer
van de gelijkenis van de vijgenboom:
Wanneer zijn tak weer zacht wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet u dat de zomer nabij is. 29 Zo ook u, wanneer u deze dingen ziet gebeuren, weet dan dat Hij nabij is, voor de deur. 30 Voorwaar, Ik zeg u dat deze generatie niet voorbij zal gaan totdat al deze dingen gebeuren. (De onderstreping is mijn toevoeging )
Met ‘deze generatie’ lijkt Marcus daarom naar een toekomstige generatie in de eindtijd te verwijzen. Alleen de mensen die de verstoring van de hemellichamen meemaken zullen de komst van de Mensenzoon beleven. Deze conclusie wordt onderschreven door ‘de lijn van het betoog’. In de eerste helft van de redevoering (deel A) wordt de eigen generatie immers op het hart gedrukt dat zij in hun eigen ontberingen niet de laatste dagen moeten herkennen. De derde aanhaling in vers 31 omvat de belofte dat men niet hoeft te twijfelen aan de komst van ‘het Koninkrijk van God’. ‘Hemel en de aarde gaan voorbij, maar Mijn woorden gaan niet voorbij’. De uitspraak verwijst naar ‘het einde der tijden’ en heeft een vergelijkbaar woordgebruik en betekenis als verschillende uitspraken in het Bijbelboek Openbaringen:
163
De vijgenboom heeft een duidelijke en voorspelbare cyclus van telkens 50 dagen en werd vaak gebruikt als metafoor voor het goddelijke heilsplan. Marcus, 2009, p.906. 164 Lambrecht, 1967, p. 201; Pesch, 1968, 176-181. 165 Deze uitspraak wordt als een historische uitspraak van Jezus beschouwd. Er wordt immers geïnsinueerd dat er geen eenheid tussen God de Vader en God de Zoon zou bestaan. Deze gedachtegang heeft de christelijke kerk vanaf het begin bestreden en kan moeilijk a ls een latere toevoeging worden beschouwd. 166 Dit blijkt onder andere uit het feit dat vervoegingen, taalgebruik en voorspellingen niet zijn gesynchroniseerd en aangehaalde uitspraken ook in andere christelijke tradities te herkennen zijn. 167 Een aanpassing of uitleg was nodig omdat in de tijd van het schrijven van het Marcusevangelie de eerste generatie na Jezus ‘gewoon’ was gestorven terwijl de aardse tijd voortging.
37
Ik hoorde een luide stem (Opb. 19.1)…. uit de troon in de hemel zeggen (Opb. 19.5): ….. Schrijf: Zalig zijn zij die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft van het Lam. En hij zei tegen mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God. (Opb. 19.9). Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Opb. 21.1)… En Hij Die op de troon zit, zei: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zei: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en betrouwbaar. En Hij zei tegen mij: Het is geschied. Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. Wie dorst heeft, zal Ik voor niets te drinken geven uit de bron van het water des levens. (Opb. 21.5-6). En hij liet mij een zuivere rivier zien, van het water des levens, helder als kristal die uit de troon van God en van het Lam kwam (Opb. 22.1)…. Daar zal geen nacht zijn, en zij (zijn dienstknechten) hebben geen lamp en ook geen zonlicht nodig, want de Heere God verlicht hen. En zij zullen als koningen regeren in alle eeuwigheid. En hij zei tegen mij: Deze woorden zijn betrouwbaar en waarachtig. (Opb. 22.5-6).
De Goddelijke legitimatie die uit de belofte van Jezus in Marcus 13.31 spreekt, verraadt daarmee de invloed van een latere christologie en is niet op de historische Jezus terug te voeren. Een vijfvoudige structuur Zoals Marcus ‘De Redevoering der laatste dingen’ is begonnen, zo sluit hij deze ook weer af. We herkennen in de laatste verzen opnieuw een vijfvoudige structuur met drie vermaningen aan de gelovigen om op te passen (Marcus 13.33-37). 168 Het eerste en het laatste vers vormen (opnieuw) een inclusio.169 a. Niemand weet wanneer het tijd is (v. 33) b. Parabel van de deurwacht (v. 34) c. Als de Heer dan komt (v. 35) b’ Parabel van de deurwacht (v. 36) a’ Niemand weet wanneer het tijd is (v.37)
Pas op blijf wakker Gebod om waakzaam te zijn Pas op uzelf Waarschuwing niet te slapen Pas op wees allen waakzaam
De oproep om waakzaam te zijn staat in deze verzen centraal en vormt de conclusie van ‘De redevoering der laatste dingen’. Het eerste en het laatste vers van deze perikoop vormen een inclusio met de opmerking dat niemand weet wanneer het tijd is. Joachim Jeremias veronderstelt dat de gelijkenis van de deurwachter een eerste eeuwse compilatie van elementen uit verschillende originele gelijkenissen is: ‘The master's journey to a far country (13.34) comes from the parable of the Talents, and the handing over of authority to the servants (13.34) comes from the parable of the Servants entrusted with Oversight’.170
De uitzonderlijke herhaling van waakzaamheid in slechts vijf verzen aan het einde van de redevoering, is een laatste oproep aan de lezers. De waarschuwing die in deze afsluiting centraal staat is alleen zinvol als de verschijnselen in de eigen tijd niet de wederkomst van de Heer aankondigen.
168
Lambrecht, 2002, p.45-47. Mc. 13.5–23. 170 Jeremias, 1963, p.95. 169
38
§5.6 Conclusie Marcus 13 heeft een opmerkelijke concentrische structuur waarbij de actuele tijd wordt gekoppeld aan de traditionele voorspellingen over de eindtijd. We herkennen in de compositie een duidelijke opbouw waarbij de evangelist begint met een uitleg waarom de eindtijd nu nog niet is aangebroken. Na de valse tekenen in het eerste deel beschrijft Marcus de ware tekenen. Hij benadrukt dat de ware verschijnselen nog niet zijn verschenen maar troost de gelovigen dat ze daardoor niet moeten wanhopen. Zoals het zeker is dat na elke winter de olijfboom weer zal uitlopen zo zal ook ‘het Koninkrijk van God’ volgen op de aardse tijd. In het laatste deel roept hij de gelovigen op om de moed niet op te geven en in het geloof te volharden. Door authentieke overleveringen in het B/ B’ gedeelte aan te vullen met het A/ A’ gedeelte heeft Marcus de tekst van een actualiteit voorzien waaraan zijn tijdgenoten behoefte hadden. De gespiegelde compositie kan onmogelijk aan het toeval worden toegeschreven. Het betekent dat Marcus 13 een zorgvuldige compositie is, van een schrijver die met respect voor zijn bronnen zijn gemeente wil bemoedigen.
39
6
Oude bronnen en nieuwe interpretaties Het onderzoek naar Marcus 13 kan op een lange en uitgebreide traditie stoelen. De conclusies die in de loop van de jaren zijn getrokken zijn veelzijdig, zo niet tegenstrijdig. In dit hoofdstuk staan de bronnen en de motivatie van de evangelist Marcus centraal. Het hoofdstuk zal worden ingekaderd vanuit mijn doelstelling iets over de devaluatie van de tempel te zeggen.
6.1 Actualisering Jezus wordt in Marcus 13 geportretteerd als een oudtestamentische profeet die weet wat voor toekomst God met de wereld voor ogen heeft. In het toekomstvisioen komen echter onderwerpen naar voren die nog niet eerder in het Marcusevangelie een rol hebben gespeeld. Jezus voorspelt vervolgingen, rechtszaken en oorlogen. Er is een klemmende oproep om alert te blijven en de moed en het geloof niet op te geven. Zowel deze prediking maar ook de situatie waarnaar verwezen wordt, herkennen we niet in de rest van het evangelie. De evangeliën maken duidelijk dat Jezus vrij door het land kon trekken en zonder problemen grote menigten toesprak. Ook na zijn arrestatie en doodsstraf zijn er in het Nieuwe Testament geen aanwijzingen dat de eerste christenen onder vervolgingen of zware beproevingen te lijden hadden. De beschreven geboortepijnen passen beter bij de tijd van Marcus. In de tweede helft van de eerste eeuw namen de spanningen met de Joden, die in meerderheid de christelijke denkrichting niet wilden accepteren, steeds meer toe. Er waren in de jaren 60 vervolgingen171, opstanden172 en oorlogen173 die vele gelovigen ervan overtuigden dat de visioenen van de profeet Daniël zich op dat moment voltrokken.174 De uitdrukking ‘gruwel der verwoesting’( ) ַהש ִּ֥קּוץ ְמשֹומֵ ִֽםdie Marcus in vers 14 aanhaalt is een verwijzing naar deze profetie van Daniël.175 We herkennen in ‘de Redevoering der laatste dingen’ een gelijk gedachtegoed over de laatste dagen en de noodzaak te volharden maar er zijn ook letterlijke overeenkomsten met de profetie van Daniël te onderscheiden: -
171
‘Wanneer deze dingen vervuld zijn’ (ταῦτα συντελεῖσθαι πάντα) (Mc. 13.4 en Dan. 12.6-7). ‘Deze dingen moeten gebeuren’ (μὴ θροεῖσθε· δεῖ γενέσθαι), ‘in de laatste dagen’ (ἐπ᾽ ἐσχάτων τῶν ἡμερῶν) (Mc. 13.7 en Dan.2.28-29, 45; 12.13). ‘De gruwel der verwoesting’(βδέλυγμα ἐρημώσεως) (Mc. 13.14 en Dan. 9.27; 11.31; 12.11). De komst van de Zoon des mensen in of met wolken (ἐρχόμενον ἐν νεφέλαις), in volle glorie (δόξα) (Mc. 13.26 en Dan. 7.13-14).
Tot 64n.C. zijn de vervolgingen van de christenen vooral het gevolg van de vijandigheid bij de Joden. De christelijke beweging opereerde voornamelijk in Joodse kringen en werd door de autoriteiten gezien als een Joodse sekte. De vervolgingen hadden in deze periode meestal nog een lokaal karakter en kwamen slechts sporadisch voor. De enige interventies van staatswege waren waarschijnlijk ordehandhavingsmaatregelen na relletjes veroorzaakt door de prediking van de christelijke overtuiging tot een weinig receptief publiek. Uit: D. Praet, De God der Goden: De christianiseren van het Romeinse Rijk, 1997. 172 In de jaren 60-70 waren er verschillende opstandige individuen en groeperingen zoals Johannes van Gischala, Simon bar Giora, de Zeloten en de Sicarii. 173 De Joodse Oorlog woedde in Judea en Galilea van 66 tot 70 na Chr. Joodse rebellen, aangevoerd door de Zeloten, kwamen in opstand tegen de Romeinse overheersing. 174 De auteur van het boek Daniël (geschreven in de eerste helft van de tweede eeuw v.C.) gebruikt de situatie van de Babylonisch e ballingschap om het goddelijk plan met de wereld duidelijk te maken. Volgens de schrijver is door de bevrijding van de Joden uit Babylonië duidelijk geworden dat God zijn volk niet in de steek laat. Het boek maakt duidelijk dat God de ware gelovige zal bijstaan in zijn strijd tegen de machten van het kwaad. Binnenkort zal God de goddeloze vijand definitief verslaan. De Joden moeten daarom nog een korte ti jd in hun geloof volharden waarna God Zijn eeuwig koninkrijk zal vestigen. De visioenen in Daniël 7 -12 zijn op oudere Bijbelteksten gebaseerd en benadrukken dat de toekomst van Israël en de wereld in Gods handen rust (Coogan, 2006, p.536 ev.). 175 Dan. 9.27; 11.31; 12.11 en 1Mak. 1.54.
40
De visioenen uit het boek van Daniël waren in de tijd van de Joodse oorlog erg populair en de evangelist haalt deze verwachtingen aan om duidelijk te maken dat de ware eindtijdverschijnselen nog steeds niet hebben plaatsgevonden. De gelovigen worden opgeroepen niet te voorbarig tot de conclusie te komen dat de eindtijd al is begonnen. De nadruk op ‘nog niet’ is een middel om de eschatologische traditie te faseren en te actualiseren.176 Zonder aan de traditionele overleveringen afbreuk te doen wordt de eigentijdse geschiedenis een onderdeel van het goddelijk eschatologische plan. Hiermee troost Marcus zijn gemeenschap dat hun lijden een doel heeft en wordt het einde ervan in het vooruitzicht gesteld. Het is niet duidelijk wat Marcus zich bij de ontheiliging van de tempel heeft voorgesteld177 maar hij maakt in deze perikoop duidelijk dat ‘de gruwel der verwoesting’ een bedreiging is die nog niet eerder is voorgekomen en bovendien erger zal zijn dan de mensheid ooit zal meemaken: ‘Want die dagen zullen een beproeving zijn zoals deze er niet zijn geweest vanaf het begin van de schepping die God geschapen heeft, tot nu toe, en niet meer zijn zal. (Mc. 13.19). Deze uitspraak lijkt het gebeuren buiten de
gewone menselijke geschiedenis te plaatsen.
6.2 De Tempel, ontheiligd en verwoest Marcus 13 begint met een inleiding van vier verzen waarin de evangelist beschrijft dat Jezus uit de tempel komt en tegenover de tempel, op de Olijfberg, plaatsneemt (Mc. 13.1 – 13.4). Vele gelovigen herkennen in het plaatsnemen tegenover de tempel de breuk van Jezus met de tempelcultus. Dit lijkt echter op basis van het historisch onderzoek in de voorgaande hoofdstukken een voorbarige conclusie. Exegese van de eerste vier verzen maakt duidelijk dat het plaatsnemen tegenover de tempel historisch niet te bewijzen valt. Vrijwel unaniem wordt erkend dat de context van de historische uitspraak in Marcus 13.2 een redactionele compositie is.178 De verandering van locatie179, personages180 en de tijdsaanduiding geven aan dat de eerste twee verzen niet bij de twee volgende verzen horen. Zowel de aanleiding voor de uitspraak als de koppeling aan de daaropvolgende redevoering is dus een redactionele ingreep.181 Alleen door het gelijke onderwerp (de tempel) lijken de verzen een eenheid te vormen. Het benadrukken van het tegenover de tempel plaatsnemen is een christologische geloofsopvatting. We kunnen niet achterhalen in welk verband of op welke plaats Jezus over de verwoesting van de tempel heeft gesproken. De uitspraak van Jezus, met zijn typerende λίϑος ὲπί λίϑον, lijkt echter te wijzen op een omkeer van de allusie van de profeet Haggai, die over de bouw van de Tweede Tempel spreekt met de woorden: Nu dan, let toch vanaf deze dag en daarna aandachtig op, voordat steen op steen gelegd werd aan de tempel van de HEER. (Hag. 2.16 HSV)
176
Mc. 13.7: ‘Dit moet gebeuren, maar het is nog niet het einde’. Mc.13.8: ‘Deze dingen zijn het begin van de weeën’. Mc.13.10 ‘Het Evangelie moet eerst gepredikt worden aan alle volken’. Mc. 13.13 ‘En u zult door allen gehaat worden omwille van Mijn Naam, maar wie volharden tot het einde, die zal zalig worden’. 177 Het is onduidelijk wat precies bij ‘de gruwel der verwoesting’ werd voorgesteld, de kennis waarnaar verwezen wordt kan niet aan het verhaal van Marcus worden ontleend. Het is echter duidelijk dat de eerste-eeuwse Joden de ontheiliging van de tempel niet zodanig letterlijk hebben opgevat dat toen in 39 n.C. keizer Caligula het plan opvatte om zijn standbeeld in ‘het Heilige der Heilige’ te laten plaatsen, zij van plan waren om massaal op de vlucht te slaan. 178 Een zogenaamd apophthegma, dit is een uitspraak die aan een bekend persoon wordt toegeschreven en aan een bepaalde situatie refereert. In het Nieuwe Testament gaat het dan om uitspraken van Jezus. De situatie die aan de uitspraak wordt gekoppeld geeft aan in wat voor verband men de uitspraak moet interpreteren. Dit raamwerk is echter een latere interpretatie want het is meestal niet duidelijk in welke context of plaats het apophthegma is uitgesproken. 179 In het eerste vers verlaat Jezus de tempel in Jeruzalem, in het tweede vers is hij boven op de Olijfberg met het uitzicht op Jeruzalem. 180 De lezer gaat er vanuit dat alle twaalf discipelen Jezus uit de tempel zijn gevolgd en alleen de vier bij naam genoemde disci pelen nemen met Jezus plaats op de Olijfberg waar ze hem privé een vraag stellen. 181 Het vermoeden van een redactionele bewerking van deze verzen wordt bevestigd door het typerende woordgebruik van Marcus en het veelvuldige gebruik van de genitivus absolutus. Marcus voegt vaak belangrijke instructies voor de christelijke kerk toe door middel van privé onderwijzingen van Jezus aan zijn leerlingen. Marcus, 2009, p.865.
41
Deze gedachtegang wijst op een eschatologische interpretatie waarbij Jezus met de afbraak van de aardse tempel anticipeert op de komst van de nieuwe (goddelijke) tempel.182 Vaticinium ex eventu
De vraag waarom Marcus de uitspraak over de verwoesting van de tempel als inleiding op de redevoering heeft gebruikt wordt vaak beantwoord met het argument dat Marcus, na de verwoesting in 70 n.C., de goddelijke wijsheid van Jezus wou illustreren. Dit vaticinium ex eventu argument wordt daarom ook vaak gebruikt om het evangelie te dateren. 183 Toch lijkt deze gedachtegang niet erg waarschijnlijk. Een verhaal dat ex eventu is toegevoegd zou met meerdere details de historische loop der gebeurtenissen hebben gevolgd. De minieme uitspraak dat er geen steen op de andere zal blijven staan komt bovendien niet met de feiten van de Romeinse verwoesting van de tempel overeen.184 De betreffende uitspraak gaat zeker op de historische Jezus terug en dit wordt bewezen door de verschillende aanhalingen in het Nieuwe Testament waarbij Jezus ervan wordt beschuldigd dat Hij de tempel zelf wil afbreken.185 Deze beschuldiging (die in de lijn van de voorspelling van Jezus in Marcus 13 staat) zal zeker niet ex eventu zijn toegevoegd. In de tijd na de verwoesting was immers duidelijk dat Jezus geen rol in de afbraak van de tempel had gespeeld en dat ervan een (onmiddellijke) herbouw geen sprake was. Twee tradities
Als we ‘De redevoering der laatste dingen’ letterlijk willen lezen dan moeten we ervan uitgaan dat in de eindtijd de ontheiliging van de tempel aan de vernietiging vooraf zal gaan. De verwoesting van de tempel komt echter in de feitelijke ‘Redevoering der laatste dingen’ niet voor. Na de ontheiliging moet men de stad ontvluchten. Dat we er stilzwijgend van uit kunnen gaan dat deze beschreven ontheiliging vanzelfsprekend zal uitlopen op een verwoesting, is niet aan de redevoering zelf te ontlenen. De afbraak van de tempel wordt bovendien in de traditionele overleveringen als een handeling van God beschouwd. Het is dus onwaarschijnlijk dat we de afbraak van de tempel, om Gods rijk tot stand te brengen, aan ‘de gruwel der verwoesting’ moeten toe te schrijven. De komst van deze macht is dan een handeling van God en dat past op geen enkele manier bij de bestaande eschatologische overtuigingen. Omdat de vernietiging van de tempel in ‘De redevoering der laatste dingen’ niet voorkomt lijkt de uitspraak in Mc. 13.2 een op zichzelf staande overlevering. Er zijn geen aanwijzingen dat we deze voorspelde verwoesting moeten interpreteren in het licht van een andere eschatologische traditie die ook in het dertiende hoofdstuk van het Marcusevangelie is opgenomen.
6.3 Vlucht voor uw leven! In 70 n.C. werd de tempel door de Romeinen verwoest en velen herkennen in het betreden van ‘het Heilige der Heilige’ door de Romeinse generaal Titus de voorspelde ontheiliging van de tempel. Als we de redevoering letterlijk willen lezen dan past de historische situatie van de Romeinse verovering niet bij de beschrijving in het Marcusevangelie. Vespasianus had de provincie Judea al twee jaar eerder onderworpen en Jeruzalem was sinds die tijd onder beleg. Op het moment dat generaal Titus 182
Zie uitwerking hoofdstuk 4. Binnen het theologische onderzoek bestaat groot verschil van mening over de datum van de apocalyptische tekst in Marcus 13. V olgens Gert Theissen is het een oorspronkelijke oude overlevering die pas na de val van de tempel door Marcus is opgeschreven, waarbij hij het deel van de herbouw opzettelijk heeft weggelaten omdat het toen duidelijk was geworden dat de tempel niet zou worden herbouwd. Joël Marcus gaat er vanuit dat de uitspraken over de val van de tempel ‘vaticinium ex eventu’ zijn opgeschreven. Terwijl Adela Yarbo Collins van mening is dat de loop van de historische gebeurtenissen zodanig afwijkt van de voorspelling dat een voorspelling die achteraf is verwoord uitermate onwaarschijnlijk lijkt. 184 Een deel van de westelijke muur staat tot op de dag van vandaag nog steeds overeind. Als men de vernietiging van de tempel al had meegemaakt zou men de voorspelling van Jezus niet op deze manier hebben opgeschreven. 185 Mc. 14.58; Hand. 6.14, Joh. 2.19. 183
42
het ‘Heilige der Heilige’ betrad was, volgens Flavius Josephus, de stad al ingenomen en stond de tempel in brand.186 De opdracht in Mc. 13.14 om op dat moment te vluchten was in deze situatie niet alleen onmogelijk maar ook weinig zinvol. De vluchtelingen zouden immers recht in de armen van het Romeinse leger zijn gelopen. Een letterlijke voorspelling van de Romeinse verwoesting lijkt dan ook niet erg waarschijnlijk. Een herhaling van de Makkabese opstand lijkt de evangelist ook niet voor ogen te hebben gehad aangezien hij oproept om bij het zien van ‘de gruwel’ onmiddellijk op de vlucht te slaan. Marcus maakt duidelijk dat alleen een onmiddellijke vlucht naar de bergen kan voorkomen dat de rechtvaardigen samen met de goddelozen zullen omkomen. De opdracht om te vluchten naar de bergen lijkt, mede gezien de concrete verwijzingen in het Lucas evangelie (Lc. 17:28-29), terug te grijpen op de oudtestamentische traditie rond het verhaal van Lot (Gen. 19:17-24).187 Om aan het oordeel van God te ontkomen moesten Lot en zijn familie de stad Sodom hals over kop verlaten (zie kader).188 Zowel in het verhaal van Lot (Gen. 19), de voorspelling van de komst van ‘de gruwel der verwoesting’ in het boek van Daniël (Dan. 9.27) als ook in de aanhaling van deze oudtestamentische profetie in het Marcusevangelie (Marcus 13.14) is er sprake van een Goddelijk ingrijpen waarbij God de rechtvaardigen zal redden als Hij het kwade zal wegvagen.189
Lot 15 Toen de dageraad aangebroken was, drongen de engelen bij Lot aan. Zij zeiden: Sta op! Neem uw vrouw en uw twee dochters, die zich hier bevinden, anders wordt u om de ongerechtigheid van de stad weggevaagd. 16 Lot aarzelde echter; daarom grepen die mannen zijn hand, de hand van zijn vrouw en de hand van zijn twee dochters, omdat de HEERE hem wilde sparen. Zij brachten hem naar buiten en leidden hem buiten de stad. 17 En het gebeurde, toen zij hen buiten de stad gebracht hadden, dat Hij zei: ‘Vlucht voor uw leven, kijk niet achter u en blijf nergens op heel deze vlakte staan; vlucht naar het bergland, anders wordt u weggevaagd’. … 24 Toen liet de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen. Het kwam van de HEERE uit de hemel. 25 Hij keerde deze steden en heel de vlakte ondersteboven, met alle inwoners van de steden en het gewas op het land. 26 Zijn vrouw, die achter hem liep, keek achter zich en werd een zoutpilaar. (Gen. 19.15- 26 HSV)
Het onverwachte verschijnen van de gruwel, de onbepaalde tijd en de dringende oproep om zonder aarzelen te vluchten wijzen volgens Martin Hengel op een eschatologisch gebeuren.190 Het lijkt mij daarom duidelijk dat Marcus met de ontheiliging van de tempel niet verwijst naar een aardse gebeurtenis zoals de bezetting en verwoesting van de tempel door de Romeinen. In de context van zijn redevoering verwijst hij naar het oordeel van God en de redding van de uitverkorenen.191
186
Bel. 6.4.7 § §260-261. H.C. Won maakt in navolging van Martin Hengel duidelijk dat de opdracht om te vluchten niet naar een actuele gebeurtenis in de geschiedenis lijkt te verwijzen en dat het verhaal van de vlucht van Lot waarschijnlijk als archetype voor deze uitspraak heeft gediend. Hij herkent de raakvlakken met Gen.19.17: ‘Toen zei een van hen: ‘Vlucht, uw leven is in gevaar! Kijk niet om en sta nergens in de vallei stil. Vlucht de bergen in, anders komt u om’. (Won, 2009, p.197) A.Y. Collins gaat er echter van uit dat ‘de gruwel der verwoesting’ en de vlucht naar de bergen in de lijn van de profetie van Daniël moet worden geïnterpreteerd en daarom naar een historische gebeurtenis verwijst waarin een standbeeld in de tempel zal worden opgericht.(Yarbro Collins, 2007, P.611); Vincent Taylor stelt dat de context van de Joodse oorlog het meest voor de hand ligt voor de interpretatie van de oproep om te vluchten maar sluit een eschatologische context met de komst van de antichrist niet uit. (Taylor, 1953, p. 511) Joel Marcus beredeneert dat er oorspronkelijk een historische gebeurtenis werd verwacht die pas na de eerste eeuw eschatologisch is geherinterpreteerd (Marcus, 2009, p.860-861). 188 We herkennen het motief van de vlucht naar de bergen ook in de boeken van de Makkabeeën (1 Makkabeeën 2.28 en 2 Makkabeeën 5.27). De vlucht naar de bergen lijkt daarom eerder leidmotief en verwijst niet naar een specifieke historische gebeurtenis. 189 Het verhaal van de verwoesting van de stad Sodom wordt ingeleid met de vraag van Abraham of de rechtvaardige tegelijk met de goddeloze zal worden weggevaagd. Het verhaal maakt duidelijk dat God de rechtvaardigen zal sparen en vervolgt met de redding van Lot en zijn familie en hun vlucht naar de bergen. In de profetie van Daniël herkennen we het besef dat het volk niet naar God heeft geluisterd en het onheil over zich heeft afgeroepen. Op voorspraak van Daniël krijgt het volk de kans om tot inkeer te komen. De rechtvaardigen zullen worden gered als God aan het einde der tijden de kwade macht zal verdelgen. Yarbro Collins, 2007, P.610. 190 Kloppenborg, 2005, p.424. 191 George R. Beasley-Murray, Jesus and the Last Days, p.357- 412; Lloyd Gaston, No Stone on Another, p.25; Vicky Balabanski, Eschatology in the making: Mark, Matthew and the Didache, p.89; Morna D. Hooker, ‘The Gospel According to St. Mark’. p.315; Martin Hengel, ‘Studies 187
43
In de tweede brief van Paulus aan de Thessalonicenzen, die waarschijnlijk in dezelfde tijd als het evangelie van Marcus is geschreven, herkennen we de eindtijdverwachting van ‘een gruwel’ die aan het oordeel en de redding van God voorafgaat: Raak niet in paniek wanneer een profetie, een uitspraak of een brief die door ons zou zijn geschreven, het voorstelt alsof de dag van de Heer op het punt staat aan te breken…... Laat u door niemand misleiden, op geen enkele manier. De dag van de Heer breekt niet aan voordat velen zich van het geloof hebben afgekeerd en de wetteloze mens verschenen is, hij die verloren zal gaan. Laat niemand u op enigerlei wijze misleiden. Want die dag komt niet, tenzij eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is, hij zal alles wat goddelijk en heilig is bestrijden en zich erboven verheffen, om in Gods tempel plaats te nemen op de troon en zich voor te doen als God zelf….hij zal pas verschijnen op de voor hem vastgestelde tijd. (2.Thess. 2.2-7 HSV)
6.4 De vijgenboom vervloekt en gezegend. Door het aanhalen van de vijgenboom in vs.28 herkennen velen een verwijzing naar Mc. 11.12-14, waar de vijgenboom die geen vruchten draagt door Jezus wordt vervloekt. De twee verhalen worden traditioneel als complementaire gebeurtenissen gezien, die samen een allusie naar de eindtijd vormen: Gods De symboliek van de vijgenboom: oordeel over de wereld en de redding van de De vijgenboom is een symbool dat in de Joodsuitverkorenen.192 Ben Witherington III gaat nog een stap christelijke traditie vaker wordt gebruikt. In verder en stelt dat de vijgenboom in hoofdstuk 11 de tegenstelling tot de meeste bomen in Israël verliest vervloeking van de tempel en het afscheid van het oude de vijgenboom in de winter zijn blad. Zodra de verbond weergeeft. De uitbottende vijgenboom in vijgenboom uitloopt kunnen de boeren redelijk Marcus 13 symboliseert volgens hem Gods zegen over de precies voorspellen wanneer de bomen vrucht gaan dragen en de oogst binnen gehaald kan christengemeenschap.193 Het standpunt dat worden. 50 dagen nadat de vijgenboom voor het Witherington verwoordt ligt aan de basis van de eerst gaat uitlopen worden de eerste zogenaamde vervangingstheologie waarbij de christelijke vruchtknoppen gevormd. Daarna duurt het nog kerk de plaats van het volk Israël heeft overgenomen. eens 50 dagen voordat de vruchten geoogst kunnen worden. Omdat de vijgenboom deze Het is mogelijk dat de vijgenboom in Marcus 13 een duidelijke en voorspelbare cyclus doorloopt is de redactionele toevoeging is, waarbij de evangelist de boom een uitstekende metafoor voor bijvoorbeeld het goddelijke heilsplan. gezegende vijgenboom spiegelt aan de vervloekte boom. De visie dat beide bomen in relatie tot elkaar moeten Joel Marcus: Mark 8-16, worden geïnterpreteerd wordt echter niet door de The Anchor Yale Bible verhaallijn van beide teksten ondersteund. In Marcus 11 heeft een hongerige Jezus geen belangstelling voor de bladeren maar is Hij alleen in de vijgen van de boom geïnteresseerd. In Marcus 13 spelen de vruchten geen enkele rol maar is de komst van het . blad van belang. De enkele zin over de vijgenboom in Marcus 13 lijkt vooral als een vergelijking te dienen die de argumentatie van de evangelist moet bewijzen: Iedereen weet dat wanneer de olijfboom gaat uitlopen, de zomer nabij is. Dus weet iedereen aan de hand van de beschreven tekenen dat als deze tekenen verschijnen de komst van de Zoon des mensen aanstaande is.194 De vijgenboom is een illustratie die in hoofdstuk 11 en 13 op verschillende manieren is gebruikt. Dat in the Gospel of Mark’. p.17; Benjamin W. Bacon. ‘The Apocalyptic Chapter of the Synoptic Gospel’. p.12; Craig A. Evans, Mark 8.27-16.20. p.321. 192 Won, 2009, p. 236. 193 Ben Witherington III, The Gospel of Mark, p.348. 194 Yarbro Collins, 2009, p.555-556.
44
betekent dat de gezegende vijgenboom in Marcus 13 niet in de context van de vervloekte boom van Marcus 11 moet worden gelezen.
6.5 Conclusie In mijn exegese van hoofdstuk 13 zijn geen aanwijzingen gevonden dat Jezus afstand van Jeruzalem of van de tempel heeft genomen. De nadruk dat Jezus tegenover de tempel plaatsneemt is geen historisch feit maar theologische interpretatie. Het koppelen van de vervloekte vijgenboom in Marcus 11 aan de gezegende boom in Marcus 13, als argumentatie dat de tempel door de christelijke kerk is vervangen (zoals Witherington III doet), geeft blijk van een christologische herinterpretatie die niet aan de evangelietekst kan worden ontleend. Het geloof dat Jezus de historische verovering van de Romeinen voorspeld heeft blijkt na onderzoek onhoudbaar en doet geen recht aan de eschatologische context van ‘De redevoering der laatste dingen’. Hoewel hoofdstuk 13 uit (slechts) enkele losse authentieke overleveringen bestaat 195 en het waarschijnlijk is dat deze fragmenten niet op hetzelfde moment en in dezelfde context zijn uitgesproken, maakt de exegese van het hoofdstuk duidelijk dat Marcus zijn authentieke bronnen niet heeft aangepast en nieuwe interpretaties scheidt van de oudere overleveringen. De evangelist voelt zich overduidelijk gebonden aan zijn mondelinge traditie. Als we dan weten dat de mondelinge overleveringen vaak thematisch werden samengevoegd, dan wijst de geïsoleerde voorspelling over de verwoesting van de tempel in Mc. 13.2 (opnieuw) naar een eschatologische verwachting die de komst van het Nieuwe Jeruzalem verwoordt. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat volgens de evangelist Jezus van de aardse tempel en haar offercultus afstand heeft genomen. In het volgende en laatste hoofdstuk zal duidelijk worden dat de devaluatie van de tempel niet op de historische Jezus is terug te voeren.
195
De hand van Marcus herkennen we ook aan de inclusio die het begin en einde van Jezus openbaar optreden vormt. Petrus, Jacobus Johannes en Andreas zijn de eerste vier discipelen die in Mc. 1.16-20 het begin van Jezus openbaar optreden markeren. In Mc 13.2 komt met het noemen van dezelfde namen een einde aan deze missie. Niet alleen het noemen van deze vier specifieke namen maar voora l het aanhalen van Andreas, die in het evangeliën nauwelijks een rol speelt, wijst op deze inclusio.
45
7
De historische Jezus op het spoor
In mijn onderzoek is de voorspelling van Jezus over de verwoesting van de tempel in Marcus 13.2 in een historisch kader geplaatst en is de positionering in het dertiende hoofdstuk onderzocht. Duidelijk is geworden dat de aangehaalde voorspelling: ‘Ziet u deze grote gebouwen? Er zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden’ als een historische uitspraak kan worden beschouwd. Het is echter niet aan de context van de canonieke geschriften te achterhalen in welk direct verband of op welke plaats Jezus over de verwoesting van de tempel heeft gesproken. De uitspraak blijkt een op zichzelf staande overlevering die door de evangelist in het eschatologische kader van ‘De redevoering der laatste dingen’ is geplaatst. In de christelijke traditie is steeds meer nadruk komen te liggen op het tegenover de tempel plaatsnemen maar dit blijkt vooral een christologische geloofsopvatting die niet aan de historische overlevering kan worden ontleend. Het dertiende hoofdstuk van het Marcusevangelie blijkt een compilatie van oude overleveringen te zijn die voor een deel voor 50 n.C. worden gedateerd. Het respect van de evangelist voor de authentieke tradities blijkt uit het feit dat hij tegenstrijdigheden of onduidelijkheden niet heeft weggewerkt en latere interpretaties duidelijk van de authentieke overleveringen heeft gescheiden. ‘De redevoering der laatste dingen’ is geen verslag van een incidentele historische prediking van Jezus maar is door de evangelist vormgegeven waarbij de oude tradities door hem worden geactualiseerd. Voor een goed begrip moet de lezer daarom in ‘De redevoering der laatste dingen’ de eerste eeuwse interpretaties van de oude tradities scheiden. De bronnen die wij nu nog tot onze beschikking hebben maken duidelijk dat Jezus regelmatig de tempel bezocht en aan de tempelfeesten deelnam. In het leven en in de prediking van Jezus is er een vanzelfsprekende acceptatie van de tempel en haar offercultus. Het tempelterrein was volgens de christelijke traditie de plaats waar zowel Jezus maar ook de eerste christenen regelmatig te vinden waren. Niets in de overleveringen lijkt er op te wijzen dat Jezus zich in de loop van Zijn leven tegen de offercultus begon te verzetten. Ook de zogenaamde tempelreiniging lijkt niet specifiek tegen de offercultus of de priesterklasse gericht te zijn en is geen afwijzing van de tempel of de stad Jeruzalem. In vrijwel alle bronnen wordt duidelijk dat Jezus spreekt over de komst van ‘het Koninkrijk van God’. De verwachting van ‘het einde der tijden’ had in deze periode een breed draagvlak. De eschatologische voorspelling dat de tempel zal worden afgebroken is in deze tijd geen vreemd gedachtegoed. In zowel canonieke als buiten-canonieke boeken wordt in deze lijn naar de afbraak (en mogelijke opbouw) van de tempel verwezen. Jezus predikte een komend oordeel waarbij alleen de rechtvaardigen in ‘het Koninkrijk van God’ zullen worden opgenomen. Deze gedachtegang is een voortzetting van de profetieën van de oudtestamentische onheilsprofeten die het volk waarschuwen dat God hun voortdurende ongehoorzaamheid niet zal vergeven. In dit eschatologisch kader is het aannemelijk dat Jezus over de val van de aardse tempel heeft gepredikt. Niet omdat Hij zich tegen de tempel of de cultus had gekeerd maar omdat Hij van mening was dat de aardse tijd ten einde liep.
46
Ook bij de eerste christenen is er geen afkeer van de tempel te bespeuren. In de oudste christelijke geschriften staat de offercultus en de autoriteit van Jeruzalem niet ter discussie. Ook in de kritische stellingname van Paulus en de oproep om als christen zich op ‘het hemelse Jeruzalem’ te richten herkennen we geen distantiering van de aardse tempel. De spirituele tempel is een eerste eeuwse geloofsopvatting die in de religieuze ontwikkelingen van deze tijd past en herkennen we ook bij contemporaine bewegingen zoals de Farizeeën en de gemeenschap in Qumran. Veel christenen herkennen in de Romeinse verwoesting van de tempel in 70 n.C. de voorspellende gave en de goddelijke macht van Christus. Deze visie doet echter geen recht aan de context van de bewuste uitspraak in ‘De redevoering der laatste dingen’. De evangelist plaatst de afbraak van de tempel in de laatste dagen van de wereldtijd en waarschuwt nadrukkelijk voor voorbarige interpretaties. Door het aanhalen van ‘de gruwel der verwoesting’ maakt Marcus duidelijk dat de eindtijd in de eigen dagen nog niet is aangebroken. Pas als de zon en de maan verduisteren en de sterren uit de lucht vallen, zal de Messias komen om de uitverkorenen naar het nieuwe Jeruzalem te leiden. Christologische herinterpretaties gaan er vanuit dat door de val van de tempel God afstand heeft genomen van het oude verbond. Zijn heilsplan kan niet door het (ongehoorzame) Joodse volk worden gerealiseerd en daarom heeft de Christelijke kerk voortaan de taak gekregen om de mensheid tot geloof te brengen. Duidelijk is echter geworden dat deze visie niet op de prediking van Jezus teruggaat. Jezus heeft zich tijdens zijn leven zich niet met de bekering van de heidenen beziggehouden en nergens blijkt dat hij een missie naar de heidenen heeft nagestreefd. De feitelijke verwoesting van de tempel in ’70 n.C. heeft de zogenaamde vervangingstheologie in het christendom gestimuleerd maar eigenlijk is juist deze verwoesting de oorzaak dat de tempel en haar offercultus in de vergeethoek zijn geraakt. Gelijk aan de rabbijnse Joden hebben de christelijke leiders aan het eind van de eerste eeuw het geloof moeten heroverwegen. Samen met de afsplitsing van de Joden en de toestroom van heidenen tot de christelijke kerk werden de Joodse wortels steeds minder belangrijk. Dit alles leidt tot de conclusie dat de devaluatie van de tempel niet op de historische Jezus is terug te voeren.
47
Literatuur [1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24] [25] [26]
48
Beasley-Murray, G.R. 1957. A Commentary on Mark 13. London: Macmillan. Ben Dov, M. 1985. In the Shadow of the Temple: The Discovery of Ancient Jerusalem. New York: Harper & Row. Betz, H.D. 1997. Jesus and the Purity of the Temple (Mark 11:15-18): A Comparative Religion Approach. JBL 116:455-472. Boccaccini, G. 1998. Beyond the Essene Hypothesis: The Parting of the Ways between Qumran and Enochic Judaism. JSTOR JAOS 121:300-302. Borg, M.J. 1984. Conflict, Holiness & Politics in the Teaching of Jesus. New York: Edwin Mellen Press. Coogan, M.D. 2006. The Old Testament, A Historical and Literary Introduction to the Hebrew Scripture. New York: Oxford University Press. Dunn, J.D.G. 2009. Christianity in the Making, Volume 2 Beginning from Jerusalem. Cambridge: Oxford University Press. Dunn, J.D.G. and S. Mc Knight. 2005. The Historical Jesus in Recent Research. Winona Lake: Eisenbrauns. Ehrman, B.D. 1999. Jesus, Apocalyptic Prophet of the New Millennium. New York: Oxford University Press. Ehrman, B.D. 2008. The New Testament: A Historical Introduction to the Early Christian Writings. New York: Oxford University Press. Gaston, L. 1970. No Stone on Another: Studies in the Significance of the Fall of Jerusalem in the Synoptic Gospels. Leiden: Brill. Goldhill, S. 2005. The Temple of Jerusalem. Cambridge: Harvard University Press. Hengel, M. 1985. Studies in the Gospel of Mark. Philadelphia: Fortress Press. Hogeterp, A.L.A. 2006. Paul and God’s Temple. Leuven: Peeters. Hellemont, E. 2010. De Essenen volgens de klassieke auteurs. Universiteit Gent Iersel, B.M.F. van. 1998. Mark, A Reader-Response Commentary. Sheffield: Sheffield Academic Press. Janse, S. 2000. Paulus en Jeruzalem, een onderzoek naar de heilshistorische betekenis van Jeruzalem in de brieven van Paulus. Zoetermeer: Boekencentrum. Jeremias, J. 1963. The Parables of Jesus. New York: Scribner. Jonge, H.J. de. 1999. Het Hemelse Jeruzalem. Leiden: Kok. Keener, C.S. 2009. The Historical Jesus of the Gospels. Grand Rapids: Eerdmans. Kelber, W.H. 1994. The Kingdom in Mark, A New Place and a New Time. Philadelphia: Fortress Press. Kloppenborg, J. S., Evocatio Deorum and the date of Mark, JBL 124:419-450 Lambrecht, J. 1967. Die Redaktion der Markus-Apokalypse. Rom. P pstliches Bibelinstitut Lambrecht, J. 2000. De kracht van het geloof, bijdragen over het Nieuwe Testament. Leuven: Acco. Luckensmeyer, D. 2009. The Eschatology of First Thessalonians. G ttingen: Vandenhoeck & Ruprecht. Mack, B.L. 1988. A Myth of Innocence, Mark and Christian origins. Philadelphia: Fortress Press.
[27] [28] [29] [30] [31]
[32] [33] [34] [35]
[36] [37] [38] [39] [40] [41] [42] [43] [44] [45] [46] [47] [48] [49] [50] [51] [52]
Marcus, J. 2009. Mark 8-16, A New Translation with Introduction and Commentary. London: Yale University Press. Marcus, J. 1992. The Jewish War and the Sitz im Leben of Mark. JBL 111: 441-462. Meier, J.P. 1994. A Marginal Jew, Rethinking the Historical Jesus, Volume 2: Mentor, Message and Miracles. New York: Doubleday Meier, J.P. 2001. A Marginal Jew, Rethinking the Historical Jesus, Volume 3: Companions and Competitors. New York: Doubleday Meier, J.P. 2005. How do we decide what comes from Jesus. P. 123 -145 in The Historical Jesus in Recent Research Vol. 10, edited by J.D. Dunn and S. McKnight. Sources for Biblical and Theological Study. Winona Lake: Eisenbrauns. Oyen, G. van. 2002. Marcus 13 in De Nieuwe Bijbelvertaling. P. 46-49 in De kracht van het geloof. Bijdragen over het Nieuwe Testament, red. J. Lambrecht. Leuven: Acco. Oyen, G. van. 2005. De Marcuscode. Kampen: Kok. Pesch, R. 1968. Naherwartungen; Tradition und Redaktion in Mk. 13. Dusseldorf: Patmos Sanders, E.P. 2005. Jesus and the Temple, P.361 -382 in The Historical Jesus in Recent Research Vol. 10, edited by J.D. Dunn and S. McKnight. Sources for Biblical and Theological Study. Winona Lake: Eisenbrauns. Sanders, E.P. 1997. Jerusalem and its Temple in the Beginnings of the Christian Movement. Judaism 46:189-196. Sanders, E.P. 1985. Jesus and Judaism. Philadelphia: Fortress Press. Sanders, E.P. 1992. Judaism: Practice and Belief, 63 BCE - 66 CE. London: SCM Press. Segbroeck, F. van. 2004. Het Nieuwe Testament leren lezen. Leuven: Acco. Skarsaune, O. 2002. In the Shadow of the Temple, Jewish influences on early Christianity. Downers Grove: InterVarsity Press. Taylor, N.H. 2003. The Destruction of Jerusalem and the Transmission of the Synoptic Eschatological Discourse. HTS 59:283- 311. Taylor, V. 1953. The Gospel According to St. Mark. London: Macmillan. Theissen, G. and A. Merz. The Historical Jesus, A Comprehensive Guide. Minneapolis: Fortress Press. Theissen, G. 2004. The Gospels in Context. London: T & T Clark International. Thomson, P.J. 2002. Als dit uit de hemel is…, Jezus en de schrijvers van het Nieuwe Testament in hun verhouding tot het Jodendom. Hilversum: B. Folkertsma Stichting voor Talmudica. Toorn, K. van der. 2009. Scribal Culture and the Making of the Hebrew Bible. Cambridge: Harvard University Press. Tolbert, M.A. 1989. Sowing the Gospel, Mark’s World in Literary-Historical Perspective. Minneapolis: Fortress Press. VanderKam, J.C. 1994. The Dead Sea Scrolls Today. Grand Rapids: Eerdmans. Wenham, D. 1975. Recent study of Mark 13.TSF Bulletin72_01 Witherington III, B. 2001. The Gospel of Mark, A Socio-Rhetorical Commentary. Grand Rapids: Eerdmans. Won, H.C. 2009. The Date of Mark’s Gospel, A Perspective on its Eschatological Expectation. Birmingham. Yarbro Collins, A. 2007. Mark, A Commentary. Minneapolis: Fortress Press.
49
[53]
[54]
50
Yarbro Collins, A. 1992. The Eschatological Discourse of Mark 13. P.1125-40. The Four Gospels 1992: Festschrift Frans Neirynck. Edited by F. Van Segbroeck, C. M. Tuckett, G. Van Belle and J. Verheyden. Leuven: University Press. Yarbro Collins, A. 2009. Composition and Performance in Mark 13. P.539-60 in Wandering Galilean: Essays in Honour of Sean Freyne. Edited by Zuleika Rodgers. Leiden: Brill.
Werkvertaling Marcus 13:1- 37 Καὶ ἐκπορευομένου αὐτοῦ ἐκ τοῦ ἱεροῦ λέγει αὐτῷ εἷς τῶν μαθητῶν αὐτοῦ· διδάσκαλε, ἴδε ποταποὶ λίθοι καὶ ποταπαὶ οἰκοδομαί.
1
Toen Hij uit de tempel ging, zei één van Zijn discipelen tegen Hem: Meester, kijk, wat een prachtige stenen en wat een prachtige gebouwen!
καὶ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτῷ· βλέπεις ταύτας τὰς μεγάλας οἰκοδομάς; οὐ μὴ ἀφεθῇ ὧδε λίθος ἐπὶ λίθον ὃς οὐ μὴ καταλυθῇ.
2
En Jezus zei tot hem: Ziet u deze grote gebouwen? Er zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden.
Καὶ καθημένου αὐτοῦ εἰς τὸ ὄρος τῶν ἐλαιῶν κατέναντι τοῦ ἱεροῦ ἐπηρώτα αὐτὸν κατ᾽ ἰδίαν Πέτρος καὶ Ἰάκωβος καὶ Ἰωάννης καὶ Ἀνδρέας·
3
Toen Hij op de Olijfberg zat, tegenover de tempel, vroegen Petrus, Jacobus, Johannes en Andreas Hem toen zij alleen waren:
εἰπὸν ἡμῖν, πότε ταῦτα ἔσται καὶ τί τὸ σημεῖον ὅταν μέλλῃ ταῦτα συντελεῖσθαι πάντα;
4
Zeg ons, wanneer zullen deze dingen gebeuren en wat is het teken wanneer al deze dingen in vervulling zullen gaan?
ὁ δὲ Ἰησοῦς ἤρξατο λέγειν αὐτοῖς· βλέπετε μή τις ὑμᾶς πλανήσῃ·
5
En Jezus zei tegen hen: Pas op dat niemand u misleidt.
πολλοὶ ἐλεύσονται ἐπὶ τῷ ὀνόματί μου λέγοντες ὅτι ἐγώ εἰμι, καὶ πολλοὺς πλανήσουσιν.
6
Want velen zullen komen in Mijn naam en zeggen: ‘Ik ben hem’ en zullen velen misleiden.
ὅταν δὲ ἀκούσητε πολέμους καὶ ἀκοὰς πολέμων, μὴ θροεῖσθε· δεῖ γενέσθαι, ἀλλ᾽ οὔπω τὸ τέλος.
7
En wanneer u hoort van oorlogen en geruchten van oorlogen, word dan niet angstig, deze dingen moeten gebeuren, maar het is nog niet het einde. 8
ἐγερθήσεται γὰρ ἔθνος ἐπ᾽ ἔθνος καὶ βασιλεία ἐπὶ βασιλείαν, ἔσονται σεισμοὶ κατὰ τόπους, ἔσονται λιμοί· ἀρχὴ ὠδίνων ταῦτα. Want volkeren zullen tegen het volkeren opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk; er zullen aardbevingen zijn in verscheidene plaatsen en er zal hongersnood zijn. Deze dingen zijn het begin van de geboorteweeën.
Βλέπετε δὲ ὑμεῖς ἑαυτούς· παραδώσουσιν ὑμᾶς εἰς συνέδρια καὶ εἰς συναγωγὰς δαρήσεσθε καὶ ἐπὶ ἡγεμόνων καὶ βασιλέων σταθήσεσθε ἕνεκεν ἐμοῦ εἰς μαρτύριον αὐτοῖς.
9
Past u op uzelf; want ze zullen u overleveren aan raadsvergaderingen, en geslagen in de synagogen worden; u zult voor stadhouders en koningen geplaatst worden omwille van Mij, als een getuigenis voor hen.
καὶ εἰς πάντα τὰ ἔθνη πρῶτον δεῖ κηρυχθῆναι τὸ εὐαγγέλιον.
10
En het Evangelie moet eerst gepredikt worden aan alle volken.
καὶ ὅταν ἄγωσιν ὑμᾶς παραδιδόντες, μὴ προμεριμνᾶτε τί λαλήσητε, ἀλλ᾽ ὃ ἐὰν δοθῇ ὑμῖν ἐν ἐκείνῃ τῇ ὥρᾳ τοῦτο λαλεῖτε· οὐ γάρ ἐστε ὑμεῖς οἱ λαλοῦντες ἀλλὰ τὸ πνεῦμα τὸ ἅγιον.
11
En wanneer ze u arresteren en uitleveren, wees dan van tevoren niet bezorgd wat u zeggen moet, zeg wat u op dat moment gegeven zal worden, want u spreekt niet maar de Heilige Geest.
καὶ παραδώσει ἀδελφὸς ἀδελφὸν εἰς θάνατον καὶ πατὴρ τέκνον, καὶ ἐπαναστήσονται τέκνα ἐπὶ γονεῖς καὶ θανατώσουσιν αὐτούς·
12
En broer zal broer overleveren tot de dood en vader zijn kind; en de kinderen zullen opstaan tegen de ouders en hen laten doden.
51
13
καὶ ἔσεσθε μισούμενοι ὑπὸ πάντων διὰ τὸ ὄνομά μου. ὁ δὲ ὑπομείνας εἰς τέλος οὗτος σωθήσεται. U zult door iedereen gehaat worden om Mijn Naam, maar wie tot het einde volhardt, zal worden gered.
Ὅταν δὲ ἴδητε τὸ βδέλυγμα τῆς ἐρημώσεως ἑστηκότα ὅπου οὐ δεῖ, ὁ ἀναγινώσκων νοείτω, τότε οἱ ἐν τῇ Ἰουδαίᾳ φευγέτωσαν εἰς τὰ ὄρη,
14
Wanneer u de gruwel der verwoesting ziet staan waar het niet behoort te zijn, laat de lezer dit begrijpen, laten dan zij in Judea vluchten naar de bergen. 15
ὁ [δὲ] ἐπὶ τοῦ δώματος μὴ καταβάτω μηδὲ εἰσελθάτω ἆραί τι ἐκ τῆς οἰκίας αὐτοῦ,
En laat hij die op het dak is niet naar beneden gaan, of het huis in gaan om iets uit zijn huis te halen
16
καὶ ὁ εἰς τὸν ἀγρὸν μὴ ἐπιστρεψάτω εἰς τὰ ὀπίσω ἆραι τὸ ἱμάτιον αὐτοῦ.
en laat hem die op de akker is niet terugkeren om zijn bovenkleed te halen.
17
οὐαὶ δὲ ταῖς ἐν γαστρὶ ἐχούσαις καὶ ταῖς θηλαζούσαις ἐν ἐκείναις ταῖς ἡμέραις. Maar wee de zwangere en de zogende vrouwen in die dagen!
προσεύχεσθε δὲ ἵνα μὴ γένηται χειμῶνος·
18
Bid dat dit niet in de winter zal plaatsvinden.
ἔσονται γὰρ αἱ ἡμέραι ἐκεῖναι θλῖψις οἵα οὐ γέγονεν τοιαύτη ἀπ᾽ ἀρχῆς κτίσεως ἣν ἔκτισεν ὁ θεὸς ἕως τοῦ νῦν καὶ οὐ μὴ γένηται.
19
Want die dagen zullen een beproeving zijn zoals deze er niet zijn geweest vanaf het begin van de schepping die God geschapen heeft, tot nu toe, en niet meer zijn zal. 20
καὶ εἰ μὴ ἐκολόβωσεν κύριος τὰς ἡμέρας, οὐκ ἂν ἐσώθη πᾶσα σάρξ· ἀλλὰ διὰ τοὺς ἐκλεκτοὺς οὓς ἐξελέξατο ἐκολόβωσεν τὰς ἡμέρας. Als de Heer die dagen niet had verkort, geen leven zou behouden blijven; maar omwille van de uitverkorenen, die Hij heeft uitverkoren, heeft Hij die dagen verkort.
Καὶ τότε ἐάν τις ὑμῖν εἴπῃ· ἴδε ὧδε ὁ χριστός, ἴδε ἐκεῖ, μὴ πιστεύετε·
21
Als iemand tegen u zegt: Kijk, dit is de Messias', of 'Zie, daar is hij', geloof hem dan niet"
ἐγερθήσονται γὰρ ψευδόχριστοι καὶ ψευδοπροφῆται καὶ δώσουσιν σημεῖα καὶ τέρατα πρὸς τὸ ἀποπλανᾶν, εἰ δυνατόν, τοὺς ἐκλεκτούς.
22
Er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen tekenen en wonderen doen om – als het mogelijk zou zijn –de uitverkorenen op een dwaalspoor te brengen. 23
ὑμεῖς δὲ βλέπετε· προείρηκα ὑμῖν πάντα. Past u op; zie, Ik heb u alles van tevoren gezegd!
Ἀλλὰ ἐν ἐκείναις ταῖς ἡμέραις μετὰ τὴν θλῖψιν ἐκείνην ὁ ἥλιος σκοτισθήσεται, καὶ ἡ σελήνη οὐ δώσει τὸ φέγγος αὐτῆς,
24
In die dagen, na de beproeving, zal de zon verduisterd worden en de maan zal zijn licht niet geven.
καὶ οἱ ἀστέρες ἔσονται ἐκ τοῦ οὐρανοῦ πίπτοντες, καὶ αἱ δυνάμεις αἱ ἐν τοῖς οὐρανοῖς σαλευθήσονται.
25
De sterren zullen uit de hemel vallen en de krachten in de hemelen zullen beven.
καὶ τότε ὄψονται τὸν υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου ἐρχόμενον ἐν νεφέλαις μετὰ δυνάμεως πολλῆς καὶ δόξης.
26
En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen in de wolken, met grote kracht en glorie.
52
καὶ τότε ἀποστελεῖ τοὺς ἀγγέλους καὶ ἐπισυνάξει τοὺς ἐκλεκτοὺς [αὐτοῦ] ἐκ τῶν τεσσάρων ἀνέμων ἀπ᾽ ἄκρου γῆς ἕως ἄκρου οὐρανοῦ.
27
En dan zal Hij Zijn engelen uitzenden en Zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het uiterste einde van de aarde tot het uiterste einde van de hemel.
Ἀπὸ δὲ τῆς συκῆς μάθετε τὴν παραβολήν· ὅταν ἤδη ὁ κλάδος αὐτῆς ἁπαλὸς γένηται καὶ ἐκφύῃ τὰ φύλλα, γινώσκετε ὅτι ἐγγὺς τὸ θέρος ἐστίν·
28
Leer van de gelijkenis van de vijgenboom: wanneer zijn tak al weer zacht wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet u dat de zomer nabij is. 29
οὕτως καὶ ὑμεῖς, ὅταν ἴδητε ταῦτα γινόμενα, γινώσκετε ὅτι ἐγγύς ἐστιν ἐπὶ θύραις.
Zo ook u, wanneer u deze dingen ziet gebeuren, weet dan dat Hij nabij is, voor de deur.
Ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι οὐ μὴ παρέλθῃ ἡ γενεὰ αὕτη μέχρις οὗ ταῦτα πάντα γένηται.
30
Voorwaar, Ik zeg u dat die generatie niet voorbij zal gaan totdat al deze dingen gebeuren. 31
ὁ οὐρανὸς καὶ ἡ γῆ παρελεύσονται, οἱ δὲ λόγοι μου οὐ μὴ παρελεύσονται. Hemel en de aarde gaan voorbij, maar Mijn woorden gaan niet voorbij.
Περὶ δὲ τῆς ἡμέρας ἐκείνης ἢ τῆς ὥρας οὐδεὶς οἶδεν, οὐδὲ οἱ ἄγγελοι ἐν οὐρανῷ οὐδὲ ὁ υἱός, εἰ μὴ ὁ πατήρ.
32
Maar die dag of dat uur kent niemand, zelfs niet de engelen in de hemel, of de Zoon, alleen de Vader. 33
Βλέπετε, ἀγρυπνεῖτε· οὐκ οἴδατε γὰρ πότε ὁ καιρός ἐστιν.bijwerken vanaf hier Pas op: blijf waakzaam, want u weet niet wanneer het tijd is.
34
Ὡς ἄνθρωπος ἀπόδημος ἀφεὶς τὴν οἰκίαν αὐτοῦ καὶ δοὺς τοῖς δούλοις αὐτοῦ τὴν ἐξουσίαν ἑκάστῳ τὸ ἔργον αὐτοῦ καὶ τῷ θυρωρῷ ἐνετείλατο ἵνα γρηγορῇ. Het is als een man die op reis gaat, zijn huis achterlaat en zijn slaven volmacht geeft en ieder zijn werk, en aan de deurwachter opdracht geeft om waakzaam te zijn.
35
γρηγορεῖτε οὖν· οὐκ οἴδατε γὰρ πότε ὁ κύριος τῆς οἰκίας ἔρχεται, ἢ ὀψὲ ἢ μεσονύκτιον ἢ ἀλεκτοροφωνίας ἢ πρωΐ, Wees dus waakzaam! Want u weet niet wanneer de Heer des huizes komt, 's avonds laat, middernacht of bij het hanengekraai of in de morgen
36
μὴ ἐλθὼν ἐξαίφνης εὕρῃ ὑμᾶς καθεύδοντας. Zodat hij, als hij plotseling komt, u niet slapend zal vinden
37
ὃ δὲ ὑμῖν λέγω πᾶσιν λέγω, γρηγορεῖτε. En wat Ik tegen u zeg, zeg Ik tegen allen: Wees waakzaam!
53
Gebruikte afkortingen Algemene afkortingen Ant Bel HSV LXX NBV
Antiquitates Iudaicae (Joodse oudheden) Bellum Judaicum (Joodse oorlog) Herziene Statenvertaling Septuagint Nieuwe Bijbel Vertaling
Afkortingen van gebruikte Bijbel en Deuterocanonieke boeken Oude Testament Dan. Daniël Deut. Deuteronomium Ez. Ezra Hag. Haggai Hos. Hosea Jes. Jesaja Obad. Obadja Ps. Psalmen Spr. Spreuken Zach. Zacharia 2 Kon. Tweede boek van Koningen Nieuwe Testament Efez. Brief van Paulus aan de Efeziërs Fil. Brief van Paulus aan de Filippenzen Gal. Brief van Paulus aan de Galaten Hand. Handelingen Hebr. Brief van Paulus aan de Hebreeën Jac. De brief van Jacobus Joh. Het evangelie van Johannes Kol. De brief aan de Kolossenzen Lc. Het evangelie van Lucas Mc. Het evangelie van Marcus Mt. Het evangelie van Mattheüs Op. Openbaringen Rom. Brief van Paulus aan de Romeinen 1 Cor. Eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs 1 Joh. Eerste brief van Johannes 1 Petr. Eerste brief van Petrus 1 Thess. Eerste brief van Paulus aan de Thessalonicenzen 2 Cor. Tweede brief van Paulus aan de Corinthiërs 2 Petr. Tweede brief van Petrus 2 Tim. De tweede brief aan Timotheüs 2 Thess. Tweede brief van Paulus aan de Thessalonicenzen
54
Deuterocanonieke boeken Sir. Wijsheid van Jezus Sirach Tob. Tobit 1 Mak. Eerste boek van Makkabeeën Pseudepigrafen Jub. Jubileeën Sib. Or. Sibillijnse orakelen T. Dan. Testament van Daniël T. Moz. Testament van Mozes 1 Hen. Eerste boek van Henoch Apocriefen Ev. Petr.
Evangelie van Petrus
Rabbijnse literatuur (Midrashiem) Gen.Rab Genesis Rabbah Sipre. Deut Sipre Deuteronomium Pesiq.R Pesiqta Rabbati Pesiq. Rab. Kah Pesiqta de Rab Kahana Ruth Rab Ruth Rabbah
Qumranteksten 1Q, 4Q etc. 1QM 1QS 4Q390 4QEnastr 4QMMT 5Q15 11QPSa 11QTª(11Q19)
Qumran grot 1, grot 4 etc. Rol van de Oorlog Regel der Gemeenschap PseudoMozes uit grot 4 in Qumran Het astronomische boek van Henoch uit grot 4 in Qumran Halachische (de wet betreffende) brief uit grot 4 in Qumran (= 4Q394, 4Q395, 4Q396, 4Q397, 4Q398, 4Q399) Nieuw Jeruzalem uit grot 5 in Qumran Psalmen uit grot 11 in Qumran Tempelrol uit grot 11 in Qumran
55