Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Ombuigingslijst Ten geleide Dit document bevat een opsomming van maatregelen die genomen kunnen worden om besparingen op de overheidsuitgaven te realiseren. De lijst is nooit af, het is een levend document waarin regelmatig nieuwe ramingen worden verwerkt of nieuwe maatregelen worden opgenomen. Deze ombuigingslijst is een product waarvoor ambtelijk Financiën de verantwoordelijkheid draagt. De ombuigingsopties zijn voor technische afstemming aan de departementen voorgelegd. Technische afstemming wil zeggen dat vanuit de departementen is bekeken of de maatregelen mogelijk zijn, zonder daarbij een inhoudelijk oordeel te geven over de maatregelen. De opties in deze ombuigingslijst zeggen ook niets over de wenselijkheid van de opgenomen maatregelen. Bij de maatregelen is rekening gehouden met een besluit op 1 september 2016 gevolgd door een implementatieproces (bv. een wetgevingsproces). Sommige maatregelen zullen direct vanaf 2017 de volledige besparing opleveren, andere maatregen kennen een ingroeipad of leveren pas een besparing vanaf 2018 op. Als er één jaar later wordt besloten tot een maatregel (1 september 2017), dan schuiven bij de meeste maatregelen de besparingsbedragen één jaar op. Echter, bij sommige ramingen zijn er grondslageffecten, waardoor een maatregel een andere opbrengst kan hebben. Tevens zijn fiscale maatregelen opgenomen, omdat ze leiden tot verminderde belastingopbrengsten en sommige vergelijkbaar zijn met een subsidie. Bij de fiscale maatregelen zijn de budgettaire bedragen (voor zover beschikbaar) overgenomen of afgeleid van eerdere bronnen, zoals bijlage 5 van de MN2016 (Overzicht belastinguitgaven), Commissie Van Dijkhuizen en Commissie Van Weeghel. Deze reeksen geven een weergave van het budgettair belang, maar niet in alle gevallen direct de budgettaire opbrengst. Voorts kan het kaseffect van de fiscale maatregelen nog verschillen. Opbrengsten van maatregelen kunnen niet zonder meer worden opgeteld. Er is namelijk overlap tussen bepaalde maatregelen en sommige maatregelen sluiten elkaar uit. Cumulatie van maatregelen op specifieke beleidsterreinen kan tot risico’s in de uitvoering leiden, zowel bij de departementen die maatregelen in wetgeving moeten omzetten als bij uitvoeringsinstanties. Bij de opbrengst van afzonderlijke maatregelen is geen rekening gehouden met in- en uitverdieneffecten (de macro-economische effecten van lagere overheidsuitgaven en hogere inkomsten). Voor de meeste maatregelen is er op middellange termijn sprake van een uitverdieneffect: de verbetering van het EMU-saldo is geringer dan het bedrag van de initiële maatregel. Het CPB hanteert in de regel een uitverdieneffect van 40%. In alle tabellen zijn de bedragen in miljoenen, - = saldoverbeterend.
1
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Inhoudopgave
Hoge Colleges van Staat en Kabinetten .................................................................................. 3 Koninkrijksrelaties ............................................................................................................... 4 Veiligheid en Justitie ............................................................................................................ 5 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ............................................................................ 11 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ....................................................................................... 12 Financiën........................................................................................................................... 31 Defensie ............................................................................................................................ 33 Infrastructuur en Milieu ....................................................................................................... 38 Economische Zaken ............................................................................................................ 47 Sociale Zaken en Werkgelegenheid ....................................................................................... 54 Volksgezondheid, Welzijn en Sport ....................................................................................... 71 Wonen en Rijksdienst........................................................................................................ 100 Gemeente- en Provinciefonds............................................................................................. 104 Homogene Groep Internationale Samenwerking ................................................................... 106 Generieke maatregelen ..................................................................................................... 114
2
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Hoge Colleges van Staat en Kabinetten Nr. Maatregel 1 2
2017
2018
2019
2020
2021
-2 -2
-2 -2
-2 -2
-2 -2
-2 -2
Subsidie Pro Demos Onderuitputting onderzoeksbudgetten
struc struc in -2 -2
2017 2017
1. Subsidie Pro Demos Zowel BZK als de Tweede Kamer geven subsidie aan Pro Demos. Pro Demos vraagt vergoedingen voor rondleidingen en voorlichtingen. Uitgangspunt van deze maatregel is dat een groter deel van haar activiteiten door meer kostendekkende vergoedingen gedekt worden. 2. Onderuitputting onderzoeksbudgetten De onderzoeksbudgetten van de Tweede Kamer kennen al enkele jaren onderuitputting. Het presidium van de Tweede Kamer moet expliciet instemmen met een structurele korting van deze onderuitputting.
3
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Koninkrijksrelaties Nr. Maatregel 1
2 3
CN: eilandelijke taken overgenomen door het Rijk nutsvoorzieningen toezichtsfunctie Afschaffen bijdrage aan Aruba, CUR en SXM voor onderzoek Afschaffen regeling verrekenkoers pensioeninkomen voormalig Antilliaanse pensioensgerechtigden
2017
2018
2019
2020
2021
struc struc in
-3 -3 -3
-3 -3 -3
-3 -3 -3
-3 -3 -3
-3 -3 -3
-3 -3 -3
2017 2017 2017
-5
-5
-5
-5
-5
-5
2017
1. Caribisch Nederland: eilandelijke taken overgenomen door het Rijk De laatste jaren doet zich de trend voor dat steeds meer eilandelijke taken worden uitgevoerd door het Rijk. Voor die eilandelijke taken die niet (meer) door de eilanden worden uitgevoerd kan de vrije uitkering in het BES-fonds worden verlaagd. Dit geldt voor nutsvoorzieningen en toezichtsfuncties. Uitgegaan wordt van het aandeel per eilandelijke taak op basis van het Referentiekaderonderzoek. 2. Afschaffen bijdragen aan (inter)nationale organisaties voor onderzoek door de zelfstandige landen (Aruba, Curaçao en Sint Maarten). Op verzoek van Aruba, Curaçao en Sint Maarten levert Nederland een bijdrage aan projecten die bijdragen aan het verbeteren van de sociale en economische ontwikkeling en de overheidsfinanciën, en die door de landen zelf worden uitgevoerd. Aangezien de landen zelfstandig zijn, kan deze bijdrage worden gestopt. 3. Afschaffen regeling vaste verrekenkoers pensioeninkomen voormalig Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse pensioengerechtigden. Conform de regeling vaste verrekenkoers pensioeninkomen voormalig Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse pensioengerechtigden worden nadelige koersverschillen als gevolg van wisselkoersfluctuatie tussen de Antilliaanse gulden (NAf) en de Arubaanse florin (Afl) en de euro gecompenseerd uit begrotingshoofdstuk IV. Deze regeling is achterhaald want de landen en haar inwoners zijn zelfstandig van Nederland. Daarnaast dekt de regeling enkel de nadelige koersverschillen, terwijl voordelige koersverschillen mogen worden behouden. Nederland kan deze regeling niet eenzijdig opzeggen.
4
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Veiligheid en Justitie Nr. maatregel
1
2
Politie
4 5 6 7 8 9 10
Straffen Geen detentie korter dan een maand Invoeren elektronische detentie Slimmer vervoer Justitiabelen Reclassering in de participatiesamenleving Verhoging griffierechten Eigen bijdrage detentie Afbouw contraterrorisme
12 13 14
15
16 17
18
2018
2019
2020
2021
33 -5
-11 -7
-28 -6
-50 -10
-94 -3
-177 -3
2024 2021
42 -7 -85
33 -4 -165
-79 -5 -250
-115 -9 -335
-159 -7 -415
-159 -7 -415
2023 2021 2021
70 60 -3
55 30 -7 -10 -240 -3 -11
40 0 -7 -25 -240 -7 -14
24 -75 -7 -35 -240 -7 -17
9 -75 -7 -50 -240 -7 -21
-52 -75 -7 -50 -240 -7 -21
2023 2020 2018 2021 2018 2019 2021
39 50 -10 -8 -25
-22 5 -35 -17 -50
-83 -35 -80 -26 -50
-144 -70 -115 -34 -50
-205 -100 -115 -42 -50
2022 2022 2021 2022 2019
-25
-25 -150
-25 -150
-25 -150
-25 -150
2018 2019
-4
-8
-8
-8
-8
2019
-19
-19
-19
-19
-19
2018
-11
-11
-11
-11
-11
2018
Daling Criminaliteit Detentiecapaciteit en rechtspraak (2017-2021) Detentiecapaciteit (DJI) Rechtspraak Detentiecapaciteit en rechtspraak (2010-2016) Detentiecapaciteit (DJI) Rechtspraak
3
11
2017
Politie Vernieuwing Politie Dubbelslot loslaten Beter en efficiënter blauw Politie geen taak rond verwarde personen Taakdifferentiatie politie Opschalen veiligheidsregio's (korten Bdur) Softdrugs Reguleren softdrugs Uitgaven Belastingontvangsten Asiel Versoberen locaties voor gezinnen die niet rechtmatig in Nederland verblijven Zelfvoorzieningsysteem voor gezinnen die niet rechtmatig in Nederland verblijven Fiscaal Versoberen kleine prijzenvrijstelling
struc struc in
Daling criminaliteit 1. Detentiecapaciteit en rechtspraak De criminaliteit daalt de komende periode (2017-2021) fors. Hierdoor wordt het mogelijk om besparingen in te boeken bij DJI en Raad van rechtspraak. Detentiecapaciteit (DJI) Door de daling van de criminaliteit ten opzichte van het Masterplan DJI uit de huidige prognoses is er een capaciteitsoverschot oplopend tot ca. 3000 plaatsen in 2021. Dit overschot zit in de categorieën gevangeniswezen en jeugddetentie. Wanneer dit overschot volledig wordt afgestoten, wordt er een besparing gerealiseerd. Deze maatregel vergt geen wetswijziging, wel moet rekening worden gehouden met frictiekosten (afkoopkosten panden en personeelskosten).
5
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Rechtspraak De dalende criminaliteit heeft ook invloed op het aantal rechtszaken. Uit de huidige ramingen blijkt dat met name het aantal strafzaken de komende jaren zal dalen. Door de bijdrage aan de Raad voor de Rechtspraak te verlagen, wordt er een besparing gerealiseerd. Deze maatregel vergt geen wetswijziging. 2. Detentiecapaciteit en rechtspraak (2010-2016) De ontwikkeling van de criminaliteit en budgetten Periode Ontwikkeling criminaliteit DJI 2010-2016 -30% Raad voor Rechtspraak 2010-2014 -16%
Ontwikkeling budget -12% -7%
Ook de afgelopen jaren (2010-2016) is de criminaliteit fors gedaald, terwijl de budgetten voor DJI en rechtspraak niet evenredig zijn gedaald. Detentiecapaciteit (DJI) Tussen 2010 en 2016 is de behoefte naar celcapaciteit met ca. 30% afgenomen. Het budget voor het gevangeniswezen is echter met 12% gedaald. Als de overige 18% alsnog afgeroomd zou worden, betekent dit niet alleen dat alle overtollige detentiecapaciteit zal worden afgestoten (zie maatregel 1, maar ook dat het gevangeniswezen teruggaat naar de oorspronkelijke reservecapaciteit uit 2010 (13%). Deze maatregel vergt geen wetswijziging. De besparing bestaat uit twee onderdelen. In de berekening is uitgegaan van een lineaire doorvertaling van de volumeaanpassing in de kosten. Die doorvertaling leidt er toe dat er meer gevangenissen gesloten moeten worden. In de berekening van is rekening gehouden met frictiekosten voor huisvesting en personeel. Rechtspraak In de periode 2010-2014 is het aantal geregistreerde misdrijven met ca. 16% gedaald. Het totale budget voor de Raad voor de Rechtspraak is echter niet overeenkomstig gedaald, maar slechts met ca. 7%. Ca 30% van het budget voor de Raad voor de rechtspraak betreft strafzaken. Als de overige 9% alsnog afgeroomd zou worden van het budget voor strafzaken, sluit het budget van de Raad voor de Rechtspraak niet alleen aan op de huidige raming van het aantal rechtszaken (zie maatregel 1). Deze maatregel vergt geen wetswijziging. 3. Politie De criminaliteit is de afgelopen 10 jaar sterk gedaald, voornamelijk vanwege demografische ontwikkeling (minder jonge mannen) en door meer preventie (cameratoezicht, betere sloten en tegen diefstal beveiligde auto’s). Deze daling wordt inzichtelijk gemaakt in de door het WODC gehanteerde “samengestelde criminaliteitsindex”. Deze index omvat 80% van alle delicten en laat een daling zien tussen 2005 en 2015 van 30%. Zowel de dalende trend, als het niveau van criminaliteit is in Nederland vergelijkbaar met die in de rest van Noord- en West-Europa. VenJ raamt de capaciteitsbehoefte van onder andere de strafrechtketen met behulp van het PMJ. De dalende criminaliteit heeft zich vertaald in een lagere capaciteitsbehoefte bij OM, Rechterlijke Macht, Reclassering en DJI. De capaciteitsbehoefte van de politie volgt echter niet uit PMJ en is al jarenlang, ondanks de sterk dalende criminaliteit, min of meer constant. Wanneer 30% van de daling van de criminaliteit wordt omgezet in een capaciteitsreductie bij de politie, betekent dit een daling van de operationele sterkte van 9%, of te wel ca. 4500 fte. Straffen 4. Geen detentie korter dan een maand Door alleen mensen in detentie te plaatsen die een straf hebben van langer dan een maand, kan (nog meer) detentiecapaciteit worden afgestoten. Deze maatregel vergt een wetswijziging. Het afstoten van capaciteit gaat gepaard met frictiekosten in verband met het afstoten van personeel en huisvesting. Alternatieve straffen (boete of taakstraffen) kunnen in de plaats komen van detentie. Er is rekening gehouden met de kosten van inning, frictiekosten en kosten voor de taakstraf. Uitgangspunt van de variant is dat 30% van de korte straffen wordt omgezet in boetes. Naar mate dit percentage hoger wordt zal de opbrengst van deze maatregel hoger worden. 6
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Oplopend tot 91 mln. in 2023 als gekozen wordt 100% van de korte straffen af te doen met boetes. 5. Invoeren elektronische detentie Het toepassen van elektronische detentie voor een bepaalde groep (lichte vergrijpen of gedetineerden in de laatste fase van hun straf) kan de kans op recidive mogelijk beperken. De besparing wordt gerealiseerd doordat intramurale capaciteit wordt afgebouwd en omgezet in extramurale behandeling (structureel 15% van het aantal gedetineerden). Om de opbrengst te realiseren, moet detentiecapaciteit worden gesloten. In de opbrengst is rekening gehouden met zowel de kosten van elektronische detentie als de frictiekosten voor het afbouwen van intramurale capaciteit. Deze maatregel vergt een wetswijziging. 6. Slimmer vervoer Justitiabelen Op dit moment zijn er twee organisaties verantwoordelijk voor het vervoer van justitiabelen. Voor het vervoer binnen de arrondissementen is dat de politie. Voor het vervoer tussen arrondissementen is dat de Dienst Vervoer & Ondersteuning (een onderdeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen). Uit een door Ordina in 2014 uitgevoerde businesscase (Versterking Kerntaken door slimmer vervoer), op basis van een pilot in de regio's Rotterdam, Midden Nederland, Den Haag en Noord Nederland, blijkt dat een aanzienlijke doelmatigheidswinst te behalen valt door al het vervoer van justitiabelen bij één organisatie te beleggen, bijvoorbeeld bij de DV&O. 7. Reclassering in de participatiesamenleving Voorstel is om een deel van de taken binnen de reclasseringsorganisatie uit te laten voeren door vrijwilligers of tegen betaling van belanghebbenden. Uitgangspunt is dat de overheid zich terugtrekt en meer verantwoordelijkheid laat bij de samenleving. Om de reclasseringsorganisaties de tijd te geven het personeelsbestand af te bouwen dan wel op zoek te gaan naar nieuwe financieringsbronnen wordt voorgesteld de taakstelling geleidelijk in te laten gaan. De taakstelling loopt op tot een reductie van de subsidies met 25%. De totale omvang van de bijdrage vanuit de overheid aan de reclasseringsorganisaties bedraagt op dit moment ruim 215 mln. per jaar. Als in de reclassering meer moet worden gewerkt met vrijwilligers betekent dit de facto dat VenJ de reclasseringsorganisaties hiertoe opdracht moeten geven en het uurtarief moet verlagen. 8. Verhoging griffierechten Om de volumestijging te kunnen beheersen en daarmee de kwaliteit van het stelsel te kunnen waarborgen worden de griffierechten verhoogd. Er vindt compensatie plaats van mensen met lagere inkomens. De huidige griffierechtenontvangsten bedragen jaarlijks ca. 200 mln. Dit voorstel betreft een ruime verdubbeling van de huidige tarieven. 9. Eigen bijdrage detentie Op dit moment betaalt de belastingbetaler volledig voor het verblijf van gedetineerden in een inrichting. Indien voor een eigen bijdrage van € 16 per dag wordt gevraagd levert dat 7 mln. per jaar op. Aangezien dit wetsvoorstel al op de plank ligt, kan worden uitgegaan van invoering per juli 2017. Het is relevant om op te merken dat uit de impactanalyse bij het inmiddels ingetrokken wetsvoorstel bleek dat om netto 7 mln. aan ontvangsten te realiseren, een veelvoud daarvan aan gedetineerden opgelegd moet worden. Dit gezien de beperkte draagkracht van de doelgroep die wordt aangeslagen. Uitgaande van een eigen bijdrage van 16 euro per dag, voor maximaal twee jaar, dient ca € 60 mln. opgelegd te worden om 10 mln. netto te innen (o.b.v. volumes 2012). 10. Afbouw contraterrorisme Sinds 2015 is er geïnvesteerd in contraterrorisme. In februari 2015 heeft het kabinet een brief aan de Kamer verzonden waarin een intensivering oplopend tot 128,8 mln. wordt aangekondigd. Het betreft hier een structurele reeks vanaf 2020. Een volgend kabinet kan starten met een afbouw van de extra toegekende middelen voor contraterrorisme. Vanaf 2018 wordt de oploop van 7,2 mln. afgebouwd. Daarnaast worden vanaf 2018 de uitgaven jaarlijks met 25% teruggebracht tot in 2021 de volledige intensivering voor politie en OM is omgebogen. De gepresenteerde besparing concentreert zich op de politie en het OM.
7
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Politie 11. Vernieuwing Politie De wereld om ons heen verandert. De invloed van ICT neemt verder toe en de bevolking is steeds hoger opgeleid. De samenleving pakt ook steeds meer zaken zelf op. Op veiligheidsgebied zien we dit terug in de sterk toegenomen preventiemaatregelen. Burgers geven aan een hoger veiligheidsgevoel te ervaren wat ook tot uiting komt in dalende criminaliteitcijfers. Deze maatschappelijke ontwikkelingen vragen ook bij de politie om bijsturing en andere werkwijzen. In dit alles heeft de politie de afgelopen periode moeten opereren met een vast gegeven korps vanwege het zogenaamde dubbele slot. Politiek ligt nl. de operationele sterkte vast (49.802 agenten), terwijl ook de budgetten een vast gegeven zijn. Deze inflexibiliteit heeft ertoe geleid dat de politie niet kon inspelen op de verschillende maatschappelijke ontwikkelingen (nieuwe criminaliteitsvormen, big data, hoger veiligheidsgevoel, meer preventie) waardoor inefficiënties zijn ontstaan. De nationale politie is een professionele organisatie. Dit vraagt om een minder rigide sturing van bovenaf, maar juist om flexibiliteit waarmee de politie zelfstandig de beste keuzes kan maken op welke taken capaciteit in te zetten. Alle hieronder voorgestelde maatregelen laten daarmee het dubbele slot los. Dubbelslot loslaten Aangezien burgers steeds meer aan preventie doen en de criminaliteit gedaald is de afgelopen periode, zou zonder het dubbele slot capaciteit zijn vrijgespeeld bij de politie. Echter vanwege het vaste gegeven van het aantal agenten op straat, zijn deze agenten op andere (voorheen minder prioritaire) taken ingezet. Dit kunnen incidentele taken zijn, die daarmee op dit moment een structurele financiering krijgen of nieuwe structurele taken die voorheen niet werden uitgevoerd. Het opheffen van het dubbele slot leidt tot een budgetdaling aangezien de criminaliteit een verdere daling laat zien in de PMJ-raming. Ook zijn van oudsher politietaken deels verlegd naar de burger en gemeenten, denk aan buurtinterventieteams en wijksurveillanten. Met andere woorden: minder criminaliteit en meer preventie behoeven minder blauw op straat. Dit betekent dat de operationele sterkte van 49.802 kan worden losgelaten. Deze ombuiging kan worden gerealiseerd door natuurlijk verloop waaraan een beperkte efficiencykorting wordt gekoppeld. Minder agenten behoeven immers minder opleiding en materiaal (vervoer/ICT/uitrusting etc). Door de instroom van nieuwe agenten geheel stop te zetten kan op langere termijn een risico ontstaan. Daarom is in deze variant gekozen om de jaarlijkse instroom op 1000 aspiranten (i.p.v. 2000) te houden. Vanwege frictiekosten wordt de structurele besparing in 2022 bereikt. Beter blauw Op dit moment is er een mismatch tussen taken en personeel in de politieorganisatie vanwege het vaste gegeven van het aantal agenten. De veranderende samenleving vraagt echter om andere werkprocessen (o.a. big data), een andere focus (bv. finec en cyber) en andere daarbij behorende opsporingstechnieken. Dit alles vraagt om een hoger opgeleid personeelsbestand. Deze kwaliteitsslag kan echter niet gemaakt worden vanwege het dubbele slot. Hoger opgeleide agenten zijn immers duurder, terwijl de budgetten vastliggen. Tegelijkertijd kunnen inefficiënte processen, die nu veelal door lager opgeleide agenten worden vervuld, worden geautomatiseerd. Wanneer de daling van de criminaliteit wordt omgezet in minder fysiek blauw op straat, wordt hiermee budget vrij gespeeld om hoger opgeleide agenten te werven. Deze kwaliteitsimpuls zal er toe leiden dat er zowel fysiek als digitaal op een hoger niveau kan worden opgespoord. Er wordt hiermee ingespeeld op de toenemende vraag vanuit de politie naar specialisten door toename van complexe, nietzichtbare en digitale criminaliteit. Tegelijkertijd kan de politieorganisatie een meer proactieve benadering volgen. Aan deze vraag kan nu niet worden voldaan, waardoor inefficiënties ontstaan. Het loslaten van de operationele sterkte van 49.802 kan daarmee op totaalniveau een efficiënter politiekorps genereren. Er is minder, maar beter blauw in dienst, zodat het veiligheidsgevoel gewaarborgd blijft. Deze maatregel is in de basis gelijk aan ‘dubbelslot verlegd’, maar in deze variant stromen er jaarlijks 1000 hoger opgeleide aspiranten in. 12. Politie geen taak rond verwarde personen Uit onderzoek blijkt dat basispolitiemedewerkers (agenten, hoofdagenten, brigadiers in de functies wijkpolitie, wijkagent en noodhulp) circa 13% van hun totale arbeidstijd besteden aan taken rond ‘verwarde personen’. Het signaleren van problemen en doorverwijzen naar de juiste instanties (zoals gemeenten, GGZ instellingen) bespaart politie-inzet. Deze maatregel vraagt een 8
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
wetswijziging (Politiewet). In de opbrengst is rekening gehouden met een taakverschuiving en verschuiving van budget naar gemeenten en GGZ-instellingen. 13. Taakdifferentiatie politie Het is mogelijk om een deel van de politietaken te beleggen bij minder dure medewerkers die ook minder geweldsbevoegdheden krijgen (politietoezichthouder). De maatregel levert een besparing op wanneer het personeelsbestand ook daadwerkelijk wordt gewijzigd. Er is rekening gehouden met sociaal flankerend beleid. 14. Opschalen Veiligheidsregio’s (en korten BDUR) Op dit moment zijn er 25 veiligheidsregio’s. Het ligt voor de hand het aantal regio’s terug te brengen naar tien, congruent aan de tien regionale eenheden van de Nationale Politie. De veiligheidsregio’s worden bekostigd door gemeenten en uit een lumpsumbijdrage in de vorm van de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDUR), voornamelijk ten behoeve van de brandweer. Naast de BDUR ontvangen de regio’s een (veel grotere) bijdrage van gemeenten. Met de opschaling van de veiligheidsregio’s kunnen bij de brandweer efficiencywinsten worden gerealiseerd. Alternatieve redenatie voor deze korting van de middelen is dat de Rijksoverheid zich terugtrekt uit het financieren van de veiligheidsregio’s. Consequentie is dat de invloed van de Rijksoverheid op deze regio’s afneemt en dat er meer druk ontstaat op de budgetten die via het Gemeentefonds worden toegekend. Softdrugs 15. Reguleren softdrugs In steeds meer landen zetten overheden stappen om door middel van legalisering tot een betere beheersing van drugsproblematiek te komen. Volledige legalisering is al doorgevoerd in Uruguay en enkele staten binnen de VS (Colorado, Washington, Oregon). Binnen Europa is Portugal tot legalisering overgegaan. Daar is nog geen sprake van volledige legalisering, maar wel van vergaande decriminalisering. Voorgestelde maatregel is om het telen, verkopen en gebruiken van softdrugs te reguleren d.m.v. een vergunningenstelsel. Alternatief hiervoor zou staatsproductie zijn. Het reguleren van softdrugs gaat een stap verder dan het huidige beleid, waarbij de verkoop en het gebruik van softdrugs gedoogd worden. De opbrengst slaat met name neer bij energieleveranciers en de ontvangsten van de overheid (belastingen). Daarnaast is sprake van veilingopbrensten (ca. 50 mln.) en hogere uitgaven aan de Nationale Voedsel- en Warenautoriteit (ca. 25 mln.). Het heffen van nationale verbruiksbelasting op softdrugs is uit hoofde van Europees recht niet toegestaan. Deze maatregel vergt een wetswijziging. Alternatief zou zijn om het telen, verkopen en gebruiken van softdrugs te legaliseren. In geval van legalisering is het heffen van nationale verbruiksbelasting in principe wel mogelijk. Hier dient rekening gehouden te worden met (aanzienlijke) extra uitvoerings- en handhavingskosten. Asiel 16. Versoberen locaties voor gezinnen die niet rechtmatig in Nederland verblijven Gezinslocaties in hun huidige vorm bieden opvang aan gezinnen met minderjarige kinderen die niet rechtmatig in Nederland verblijven en niet gedwongen kunnen worden uitgezet. In plaats van de huidige, relatief dure voorzieningen zijn een aantal alternatieven mogelijk. Een ervan (deze optie) is de huidige opvang dusdanig te versoberen dat opvang enkel nog via slaapzalen wordt geboden. Invoering vergt geen wetswijziging, maar vraagt aanpassing van de huidige voorzieningen (m.n. huisvesting) waardoor een besparing pas vanaf 2017 realistisch is. 17. Zelfvoorzieningsysteem voor gezinnen die niet rechtmatig in Nederland verblijven Als gezinnen die onrechtmatig in Nederland verblijven in plaats van dat zij onderdak, eten en zorg aangeboden krijgen, geld krijgen om voor zichzelf te zorgen kan dit een besparing opleveren. Op dit moment kost een gezin van 4 personen in een gezinslocatie 74.400 euro per jaar. In deze variant ontvangen gezinnen 35.000 euro (inclusief toeslagen).
9
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
18. Versoberen kleine prijzenvrijstelling Er is geen kansspelbelasting verschuldigd, indien de prijs niet meer is dan € 449 en indien de prijs kleiner is dan de inleg. Deze kleine prijzenvrijstelling kan verlaagd worden. Geheel afschaffen is vanuit uitvoeringtechnisch perspectief niet mogelijk. In verband met de uitvoerbaarheid voor de belastingdienst is een zekere doelmatigheidsmarge vereist. In de budgettaire reeks is uitgegaan van een verlaging tot € 250. Deze maatregel vergt een wetswijziging.
10
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Nr. Maatregel 1
Stopzetten subsidies
2
Samenwerking AIVD en MIVD
3
Verambtelijking Logius
2017
-3
2018
2019
2020
2021
struc struc in
-4
-4
-4
-4
-4
2018
-11
-11
-11
-11
-11
2018
1. Stopzetten subsidies Koninklijk Paleis en Pro Demos Voor twee subsidies loopt de subsidieverplichting af in de komende jaren: Stichting Koninklijk Paleis Amsterdam Deze subsidie wordt verleend om kosten mee te dekken die verband houden met openstelling van het paleis voor publiek. Dit zou ook via meer kostendekkende entreeprijzen opgevangen kunnen worden (Nu kost een kaartje €10. In 2014 waren er 230.000 bezoekers. Dat betekent dat de entreeprijs met 3 á 4 euro omhoog moet om de subsidie te compenseren). Een hogere toegangsprijs kan invloed hebben op het aantal bezoekers. Pro Demos Zowel BZK als de Tweede Kamer geven subsidie aan Pro Demos. Pro Demos vraagt vergoedingen voor rondleidingen, voorlichting en zaalverhuur. Het is daarom de vraag of deze (omvang van) subsidie noodzakelijk is, of dat een groter deel van haar activiteiten door meer kostendekkende vergoedingen gedekt kunnen worden. Een hogere vergoeding kan invloed hebben op het aantal bezoekers. 2. Samenwerking AIVD en MIVD De AIVD en MIVD gaan meer samenwerken op het gebied van veiligheidsonderzoeken en tevens vanaf 2022 samenwonen op de Frederikkazerne in Den Haag. N.a.v. de Cie Dessens (aanbeveling: meer samenwerken tussen de diensten) wordt onderzocht of er tot een gezamenlijke unit voor veiligheidsonderzoeken kan worden gekomen. Zowel de AIVD als de MIVD verrichten nu veiligheidsonderzoeken voor personen die binnen de overheid een vertrouwensfunctie uitoefenen. De AIVD doet de grootste bulk (in 2012 40.140), de MIVD (bijna) alleen voor personen die bij Defensie (willen) werken en voor personen die een vertrouwensfunctie uitoefenen bij bedrijven die gerubriceerde werkzaamheden voor Defensie uitvoeren (veelal industrie of onderzoek) (in 2012 15.000). Daarnaast zijn er bij beide organisaties/departementen afdelingen die bezwaarschriften n.a.v. het niet afgeven van VGB afgeven. Een groot deel van de uitvoering van veiligheidsonderzoeken is bij beide diensten gelijk en wordt binnen duidelijke richtlijnen gestandaardiseerd uitgevoerd. Het samenvoegen van deze organisatiedelen moet kunnen leiden tot efficiencywinst. N.a.v. de Cie Dessens (aanbeveling: meer samenwerken tussen de diensten) wordt al onderzocht of er tot een gezamenlijke unit kan worden gekomen. Vooralsnog is hierbij geen taakstelling meegegeven. De AIVD en de MIVD zullen gezamenlijk gehuisvest worden op de Frederikkazerne in Den Haag. Er is nu 3 mln. aan efficiencyvoordelen ingeboekt. Deze zijn vooral gelegen in facilitaire diensten (schoonmaak, beveiliging etc). Wanneer de diensten in de toekomst samenwonen moet het mogelijk zijn meer synergiewinst te behalen. Ook kan in het ontwerp voor het nieuwe gebouw rekening worden gehouden met gezamenlijke ICT-voorzieningen. Een deel van de besparingen slaat neer op de begroting van Defensie (waarvan de MIVD een onderdeel is). 3. Minder inhuur Logius Betreft een besparing als gevolg van structurele verambtelijking van een deel van de externe inhuur van Logius. Logius moet in het kader van de budgettaire beheersing van de GDI haar bedrijfsvoering efficiënter inrichten en heeft hiervoor zelf deze maatregel in beeld. De besparing via de verambtelijking van Logius slaat niet alleen neer op de begroting van BZK. Logius is een agentschap met een eigen administratie, waarmee deze besparing te behalen is via de tarieven die Logius rekent aan haar opdrachtgevers, waaronder BZK.
11
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Nr. Maatregel
1 2 3
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
32 33
Onderwijs en onderzoek algemeen Lumpsumkorting onderwijs en onderzoek Afromen productiviteitsstijging onderwijs en onderzoek Vereenvoudigen bekostiging met efficiencykorting Primair Onderwijs Samenvoegen kleine scholen zonder compensatie Samenvoegen kleine scholen met compensatie Korten op budget regeling impulsgebieden en gewichtenregeling Korten gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid Aanpassing bekostiging door reductie specifieke arrangementen en aanpassen wettelijke verplichting prijsbijstelling Deels terugdraaien klassenverkleining onderbouw Afschaffen specifieke financiering humanistisch vormend en godsdienstonderwijs Afschaffen impuls brede scholen Afschaffen meer schakelklassen en summercourses G37-gemeenten Afschaffen extra lessen aan hoogbegaafden Terugdraaien professionalisering onderwijspersoneel Afschaffen extra geld onderwijskwaliteit Afschaffen extra geld kwaliteit leraren Terugdraaien meer en betere handen in de klas/zittenblijven voorkomen Terugdraaien D32/NOA/investeren in onderwijs en onderzoek voor PO Aanvullende bekostiging schoolmaatschappelijk werk schrappen Voortgezet Onderwijs Opnieuw invoeren korting op LWOO/PRO Opheffen leerplusarrangement Afschaffen gratis schoolboeken en ander lesmateriaal en afschaffen wettelijke prijsbijstelling WTOS Reductie aantal vakken en bijhorende onderwijstijd in HAVO/VWO Verlaging bekostiging praktijkgericht onderwijs Afschaffen rekentoetsen Beëindigen subsidie kennisnet Stopzetten kwaliteitsafspraken m.b.t. voortijdig schoolverlaten Terugdraaien meer en betere handen in de klas/ zittenblijven voorkomen Terugdraaien verhogen lumpsum onderwijskwaliteit Terugdraaien D32/NOA/investeren in onderwijs en onderzoek voor VO Beëindigen functiemix/salarismix Randstad Lerarenbeleid Afschaffen Lerarenbeurs Korten budget Lerarenbeurs en toevoegen aan lumpsum
2017
2018
2019
2020
2021
struc struc in
-90 -22
-269 -135
-269 -202
-269 -269
-269 -269
-269 -269
2018 2020
-205
-205
-205
-205
-205
-205
2017
-45
-90
-130
-130
2021
-55
-165
-15 -165
-30 -165
-45 -165
-125 -165
2025 2018
-12
-24
-36
-48
-60
-60
2021
-15
-50
-50
-50
-50
-50
2018
-30
-112
-178
-234
-266
-266
2021
-3
-10
-10
-10
-10
-10
2018
-4 -17
-8 -50
-12 -50
-12 -50
-12 -50
-12 -50
2019 2018
-6 -23
-17 -70
-17 -70
-17 -70
-17 -70
-17 -70
2018 2018
-5 -10 -29
-14 -30 -86
-14 -30 -86
-14 -30 -86
-14 -30 -86
-14 -30 -86
2018 2018 2018
-65
-195
-195
-195
-195
-195
2018
-6
-6
-6
-6
-6
2018
-50 -46
-50 -46 -185
-50 -46 -185
-50 -46 -185
-50 -46 -185
2018 2018 2019
-56
-56
-56
-56
-56
2018
-20
-40 -4 -12 -17
-50 -5 -12 -17
-50 -5 -12 -17
2021 2021 2019 2017
-19
-17
-6 -17
-30 -4 -12 -17
-68
-68
-68
-68
-68
-68
2017
-21
-21
-21
-21
-21
-21
2017
-149
-149
-149
-149
-149
-149
2017
-15
-30
-45
-61
-61
2021
-51 -25
-76 -25
-103 -25
-116 -25
-116 -25
2021 2017
-25 -25
12
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45
46 47 48 49 50 51 52
53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63
64 65 66 67 68
Beroepsonderwijs en volwasseneducatie Verhogen cursusgeld niveau 3 en 4, bblstudenten 18-29 jaar Verhogen cursusgeld niveau 1 en 2, bblstudenten 18-29 jaar Verhogen cursusgeld bbl-studenten 30+ Invoeren leeftijdsgrens 30 jaar voor bekostiging Stopzetten Regionaal investeringsfonds mbo Stopzetten resultaatafhankelijk budget in de kwaliteitsafspraken Aanpassen prijzen bbl-student aan bol-student Beëindigen salarismix Randstad Aanvullende bekostiging schoolmaatschappelijk werk mbo schrappen Afschaffen plusvoorzieningen mbo Verder aanpassen van groen onderwijs aan regulier onderwijs Wettelijke wachtgeldverplichting mboinstellingen beëindigen Hoger Onderwijs Geleidelijk verhogen wettelijk collegegeld bachelor en masterfase Geleidelijk verhogen wettelijk collegegeld bachelor en masterfase, m.u.v. 1e jaar Vrijgeven masterfase, vrijgeven collegegeld masterfase Het kopen van extra studietijd door langstudeerders Minder wetenschappelijk onderzoek Terugdraaien verhogen intensiteit onderwijs Afschaffen aftrek inkomstenbelasting voor scholingsuitgaven (studiekosten)
-3
-9
-9
-9
-9
-9
2018
-1
-2
-2
-2
-2
-2
2018
-2
-12 -40
-22 -90
-22 -90
-22 -90
2018 2020
-25
-25 -211
-25 -211
-25 -211
-25 -211
2018 2019
-59 -10 -15
-59 -20 -15
-59 -30 -15
-59 -41 -15
-59 -41 -15
2018 2021 2018
-2
-30 -2
-30 -2
-30 -2
-30 -2
2019 2018
-10
-10
-10
-10
2019
-1
-37
-147
-257
-367
-477
-1000
2027
-27
-107
-187
-267
-347
-727
2027
-26
-105
-184
-263
-503
2024
-60
-180
-180
-180
-180
2019
-100 -150 -219
-150 -300 -219
-200 -300 -219
-200 -300 -219
-200 -300 -219
2020 2019 2018
-250
2060
-25
Studiefinanciering Rente studieschulden aanpassen naar 7jaarsrente Studievoorschot basisbeurs mbo 3,4 met cohortgarantie Omzetten aanvullende beurs hoger onderwijs naar studievoorschot Omzetten aanvullende beurs mbo niveau 3 en 4 naar studievoorschot Versobering basisbeurs mbo of aanvullende beurs mbo en hoger onderwijs Invoeren vermogenstoets aanvullende beurs Afschaffen OV-studentenkaart hoger onderwijs en mbo Versobering OV-studentenkaart hoger onderwijs en mbo OV-studentenkaart van nominaal+1 naar nominaal Afschaffen OV-vergoeding studenten die studeren in het buitenland Geen aanvullende beurs bij weigering ouders of onvindbare ouders Cultuur & Media Beëindigen huidige bekostiging Rijksmonumenten (BRIM) Verdere beperking cultuursubsidies (BIS) Afschaffen Architectuur- en ruimtelijk ontwerpbeleid 2012 ev. (AROB 2012+) Afschaffen stimuleringsmaatregel filmindustrie Taakstelling Rijksmediabijdrage
-3
13
-10
-20
-200
2060
-35
-45
-60
-90
-270
2060
-60
-160
-200
-240
-280
2060
-50
-100
-130
-165
-275
2060
-5
-5
-5
-10 -830
2025 2025
-415
2025
-90
2025
-28
-28
-29
-29
-29
2020
-32
-32
-32
-32
-32
2018
-50
2023
-121 -11
-121 -11
2021 2020
-20 -50
-20 -50
2021 2021
-6
-9
-11
-10
-10
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
69 70 71 72 73 74 75
76
Beëindigen huishoudensindexatie Rijksomroepbijdrage Beperken taak Publieke Omroep Omzetten aftrek inkomstenbelasting kosten monumentenwoningen in subsidieregeling Afschaffen verlaagd BTW-tarief boeken, tijdschriften, week- en dagbladen Afschaffen verlaagd BTW-tarief bibliotheken, musea e.d. Afschaffen verlaagd BTW-tarief circussen, bioscopen, theaters en concerten Afschaffen verlaagd BTW-tarief kermissen, attractieparken, sportwedstrijden en – accommodatie Begroting overig Beëindigen emancipatiebeleid
-3
-5
2022
-24
-24
-24
-500 -24
-500 -24
2021 2018
-420
-420
-420
-420
-420
2018
-189
-189
-189
-189
-189
2018
-268
-268
-268
-268
-268
2018
-496
-496
-496
-496
-496
2018
-6
-9
-11
-11
-11
2020
Onderwijs en onderzoek algemeen 1. Lumpsumkorting onderwijs en onderzoek Deze maatregel betreft een generieke korting van 1% op de bekostiging over de gehele breedte van het onderwijs, inclusief de eerste geldstroom wetenschappelijk onderzoek. Het kortingspercentage kan hoger of lager gekozen worden, en de korting kan beperkt worden tot sommige in plaats van alle onderwijssectoren. 2. Afromen productiviteitsstijging onderwijs en onderzoek Deze maatregel betreft het afromen van de stijging van de productiviteit (voorzichtig geschat op 0,25% per jaar) in onderwijs en onderzoek die voortkomt uit het gebruik van nieuwe (toepassingen van) technologie en slimmer werken. Overweging bij deze maatregel kan zijn dat ICT steeds meer wordt benut in het onderwijs. Zonder deze productiviteitsstijging af te romen, zou de kwaliteit en kwantiteit van onderwijs en onderzoek automatisch stijgen zonder een expliciete politieke keuze daartoe. 3. Vereenvoudigen bekostiging met efficiencykorting Deze maatregel betreft het niet meer of beperkter laten meewegen van specifieke gewichten voor scholen in de verdeelsystematiek en in plaats hiervan de verdeling meer evenredig vorm te geven op basis van leerlingaantallen. Doordat specifieke middelen als onderdeel van de lumpsum aan scholen wordt toegekend, is vaak niet meer duidelijk voor welke doeleinden deze middelen oorspronkelijk zijn beoogd. Scholen zetten deze middelen niet altijd specifiek voor de beoogde doelgroepen in, waardoor het bijvoorbeeld leidt tot een algemene klassenverkleining. Door deze middelen evenredig over scholen te verdelen, wordt de voorspelbaarheid voor scholen over de te ontvangen lumpsum vergroot. Dit heeft overigens wel herverdelingseffecten tot gevolg. In het primair onderwijs valt te denken aan de impuls- en gewichtenregeling, kleine scholentoeslag, aanvullende middelen asielzoekerskinderen, de materiële ondersteuning Nederlands voor anderstaligen (NOAT), de toeslagen nevenvestiging en speciale kinderen (schipper/zigeuner etc.) en extra lessen aan hoogbegaafden. Het totaal van +/- 500 mln. kan vervolgens na efficiencykorting van 50 mln. evenredig via verhoging van de prijs per leerling over de scholen worden herverdeeld. In het voortgezet onderwijs gaat het om het leerplusarrangement en functiemix/salarismix Randstad. Het totaal van +/- 107 mln. kan vervolgens na efficiencykorting van 53,5 mln. evenredig via verhoging van de prijs per leerling over de scholen worden herverdeeld. In het mbo valt te denken aan de salarismix Randstad, aanvullende bekostiging schoolmaatschappelijk werk en plusvoorzieningen mbo. Het totaal van +/- 86 mln. kan vervolgens na een efficiencykorting van 43 mln. evenredig via verhoging van de prijs per leerling over de scholen worden herverdeeld. In het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs gaat het om het afschaffen van de student-onafhankelijke vaste voet van 1,2% (de onderwijsopslag) en het toevoegen ervan aan de student-afhankelijke bekostiging. Het totaal van +/- 116 mln. kan vervolgens
14
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
na een efficiencykorting van 58 mln. evenredig via verhoging van de prijs per leerling over de scholen worden herverdeeld. Primair onderwijs Maatregel Impulsregeling Gewichtenregeling Kleine scholentoeslag Aanvullende middelen asielzoekerskinderen, anderstaligen, schipper/zigeurkinderen Toeslagen nevenvestiging Extra lessen hoogbegaafden Totaal structureel Efficiencykorting Verhoging gemiddelde prijs per leerling
mln. 165 135 130 50 6 17 500 50 € 300
Voortgezet onderwijs Maatregel Leerplusarrangement Functiemix/salarismix Randstad Totaal structureel Efficiencykorting Verhoging gemiddelde prijs per leerling
mln. 46 61 107 53,5 € 56
Middelbaar beroepsonderwijs Maatregel Functiemix/salarismix Randstad Aanvullende bekostiging schoolmaatschappelijk werk Plusvoorzieningen Totaal structureel Efficiencykorting Verhoging gemiddelde prijs per leerling
mln. 41 15 30 86 43 € 95
Hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs Maatregel Onderwijsopslag Totaal structureel Efficiencykorting Verhoging gemiddelde prijs per leerling
mln. 116 116 58 € 134
Primair Onderwijs 4. Samenvoegen kleine scholen zonder compensatie Deze maatregel betreft een aanscherping van de opheffingsnorm voor scholen, zodat alleen scholen met 145 leerlingen of meer bestaansrecht hebben. Kleinere scholen worden opgeheven of fuseren. Hierdoor zullen er circa 1.050 basisscholen minder zijn. Een overweging hierbij is dat basisscholen met meer dan 145 leerlingen overwegend professioneler en dus kwalitatief beter zijn dan scholen met minder dan 145 leerlingen. Implementatie verloopt mede via het beëindigen van de kleine scholentoeslag en de bekostigingsvoorziening voor nevenvestigingen. Hierin zijn twee varianten te onderscheiden: met en zonder compensatie. In deze variant worden kleine scholen niet gecompenseerd voor het verlies aan kleinescholenbekostiging. De maatregel vereist aanpassing van wet- en regelgeving. Rekening houdend met een wetstraject van twee jaar (start 1-9-2016) en beschikking aan scholen voor 1 april van het invoeringsjaar, is geleidelijke invoering mogelijk per schooljaar 2019/2020. Technisch is deze maatregel een vermindering van de lumpsum. 5. Samenvoegen kleine scholen met compensatie Deze maatregel betreft een aanscherping van de opheffingsnorm voor scholen, zodat alleen scholen met 145 leerlingen of meer bestaansrecht hebben. Kleinere scholen worden opgeheven of 15
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
fuseren. Hierdoor zullen er circa 1.050 basisscholen minder zijn. Een overweging hierbij is dat basisscholen met meer dan 145 leerlingen overwegend professioneler en dus kwalitatief beter zijn dan scholen met minder dan 145 leerlingen. Implementatie verloopt mede via het beëindigen van de kleine scholentoeslag en de bekostigingsvoorziening voor nevenvestigingen. Hierin zijn twee varianten te onderscheiden: met en zonder compensatie. In deze variant worden kleine scholen op grond van de fusieregeling na fusie 6 jaar lang gecompenseerd voor het verlies aan kleinescholenbekostiging. De maatregel vereist aanpassing van wet- en regelgeving. Rekening houdend met een wetstraject van twee jaar (start 1-9-2016) en beschikking aan scholen voor 1 april van het invoeringsjaar, is geleidelijke invoering mogelijk per schooljaar 2019/2020. Technisch is deze maatregel een vermindering van de lumpsum. 6. Korten op budget regeling impulsgebieden en gewichtenregeling Deze maatregel betreft het korten op de regeling impulsgebieden en de gewichtenregeling. Overweging daarbij is dat scholen nu zowel aanvullende bekostiging kunnen krijgen voor de specifieke kenmerken van hun leerlingen (gewichtenregeling) als voor het woongebied van hun leerlingen (impulsgebieden). Bovendien is het twijfelachtig of de indicator die voor de impulsregeling wordt gebruikt (namelijk de postcode) een goede indicator is voor de daadwerkelijke onderwijsachterstand. Een andere invulling van deze variant betreft het invoeren van één gebudgetteerde regeling onderwijsachterstanden voor de leeftijd 0-12 jaar ter vervanging van de regeling impulsgebieden (4-12 jarigen), de gewichtenregeling (4-12 jarigen) en het onderwijsachterstandenbeleid van de gemeenten (0-4 jarigen) (totaal circa 600 mln.) met een korting ter hoogte van het budget voor impulsgebieden. In een dergelijke geïntegreerde regeling moet bezien worden hoe de verschillende doelgroepen, indicatoren en verdeeleffecten hierin worden vormgegeven. Verondersteld wordt dat het doorvoeren van de korting op de bestaande regelingen via AMvB voor 1 mei 2017 wordt beëindigd en per 1 augustus 2017 wordt geëffectueerd. Het omvormen tot één gebudgetteerde regeling onderwijsachterstanden vergt wetswijziging en kan per 1 september 2018 worden geëffectueerd. 7. Korten gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid De middelen voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (OAB) zijn in de begroting 2016 structureel met 50 mln. vanaf 2020 verlaagd. Deze maatregel betreft een additionele structurele korting van circa 1/5 van de beschikbare middelen voor OAB. Het budget is tot en met 2015 bestuurlijk verplicht aan de gemeenten via een specifieke uitkering. Deze maatregel betreft niet de extra middelen uit Regeerakkoord Rutte II voor de G37 (zie daarvoor de twee complementaire ombuigingsopties onder “ombuigen op specifieke impulsmaatregelen”). 8.
Aanpassing bekostiging door reductie specifieke arrangementen en aanpassing wettelijke verplichte prijsbijstelling Deze maatregel bestaat uit twee componenten: 1) het aanpassen van het bekostigingsmodel voor het primair onderwijs door een aantal specifieke bekostigingsparameters te schrappen, zowel bij de hoofdbekostiging als bij aanvullende bekostiging. Dit betreft het schrappen van de aanvullende middelen asielzoekerskinderen, de materiële ondersteuning Nederlands voor anderstaligen (NOAT), de toeslagen nevenvestiging en speciale kinderen (schipper/zigeuner etc.). Technisch is dit een vermindering van de lumpsum. 2) Het schrappen van de wettelijke verplichte prijsbijstelling voor materiële voorzieningen. In de WPO (artikel 113 lid 6) en de WEC (artikel 111 lid 6) is opgenomen dat instellingen jaarlijks prijsbijstelling ontvangen. Door het schrappen van het wettelijke karakter van de prijsbijstelling en hiermee de mogelijkheid te creëren om hier (tijdelijk) beleidsmatig van af te wijken, wordt aangesloten bij de methode zoals die bijvoorbeeld in het voortgezet onderwijs geldt. 9. Deels terugdraaien klassenverkleining onderbouw Eerder is in de onderbouw van het primair onderwijs klassenverkleining doorgevoerd. Deze maatregel betreft het terugdraaien hiervoor door het vergroten van het gemiddeld aantal leerlingen per leraar in de onderbouw van 20 nu naar 23 in 2018. De leerling/leraarratio van +/- 27 voor de bovenbouw blijft gehandhaafd (hier heeft destijds ook geen klassenverkleining plaatsgevonden). De besparing wordt in mindering gebracht op de lumpsum bekostiging, waarbij gegeven de bestedingsvrijheid van scholen naar verwachting 75% zal worden gerealiseerd door klassen te vergroten en 25% door ander personeel te verminderen. Overweging voor deze maatregel is dat 16
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
uit onderzoek blijkt dat klassenverkleining een relatief dure maatregel is, die voor met name leerlingen uit achterstandssituaties, waar scholen al via onderwijsachterstandenregelingen aanvullende middelen voor krijgen, leerwinst kan opleveren. Leerwinst kan mogelijk doelmatiger met andere maatregelen worden bereikt, omdat onderwijskwaliteit vooral wordt bepaald door de kwaliteit van de leerkracht, en niet door de grootte van de klas. Een eventueel lerarentekort wordt beperkt. Bij een lerarenoverschot is het wenselijk de kwalitatief minste leraren af te laten vloeien. Deze maatregel vereist wijziging van een AMvB. 10. Afschaffen specifieke financiering humanistisch vormend en godsdienstonderwijs De specifieke financiering betreft een subsidie aan levensbeschouwelijke organisaties. Deze organisaties leveren leraren voor deze lessen op openbare scholen. Argument om de subsidie stop te zetten is dat dit niet de kerndoelen raakt dat er aandacht moet worden besteed aan levensbeschouwelijke stromingen. Het verzorgen van humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs geschiedde in een recent verleden ook niet via subsidie. Ouders die toch wensen dat hun kind onderwijs krijgt op basis van een levensbeschouwelijke grondslag kunnen terecht in het bijzonder onderwijs. 11. Afschaffen impuls brede scholen In 2007 is de impuls brede scholen, sport en cultuur ingevoerd en in 2012 is deze verlengd. Het betreft een decentralisatie-uitkering van OCW en VWS aan gemeenten om combinatiefuncties op lokaal niveau in te zetten. Doel van deze uitkering is uitbreiding van de brede scholen, het versterken van de sportverenigingen, het stimuleren van een dagelijks sport- en beweegaanbod op en rond de scholen en/of het vertrouwd raken met en beoefenen van kunst en cultuur. Argument om de impuls af te schaffen is dat aandacht voor sport en cultuur ook met reguliere onderwijsmiddelen door scholen zelf kan worden vormgegeven. 12. Afschaffen meer schakelklassen en summercourses G37-gemeenten De intensivering betrof een uitbreiding van het aantal schakelklassen en summercourses. Overweging om deze maatregel terug te draaien is het gebrek aan bewijs van effectiviteit. 13. Afschaffen extra lessen aan hoogbegaafden Bij regeerakkoord Rutte I is 30 mln. structureel gereserveerd voor meer ruimte voor extra lessen en een passend aanbod voor hoogbegaafde leerlingen, waarvan 17 mln. voor het primair onderwijs. Argument om deze maatregel terug te draaien is dat gedifferentieerd lesgeven al onderdeel uitmaakt van de reguliere competentie-eisen en bijbehorende reguliere middelen. Technisch is dit een vermindering van de lumpsum. 14. Terugdraaien professionalisering onderwijspersoneel De intensivering in Regeerakkoord Rutte I betrof een investering in de kwaliteit van PABO’s en lerarenopleidingen, gekoppeld aan centrale examinering op basis van de Kennisbasis. Het lerarenregister is uitgebreid met een verplichting voor het onderhoud en waar nodig verhoging van kennis en vaardigheden van docenten en schoolleiders. Hiervoor is extra scholingsbudget beschikbaar gesteld. Overweging voor het terugdraaien van of korten op deze maatregel is dat (in combinatie met de volgende twee op onderwijskwaliteit gerichte maatregelen) er de afgelopen kabinetten investeringen op dit thema gestapeld zijn. Technisch is het terugdraaien van deze intensiveringen een vermindering van de lumpsum. 15. Afschaffen extra geld onderwijskwaliteit In het begrotingsakkoord 2013 is 30 mln. beschikbaar gesteld voor versterking kwaliteit onderwijs en 75 mln. beschikbaar gesteld om in overleg met de sector in te zetten voor versterking van de kwaliteit van leraren en schoolleiders in het primair en voortgezet onderwijs (zie volgende maatregel). (105 mln.: 44 mln. PO, 20 mln. VO, 41 mln. lerarenbeleid). Deze maatregel betreft het terugdraaien van deze intensiveringen. Overweging voor het terugdraaien van of korten op deze maatregel is dat (in combinatie met de vorige en volgende op onderwijskwaliteit gerichte maatregelen) er de afgelopen kabinetten investeringen op dit thema gestapeld zijn. Technisch is deze maatregel een vermindering van de lumpsum.
17
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
16. Afschaffen extra geld kwaliteit leraren In het begrotingsakkoord 2013 is 30 mln. beschikbaar gesteld voor versterking kwaliteit onderwijs (zie vorige maatregel) en 75 mln. beschikbaar gesteld om in overleg met de sector in te zetten voor versterking van de kwaliteit van leraren en schoolleiders van PO en VO. (105 mln.: 44 mln. PO, 20 mln. VO, 41 mln. lerarenbeleid). Deze maatregel betreft het terugdraaien van deze intensiveringen. Overweging voor het terugdraaien van of korten op deze maatregel is dat (in combinatie met de vorige twee op onderwijskwaliteit gerichte maatregelen) er de afgelopen kabinetten investeringen op dit thema gestapeld zijn. Technisch is deze maatregel een vermindering van de lumpsum. 17. Terugdraaien meer en betere handen in de klas/zittenblijven voorkomen Bij de begrotingsafspraken 2014 is 175 mln. structureel toegevoegd aan de prestatiebox/kwaliteitsafspraken voor het funderend - en middelbaar beroepsonderwijs met als doelen: meer en betere handen in de klas en het voorkomen van zittenblijven. In de sectorakkoorden zijn de afspraken verder uitgewerkt. Middelen worden ingezet in de vorm van extra investeringen in leraren, uitbreiding conciërges, verlenging onderwijstijd via zomerscholen en schakelklassen. Deze middelen kunnen worden teruggedraaid. Voor zomerscholen loopt al een pilot met specifieke middelen. Daarbij is er (nog) geen hard bewijs dat zomerscholen en schakelklassen effectief en efficiënt zijn. Terugdraaien van de middelen vergt openbreken van het sectorakkoord. Technisch is deze maatregel een vermindering van de lumpsum. 18. Terugdraaien D32/NOA/investeren in onderwijs en onderzoek voor PO Het regeerakkoord Rutte II bevat een intensivering van 344 mln. waarvan 195 mln. voor primair onderwijs. Deze middelen worden vooral ingezet voor kwaliteitverbetering van leraren en schoolleiders en voor tenminste 3 uur per week gymnastiek binnen de bestaande onderwijsuren. Middelen zijn bij vaststelling van het Nationaal onderwijs akkoord (NOA) beschikbaar gekomen, op voorwaarde dat arbeidsvoorwaarden in het onderwijs worden gemoderniseerd. Middelen terugdraaien vergt het openbreken van het NOA. Technisch is deze maatregel een vermindering van de lumpsum. 19. Aanvullende bekostiging schoolmaatschappelijk werk PO schrappen. Met middelen voor schoolmaatschappelijk werk kunnen instellingen voor de studenten, die dit tijdelijk nodig hebben, hulpverlening inschakelen. De middelen worden verdeeld over de samenwerkingsverbanden, die deze gericht in kunnen zetten op scholen die dat nodig hebben. De middelen zijn bedoeld om invulling te geven aan de wettelijke zorgplicht van scholen voor veiligheid op school (per augustus 2015 wettelijk vastgelegd). Bij schrappen van de aanvullende bekostiging kan wetswijziging om deze zorgplicht weer uit de wet te halen, worden overwogen. Alternatief is dat scholen deze wettelijke verplichting vanuit hun reguliere lumpsummiddelen moeten vormgeven. Voortgezet onderwijs 20. Opnieuw invoeren korting op LWOO/PRO De bezuiniging op het LWOO/PRO van in totaal 50 mln. structureel is vanaf 2016 ongedaan gemaakt. Deze maatregel betreft het opnieuw invoeren van een bezuiniging van 50 mln. vanaf 2017. 21. Opheffen leerplusarrangement Het leerplusarrangement is een maatregel waarbij een school meer budget krijgt omdat een leerling in een bepaald postcodegebied woont. Overweging voor opheffing van het leerplusarrangement is dat de effectiviteit van het leerplusarrangement niet is aangetoond. De maatregel vergt een wijziging van een ministeriële regeling. De maatregel zal met name neerslaan bij scholen in grote steden. Deze scholen hebben gemiddeld een populatie waarbij meer dan 50% van de leerlingen afkomstig is uit een armoede probleem cumulatiegebied. Technisch is deze maatregel een vermindering van de lumpsum voor de scholen die het betreft.
18
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
22. Afschaffen gratis schoolboeken en ander lesmateriaal en afschaffen wettelijke prijsbijstelling WTOS Deze maatregel betreft het afschaffen van de wettelijke regeling voor het gratis verstrekken van lesmateriaal (schoolboeken e.d.). Leerlingen en ouders worden zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van lesmateriaal. Deze maatregel vergt een wetswijziging. Tegelijk met deze maatregel kan de wettelijk verplichte indexering voor de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS) worden afgeschaft, door wijziging van de WTOS, artikel 11.1. Dit geeft de mogelijkheid aan het kabinet om (tijdelijk) van indexering af te zien. 23. Reductie van het aantal vakken en bijhorende onderwijstijd in HAVO/VWO Deze maatregel betreft het beperken van de keuzemogelijkheden en de vakken in de profielen HAVO/VWO. Scholen krijgen minder keuzevrijheid binnen een profiel en kunnen voor het vrije deel minder vakken aanbieden. Dit reduceert de complexiteit van het curriculum en beperkt het onderwijsaanbod tot een beperkter aantal vakken. Hierdoor zijn er minder docenten nodig. Scholen gaan zich concentreren op het kerncurriculum en de kernvakken. In 2016 zal een voorstel worden uitgewerkt voor een nieuw curriculum (onderwijs 2032), waar deze maatregel aan is gerelateerd. 24. Verlaging bekostiging praktijkgericht onderwijs De bekostiging in het voortgezet onderwijs is afhankelijk van het type leerling. Het praktijkgericht onderwijs krijgt een hogere bekostiging dan het algemeen vormende onderwijs. Achtergrond is dat praktijkgericht onderwijs om kleinere groepen vraagt. Deze maatregel houdt in dat deze bekostiging meer met elkaar op één lijn wordt gebracht waarbij wordt geharmoniseerd op het laagste niveau. Deze maatregel komt neer op een verlaging van de prijs per leerling voor het praktijkgerichte onderwijs (vmbo en pro). De maatregel vergt wijziging bij AMvB. 25. Afschaffen rekentoetsen Vanaf 2013 is de rekentoets verplicht om het rekenniveau in het voortgezet onderwijs te verbeteren. Deze maatregel betreft het terugdraaien van de verplichte rekentoets. Overweging hierbij is dat de rekentoets vooralsnog tot weinig resultaat en enthousiasme in het veld leidt. Deze maatregel vereist een wetswijziging. 26. Beëindigen subsidie kennisnet Na afloop van de meerjarenprogrammering 2014-2017 en de verkregen extra aandacht voor ICT zou de subsidieregeling beëindigd kunnen worden: ICT is dan zodanig ingebed bij scholen dat ze voortaan zelf aan de slag kunnen, dan wel aan de slag gaan, om (samen) ICT projecten en doorbraaktechnologieën op te zoeken. Deze maatregel betreft beëindigen van de subsidiëring voor een basisinfrastructuur door de rijksoverheid. 27. Stopzetten kwaliteitsafspraken m.b.t. voortijdig schoolverlaten De aanpak van voortijdig schoolverlaten (VSV) is als onderdeel van de kwaliteitsafspraken opgenomen in het sectorakkoord voortgezet onderwijs 2014-2017. Doel van de eerder gemaakte VSV-convenanten was d.m.v. intensievere begeleiding van (potentiële) vsv-ers in het VMBO en MBO het aantal voortijdig schoolverlaten terug te dringen. Het aantal schoolverlaters is verminderd. Deze maatregel betreft het opheffen van deze kwaliteitsafspraken in het voortgezet onderwijs. Argument hiervoor kan zijn dat de regionale samenwerking tussen onderwijs, jeugdzorg, gemeenten en OCW nu zodanig tot stand is gekomen, dat dit binnen de reguliere bekostiging kan worden voortgezet. 28. Terugdraaien meer en betere handen in de klas/zittenblijven voorkomen Bij de begrotingsafspraken 2014 is 175 mln. structureel toegevoegd aan de prestatiebox/kwaliteitsafspraken voor het funderend - en middelbaar beroepsonderwijs met als doelen: meer en betere handen in de klas en het voorkomen van zittenblijven. In de sectorakkoorden zijn de afspraken verder uitgewerkt. Middelen worden ingezet in de vorm van extra investeringen in leraren (34 mln.), investeringen in klassenassistenten (21 mln.), uitbreiding conciërges, verlenging onderwijstijd via zomerscholen (9 mln.), schakelklassen en investeringen in ICT (4 mln.). Deze middelen kunnen worden teruggedraaid. Overweging kan bijvoorbeeld zijn dat uit een pilot blijkt dat zomerscholen en schakelklassen niet efficiënt zijn. Terugdraaien van de middelen vergt openbreken van het sectorakkoord. Technisch is deze maatregel een vermindering 19
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
van de lumpsum. 29. Terugdraaien verhogen lumpsum onderwijskwaliteit Bij de begrotingsafspraken 2014 is vanaf 2015 325 mln. toegevoegd aan de lumpsum van de onderwijsinstellingen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren: 150 mln. generiek en 175 mln. prestatiebox PO/VO/MBO t.b.v. meer en betere handen in de klas en voorkomen van zittenblijven (zie vorige maatregel). Deze maatregel betreft het korten op de 150 mln. generiek. Dit is destijds aangewend om onderwijssectoren de prijsbijstelling 2014 uit te betalen en is dus niet ten goede gekomen aan een intensivering onderwijskwaliteit. Technisch is deze maatregel een vermindering van de lumpsum. 30. Terugdraaien D32/NOA/investeren in onderwijs en onderzoek voor VO Het regeerakkoord Rutte II bevat een intensivering van 344 mln., waarvan 149 mln. voor het voortgezet onderwijs. De middelen worden vooral ingezet voor kwaliteitverbetering van leraren en schoolleiders en voor tenminste 3 uur per week gymnastiek in het primair onderwijs binnen de bestaande onderwijsuren. Middelen zijn bij vaststelling van het Nationaal onderwijs akkoord (NOA) beschikbaar gekomen, op voorwaarde dat arbeidsvoorwaarden in het onderwijs worden gemoderniseerd. 31. Beëindigen functiemix/salarismix Randstad Deze maatregel betreft het terugdraaien van de salarismix Randstadregio’s. In het voortgezet onderwijs (61 mln.) zijn aanvullende, structurele middelen beschikbaar gesteld voor beloning van leerkrachten in Randstadregio’s, genaamd respectievelijk functiemix en salarismix. Deze regeling is in 2009 ingesteld met als argument een beloningsachterstand in de Randstad t.o.v. de marktsector, een grotere arbeidsproblematiek en grootstedelijke problemen. Deze maatregel betreft het beëindigen van de extra middelen omdat de doelmatigheid en doeltreffendheid onvoldoende is aangetoond. Vanwege conjuncturele ontwikkeling is er geen sprake meer van krapte op de arbeidsmarkt. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het CPB (‘leidt een hogere beloning tot behoud van leraren in het voortgezet onderwijs?’) dat zij geen effecten vinden van de hogere beloning door de Salarismix Randstad-maatregel op de kans om leraar te blijven. De uittreedkans is door de maatregel niet kleiner geworden ten opzichte van de uittreedkans van leraren buiten de Randstad. Tot slot is de lijst van gemeenten die extra middelen ontvangen zeer divers; zowel Rotterdam als Blaricum ontvangen extra middelen. De regeling loopt tot 2016 en wordt jaarlijks verlengd. Evaluatie vindt in 2016 plaats. Complicerende factor voor deze maatregel is dat middelen structureel door instellingen zijn ingezet/verplicht (benoeming in hogere schaal bij geschikte competenties). In overleg met de overheid zijn namelijk streefwaarden opgesteld die voor scholen in de Randstad hoger lagen dan elders. De besparing zou per 2017/2018 kunnen doorgevoerd. Technisch leidt deze maatregel tot een vermindering van de lumpsum voor de scholen in de Randstad. Scholen kunnen de extra aangegane lasten door hogere inschaling echter pas fasegewijs op termijn ongedaan maken bij natuurlijk verloop of pensionering. Een variant is om de besparing dan ook fasegewijs (bijvoorbeeld uitgespreid over 10 jaar) in te boeken. Lerarenbeleid 32. Afschaffen Lerarenbeurs Deze maatregel betreft het afschaffen van de subsidiemaatregel Lerarenbeurs. Overweging is dat beduidend minder leraren zich aanmelden dan gebudgetteerd, dat het gaat om formele bacheloren masteropleidingen in plaats van training en ontwikkeling dicht op het onderwijsproces, en dat onderwijsinstellingen ook via de lumpsum middelen ontvangen voor de scholing van leraren; vanuit het Nationaal Onderwijsakkoord en de sectorakkoorden zijn hiervoor zelfs extra middelen beschikbaar gesteld. Bovendien blijkt uit onderzoek van het CPB dat de lerarenbeurs slechts beperkte positieve effecten laat zien op de kans om in het onderwijs te blijven. De beurs wordt in 5 jaar uitgefaseerd zodat iedere docent die al een beurs toegezegd is, zijn of haar studie kan voltooien (leraren die opleidingen volgen kunnen nu maximaal 3 keer subsidie aanvragen gedurende 5 jaar). Deze maatregel vergt het openbreken van bestuurlijke afspraken. 33. Korten budget Lerarenbeurs en toevoegen aan lumpsum Een variant op de maatregel “afschaffen lerarenbeurs” is het budget voor de lerarenbeurs na een korting van bijvoorbeeld 20% = 25 mln. toe te voegen aan de lumpsum zodat schoolleiders in 20
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
samenspraak met hun leraren bepalen hoe de middelen het best besteed kunnen worden, rekening houdend met de specifieke kansen en mogelijkheden tot kwaliteitsverbetering van de school. Via de lerarenbeurs is de besteding namelijk beperkt tot een bachelor- of masteropleiding; via de lumpsum kunnen schoolleiders en leraren ook kiezen voor andere scholings- en trainingsvormen, ook teamgericht in plaats van individueel, wanneer die effectiever of efficiënter zijn. De lerarenbeurs is onderdeel van bestuurlijke afspraken met de onderwijssector. Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie 34. Verhogen cursusgeld niveau 3 en 4, bbl-studenten 18-29 jaar Deze maatregel betreft het verhogen van het cursusgeld voor studenten tussen de 18 en 29 jaar die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) in het mbo volgen in niveau 3 en 4. De eigen bijdrage stijgt met € 200 per student per studiejaar. Overweging voor deze maatregel is dat deze mboopleidingen een directe arbeidsmarktrelatie hebben (profijtbeginsel). Er is vanuit gegaan dat een eventuele fiscale weglek (scholingsaftrek) kan worden gerepareerd. 5,5% van de besparing is toe te rekenen van de begroting van EZ. Dit heeft betrekking op groen onderwijs. Deze maatregel levert alleen een budgettaire opbrengst voor het mbo en niet voor andere sectoren. 35. Verhogen cursusgeld entreeopleiding en niveau 2, bbl-studenten 18-29 jaar Bbl-studenten die een opleiding volgen op de entreeopleiding of niveau 2 betalen een veel lager cursusgeld t.o.v. de hogere bbl-niveaus, omdat wordt aangenomen dat studenten in niveau 3 en 4 meer gaan verdienen dan studenten in niveau 1 en 2. Dit rechtvaardigt onvoldoende dat de bblstudenten in op de entreeopleiding of niveau 2 slechts 40% van het cursusgeld van niveau 3+4 betalen. Daarom wordt het cursusgeld met 50% verhoogd. 5,5% van de besparing is toe te rekenen van de begroting van EZ. Dit heeft betrekking op groen onderwijs. 36. Verhogen cursusgeld bbl-studenten 30+ De maatregel betreft het verhogen van cursusgeld voor mbo bbl-studenten (entreeopleiding en niveau 2 t/m 4) van 30 jaar en ouder om zo het beleid in de mbo-sector consistent te maken het beleid van deeltijdstudenten in het hoger onderwijs. De eigen bijdrage stijgt met € 1000 per student per studiejaar. Overweging voor deze maatregel kan zijn dat een mbo-opleiding voor deze doelgroep een directe arbeidsmarktrelatie heeft (profijtbeginsel) en de verantwoordelijkheid daarmee ligt bij de deelnemer zelf en/of de werkgever. In de berekening van de opbrengst van deze maatregel is geen rekening gehouden met overgangsrecht voor zittende studenten. Ook is geen rekening gehouden met de opbrengst van een mogelijke afname van het aantal mbostudenten. Deze maatregel overlapt met de maatregel ´Invoeren leeftijdsgrens 30 jaar voor bekostiging’. 5,5% van de besparing is toe te rekenen van de begroting van EZ. Dit heeft betrekking op groen onderwijs. Deze maatregel vergt een wetswijziging. 37. Invoeren leeftijdsgrens 30 jaar voor bekostiging Deze maatregel beëindigt de publieke bekostiging voor mbo-deelnemers van 30 jaar en ouder zodat het mbo wordt geharmoniseerd met het hoger onderwijs. Er is vanuit gegaan dat een eventuele fiscale weglek (scholingsaftrek) kan worden gerepareerd. 5,5% van de besparing is toe te rekenen van de begroting van EZ. Dit heeft betrekking op groen onderwijs. Deze maatregel gaat niet samen met de maatregel ‘verhogen cursusgeld bbl-studenten 30+’ en vergt een wetswijziging. Omdat verandering in het cursusgeld een jaar van tevoren moet worden aangekondigd kan pas vanaf 2019 een besparing worden ingeboekt. 38. Stopzetten Regionaal investeringsfonds mbo Voor de periode 2014-2017 zijn middelen beschikbaar voor het stimuleren van publiek-private samenwerking in het mbo om aansluiting op arbeidsmarkt te verbeteren. De middelen komen moeilijk tot besteding, daarom is de regeling uitgebreid en er is enkele malen geld doorgeschoven over de jaargrens. Voor 2018 en verder zijn nog geen afspraken gemaakt over de besteding van de middelen. 39. Stopzetten resultaatafhankelijk budget in de kwaliteitsafspraken Onderdeel van het bestuursakkoord mbo zijn kwaliteitsafspraken. Deze lopen van 2015 tot en met 2018. Goede indicatoren om de resultaatafhankelijke beloning op te baseren blijken onvoldoende voorhanden. Daarmee zijn deze middelen niet doelmatig. Ook bestaat veel maatschappelijke 21
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
weerstand en weerstand bij bestuurders tegen prestatieafspraken. Dit kan aanleiding geven om de extra middelen voor resultaatsafspraken (voortijdig schoolverlaten (37 mln.), studiesucces (116 mln.) en kwaliteit beroepspraktijkvorming (58 mln.) te beëindigen. Van het totaalbedrag is 5,5% toe te rekenen aan de begroting van EZ. Dit heeft betrekking op groen onderwijs. 40. Aanpassen prijs bbl-student aan bol-student Vanwege een verschil in les- en stagedagen is de prijs per bbl-student lager dan een bol-student (respectievelijk € 3773 en € 6714 in 2015). Het verschil in prijs staat onvoldoende in verhouding tot het verschil in lesuren. Voorgesteld wordt de bekostiging per bbl-leerling te reduceren van 40% naar 30% van de bekostiging per bol-leerling. Hierdoor wordt de bekostiging van een bbl-leerling met € 671 verlaagd. Het uitvoeringsbesluit WEB moet aangepast worden, wat mogelijk is vanaf 2018. Van het totaalbedrag is 5,5% toe te rekenen aan de begroting van EZ. Dit heeft betrekking op groen onderwijs. Technisch is deze maatregel een vermindering van de lumpsum. 41. Beëindigen salarismix Randstad Deze maatregel betreft het terugdraaien van de salarismix Randstadregio’s. In het mbo zijn aanvullende, structurele middelen beschikbaar gesteld voor beloning van leerkrachten in Randstadregio’s, genaamd respectievelijk functiemix en salarismix. Deze regeling is in 2009 ingesteld met als argument een beloningsachterstand in de Randstad t.o.v. de marktsector, een grotere arbeidsproblematiek en grootstedelijke problemen. Deze maatregel betreft het beëindigen van de extra middelen omdat de doelmatigheid en doeltreffendheid onvoldoende is aangetoond. Vanwege conjuncturele ontwikkeling is er geen sprake meer van krapte op de arbeidsmarkt. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het CPB (‘leidt een hogere beloning tot behoud van leraren in het voortgezet onderwijs?’) dat zij geen effecten vinden van de hogere beloning door de Salarismix Randstad-maatregel op de kans om leraar te blijven. De uittreedkans is door de maatregel niet kleiner geworden ten opzichte van de uittreedkans van leraren buiten de Randstad. Tot slot is de lijst van gemeenten die extra middelen ontvangen zeer divers; zowel Rotterdam als Blaricum ontvangen extra middelen. De regeling loopt tot 2016 en wordt jaarlijks verlengd. Evaluatie vindt in 2016 plaats. Complicerende factor voor deze maatregel is dat middelen structureel door instellingen zijn ingezet/verplicht (benoeming in hogere schaal bij geschikte competenties). In overleg met de overheid zijn namelijk streefwaarden opgesteld die voor scholen in de Randstad hoger lagen dan elders. De besparing zou per 2017/2018 kunnen doorgevoerd. Technisch leidt deze maatregel tot een vermindering van de lumpsum voor de scholen in de Randstad. Scholen kunnen de extra aangegane lasten door hogere inschaling echter pas fasegewijs op termijn ongedaan maken bij natuurlijk verloop of pensionering. Een variant is om de besparing dan ook fasegewijs (bijvoorbeeld uitgespreid over 10 jaar) in te boeken. De reeks is exclusief de middelen van groen onderwijs, die op de begroting van EZ staan. 42. Aanvullende bekostiging schoolmaatschappelijk werk mbo schrappen Met middelen voor schoolmaatschappelijk werk kunnen instellingen voor de studenten, die dit tijdelijk nodig hebben, hulpverlening inschakelen. Geld wordt verdeeld o.b.v. aandeel leerlingen in de entreeopleiding en niveau 2. De hulp is gericht op ‘deelnemers met psychosociale problemen die een voorspoedige schoolloopbaan in de weg staan’. Aangezien de jeugdhulpverlening in 2015 is gedecentraliseerd naar gemeenten, is aanvullende bekostiging voor schoolmaatschappelijk werk geen verantwoordelijkheid meer van het Rijk. Een alternatief is een korting van 15% (ca. 2 mln.) in lijn met de decentralisatie van de jeugdzorg. Deze middelen (1 mln.) zijn ook bestemd voor groen onderwijs. 43. Afschaffen plusvoorzieningen mbo Een plusvoorziening is een combinatieprogramma van zorg en hulpverlening, onderwijs en arbeidstoeleiding. De plusvoorzieningen zijn bovenschools. Leerlingen uit voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs kunnen gebruik maken van deze voorzieningen. Het is gericht op jongeren met meervoudige problematiek (denk aan psychosociale problemen, schulden, moeilijke thuissituatie enzovoort). Dit is geen primaire taak van onderwijsinstellingen, maar van gemeenten. Van het totaalbedrag is 5,5% toe te rekenen aan de begroting van EZ. Dit heeft betrekking op groen onderwijs.
22
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
44. Verder aanpassen van groen onderwijs aan regulier onderwijs gevolgd door eventuele overheveling naar OCW In 2015 is onderzocht in hoeverre de onderwijsuitgaven tussen groen onderwijs en regulier onderwijs verschillen. Groen onderwijs MBO ontvangt 89 euro meer per leerling in 2016 (rapport Panteia, Van toen naar straks). Door het gelijktrekken van de uitgaven per leerling grijs en groen onderwijs kan per 2017 worden bespaard. Verder kan, om gelijke behandeling van groen en grijs onderwijs te bevorderen, groen onderwijs worden overgeheveld naar OCW (rapport ABD Topconsult). Het kabinet zal in de eerste helft van 2016 onderzoeken op welke wijze overheveling mogelijk is. 45. Wettelijke wachtgeldverplichting mbo-instellingen beëindigen Mbo-instellingen zijn wettelijk verplicht personeel door te betalen bij ontbreken van een rechtsopvolger, bijvoorbeeld bij een faillisement. Hierdoor draaien andere mbo-instellingen op voor bestuurlijk falen, bijvoorbeeld bij ROC Leiden, en worden instellingen met slechte onderwijskwaliteit onvoldoende geprikkeld om de kwaliteit te verbeteren. Een budget van 100 mln. is gereserveerd voor de kosten van werkloosheids- en arbeidsongeschiktheid, waaronder deze wachtgeldverplichting. Dit budget wordt jaarlijks verdeeld onder de instellingen. Door het schrappen van de wachtgeldverplichting uit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs is het risico beperkter dat daadwerkelijk tot betalen van wachtgelden moet worden overgegaan. Ook kunnen mbo-instellingen daadwerkelijk failliet gaan, indien dat de beste optie is voor de kwaliteit van het onderwijs, zonder dat de sector ervoor opdraait. Bestaande middelen (100 mln.) voor wachtgelden worden toegevoegd aan de lumpsum en gekort met 10%. Hoger Onderwijs Maatregelen op het terrein van studenten (studiefinanciering, ov-studentenkaart, collegegeld) moeten gezien worden in het licht van het wetsvoorstel Studievoorschot dat op 1 september 2015 in werking is getreden en de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025 'De waarde(n) van weten van juli 2015. Juridisch is het moeilijk om maatregelen in het hoger onderwijs zonder overgangsrecht (cohortgarantie) door te voeren. Meer financiële verantwoordelijkheid voor de student (maatregel 44 t/m 46) Deze maatregelen betreffen een verhoging van het collegegeld al dan niet in combinatie met ruimte voor differentiatie in collegegeld en in onderwijskwaliteit. De verhoging komt bovenop de al ingevoerde verhoging van het collegegeld van € 22 per jaar oplopend naar € 220 per jaar in studiejaar 2018/2019. Overweging voor collegegeldverhoging is dat het hoger onderwijs vooral het eigenbelang van studenten dient (profijtbeginsel), dat een grotere eigen bijdrage leidt tot meer betrokkenheid van de student en zo tot een sterkere prikkel tot onderwijskwaliteit, terwijl de toegankelijkheid van het hoger onderwijs geborgd blijft via het studievoorschot. Overweging voor differentiatie in collegegeld en in onderwijskwaliteit is de observatie dat de betalingsbereidheid en voorkeuren van studenten met betrekking tot prijs-kwaliteitverhouding uiteenlopen. Voor alle 3 de maatregelen geldt dat besparingsverlies vanwege de kwijtschelding van een eventuele resterende schuld en besparingsverlies door fiscale weglek (scholingsaftrek) niet in de budgettaire opbrengst is verwerkt. Ook geldt dat met een cohortgarantie eenzelfde structurele besparing kan worden bereikt, maar langzamer. De maatregelen hebben overlap waardoor het optellen van de budgettaire opbrengst niet mogelijk is. 46. Geleidelijk verhogen wettelijk collegegeld bachelor- en masterfase Deze maatregel betreft een geleidelijke verhoging van het wettelijk collegegeld met € 200 per jaar voor de bachelor- en de masterfase (ca. 550.000 studenten) in 10 jaar tijd. Het collegegeld stijgt hierdoor stapsgewijs met € 2.000. De rijksbijdrage wordt navenant verlaagd. Verschillende gematigde varianten op deze maatregel zijn denkbaar. De maatregel vereist een AMvB en kan ingaan per studiejaar 2017/2018. 47. Geleidelijk verhogen wettelijk collegegeld bachelor- en masterfase, m.u.v. 1e jaar Deze maatregel betreft een geleidelijke verhoging van het wettelijk collegegeld met € 200 per jaar voor de bachelor- en de masterfase in 10 jaar tijd m.u.v. het eerste bachelorstudiejaar (ca. 400.000 studenten). Het collegegeld stijgt hierdoor stapsgewijs met € 2.000. De rijksbijdrage wordt navenant verlaagd. Het wettelijk collegegeld voor het eerste bachelorstudiejaar blijft in deze 23
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
maatregel ongewijzigd (ca. 150.000 studenten). Overweging hiervoor is dat het eerste bachelorjaar ook een oriënterende functie heeft. De maatregel vereist een AMvB en kan ingaan per studiejaar 2017/2018. 48. Vrijgeven masterfase, vrijgeven collegegeld masterfase Deze maatregel draagt de verantwoordelijkheid voor de masterfase geheel over aan de student en de instelling, met uitzondering van de kwaliteitscontrole, het markttoezicht en de borging van de toegankelijkheid via een sociaal stelsel van collegegeldkrediet en studieleningen. De publieke bekostiging van de masterfase wordt vervangen door financiering door de student zelf, en de hoogte van het collegegeld wordt - al dan niet met een plafond – vrijgegeven. Deze variant gaat uit van een geleidelijke invoering waarbij het collegegeld gedurende 7 jaar met € 1.000 wordt verhoogd. De rijksbijdrage aan de instellingsbudgetten wordt navenant verlaagd. Een substantieel hoger collegegeld kan een negatieve invloed hebben op de beslissing om een master te gaan volgen, dit effect is mogelijk groter voor langjarige masteropleidingen. Ook zou een student ervoor kunnen kiezen om in het buitenland te gaan studeren waar het goedkoper is. De maatregel vereist een wetswijziging en kan ingaan per studiejaar 2018/2019. 49. Het kopen van extra studietijd door langstudeerders Deze maatregel betreft het verhogen van het collegegeld met € 3.000 voor studenten die uitlopen in hun studie. Deze maatregel is gelijk aan de langstudeerboete, die bij Regeerakkoord Rutte II is afgeschaft. De verhoging van het collegegeld voor langstudeerders wordt in mindering gebracht op het instellingsbudget. Varianten zijn mogelijk. Bij een cohortsgewijze invoering is er pas vanaf studiejaar 2021/2022 een besparing omdat dan het eerste cohort studenten in de (1-jarige) master langstudeerder wordt. De gerealiseerde bedragen lopen dan geleidelijk op. Fiscale weglek (scholingsaftrek) wordt voorkomen. Invoering is mogelijk per 1 september 2018 en vergt aanpassing van uitvoeringsprocessen bij DUO. 50. Minder wetenschappelijk onderzoek Deze maatregel beperkt de publieke financiering voor wetenschappelijk onderzoek met een taakstellende korting. Een taakstellende korting kan worden gelegd via de zogenaamde eerste geldstroom voor wetenschappelijk onderzoek; via een taakstellende korting op de zogenaamde tweede geldstroom voor wetenschappelijk onderzoek en/of via een taakstellende korting op de middelen voor nationale en internationale onderzoeksorganisaties (bv. de Koninklijke Bibliotheek, CERN (Europese Raad voor Kernonderzoek) en/of ESA European Space Agency)). Het wetenschapsbudget is geïntensiveerd bij het Regeerakkoord Rutte II (150 mln. vanaf 2017) en vanuit de Begrotingsafspraken 2014 (100 mln. per 2015). Het IBO Wetenschappelijk Onderzoek heeft aangetoond dat het wetenschapsstelsel efficiënt en doelmatig functioneert. Daarnaast heeft het kabinet recentelijk de “Wetenschapsvisie” uitgebracht en is de Nationale Wetenschapsagenda tot stand gebracht. Op basis van het IBO is in de Wetenschapvisie geconstateerd: “Het recent afgeronde interdepartementaal beleidsonderzoek wetenschappelijk onderzoek (IBO) concludeert dat de Nederlandse wetenschap met een gemiddeld niveau van publieke middelen topprestaties bereikt." Minder geld voor wetenschappelijk onderzoek kan de uitvoering van de Nationale Wetenschapsagenda onder druk zetten. 51. Terugdraaien verhogen intensiteit onderwijs Het Regeerakkoord Rutte I heeft geïnvesteerd in het verhogen van de intensiteit van het onderwijs in het hoger onderwijs. Deze maatregel betreft het afschaffen van deze intensivering (die onderdeel uitmaakt van de prestatiebekostiging). De opbrengst van deze maatregel heeft een oploop om frictiekosten (wachtgelden) te voorkomen. Invoering is mogelijk per studiejaar 2017/2018. 52. Afschaffen aftrek inkomstenbelasting voor scholingsuitgaven (studiekosten) De Commissie Van Dijkhuizen heeft in 2012 geadviseerd de aftrek scholingsuitgaven af te schaffen. Nadelen van deze fiscale regeling zijn het complexe toezicht op naleving van deze maatregel door de Belastingdienst. Ook maakt maar een beperkt deel van de beroepsbevolking gebruik van deze fiscale maatregel. Het afschaffen van de aftrek zal mogelijk een doorwerking hebben naar het leven-lang-lerenkrediet, want er zal mogelijk vaker worden geleend. De Commissie Van Dijkhuizen adviseerde overigens om structureel 50 mln. van de opbrengst toe te voegen aan de O&O-fondsen. 24
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Indien daarvoor wordt gekozen, is de budgettaire opbrengst 50 mln. lager. Het kabinet evalueert op dit moment de regeling, hierbij wordt tevens gekeken of de regeling kan worden omgezet in een subsidieregeling. Studiefinanciering Maatregelen op het terrein van studenten (studiefinanciering, ov-studentenkaart, collegegeld) moeten gezien worden in het licht van het wetsvoorstel Studievoorschot dat op 1 september 2015 in werking is getreden en de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025 'De waarde(n) van weten van juli 2015. Algemene opmerkingen: Juridisch is het moeilijk om studiefinanciering maatregelen zonder overgangsrecht (cohortgarantie) door te voeren. Daarom is aangenomen, dat de maatregelen ingaan voor nieuwe studenten. De opbrengsten studiefinanciering maatregelen lopen geleidelijk op. Dit komt door de prestatiebeurssystematiek waardoor er pas opbrengsten zijn op het moment dat de beurs (aanvankelijk een lening) zou zijn omgezet in een gift. De studievoorschotmaatregelen kunnen op zijn vroegst vanaf het studiejaar 2018/2019 worden ingevoerd, omdat deze maatregelen een wetswijziging en aanpassing van de uitvoeringsprocessen vereisen. 53. Rente op studieschulden aanpassen naar 7-jaarsrente Met invoering van het studievoorschot is de rente op studieschulden verhoogd naar de gemiddelde 5-jaarsrente die de staat op de kapitaalmarkt betaalt, in de jaren 2013-2015 gemiddeld circa 0,4%. Door dit te veranderen naar een 7-jaarsrente wordt het leentarief voor de student gelijk aan het inleentarief van de Agent. Er is dan nog steeds sprake van een rentesubsidie van de staat aan de ex-student, omdat de looptijd van studieleningen langer is. Gebaseerd op het gemiddelde verschil in de 5- en 7-jaarsrente in 2014 betekent dit een verhoging van de rente met gemiddeld 0,4 procentpunt. Voor de student betekent dit een verhoging van het terugbetaalbedrag met circa 8% per maand. Deze maatregel vergt een wetswijziging. Omdat de renteverhoging voor nieuwe studenten ingaat, komen de ontvangsten pas vanaf 2025 binnen. Een verdere verhoging, naar bijvoorbeeld de 10- of 15-jaarsrente is ook mogelijk. De besparing voor de staat en het terugbetaalbedrag voor de student nemen dan toe. 54. Studievoorschot basisbeurs mbo 3,4 met cohortgarantie Deze maatregel betreft de omzetting van de basisbeurs in een studievoorschot voor mbo niveau 3 en 4. De overweging bij het omzetten in het studievoorschot is net zoals bij het studievoorschot in het hoger onderwijs het profijtbeginsel: hoewel mbo-ers op niveau 3 en 4 na hun studie gemiddeld genomen een lager inkomen hebben dan studenten in het hoger onderwijs, is ook het mbo een lonende investering. Toegankelijkheid van het onderwijs wordt geborgd omdat alle studenten kunnen lenen. Wel blijkt uit onderzoek van het SCP (2013; De studie waard) dat bij studenten en scholieren uit de lagere inkomensgroepen, de risico- en leenaversie groter is waardoor deze maatregel kan leiden tot een lagere doorstroom van mbo naar hbo en daarmee tot een lagere deelname van deze groep aan het hoger onderwijs. Daarnaast zal het studieleenvolume omhoog gaan en dus de staatsschuld toenemen. Deze maatregel vereist een wetswijziging en een aanpassing van de uitvoeringsprocessen bij DUO. 55. Omzetten aanvullende beurs hoger onderwijs naar studievoorschot Deze maatregel betreft het afschaffen van de aanvullende beurs voor de bachelor- en masterfase in het hoger onderwijs. Overweging hierbij is dat studeren in het hoger onderwijs een lonende investering is (profijtbeginsel). Toegankelijkheid van het hoger onderwijs wordt in algemene zin geborgd omdat alle studenten kunnen lenen (maximaal te lenen bedrag is € 1025 per maand). Om de financiële toegankelijkheid van het stelsel voor kwetsbare groepen te borgen kunnen aanvullende maatregelen worden genomen (onderzoek van onder meer het CHEPS (2013; International experiences with student financing, tuition fees and student financial support in perspective). Door omzetting van de aanvullende beurs in een studievoorschot zal de onderwijsdeelname van bepaalde groepen naar verwachting afnemen. Deze maatregel vereist een wetswijziging en een aanpassing van de uitvoeringsprocessen bij DUO.
25
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
56. Omzetten aanvullende beurs mbo niveau 3 en 4 naar studievoorschot De maatregel betreft het afschaffen van de aanvullende beurs in het mbo. Overweging hierbij is dat studeren een lonende investering is (profijtbeginsel), ook voor studenten met ouders met een minder hoog inkomen. In plaats van een aanvullende beurs kunnen studenten lenen. Het maximale leenbedrag is onafhankelijk van het ouderlijk inkomen. De maatregel vereist een wetswijziging en een aanpassing van de uitvoeringsprocessen bij DUO. 57. Versobering basisbeurs mbo of aanvullende beurs mbo en hoger onderwijs Een variant op het afschaffen van de basisbeurs voor mbo of de aanvullende beurs voor het hoger onderwijs en mbo, is versobering door het beursbedrag te verlagen, de doelgroep te verkleinen of scherpere voorwaarden te stellen. Bijvoorbeeld door mbo-studenten die in de omgeving van hun ouderlijk huis wonen niet in aanmerking te laten komen voor een uitwonende beurs. Afhankelijk van het gekozen afstandscriterium levert dit een structurele besparing van 100 mln. op. Onderwijsdeelname van deze groepen zou hierdoor kunnen afnemen (onderzoek van onder meer het CHEPS (2013; International experiences with student financing, tuition fees and student financial support in perspective)). De invoering van scherpere voorwaarden verhoogt de complexiteit van de uitvoering. Deze maatregel vereist een wetswijziging. 58. Invoeren vermogenstoets aanvullende beurs Op dit moment wordt bij het bepalen of een student in aanmerking komt voor een aanvullende beurs alleen gekeken naar het verzamelinkomen van beide ouders. Het is consistent met andere inkomensregelingen om hier ook het vermogen (van de ouders en de student) bij te gaan betrekken. Bij een bepaald vermogen van ouders en student vervalt het recht op een aanvullende beurs. Op deze manier dragen ouders die dat kunnen bij aan de studie van hun kinderen en blijft de aanvullende beurs beschikbaar voor kinderen van ouders die dat niet kunnen. De besparing gaat uit van een vermogenstoets gelijk aan die van de zorgtoeslag. De besparing is inclusief extra uitvoeringskosten. 59. Afschaffen OV-studentenkaart hoger onderwijs en mbo Deze maatregel betreft het afschaffen van de OV-studentenkaart (OVSK) voor het hoger onderwijs en mbo. Overweging hierbij kan zijn dat de OVSK ook niet-studie gerelateerde reizen financiert en dat de OVSK niet direct samenhangt met de kwaliteit van het onderwijs. Het afschaffen van de OVSK heeft financiële gevolgen voor de studenten en voor de toegang tot het onderwijs. De maatregel vereist een wetswijziging en opzegging van het contract met de vervoerbedrijven met een opzegtermijn van twee kalenderjaren. Het contract wordt dan opgezegd vóór behandeling van het wetsvoorstel in de Staten-Generaal. De netto-besparing voor het Rijk is aanzienlijk kleiner dan de bruto-besparing omdat het ministerie van IenM de NS moet compenseren voor het netto-effect als gevolg van het afschaffen/versoberen van de OVSK. Ook regionale concessieverleners zullen in hun lonende contracten met vervoerders rekening houden met dalende reizigersaantallen en bijgevolg hoger kosten. Ook kunnen er bij vervoerbedrijven met publieke aandeelhouders (lokale overheden en het ministerie van Financiën) besparingsverliezen aangaande dividenduitkeringen optreden. Op (middel)lange termijn kan de maatregel tot extra besparingen leiden, omdat minder (spits)vervoercapaciteit nodig is. De besparing op het contract met de NS gaat in vanaf 2025, omdat dan de huidige concessieperiode is afgelopen en dit de NS een redelijke termijn geeft om materieel en personeel op de nieuwe situatie aan te passen. De opbrengst van deze maatregel vloeit daarom in eerste instantie alleen voort uit de besparing op de bijdrage voor de OVSK aan de regionale vervoerders en pas op langere termijn uit de besparing op de bijdrage aan alle vervoerders. Een deel van de besparing kan worden ingezet in de kwaliteit van het hoger onderwijs, zoals bij de invoering van het studievoorschot voor een besparing van 200 mln. vanaf 2025 al is afgesproken (Taskforce Beter Benutten). 60. Versobering Ov-studentenkaart hoger onderwijs en mbo De OVSK kan worden versoberd, bijvoorbeeld door deze te vervangen voor een trajectkaart. Op dit moment bestaat circa 1/3e van de reiskilometers die studenten met hun ov-kaart afleggen uit nietstudiegerelateerde reizen en voor 10% uit indirect studiegerelateerde reizen. Voordeel van een trajectkaart is dat de overheid niet-studiegerelateerde reizen niet of minder subsidieert. Complicerende factor van een trajectkaart is dat een student voor zijn studie naar meerdere 26
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
locaties dient te reizen. Een tweede variant is het omzetten van de OVSK in een mobiliteitskaart met een bepaald reistegoed. Studenten die veel reizen betalen zelf bij. Hiervoor zijn technische aanpassingen bij vervoerders, RSR en DUO nodig. Deze maatregel leidt tot incidentele invoeringskosten en structurele uitvoeringskosten. Een derde variant is omzetting van de OVSK in een kortingskaart. De besparing van deze variant is afhankelijk van het onderhandelingsresultaat met de vervoerbedrijven en het kortingspercentage binnen en buiten de spits. De eigen bijdrage van de studenten is afhankelijk van hun reisgedrag. De hierboven geschetste versoberingen vergen aanpassing van het huidige contract met vervoersbedrijven. Daarnaast brengt een versobering van de OVSK technische aanpassingen met zich mee. De kosten hiervan zijn ook niet opgenomen in de huidige berekening. Bij alle varianten is de netto-besparing kleiner dan de bruto-besparing omdat in de concessie tussen IenM en de NS is vastgelegd dat de NS wordt gecompenseerd voor het netto-effect als gevolg van afschaffen/versoberen OVSK. Ook kunnen er bij vervoerbedrijven met publieke aandeelhouders (lokale overheden en het ministerie van Financiën) besparingsverliezen aangaande dividenduitkeringen optreden. De besparing die in deze ombuigingslijst is opgenomen gaat uit van de structurele besparing van 50%, in eerdere jaren alleen door een besparing op de bijdrage aan de regionale vervoerders en vanaf 2025 ook door een besparing op de bijdrage aan de NS omdat dan de huidige concessieperiode is afgelopen en dit de NS een redelijke termijn geeft om materieel en personeel op de nieuwe situatie aan te passen. Deze maatregel vergt wijziging van wet- en regelgeving. 61. Ov-studentenkaart van nominaal+1 naar nominaal Deze maatregel betreft het beperken van het OVSK recht voor studenten in respectievelijk het hoger onderwijs en mbo van nominale studieduur +1 extra jaar en nominale studieduur + 3 jaar naar de nominale studieduur. Het contract met de openbaarvervoerbedrijven hoeft niet te worden aangepast. Wel kent het contract een garantievolume (aantal studenten met OVSK moet minstens 90% zijn van het aantal studenten met OVSK het jaar ervoor). In de concessie tussen IenM en de NS is vastgelegd dat de NS gecompenseerd wordt voor het netto-effect van een wijziging in de OVSK. De netto-besparing voor het Rijk is hierdoor kleiner dan de bruto-besparing. Ook kunnen er bij vervoerbedrijven met publieke aandeelhouders (lokale overheden en het ministerie van Financiën) besparingsverliezen aangaande dividenduitkeringen optreden. Deze maatregel vergt wijziging van wet- of regelgeving. Het inkorten van het reisrecht kan drempels opwerpen omdat studenten in de laatste fase van de studie meer reizen voor stages, onderzoeken, bijvakken. 62. Afschaffen OV-vergoeding studenten die studeren in het buitenland De studentenreisvoorziening kan bij het studeren in het buitenland in twee vormen worden toegekend: een reisproduct op een persoonlijke ov-chipkaart of een financiële vergoeding. Overweging voor afschaffen is dat de meeste studenten die in het buitenland studeren dit binnen de EU doen en dat er hiervoor een tegemoetkoming voor de reiskosten is vanuit de Erasmusbeurs, en. De juridische haalbaarheid is een aandachtspunt. 63. Geen aanvullende beurs bij weigering ouders of onvindbare ouders. Van ouders die het financieel kunnen wordt verwacht dat zij bijdragen aan de studiekosten van hun kinderen. Studenten die geen contact meer hebben met hun ouders, en dit bij DUO aannemelijk kunnen maken, kunnen DUO verzoeken het inkomen van de ouders buiten beschouwing te laten. Deze maatregel betreft het afschaffen van deze mogelijkheid. Door de regeling af te schaffen, komen de voor belanghebbenden – evenals voor DUO – ingewikkelde procedures te vervallen. Dit betekent dat DUO de relatie tussen de studerende en één of beide ouders niet meer hoeft te beoordelen en zich dus niet langer hoeft te mengen in de relatie tussen ouder en kind. Zo wordt ook voorkomen dat de ouder zich kan onttrekken aan de ouderlijke plichten (freerider-gedrag en misbruik van de regeling). Nu al geldt dat studerenden met hun ouders afspraken maken over de ouderlijke bijdrage. In het ene geval zal de ouder meer bijdragen dan de door DUO berekende veronderstelde bijdrage en in het andere geval minder. Bijvoorbeeld in gevallen waarin er op zich sprake is van een goede relatie, maar de ouder principieel vindt dat zijn kind vanaf zijn achttiende (financieel) verantwoordelijk is voor zijn eigen leven. Zoals in alle gevallen, blijft de student de mogelijkheid houden het volledige bedrag te lenen.
27
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Cultuur & Media 64. Beëindigen huidige bekostiging Rijksmonumenten (BRIM) Deze maatregel betreft het beëindigen van de huidige tegemoetkoming in de kosten voor het reguliere onderhoud van rijksmonumenten (niet zijnde woonhuizen). De maatregel vereist het intrekken van een AMvB. De subsidie wordt verstrekt voor een periode van 6 jaar. De huidige subsidieperiode loopt van 2016 tot en met 2026, waardoor het budgettair effect van deze maatregel in 2023 tot uiting komt. 65. Verdere beperking bekostiging cultuur (BIS) De culturele basisinfrastructuur (BIS) bekostigt culturele instellingen en fondsen. Er wordt een korting van 25% voor culturele instellingen en een korting van 50% voor de cultuurfondsen voorgesteld (dit is excl. de middelen voor de stimuleringsmaatregel filmindustrie). Deze verdeling is gebaseerd op de veronderstelling dat bij cultuurfondsen veelal kortlopende, individuele projecten worden gesubsidieerd waardoor gemakkelijker kan worden omgebogen. Bij culturele instellingen gaat het daarentegen om langlopende bekostiging. Omdat de BIS 2017-2020 al door de Kamer is behandeld, is het mogelijk met ingang van 2021 weer keuzes met betrekking tot de inhoud van de BIS te maken. Bij deze omvang zijn stelsel- en wetswijzigingen vereist. 66. Afschaffen Architectuur- en ruimtelijk ontwerpbeleid 2012 ev. (AROB 2012+) De actieagenda van het AROB 2012+ loopt t/m 2016. Daarna is het aan private partijen en lagere overheden om hier op voort te borduren. Een bezuiniging van 11 mln. betekent het opheffen van 2 instellingen: Stimuleringsfonds Creatieve Industrie en Het Nieuwe Instituut uit de BIS. Deze maatregel overlapt met de maatregel "Verdere beperking bekostiging cultuur (BIS)" waardoor de budgettaire opbrengst van deze maatregelen niet geheel bij elkaar kan worden opgeteld. Frictieuitgaven zijn niet in de budgettaire besparing opgenomen. 67. Afschaffen stimuleringsmaatregel filmindustrie Sinds 2013 wordt de Nederlandse filmindustrie ondersteund door middel van de stimuleringsmaatregel filmindustrie. Doel van de stimuleringsmaatregel is een gelijk speelveld te creëren tussen Nederland en andere Europese landen die ook de filmsector ondersteunen. Overweging voor het afschaffen van de stimuleringsmaatregel kan zijn dat er geen overtuigende argumenten zijn om de filmindustrie meer te steunen dan andere bedrijfstakken. De filmsector behoudt met deze ombuiging de vierjaarlijkse BIS subsidie voor het Filmfonds (ca. 25 mln. per jaar). Door de lange voorbereidingstijd van films kan een korting geleidelijk worden ingevoerd vanaf 2019. 68. Taakstelling Rijksmediabijdrage Deze maatregel betreft het verder naar beneden bijstellen van de rijksbijdrage aan de publieke omroep, in aanvulling op de huidige taakstelling van 252 mln. (saldo van Rutte I, Rutte II en Begrotingsafspraken 2014). Deze maatregel vereist verdere hervorming van het omroepbestel en een wetswijziging. Daarnaast kan deze bezuiniging leiden tot lagere STER-inkomsten die in het huidige bestel worden gebruikt om de publieke omroep aanvullend te bekostigen. Verder kan deze taakstelling leiden tot extra (frictie)uitgaven op korte termijn. Deze kunnen eventueel worden opgevangen vanuit de Algemene Mediareserve. 69. Beëindigen huishoudensindexatie Rijksomroepbijdrage Deze maatregel betreft het beëindigen van één van de twee mediawettelijke indexeringen van de media-uitgaven: naast prijsindexatie is er een index voor de ontwikkeling in het aantal huishoudens. Er is echter geen samenhang tussen het aantal gezinnen en de kosten die de Publieke Omroep heeft. Gezien de indexering voor huishoudens via de extrapolatie loopt, levert het beëindigen hiervan pas een besparing op vanaf 2022 van 5 mln. per jaar. Daarnaast wordt ook de wettelijke verplichting tot prijsindexatie geschrapt. Deze maatregelen vergen een wetswijziging. 70. Beperken taak Publieke Omroep De Minister van OCW heeft als algemene doelstelling het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod, dat toegankelijk is voor alle lagen van de
28
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
bevolking. De bekostiging van de Publieke Omroep bedraagt in 2016 ca. 900 mln. Het medialandschap ondergaat grote technologische veranderingen. Begin 2016 ligt weliswaar een wetsvoorstel in Eerste Kamer dat een aanscherping van de publieke mediaopdracht voorstelt. De programma's moeten bijdragen aan de publieke functies informatie, cultuur en educatie (amusement is ondersteunend aan deze functies). De doelstelling en budget van de Publieke Omroep worden echter beperkt gewijzigd. Substantiële ombuigingen door sterk beperken van de taakopdracht van de Publieke Omroep is mogelijk. De doelstellingen van OCW kunnen gerealiseerd worden met minder publieke inmenging en bekostiging: 1. onafhankelijk media-aanbod, 2. gevarieerd aanbod en 3. kwalitatief hoogstaand aanbod, zie ook CPB (‘Does public service broadcasting serve the public? The future of television in the changing media landscape’, M. van Dijk) In de Nederlandse markt komt voldoende aanbod van onafhankelijke media voor bijvoorbeeld nieuws (NRC, De Correspondent, Telegraaf) tot stand. Indien problemen ontstaan met onafhankelijkheid van de media kan dit gecorrigeerd met wet- en regelgeving, bijvoorbeeld door verplicht inzicht te geven in de invloed van adverteerders; De tweede doelstelling, gevarieerd en toegankelijk aanbod, is door het toegenomen aanbod (Youtube, Vice, Twitter) en toename van distributiekanalen (Internet) goed geborgd voor alle lagen van de bevolking. De laatste doelstelling van kwalitatief hoogstaand aanbod is minder makkelijk te borgen zonder publieke inmenging en bekostiging, omdat commerciële aanbieders kiezen voor een zo hoog mogelijk bereik voor een zo laag mogelijk prijs. Kwaliteit is in de markt van secundair belang. Deze doelstelling kan echter ook met minder middelen en veel specifiekere inzet van middelen worden bereikt, bijvoorbeeld door alleen specifieke kwalitatief hoogstaand programma’s zoals nieuws en programma’s voor specifieke doelgroepen te subsidiëren. Bij een substantiële ombuiging zullen ook de STER-inkomsten sterk omlaag gaan door een beperkter bereik en minder uitzendtijd van reclame. Omvang frictiekosten is niet bekend. Frictiekosten kunnen (gedeeltelijk) betaald worden uit de Algemene Mediareserve (217 mln. stand 1/1/2016). 71. Omzetten aftrek inkomstenbelasting kosten monumentenwoningen in subsidieregeling De aftrek inkomstenbelasting kosten monumentenwoningen kan buiten de fiscaliteit worden vormgegeven, zoals de commissie Dijkhuizen heeft voorgesteld. Op dit moment onderzoekt het kabinet of deze regeling kan worden omgezet in een subsidieregeling. Deze evaluatie is eind 2016 gereed. Afhankelijk van de vormgeving vergt zo’n nieuwe subsidieregeling regelgeving. 72. Afschaffen verlaagd BTW-tarief boeken, tijdschriften, week- en dagbladen Het lagere btw-tarief is een generieke maatregel met als doel het bevorderen van de toegankelijkheid van cultuur en media. Volgens een studie van het CPB van begin 2014 bereikt het lage tarief niet meer het doel waar het ooit voor was ingesteld. Instrument was bedoeld om de belastingdruk voor lagere inkomens te verminderen. Inmiddels blijkt dat het vooral mensen met hoge inkomens zijn die er van profiteren, want dat zijn de groepen die veel uit eten gaan, boeken lezen en het theater of een concert bezoeken. Afschaffen van het verlaagde BTW-tarief op boeken zal het ministerie van OCW geld kosten, omdat studieboeken in het primair en voortgezet onderwijs duurder zullen worden. Deze kosten zijn niet verwerkt in de besparing die deze maatregel oplevert. 73. Afschaffen verlaagd BTW-tarief bibliotheken, musea e.d. Het lagere btw-tarief is een generieke maatregel met als doel het bevorderen van de toegankelijkheid van cultuur en media. Volgens een studie van het CPB van begin 2014 bereikt het lage tarief niet meer het doel waar het ooit voor was ingesteld. Instrument was bedoeld om de belastingdruk voor lagere inkomens te verminderen. Inmiddels blijkt dat het vooral mensen met hoge inkomens zijn die er van profiteren, want dat zijn de groepen die veel boeken lezen en musea bezoeken.
29
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
74. Afschaffen verlaagd BTW-tarief circussen, bioscopen, theaters en concerten Het lagere btw-tarief is een generieke maatregel met als doel het bevorderen van de toegankelijkheid van cultuur en media. Volgens een studie van het CPB van begin 2014 bereikt het lage tarief niet meer het doel waar het ooit voor was ingesteld. Instrument was bedoeld om de belastingdruk voor lagere inkomens te verminderen. Inmiddels blijkt dat het vooral mensen met hoge inkomens zijn die er van profiteren, want dat zijn de groepen veel het theater, een concert, etc. bezoeken. 75. Afschaffen verlaagd BTW-tarief kermissen, atrractieparken, sportwedstrijden Het lagere btw-tarief is een generieke maatregel met als doel het bevorderen van de toegankelijkheid van cultuur en media. Volgens een studie van het CPB van begin 2014 bereikt het lage tarief niet meer het doel waar het ooit voor was ingesteld. Instrument was bedoeld om de belastingdruk voor lagere inkomens te verminderen. Inmiddels blijkt dat het vooral mensen met hoge inkomens zijn die er van profiteren. Begroting overig 76. Beëindigen emancipatiebeleid Deze maatregel betreft het afschaffen van de uitgaven van OCW aan emancipatiebeleid. Overweging hierbij is dat emancipatie primair de verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen is, en dat begrotingsuitgaven hiervoor niet meer nodig zijn. Emancipatie blijft ondersteund worden door wet- en regelgeving en de handhaving daarvan. Van het budget voor emancipatie is een gedeelte van de uitgaven juridisch verplicht dan wel bestuurlijk gebonden. De subsidieregeling emancipatie loopt tot 2017, waardoor inwerkingtreding vanaf 2017 mogelijk is.
30
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Financiën Nr. Maatregel 1 2 3 4 5
Verhogen boetes met 20% Verhogen 1e en 2e aanmaning Administratiekosten boetes 2 euro voor Belastingtelefoon Aanbesteding Attradius
6 7
Verhoging premie-inkomsten EKV Alle toeslagen berekenen op t-2
8 9 10 11 12
Afschaffen middelingsregeling Periodieke giften Afschaffen meeneembaarheid Invoeren maximum grondslag Invoeren “earnings stripping” vpb
2017 2018 2019 2020 2021 -48
-20 -5
PM
struc struc in
-49 -5 -22 -20
-49 -5 -22 -20 -2
-49 -5 -22 -20 -2
-49 -5 -22 -20 -2
-49 -5 -22 -20 -2
2020 2020 2017 2017 2019
-5 -8
-5 -8
-5 -8
-5 -8
-5 -8
2017 2018
-90 PM -187 PM
-90 PM -187 PM
-68 -90 PM -187 PM
-78 -90 PM -187 PM
-80 -90 PM -187 PM
2022 2018 2018 2018 2018
1. Verhogen boetes met 20% Het is mogelijk om het bedrag van de boetes die de Belastingdienst oplegt te verhogen. Dit betreft het verhogen van de prijs. Voorstel is alle boetes te verhogen met 20%. Dit vereist een wijziging in de lagere regelgeving. Ingaan per 2017 lijkt realistisch gezien de vereiste wijzigingen. Er is geen rekening gehouden met het oninbare deel van de boetes. Bij de concrete invulling zullen deze gegevens wellicht leiden tot een iets gewijzigde reeks, onder meer door nadere berekening van gedragseffecten. 2. Verhogen kosten aanmaningskosten Het is mogelijk om het bedrag van de aanmaningkosten (7 en 15 euro) te verhogen. Deze kosten worden zodanig verhoogd dat het een structurele besparing van 5 mln. oplevert. Dit vereist een wetswijziging in de kostenwet. 3. Administratiekosten boetes De Belastingdienst maakt kosten voor het opleggen en innen van boetes. Deze administratiekosten zouden, net als bij het CJIB, doorbelast kunnen worden aan degene die de boete moet betalen. Conform het CJIB zou een administratiebedrag van 9 euro per boete kunnen worden gehanteerd. Dit vereist een wijziging van de regelgeving, invoering is mogelijk vanaf 2018. 4. 2 euro per gesprek doorbelasten voor Belastingtelefoon Er kan voor gekozen worden om, gezien de gemiddelde kosten van 7 euro per gesprek voor de Belastingtelefoon, de burger 2 euro te laten betalen. Er wordt in de cijfers uitgegaan van een daling van het callvolume van 12,5 mln. naar 10 mln. calls. De uitvoeringskosten zijn in de berekening niet meegenomen. Verder zijn de gedragseffecten van deze ombuiging afhankelijk van de invoering van de website mijnbd.nl. Met deze website wordt verwacht dat het aantal telefoongesprekken terugloopt. Over de precieze vormgeving van deze maatregel kan gediscussieerd worden. Er is immers de mogelijkheid om een bedrag per minuut te rekenen. Het UWV ter vergelijking rekent 4 cent per minuut. Voor de huidige reeks is uitgegaan van eenmalige gesprekskosten van 2 euro. Deze maatregel vereist een wetswijziging. 5. Efficiency taakstelling Attradius Attradius voert momenteel voor de staat de exportkredietverzekering uit. Jaarlijks gaat er bijna 13 mln. aan uitvoeringskosten naar Atradius. Het uitvoerderschap kan vanaf 2019 openbaar aanbesteed worden. In de cijfers is uitgegaan van een efficiencyslag van 20%. 6. Verhoging premiekosten EKV 10% Er kan voor gekozen worden om de premies van de exportkredietverzekeringen te verhogen met 10%. Deze maatregel levert 5 mln. structureel op. De concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven kan hierdoor onder druk komen te staan.
31
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
7. Alle toeslagen berekenen op t-2 SZW is bezig met een onderzoek naar een stelselwijziging voor de kinderopvangtoeslag. Een van deze mogelijkheden is dat de huurtoeslag en zorgtoeslag wordt uitbetaald op basis van het inkomen van t-2. Dit voorkomt het rondpompen van geld met voorschotten en nabetalingen. Uitgegaan wordt van een reductie in de kosten van het uitbetalen van 7,7% en een reductie van de invorderingskosten met percentages die gepresenteerd zijn in de veertiende halfjaarlijkse rapportage van de Belastingdienst. De reductie in uitvoeringskosten bespaart 8 mln. Er moet wel rekening gehouden worden met een vangnetregeling. 8. Afschaffen middelingregeling Door middel van de middelingregeling in de inkomstenbelasting kan de progressiviteit van de inkomstenbelasting worden gedempt door het inkomen van drie opeenvolgende jaren over de jaren te middelen. Er kan besloten deze inkomensmiddeling af te schaffen. Deze wijziging vergt een wetswijziging. Deze budgettaire reeks is op kasbasis. 9. Periodieke giften onder de drempel overige giften brengen Voor de gewone giften aan goede doelen (ANBI’s en SBBI’s) geldt een drempel van 1% van het inkomen, met een minimum van € 60. Voor periodieke giften geldt geen drempel. Bij het Belastingplan 2017 is reeds aangekondigd in het kader van de evaluatie giftenaftrek te onderzoeken of het mogelijk is periodieke giften aan incidentele giften gelijk te schakelen door beide giften onder eenzelfde drempel en plafond te brengen. Dit kan leiden tot een betere naleving (meer duidelijkheid voor belastingplichtige en minder constructies). Er kan besloten worden deze ongelijkheid af te schaffen, door voor alle giften aan goede doelen de huidige drempel toe te passen. Dit vergt een wetswijziging. 10. Afschaffen meeneembaarheid persoonsgebonden aftrek naar volgende jaren De persoonsgebonden aftrekposten (o.a. scholingskosten, giften, etc.) die niet in aftrek zijn gebracht in een bepaald jaar, omdat de belastingplichtige een te laag inkomen heeft, zijn mee te nemen naar toekomstige jaren. Er kan voor gekozen worden deze meeneembaarheid af te schaffen. Deze maatregel is een aanzienlijke vereenvoudiging voor de Belastingdienst. De maatregel vergt een wetswijziging. 11. Invoeren maximum grondslag waarop de 30%-regeling kan worden toegepast Werkgevers mogen de door werknemers werkelijk gemaakte extraterritoriale kosten belastingvrij vergoeden. Een verbijzondering van deze regeling is de zogenoemde 30%-regeling. Op grond van de 30%-regeling mag de werkgever onder voorwaarden een ingekomen of uitgezonden werknemer maximaal 30% van – kort gezegd – het loon (inclusief vergoeding) belastingvrij vergoeden, onafhankelijk van de werkelijke door de werknemer gemaakte extraterritoriale kosten. Als de grondslag waarop de 30%-regeling mag worden toegepast wordt gemaximeerd op bijvoorbeeld de Balkenendenorm van € 178.000, dan mag de werkgever nog maximaal € 53.400 (30%* € 178.000) per jaar onbelast vergoeden. De opbrengst van de maximering is niet goed te bepalen. De reden is dat werkgevers en werknemers alsnog kunnen kiezen voor belastingvrije vergoeding van de werkelijke door de werknemer gemaakte extraterritoriale kosten in plaats van voor toepassing van de 30%-regeling. 12. Invoeren “earnings stripping” bepaling in de vennootschapsbelasting In de vennootschapsbelasting kan overwogen worden een “earnings stripping” bepaling op te nemen. Dit houdt in dat rente niet aftrekbaar is voor zover het saldo van verschuldigde en ontvangen (groeps- en derden)rente meer bedraagt dan een bepaald percentage van de commerciële winst vóór aftrek van rente en afschrijvingen (earnings before interest, taxes, depreciation and amortisation). Netto-ontvangers van rente (bijvoorbeeld banken) worden niet geraakt. Duitsland heeft een earnings stripping bepaling met een percentage van 30%. In de Anti Tax Avoidance Directive (ATAD) staat een in grote lijnen vergelijkbare regeling. In de budgettaire reeks is uitgegaan van een “earnings stripping” van 30% van de EBITDA met een drempel van € 1 miljoen, een groepsescape en de gelijktijdige afschaffing van de huidige specifieke renteaftrekbeperkingen van bovenmatige deelnemingsrente en ten aanzien van overnameschulden. De invoering hiervan vergt een wetswijziging. 32
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Defensie Nr. Maatregel 1
Lagere norm inzetbaarheid krijgsmacht
2 3 4 5 6
Efficiencyverbetering wapensystemen IBO WS efficiency Apache IBO WS efficiency LCF IBO WS efficiency NH-90 IBO WS efficiency onderzeeërs Efficiency catering (loopt reeds)
7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Internationale samenwerking/taakspecialisatie Afschaffen landmacht Samenvoegen landmacht NL en D Samenvoegen marine NL, B en D/Dk Luchtruimbewaking NL, B en Dk Samenwerken onderzeediensten NL en Nw Oefenen beperken tot NL Terugbrengen reservisten naar 3.000 Verkleinen scope DVOW Stoppen JSF en leasen voor QRA en training Verminderen aantal Apaches van 28 naar 15 Verminderen aantal NH-90 van 20 naar 12 Afstoten tankvliegtuigen KDC-10 Afstoten beide M-fregatten Vervangen onderzeeboten door andere WS Afstoten pantserhouwitzers Afstoten Patriots
2017
2018
2019
2020
2021
struc struc in
-50
-100
-150
-150
-200
-200
2021
-5
-5 -10 -5 -5 -5
-10 -10 -5 -5 -6
-10 -10 -5 -5 -8
-10 -10 -5 -5 -8
-10 -10 -5 -5 -8
2019 2018 2018 2018 2020
-200 -20 -20 -5
-300 -30 -30 -5
-5 -10 -500 -20 -20 -5 -20
-5 -10 -10 -500 -10 -10 -10 -30
-15 -27
-15 -27
-500 -50 -50 -5 -5 -5 -10 -10 -500 -50 -10 -10 -40 -50 -15 -27
-600 -75 -75 -5 -5 -5 -10 -10 -500 -10 -10 -10 -40 -50 -15 -27
-750 -75 -75 -5 -5 -5 -10 -10 -500 -10 -10 -10 -40 -50 -15 -27
-850 -75 -90 -5 -5 -5 -10 -10 -150 -10 -10 -10 -40 -50 -50 -27
2022 2020 2022 2017 2019 2018 2018 2015 2022 2020 2021 2018 2019 2019 2023 2017
Inleidende tekst Binnen de krijgsmacht zien wij drie categorieën van opties voor ombuigingen: Generieke maatregelen Efficiencyverbeteringen wapensystemen (o.b.v. IBO Wapensystemen) Versterken internationale samenwerking en taakspecialisatie 1. Lagere norm inzetbaarheid krijgsmacht Defensie levert gereedstelling als belangrijkste product. Dat wil zeggen: geoefende eenheden met wapensystemen die nationaal en internationaal kunnen worden ingezet. Dit stelt Defensie in staat jaarlijks een twee à drie grote en zo’n tien kleinere missies/bijdragen aan missies tegelijkertijd uit te voeren en vol te houden. Een besparingsmogelijkheid is om dit aantal missies te verlagen c.q. de missieduur te verkorten. Dit gaat echter in tegen de recente besluiten om te intensiveren (o.a. Van Der Staaij) op Defensie en de ‘basisgereedheid’ voor het nu afgesproken aantal missies op orde te brengen. De maatregel van om 200 mln. Defensiebreed te besparen werkt door op alle begrotingsartikelen. Dit leidt ertoe dat Defensie ofwel een minder aantal kleinere missies kan uitvoeren ofwel een grotere missie minder kan uitvoeren en volhouden. Efficiencyverbeteringen wapensystemen In lijn met de conclusies van het IBO Wapensystemen kan de efficiency bij een aantal wapensystemen worden verhoogd. Dit betekent een netto hogere materiële gereedheid (en hiermee inzetbaarheid) voor – op termijn – hetzelfde of minder budget (investeringen en exploitatie). Vaak zijn hiervoor wel initiële investeringen nodig (werkplaats, meer onderhoudspersoneel). Boston Consulting Group (BCG) heeft in het IBO drie wapensystemen doorgelicht: Apache, LCF en Boxer. BCG heeft onderzocht: Wat de belangrijkste kostendrijvers van deze wapensystemen zijn; 33
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Welke kostenverlagingen en verhoging gereedheid d.m.v. internationale samenwerking en geïntegreerde contracten mogelijk zijn; Welke (tijdelijke extra) investeringen hiervoor nodig zijn. Aanbeveling 9 in het IBO Wapensystemen is om voor alle wapensystemen, met een inzetbaarheid die structureel beneden de norm is (interne norm is 80%), een kostenanalyse uit te voeren zoals BCG dit heeft gedaan. Defensie zou dus zelf ook bovenstaand besparingspotentieel in kaart moeten brengen. Op basis van het werk van BCG en een analyse van de wapensysteemsjablonen komen wij tot de volgende opties: 2. IBO WS efficiency Apache Uit de studie van BCG komen mogelijkheden naar voren om met minder toestellen een netto hogere inzetbaarheid en lagere kosten (investeringen en exploitatie) te bereiken. De lagere reeks die hierbij hoort is gebaseerd op de nu geplande investeringen en exploitatie in de wapensysteemsjablonen. Binnen deze reeks is rekening gehouden met een investering om de inzetbaarheid te verbeteren. 3. IBO WS efficiency LCF BCG heeft ook de LCF (Luchtverdediging- en Commandofregatten) als casus onderzocht. Het besparingspotentieel zit in het verkorten van de tijd dat de schepen in onderhoud liggen. Uitgaande van de reeksen voor investeringen en exploitatie in de wapensysteemsjablonen achten wij een reductie van ca. 5% mogelijk. Ook binnen deze reeks is rekening gehouden met een investering om de inzetbaarheid te verbeteren. 4. IBO WS efficiency NH-90 Vergelijkbaar met de Apache zou Defensie kunnen onderzoeken of ook voor de NH-90 een hogere inzetbaarheid met minder toestellen mogelijk is. Er is weinig operationele ervaring met de NH-90. De lagere reeks is daarom conservatief. Deze is gebaseerd op de nu geplande investeringen en exploitatie in de wapensysteemsjablonen. 5. IBO WS efficiency onderzeeërs Vergelijkbaar met het wapensysteem LCF zit het besparingspotentieel in het verkorten van de tijd dat de onderzeeërs in onderhoud liggen. Uitgaande van de reeksen voor investeringen en exploitatie in de wapensysteemsjablonen wordt op termijn een reductie van ca. 5% mogelijk geacht. Hieraan voorafgaand zal ook een investering in het versterken van de onderhoudsketen nodig zijn. 6. Efficiency catering Op basis van nieuwe inzichten binnen het project outsourcing catering (Paresto) komt naar voren dat efficiënter werken waarschijnlijk meer opbrengt dan volledige outsourcing. Een besparing van 5 mln. is op korte termijn te realiseren, met aanvullende aanpassingen is een verder oploop van de besparingen te realiseren. Besparingen zijn o.a. betere inkoop en een efficiëntere inzet van personeel. Versterken internationale samenwerking en taakspecialisatie Eén van de manieren om met een compactere krijgsmacht meer schaal en slagkracht te realiseren is samenwerking. Met taakspecialisatie kunnen individuele landen bovendien een kleiner aantal wapensystemen beter laten functioneren. Taakspecialisatie (in termen van het schrappen van materieel en personeel direct gelieerd aan het primaire proces) betekent voor Defensie op zichzelf dat zij op een minder veelzijdige manier aan missies kan deelnemen. De opties variëren van het intensiveren van internationale samenwerking tot aan volledige integratie van krijgsmachtonderdelen. Daarnaast zien wij mogelijkheden om de vlootomvang van een wapensysteem terug te brengen en om wapensystemen volledig af te stoten.
34
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
7. Afschaffen landmacht Dit scenario gaat uit van het zoveel mogelijk afstoten van alle activiteiten, wapensystemen, personeel en ondersteuning van de landmacht. Dit zal enige tijd kosten (en het is de vraag of dit volledig kan) aangezien er een samenwerkingsverband loopt met Duitsland. Naast lagere uitgaven zijn er incidentele verkoopopbrengsten. Wel zullen er aanzienlijke transitiekosten zijn voor het herplaatsen en afvloeien van personeel. Het Commando Landstrijdkrachten (CLAS) is met ca. 20.000 man personeel het grootste krijgsmachtonderdeel. Een deel van deze kosten hebben mogelijk een structurele component. 8. Samenvoegen landmacht Nederland en Duitsland In navolging op het initiatief voor een snelle interventie-eenheid Division Snelle Kräfte (DSK) kan worden toegewerkt naar het volledig samenvoegen van de CLAS met de Duitse landmacht. Dit past in het streven om op meerdere terreinen tegelijk met bondgenoten samen te werken. Eén van de manieren is taakspecialisatie, bijvoorbeeld een Nederlandse luchtmobiele brigade en een Duitse gemotoriseerde brigade onder één commando. 9. Samenvoegen marine Nederland, België en Duitsland/Denemarken In navolging op de al langer bestaande samenwerking tussen Nederland en België (BENESAM) kunnen de Deense en of Duitse marine toetreden (met de Duitse collega’s bestaat al een samenwerking op het gebied van de landmacht). Dit betekent dat oefening en inzet, logistiek en onderhoud op een nog grotere schaal kunnen worden georganiseerd. Een andere mogelijkheid is taakspecialisatie, bijvoorbeeld Nederlandse en Deense fregatten onder één commando of Nederlandse en Duitse onderzeeboten onder één commando (waarbij Nederland een deel van zijn schepen afstoot). Dit moet op termijn, na reductie van personeel en materieel (incl. transitiekosten) kunnen leiden tot een structurele besparing van ca. 15% van het -budget (90 mln.). 10. Luchtruimbewaking door Nederland, België en Denemarken Op het gebied van verdediging van het luchtruim werken Nederland en België nu al succesvol samen. Deze samenwerking kan worden uitgebreid met Denemarken (als lid van het F-35 JPO). Dit betekent besparingen in het aantal vlieguren F-35. Maximale opbrengst ligt voornamelijk na 2020 vanwege de transitie van F-16 naar F-35. 11. Samenwerking onderzeediensten Nederland en Noorwegen Beide landen kunnen intensiever samenwerken op het gebied van inkoop, onderhoud, training en inzet van de huidige generatie onderzeeboten. Dit levert lessen op voor een eventuele volgende generatie onderzeeboten (samenwerking, life cycle benadering) en kan leiden tot een verlaging van het investeringsbudget na 2025. De meest vergaande variant houdt in dat beide landen minder onderzeeboten aanschaffen en in een pool samenwerken. 12. Oefenen beperken tot Nederland Met deze maatregelen sturen we weg van de trend om in internationaal verband te oefenen (VJTF/RAP). Ook is het een gegeven dat niet alle categorieën oefeningen in Nederland kunnen worden uitgevoerd. Het voordeel van deze maatregel is dat de ramingen voor oefentoelages en transport van materieel en personeel, ondersteuning etc. kunnen worden verlaagd. 13. Vermindering aantal reservisten van 5.000 naar 3.000 Nederland beschikt over ca. 5.000 reservisten. Defensie wil verder investeren op dit terrein. Inhoudelijk gezien heeft deze groep een beperkt direct belang voor de veiligheid van NL en zou dit aantal kunnen worden verminderd. Het is bovendien de vraag hoe doelmatig het is om in reservisten te investeren, als deze toch maar een beperkte tijd per jaar worden ingezet. De opbrengst van deze maatregel betreft de vermindering van de exploitatiekosten. Door deze maatregel neemt de capaciteit van Defensie voor de uitvoering van nationale taken af. Deze maatregel heeft gevolgen voor de maatschappelijke binding van Defensie.
35
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
14. Verkleinen scope DVOW In de Defensiebrede Vervanging van Operationele Wielvoertuigen (DVOW) kan de scope van het aantal te vervangen voertuigen en brandstofcontainers verder worden teruggebracht. Naar ons beeld is een structurele verlaging van het projectbudget met 10 mln. mogelijk. 15. Stoppen met JSF/F-35 en leasen vervangende toestellen voor QRA en training vliegers Dit betekent dat na het uitfaseren van F-16, er geen toestellen op missie kunnen worden gestuurd. Nederland kan in dat geval ook de eigen troepen op missie geen luchtsteun bieden en is hiervan dan afhankelijk van bondgenoten. Een groot deel van het investeringsbudget F-35 valt in dit geval vrij (jaren 2017 e.v.), een deel van het exploitatiebudget jachtvliegtuigen zal alternatief moeten worden aangewend voor leasekosten, vlieguren QRA en trainingsuren. Daarna is er een structurele besparing van 150 mln. (i,e. na 2021). 16. Verminderen aantal Apaches van 28 naar 15 Verkleining van het aantal gevechtshelikopters levert een budgettaire opbrengst op vanwege de exploitatie- en investeringsvrijval van 13 toestellen plus incidentele verkoopopbrengsten. Grofweg halveren van het aantal Apaches betekent een aanzienlijk verminderde capaciteit ter ondersteuning van grondtroepen en opleidingsmogelijkheden. Deze maatregel betekent dat Defensie niet meer op dezelfde manier kan deelnemen aan missies zoals Mali en Afghanistan. 17. Vermindering aantal NH-90's van 20 naar 12 De opbrengst betreft de vermindering van de exploitatiekosten en verkoopopbrengsten van 8 NH90’s. Vrijwel geen investeringsvrijval omdat voor updates voor dit nieuwe materieel voorlopig niet aan de orde zijn. Het terugbrengen van het aantal NH-90’s betekent dat Defensie minder search and rescue capaciteit en surface warfare en anti submarine warfare capaciteit (NAVO shortfalls) kan bieden in binnen- en buitenland en beperkter kan deelnemen aan bijvoorbeeld antipiraterijmissies (o.a. Somalië). 18. Afstoten tankvliegtuigen KDC-10 Beide tankvliegtuigen kunnen worden afgestoten. De opbrengst betreft de besparing in de exploitatiekosten en structurele besparing (vrijval investeringen). De opbrengsten worden lager indien vervangende capaciteit wordt ingehuurd, zoals is voorzien met de pooling van MRTT. Het bieden van air to air refueling capaciteit is één van de nichecapaciteiten van Defensie die zij graag in internationaal verband aanbieden. 19. Afstoten beide M-fregatten Deze optie ligt in het verlengde van de keuze uit de Beleidsbrief 2011 voor het aanhouden van de M-fregatten onder gelijktijdige vermindering van het aantal OPV's. Echter onder druk van moties uit de Kamer zijn toen uiteindelijk alle OPV's gehandhaafd. Het schrappen van de deels substituaire capaciteiten van de OPV's, namelijk het M-fregat, is een alternatief. Door de volledige wapensystemen te schrappen ontstaat in financiële termen een ‘bonus’ aangezien dan ook de ondersteuning geschrapt kan worden. Dit is verdisconteerd in de opbrengsten. Deze betreffen de vermindering van de exploitatiekosten en vrijval van investeringen plus incidentele verkoopopbrengsten. Bij de M-fregatten is de investeringsvrijval hoog vanwege de voorziene vervangingsinvestering na 2020. De afstoting raakt aan de maritieme samenwerking met België (BENESAM). 20. Vervangen onderzeeboten door andere wapensystemen De huidige generatie onderzeeboten nadert het einde van de levenscyclus. Indien Defensie de vier huidige onderzeeboten niet vervangt en de capaciteit opheft valt een structureel exploitatiebedrag vrij (ca. 50 mln. struc.) en valt 2,5 mld. aan investeringsgeld vrij. Het afstoten van de onderzeeërs reduceert de operationele mogelijkheden van de Marine en de inlichtingencapaciteit. Dit kan echter worden opgevangen met cybertechnologie, UUV’s (unmanned underwater vehicles) en de inzet van oppervlakteschepen. Hiervoor zijn aanvullende investeringen nodig en zal een deel van het bestaande exploitatiebedrag nodig blijven.
36
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
21. Afstoten pantserhouwitzers Deze maatregel betreft het afstoten van alle pantserhouwitzers. Overweging hierbij is dat het aantal al substantieel is verminderd (in verband met het inkrimpen van de krijgsmacht) en dat in de moderne oorlogsvoering minder behoefte is aan dit wapensysteem. De operationele inzet is daarom ook beperkt. De opbrengsten bestaan uit exploitatievrijval en incidentele verkoopopbrengsten. De afstoting van de pantserhouwitzers ligt gevoelig, omdat in de afgelopen jaren ook de tanks zijn afgestoten. Dit kan als onderdeel worden gezien van een verdere integratie van de Duitse en Nederlandse landmacht, waarin beide landen specifieke capaciteiten bieden. 22. Afstoten Patriots In de Beleidsbrief 2011 is een vermindering van 4 naar 3 batterijen Patriot luchtverdedigingscapaciteit opgenomen. Deze maatregel betreft het afstoten van de resterende 3 batterijen Patriot luchtverdedigingscapaciteit. De opbrengsten bestaan uit exploitatievrijval en verkoopopbrengsten. Volgens Defensie betekent het afstoten van de resterende Patriots dat Nederland geen grondgebonden capaciteit meer heeft voor de verdediging van het hogere luchtruim en tegen ballistische raketten. Deze maatregel zou snel moeten worden ingezet, omdat een grote onderhoudsbeurt van de Patriots op korte termijn aan de orde is.
37
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Infrastructuur en Milieu Nr. Maatregel
1 2 3 4 5 6 7
8 9 10 11 12 13 14
Algemeen IF/DF breed Verlagen IF aanlegbudgetten met 10% Verlagen IF aanlegbudgetten met 10% (ex Megaprojecten) Verlagen DF aanlegbudgetten met 10% Verlagen alle IF budgetten met 3% Verlagen alle DF budgetten met 3% IF verlengen met 1 jaar en verlagen met 5% DF verlengen met 1 jaar en verlagen met 5% Wegen Verlagen IF aanlegbudgetten voor wegen met 10% Congestieheffing op hoofdwegennet Vlakke heffing op alle wegen Spitsheffing Midden Nederland Combinatie vlakke- en congestieheffing Investeringen aanleg financieren uit tolheffing Mautheffing vrachtverkeer in Nederland
18 19
Spoor Geluidssanering spoor doorbelasten Bovenwettelijke maatregelen afschaffen ERTMS: Afschaffen nationale kop op ambitie ERTMS ERTMS: Benelux ambitie ERTMS: Level 3 implementeren
20 21
Water Vertragen ambities waterveiligheid (100 mln.) Efficiency programma waterkwaliteit (15 mln.)
22
Overig Halveren budget bodemsanering
15 16 17
23 24 25 26
27 28 29
2017
2018
2019
2020
2021
-100 -92
-228 -207
-248 -219
-254 -216
-248 -209
-184 -134
2028 2028
-34 -182 -33 -303 -54
-69 -179 -34 -298 -56
-72 -182 -34 -303 -57
-66 -187 -31 -311 -51
-97 -184 -41 -306 -69
-41 -165 -36 -275 -59
2028 2028 2024 2028 2024
-31
-94
-153
-185
-121
-27
2028
0 0 0 0 0 0
100 100 100 150 -47 200
100 100 100 150 -77 200
100 -100 -100 100 -5.400 -5.400 100 -150 -150 150 -5.300 -5.300 -92 -60 -14 200 -600 -600
2021 2021 2021 2021 2028 2021
0 0 0
-55 -14 0
-55 -12 0
-55 -7 -137
-55 -19 -196
-55 -7 -100
2017 2028 2028
PM PM
PM PM
PM PM
PM PM
PM PM
PM PM
2028 2028
-100 -15
-100 -15
-100 -15
-100 -15
-100 -15
-100 -15
2028 2028
0
0
0
0
-70
-70
2021
-107
-107
-107
-107
-107
2018
-132
-132
-132
-132
-132
2018
-190
-190
-190
-190
-190
2018
-32
-32
-32
-32
-32
2018
-200
-200
-200
-200
-200
2018
-40
-40
-40
-40
-40
2018
-20
-20
-20
-20
-20
2018
Fiscale maatregelen Afschaffen teruggaaf BPM voor taxi’s en vrijstelling in de MRB Afschaffen kwarttarief kampeerauto’s in de MRB Verlaging belastingvermindering i.c.m. tariefsverlagen Afschaffen vrijstellingen en teruggaafregelingen in de BPM en MRB voor o.a. politie-, brandweer- en ambulancevoertuigen Deels afschaffen vrijstelling energiebelasting gebruik gas in wkk-installaties Vervroegde afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) Afschaffen reisaftrek in de inkomstenbelasting
38
struc struc in
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Onderbouwing van ombuigingsmaatregelen op infrastructuur De kwaliteit van de infrastructuur in Nederland wordt in internationaal perspectief zeer hoog gewaardeerd. Nederland staat in de meeste ranglijsten op dit punt in de top-5, vaak samen met Duitsland en stadstaten als Singapore en Hongkong. Ter illustratie: o Het World Economic Forum positioneert Nederland wereldwijd op de derde plek in termen van kwaliteit van infrastructuur. o De Transport Scorecard van de Europese Commissie plaatst Nederland op de eerste plaats (en “high performer”) voor haven- en luchthaveninfrastructuur. o De Logistics Performance Index van de Wereldbank zet Nederland op de derde plaats wereldwijd op de indicator infrastructuur. De in internationaal perspectief uitstekende infrastructuur in Nederland heeft zijn prijs. Te overwegen is om geld te besparen door een lagere kwaliteit te accepteren. Hiertoe dienen keuzes te worden gemaakt, waarbij een kleine teruggang in kwaliteit een grote besparing met zich meebrengt. Daarnaast kunnen ontwikkelingen op het gebied van veranderend mobiliteitsgedrag, ICT en plaats/tijdonafhankelijk werken en de ‘zelfrijdende auto’ de behoefte aan nieuwe infrastructuur flink wijzigen. De toekomstige vraag naar infrastructuur is zowel in omvang als in type onzekerder geworden; debet hieraan is dat het palet aan mogelijke oplossingen voor bereikbaarheidsproblemen steeds groter wordt (ICT, Beter Benutten etc.), zoals ook uit het IBO naar infrastructurele planning blijkt. Deze onzekerheid onderbouwt terughoudendheid in het aantal en de omvang van nieuwe (aanleg)projecten en terughoudendheid in het aangaan van nieuwe verplichtingen. 1. Verlagen aanlegbudgetten van het Infrastructuurfonds (IF) met 10% structureel Structureel verlagen van de aanlegbudgetten op het IF met 10%. In de meest recente studie Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving (WLO, 2015) verkennen CPB en PBL de ontwikkeling van de Nederlandse fysieke omgeving voor de periode 2030-2050. Deze studie onderscheidt een scenario ‘Hoog’ waarbij de economische groei niet uitkomt boven de 2% en een scenario ‘Laag’ met een economische groei van 1%. Deze percentages zijn duidelijk lager dan waarmee in eerdere WLO-studies werd geraamd en nopen tot voorzichtigheid in lange termijnplanning. Aansluitend op het voorzichtige groeiscenario (‘Laag’) is afvlakking in congestieontwikkeling te voorzien. Het risico is reëel dat projecten op basis van de nieuwe WLO-scenario’s niet of nauwelijks rendabel blijken te zijn, wat op basis van de oude scenario’s blijkens onderzoek nu al voor de helft van de projecten het geval is. Binnen deze maatregel worden alle aanlegprojecten beëindigd die geen positieve score op de Maatschappelijke kosten en baten analyse (MKBA) hebben in laag en/of hoog groeiscenario. Uit een inventarisatie van MKBA’s van het afgelopen decennium blijkt dat de helft van de huidige projecten en programma’s op het terrein Spoor, Wegen en Water negatief scoren (<1), dus als ondoelmatig kunnen worden beoordeeld. Dit beeld wordt nog aanzienlijk kritischer wanneer enkel met een laag groeiscenario gerekend wordt: in dat geval scoren naast spoorprojecten ook wegenprojecten bijna niet meer positief. Mede op basis van de verwachtingen t.a.v. de effecten van nieuwe WLO-scenario’s worden bij deze ombuigingsmaatregel de aanlegbudgetten op het IF structureel met 10% verlaagd. In de besparingsreeks wordt een ingroei van 5% voor 2017 gehanteerd. Mede vanwege de ingroei veronderstellen we de dat deze maatregel bestaande (harde) juridische verplichtingen respecteert (bij projecten in realisatie). Deze maatregel kan wel noodzaak geven tot aanpassing van reeds gemaakte bestuurlijke afspraken. 2. Verlagen aanlegbudgetten van het Infrastructuurfonds met 10% structureel m.u.v. megaprojecten Structureel verlagen van de aanlegbudgetten op het IF met 10% op basis van de argumentatie bij maatregel 1, waarbij de budgetten voor de zogeheten megaprojecten buiten beschouwing worden gelaten. Ook hier is rekening gehouden met een ingroei van 5% in 2017.
39
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
3. Verlagen aanlegbudgetten van het Deltafonds (DF) met 10% structureel Structureel verlagen van de aanlegbudgetten op het DF met 10%, door middel van het vertragen en versoberen van bestaande projecten en herprioritering van toekomstige projecten. Dit kan tot gevolg hebben dat werken aan waterkeringen over een langere periode worden uitgesmeerd, dat soberdere varianten worden gerealiseerd, of dat mogelijk niet aan wettelijke normen wordt voldaan. In de besparingsreeks is rekening gehouden met een ingroei van 5% in 2017. 4. Verlagen alle budgetten van het Infrastructuurfonds (IF) met 3% Dit is een generieke structurele verlaging van alle budgetten (zowel aanleg als onderhoud) op het IF met 3%. De argumenten voor een verlaging van de aanlegbudgetten (zie maatregel 1) onderbouwen ook terughoudendheid met onderhoud, met uitzondering van onderhoud waarbij uitstel of verlaging van kwaliteit later leidt tot onevenredig hogere onderhoudskosten. Voor onderhoud kan besparing de vorm krijgen van verdergaande differentiatie in de maatstaf van onderhoud: bijvoorbeeld een minder hoge standaard hanteren voor minder druk bereden wegen (buiten Randstad). Varianten op deze maatregel kennen andere besparingspercentages. Reeds aangegane juridische verplichtingen kunnen in de eerste jaren een bovengrens stellen aan de te behalen besparing bij varianten met hogere percentages. Voor het eerste jaar ligt die grens op een besparingspercentage circa 10%. 5. Verlagen alle budgetten van het Deltafonds (DF) met 3% Dit is een generieke structurele verlaging van alle budgetten (zowel aanleg als onderhoud) op het DF met 3%. De argumenten voor een verlaging van de aanlegbudgetten onderbouwen ook terughoudendheid met onderhoud, met uitzondering van onderhoud waarbij uitstel of verlaging van kwaliteit later leidt tot onevenredig hogere onderhoudskosten. Varianten op deze maatregel kennen andere besparingspercentages. Bij hogere percentages kunnen reeds aangegane juridische verplichtingen in de eerste jaren een bovengrens aan de te behalen besparing stellen. Voor het eerste jaar ligt die grens op circa 10%. 6. Infrastructuurfonds verlengen met 1 jaar en verlagen met 5% Het IF kent nu een looptijd tot en met 2028. Met deze optie wordt het fonds verlengd met 1 jaar naar 2029 en worden tegelijkertijd alle budgetten structureel verlaagd met 5%. De gedachte achter deze maatregel is dat eerder genoemde argumenten een lager uitgavenniveau onderbouwen, maar dat met de nieuwe middelen voor 2029 tegelijkertijd flexibel kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen van de vraag naar infrastructuur. Varianten op deze maatregel kennen andere besparingspercentages. Reeds aangegane juridische verplichtingen kunnen in de eerste jaren een bovengrens stellen aan de te behalen besparing bij varianten met hogere percentages. Voor het eerste jaar ligt de grens op circa 10%. 7. Deltafonds verlengen met 1 jaar en verlagen met 5% Het DF kent nu een looptijd tot en met 2028. Met deze optie wordt het DF verlengd met 1 jaar naar 2029 en worden tegelijkertijd alle budgetten structureel verlaagd met 5%. Deze maatregel maakt geen inbreuk op de juridische verplichtingen, maar kan wel leiden tot aanpassing van reeds gemaakte bestuurlijke afspraken. Deze maatregel kan tot gevolg hebben dat werken aan waterkeringen over een langere periode worden uitgesmeerd, dat soberdere varianten worden gerealiseerd, of dat mogelijk niet aan wettelijke normen wordt voldaan. Wegen 8. Verlagen van de aanlegbudgetten voor wegen op het Infrastructuurfonds met 10% Deze maatregel is vergelijkbaar met maatregel 1, waarbij hier uitsluitend de aanlegbudgetten voor hoofdwegen worden verlaagd met 10%. Onderstaande figuur 1 toont de geraamde congestie op het hoofdwegennet in voertuigverliesuren. Hierbij geldt het jaar 2010 als ijkpunt. De roze lijn geeft de congestie weer voor het WLO-scenario ‘Hoog’ en de gele lijn geeft de congestie weer voor scenario ‘Laag’. Wat opvalt, is dat de congestie in het hoge groeiscenario pas vanaf 2030 echt toeneemt en dat de congestie in het lage groeiscenario zelfs afneemt ten opzichte van 2010. En dat de feitelijke congestie in 2015 ver onder het niveau van 2010 ligt (oranje lijn). Waarbij aangetekend dat congestie niet betekent dat er qua kosten/baten een positieve casus ontstaat om te investeren in een nieuw wegenproject.
40
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Een verlaging is te onderbouwen op basis van de huidige MKBA scores voor aanlegprojecten wegen. Zeker bij lage groei blijken veel projecten om te slaan naar een negatieve score. Figuur 1. Congestie op het hoofdwegennet in voertuigverliesuren (index 2010 = 100)
Het budget voor hoofdwegen in het IF schommelt tussen de 2,3 en 3,2 mld. in de periode 20172028. Bij deze maatregel wordt dit budget structureel met 10% verlaagd. Hierbij is rekening gehouden met een ingroei van 5% in 2017 vanwege juridische verplichtingen. Algemene opmerkingen bij maatregelen beprijzing (9 t/m 12): Er is geraamd op basis van beschikbare cijfers uit de MKBA Prijsbeleid 2015 (CPB/PBL), waarbij is gekozen voor het middelen van de opbrengsten bij hoog en laag groeiscenario. Er is een extra marge gehanteerd ten opzichte hiervan, vanwege de onzekerheid t.a.v. hoogte van (aanloop)kosten: deze is sterk afhankelijk van de gekozen systematiek en tegenvallers zijn goed mogelijk als gevolg van bijv. (niet voorziene) fraude en technische fouten in het systeem. Verwachte investerings- en exploitatiekosten en accijnsderving zijn meegenomen in de berekeningen. Er is gerekend met een bepaalde techniek als aanname; het gekozen systeem en exacte vormgeving hiervan kan de opbrengsten hoger of lager maken. Aangenomen is dat de opbrengsten van heffingen bij buitenlandse auto’s gelijk zijn aan de kosten die hiervoor worden gemaakt. Heffingen vormen een lastenverzwaring voor burgers en bedrijven (beprijzing geldt ook voor bestelwagens). Er kan ervoor worden gekozen deze verzwaring te compenseren door bijv. terugsluizen via MRB/BPM. De budgettaire gevolgen van deze terugsluis is hier niet meegenomen. Voor maatregelen 10 en 12 is bij de raming van de heffingsopbrengsten en de accijnsderving ervan uitgegaan dat er geen effect is op het autobezit. Dat is mogelijk als tegelijkertijd de mrben bpm inkomsten dalen. Als gekozen wordt voor een beperkte (of geen) terugsluis via de mrb/bpm zal er wél een effect zijn op het autobezit (autorijden wordt duurder) en daarmee op de heffingsinkomsten (dalen) en de accijnsderving (neemt toe). In deze berekeningen is hiermee geen rekening gehouden. Effecten aan de lastenkant zijn in de tabel niet separaat gepresenteerd, maar hier dient wel rekenschap van te worden gegeven bij het uitwerken van beprijzingsmaatregelen. De budgettaire opbrengst is technisch toegerekend aan de begroting van IenM. 9. De invoering van een congestieheffing van 11 cent per kilometer op drukke wegvakken in de spits Invoeren van een congestieheffing van 11 cent per kilometer in de spits op de grotere wegen met een bepaalde mate van congestie (dus enkel op wegvakken waar tijdens de spits files staan). Dit
41
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
tarief is gebaseerd op voorstellen uit verkiezingsprogramma’s van voorgaande jaren die het CPB heeft geanalyseerd. Deze maatregel levert een netto heffingsopbrengst op van struc. 180 mln. vanaf 2022. De investeringskosten bedragen 60 mln. tot en met 2020 en de structurele kosten worden geraamd op 150 mln. Ten opzichte van andere beprijzingsvarianten (vlakke heffing, spitsheffing) heeft de congestieheffing als voordeel dat het nauwelijks vraaguitval of accijnsderving tot gevolg heeft, omdat deze maatregel primair beïnvloedt wanneer mensen de weg opgaan en welke route ze nemen en in mindere mate of ze de weg op gaan. Nadelige (indirecte) economische effecten zijn beperkt positief. Daardoor scoort deze variant het best in de MKBA van de planbureaus (o.a. CPB/PBL-studie ‘Maatschappelijke Kosten en Baten Prijsbeleid Personenauto’s’). De totale budgettaire opbrengst is niettemin relatief beperkt Voor de technische invoering van deze maatregel kan gedacht worden aan een systeem met camera’s (ANPR) of een zogeheten Smart Vignet. Deze maatregel vereist een nieuwe wet en oplossingen voor problemen die speelden bij Anders betalen voor Mobiliteit (ABvM) (technisch ingewikkeld, privacy, oplopende kosten etc.). 10. De invoering van een vlakke heffing (7 cent per kilometer) Invoeren van een vlakke kilometerheffing op alle wegen en alle uren (variant: kilometerteller). Deze maatregel leidt tot forse afname van verkeer op de weg; besparing op aanlegprogramma en wegenonderhoud. Mogelijk ook op OV-subsidies, want OV gebruik neemt toe. Voor de overheidsfinanciën levert deze maatregel fors meer heffingsopbrengsten op dan alleen congestieheffing, maar leidt ook tot fors minder accijnsopbrengsten uit brandstof. Qua effecten op de samenleving als geheel is deze maatregel echter nadelig: grote afname van automobiliteit heeft directe en indirecte negatieve effecten op de economie (werkgelegenheid, agglomeratie-effecten). Tegelijkertijd heeft de heffing positieve effecten op het milieu, vanwege de vermindering van de verkeersuitstoot. In het bijzonder geldt hier de notie dat er politiek gekozen kan worden voor compensatiemaatregelen via bpm/mrb, welke hier niet zijn meegenomen maar die wel grote effecten kunnen hebben. Aanloopkosten worden geraamd op 70 mln. per jaar gedurende de eerste jaren, daarna 150 mln. structurele kosten. De accijnsderving die in de berekening is meegenomen is hoog t.o.v. de andere varianten (9 en 11): 700 mln. Deze maatregel vereist nieuwe wetgeving. 11. Spitsheffing Midden-Nederland (5 cent per kilometer) Bij deze maatregel wordt op het hoofdwegennet in ‘het midden’ van Nederland een heffing geheven tijdens ochtend- en avondspits (ANPR techniek met camera’s). Globaal betreft het de snelwegen in de Randstad, Noord-Brabant en grote delen van Gelderland. Tijdens de ochtend- en avondspits wordt op deze wegen een tarief van 5 eurocent per kilometer geheven voor personenauto’s. Dit is een “simpelere variant” van de congestieheffing (zie maatregel 12). Deze maatregel scoort minder goed in de MKBA dan de congestieheffing, omdat het leidt tot een grotere daling van het autogebruik met een lagere afname in files. De aanloopkosten worden geraamd op 80 mln. per jaar tot en met 2020, daarna 140 mln. structureel. Accijnsderving bedraagt 100 mln. per jaar. Daarnaast leidt deze maatregel tot een beperkte besparing in het aanleg- en onderhoudsprogramma (niet meegenomen). 12. Combinatie vlakke heffing en congestieheffing Deze maatregel betreft een combinatie van de vlakke heffing en de congestieheffing: één vlak tarief dat geldt voor alle gereden kilometers (7 cent per km), en één variabel tarief dat geldt op drukke trajecten (11 cent per km). Deze maatregel komt overeen met het oorspronkelijke plan Anders Betalen voor Mobiliteit (ABvM).
42
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Deze maatregel leidt tot forse afname van wegverkeer. Besparing op aanleg en onderhoud is hierdoor mogelijk (niet meegenomen). Gebruik van het OV neemt toe (in daluren en spits met ca. 5%). Deze maatregel levert fors meer heffingsopbrengst op dan alleen congestie- of spitsheffing. Deze maatregel scoort qua effect op samenleving als geheel negatief in de MKBA. De aanloopkosten worden geraamd op ruim 90 mln. per jaar tot en met 2020. Accijnsderving bedraagt 700 mln. per jaar. In het bijzonder geldt hier de kanttekening dat de precieze techniek die gekozen wordt, bepalend is voor de kosten (bijv. GPS of ‘Smart Vignet’), en de opmerking bij maatregel 10 over bpm/mrb. 13. Investeringen aanleg nieuwe wegen financieren via tolheffing Deze maatregel financiert de aanleg van nieuwe weginfrastructuur uit tolopbrengsten. De gebruiker betaalt dan voor de infrastructuur in plaats van de belastingbetaler. Tegelijkertijd betekent dit wel een lastenverzwaring voor een deel van de burgers en bedrijven. Niet elk type weginfrastructuur is geschikt voor tolheffing (ontwijking via onderliggend wegennet). Deze maatregel vergt uitbreiding van de werkingssfeer van de nieuwe Tolwet, zodat meer trajecten dan alleen A12/A15 en Blankenburgtracé (grotendeels) via tol gefinancierd kunnen worden. Verondersteld is dat 5% van het aanlegbudget voor wegen via tolheffing gefinancierd kan worden, m.u.v. 2017 vanwege de korte aanlooptijd. Om de besparing vanaf 2018 te realiseren, is het een mogelijkheid om projecten die geschikt zijn voor tolheffing te vertragen. 14. Mautheffing vrachtverkeer in Nederland Vrachtverkeer gaat, gelijktijdig met afschaffen huidige Eurovignet, door middel van Duits Mautsysteem betalen per kilometer op de Nederlandse snelwegen (berekeningen op basis van 15ct/km). Dit kan via systeem van kentekenregistratie (ANPR) of Smart Vignet. Er kan worden gedifferentieerd naar gewicht van de vrachtauto en mate van vervuiling (ouderdom). Nederland heeft o.a. door haven veel doorvoer en in omringende landen (Duitsland, straks ook België) geldt het systeem al. Bedragen volgen uit een globale berekening, mede op basis van Heroverweging Mobiliteit en Water (2010). De maatregel vergt in de eerste jaren investeringen in een registratieen betalingssysteem; hierbij kan mogelijk geprofiteerd worden van de ervaringen van Duitsland en België. De maatregel vergt een wetswijziging. Juridisch is het niet toegestaan de Mautheffing te combineren met het Eurovignet. In deze variant wordt daarom uitgegaan van afschaffing van het Eurovignet in Nederland, uiterlijk per 2021. In de bepaling van de netto-opbrengst van deze maatregel is rekening gehouden met 140 mln. opbrengstderving vanwege afschaffing Eurovignet. De aanloopkosten bedragen 140 mln. per jaar. NB: ook bij deze beprijzingsvariant is geen sprake van terugsluis van opbrengsten naar de gebruiker. Spoor 15. Geluidshinder spoor doorbelasten De kosten voor het treffen van maatregelen om de geluidshinder tegen te gaan worden doorbelast naar de spoorvervoerders. Hiertoe introduceert Prorail een mark-up op de gebruiksvergoeding, die door de vervoerders desgewenst mag worden verwerkt in de tarieven die bij de klant in rekening worden gebracht. Achtergrond: de vervuiler betaalt. Onderzocht zal worden of het mogelijk en wenselijk is om deze mark-up te differentiëren naar mate van overlast die door het betreffende spoormaterieel wordt veroorzaakt, om zo een maximale prikkel te introduceren om de overlast bij de bron tegen te gaan (bijvoorbeeld door aanpassing van remsysteem, dat is veel goedkoper dan oplossingen in de infrastructuur; levert dus bezuiniging op via vermindering investeringen in plaats van doorbelasting). De geraamde opbrengst van 55 mln. per jaar is gebaseerd op het dekken van de omvang van de geraamde investeringen in de jaren 2017 tot en met 2028. Een deel van de kosten zal middels een mark-up aan NS worden doorberekend. Dit kan ten koste gaan van het dividend dat de aandeelhouder (Financiën) ontvangt. 16. Bovenwettelijke maatregelen afschaffen Er kan worden bespaard op aanlegkosten van spoor door bovenwettelijke inpassings- en milieumaatregelen na te laten, dan wel lokale overheden hiervoor te laten betalen. Het kan gaan om bijvoorbeeld (bovenwettelijke) geluidsschermen, ongelijkvloerse kruisingen met wegen in de 43
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
bebouwde kom, verdiepte of verhoogde ligging, isolatie van huizen. In het regeerakkoord Rutte I is reeds een taakstelling ingeboekt van 50 mln. structureel vanaf 2014 op bovenwettelijke maatregelen. Aanname is dat deze aanvullende maatregel een structurele besparing kan opleveren van 2% van de aanleguitgaven voor spoor. Verondersteld wordt dat dit alleen kan gelden voor projecten die niet in de realisatiefase zijn, dus is er in een ingroeiperiode voordat de structurele opbrengst wordt gerealiseerd. Deze bedraagt 1% in 2017. De opgenomen besparingsreeks van deze maatregel volgt uit de aanlegbudgetten van spoor in het Infrastructuurfonds. Besparingsvarianten ERTMS Het Nederlandse spoor is één van de drukst bereden sporen ter wereld. Het huidige systeem voor besturing en beveiliging van het spoor voldoet aan de eisen die er zijn. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu is gestart met het vervangen van dit systeem door een nieuw systeem: European Rail Traffic Management System (ERTMS). In april 2014 is de voorkeursbeslissing genomen om dit systeem aan te leggen. Het reserveerde budget bedraagt cumulatief 2,6 miljard. ERTMS draagt bij aan een hogere veiligheid op het spoor, hoewel het de vraag is of ERTMS het meest kosteneffectief is. Ook kan het de interoperabiliteit, betrouwbaarheid, capaciteit en snelheid verbeteren. Omdat de veiligheid op het spoor al zeer hoog is, zijn de extra voordelen van ERTMS op het gebied van veiligheid beperkt. Bij de hoge kosten en hoge risico’s die verbonden zijn aan grote infra- en ICT projecten (ERTMS is zowel een groot project als een ICT-project), is de businesscase niet positief tenzij met een grotere groei gerekend wordt dan de hoogste WLOscenario. Europa heeft voorgeschreven dat ERTMS op de Europese vervoerscorridors de norm wordt. Er zijn diverse varianten denkbaar om op ERTMS te besparen, uitgaande van de twee knoppen “scope” en “planning”. En omdat het denkbaar is dat de snelle technologische ontwikkelingen een veel goedkopere optie mogelijk maken (ERTMS level 3, deze versie behoeft minder aanpassingen aan de infrastructuur ‘in de spoorbaan’), kan een temporiseringsvariant tot (forse) besparing leiden. Langs deze lijnen zijn hier drie besparingsvarianten geschetst. Deze varianten wijken af van het voorkeursbesluit. De besparingen zijn indicatief; er is op dit moment te weinig informatie beschikbaar over de exacte kosten van varianten en bijvoorbeeld besparingsverliezen als gevolg van voortzetting van het huidige veiligheidssysteem (ATB). Naar verwachting is een besparing mogelijk van maximaal 0,2 mld. per jaar in de periode tot 2028 (projectfase). Structureel kan de besparing mogelijk circa 0,1 mld. bedragen. Hierbij wordt verondersteld dat een soberder implementatie van ERTMS ook leidt tot structureel lagere kosten voor onderhoud en aanleg. Ook in andere Europese landen is discussie over scope en planning van ERTMS. 17. Afschaffen Nationale kop op ERTMS ambitie De ambities t.a.v. het Nederlandse project ERTMS gaan verder dan strikt noodzakelijk. Bij een dergelijk risicovol project kan het in de rede liggen om te kiezen voor een minder ambitieuze variant. Eerst de onderdelen die ‘moeten’, daarna verder zien. Deze maatregel voldoet aan de Europese verplichting om ERTMS in te bouwen in de Trans Europese Netwerk corridors (level 1) en ook op de Hanzelijn, traject Amsterdam-Utrecht en OV-SAAL (level 2). Naast de verwachte besparing vermindert de geringere scope ook het risico (megaproject met een zeer grote ICT component). Verdere besparingen hierbinnen zijn mogelijk door de implementatie van ERTMS te vertragen (maatregel 19) en –indien de technologie dit betrouwbaar toelaat- meteen level 3 te implementeren (maatregel 20). 18. Benelux afstemming Er is sprake van vertraging van de implementatie van ERTMS in Duitsland en België. Nederland kan aanvang en tempo van uitrol ook vertragen. 19. Level 3 implementeren Deze variant gaat uit van level 3 implementeren. Dat is op dit moment enerzijds technisch risicovoller omdat dit in technologisch opzicht nog minder gangbaar is. Hier staat anderzijds tegenover dat een van de grootste kostendrijvers van ERTMS wordt weggenomen, namelijk het aanpassen van de vaste infrastructuur (en daarmee ook storingen in de vaste infrastructuur). ERTMS level 3 behelst namelijk minder kabels langs het spoor. De kostenbesparing is hierdoor naar 44
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
verwachting aanzienlijk. Afhankelijk van de volwassenheid van level 3 kunnen de risico’s in de implementatie toenemen. Hier is een afruil tussen snelheid en risico’s. Water 20. Vertragen programma waterveiligheid Het waterveiligheidsprogramma wordt versoberd en vertraagd uitgevoerd. Het budget voor waterveiligheid wordt taakstellend met 100 mln. per jaar structureel verlaagd. Dit betekent dat het waterveiligheidsprogramma versoberd of vertraagd zal worden, of dat mogelijk niet aan wettelijke normen wordt voldaan. 21. Efficiency programma waterkwaliteit Op het waterkwaliteitsprogramma wordt een efficiencykorting van toepassing van 15 mln. taakstellend. Dit betekent dat het implementeren van de Europese Kaderrichtlijn Water –ceteris paribus- in 2028 vertraging oploopt en dat de kans groter wordt dat de doelstelling niet gerealiseerd kan worden. Overige 22. Halveren budget “bodemsanering” Het huidige convenant met mede-overheden voor bodemsanering loopt tot 2020. Doelstelling van dit convenant is dat de pool aan historisch vervuilde locaties na 2020 veilig moeten zijn voor mens en milieu. Met deze maatregel wordt het totale budget van het artikelonderdeel Ruimtegebruik bodem na 2020 structureel gehalveerd. Dit levert een ombuiging op van structureel 70 mln. vanaf 2021. Deze maatregel betekent dat bestaande bestuurlijke afspraken over verlenging van het bodemconvenant mogelijk moeten worden herzien. Fiscale maatregelen 23. Teruggaaf taxi’s in de BPM en vrijstelling taxi’s in de MRB Taxi’s zijn vrijgesteld van BPM en MRB. Besloten kan worden om deze vrijstellingen op te heffen of te versoberen. Dit vergt een wetswijziging. Een groot deel van het taxivervoer betreft contractvervoer (leerlingenvervoer, ouderenvervoer, etc.). Het afschaffen van de regelingen leidt tot een vereenvoudiging. 24. Behandeling kampeerauto’s in de MRB Voor kampeerauto’s geldt op dit moment in de Motorrijtuigenbelasting een kwarttarief. Besloten kan worden om dit te versoberen naar bijvoorbeeld een half tarief of een heel tarief. Het afschaffen van de regeling leidt tot een vereenvoudiging. Dit vergt een wetswijziging. 25. Belastingvermindering in de energiebelasting Per elektriciteitsaansluiting van een onroerende zaak met een verblijfsfunctie (i.e. huis of kantoor) geldt een vermindering van de energiebelasting (circa € 300). Dit is een vast bedrag per huishouden welk eveneens tot een teruggaaf kan leiden. Er kan besloten worden deze te versoberen en deels terug te sluizen in lagere tarieven voor de energiebelasting. Een verlaging van de teruggaaf met € 100 in combinatie met een tariefsverlaging (in de eerste schijf elektriciteit) van € 2 cent levert € 190 mln op. 26. Afschaffen van vrijstellingen en terruggaafregelingen in de BPM en MRB voor o.a. politie-, brandweer-, en ambulancevoertuigen. In de BPM en MRB bestaan verschillende teruggaafregelingen respectievelijk vrijstellingen voor verschillende soorten voertuigen voor politie-, defensie,- brandweer- en (dieren-) ambulancevoertuigen en vuilniswagens, kolkenzuigers en straatveegwagens en lijkwagens. Voor de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst is het eenvoudiger om deze te laten vervallen. Voor overige vrijstellingen (bijv. dierenambulances en lijkwagens) kan dit indien gewenst worden omgevormd tot een subsidieregeling. In de budgettaire reeks is geen compenstatie opgenomen voor de overheidsdiensten die eigenaar zijn van deze voertuigen.
45
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
27. Vrijstelling in de energiebelasting voor het gebruik van gas in wkk-installaties Gas dat wordt gebruikt in een warmtekrachtkoppeling-installatie is vrijgesteld van energiebelasting. Dit is wel logisch voor zover elektriciteit wordt opgewekt voor levering aan het net, maar niet logisch voor de elektriciteit en warmte voor eigen gebruik. Besloten kan worden om de vrijstelling voor dat deel op te heffen. 28. VAMIL afschaffen De vervroegde afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) is een regeling ten behoeve van het stimuleren van milieuvriendelijke investeringen. Ook de milieu-investeringsaftrek (MIA) kent deze stimulans. Er kan besloten worden de VAMIL af te schaffen. Dit voorkomt samenloop tussen de EIA (energie-investeringsaftrek) en de VAMIL enerzijds en de MIA en VAMIL anderzijds. Dit vergt een wetswijziging. 29. Reisaftrek in de inkomstenbelasting Onder bepaalde voorwaarden mogen belastingplichtigen een forfaitair bedrag aan reiskosten voor per openbaar vervoer afgelegde woon-werkkilometers aftrekken, voor zover dat forfait hoger is dan de ontvangen reiskostenvergoeding. Besloten kan worden om deze reisaftrek af te schaffen. Dit vergt een wetswijziging.
46
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Economische Zaken Nr. Maatregel
1 2 3
7
Innovatie Verlagen uitgaven institutioneel onderzoek (TNO, Deltares, Marin, NLR)
Ondernemen Verlagen uitgaven KvK/Ondernemingspleinen Verlagen uitgaven internationaal ondernemen Stoppen bijdrage NBTC Stoppen bijdrage diverse instituten (o.a. MVO)
14
Toekomstfonds Verlaging netto-uitgaven Toekomstfonds
19
20 21
Natuur Beëindiging bijdrage publieksvoorlichting SBB Genereren van extra inkomsten door SBB
22
23 24 25 26 27
-1
-2
-2
-2
-2 -1
Energie Verlagen doelstelling aandeel duurzame energie (SDE+) Verlagen energie innovatiesubsidies Agro-, visserij- en voedselketens Herprioritering binnen het agrodomein Verlagen uitgaven institutioneel onderzoek (DLO) Beëindiging nationale subsidieregelingen
17 18
2020
TKI-toeslag verlagen MKB Innovatiestimulering topsectoren (MIT) regeling verlagen
10 11 12 13
16
2019
Efficiencyverbeteringen door één beleidskader Energie (en/of Innovatie) Goed functionerende economie en markten Verlaging uitgaven Metrologie Verlaging uitgaven PIANOo programma Vrijval rente voor lening Medefinancieringsovereenkomst F35
15
2018
Beleidsopties EZ Verder aanpassen groen onderwijs aan regulier onderwijs Kostendekkend maken van garanties
4 5 6
8 9
2017
Fiscaal Herprioritering onderzoek en innovatie WBSO Innovatiebox S&O aftrek zelfstandigen afschaffen Afbouwen landbouwvrijstelling IB/VPB Afschaffen verlaagd BTW tarief sierteelt Afschaffen bedrijfsopvolgingsregeling successiewet Doorschuifregelingen Afschaffen doorschuiving stakingswinst
47
2021 struc
struc in
-2
-2
2018
-2
-4
-6
-8
-10
2022
-50
-50
-50
-50
-50
2019
-2 -1
-3 -1
-3 1
-3 1
-3 -1 -6
2019 2017 2024
-9
-18
-27
-27
2021
-4 -3
-8 -5
-12 -6
-16 -6
-20 -6
-23 -6
2022 2020
-5 -3
-5 -3
-5 -4
-2
-2
-5 -4 -6 -2
-5 0 -8,5 -2,3
2019
-1
-5 -4 -3 -2
-7
-15
-16
-23
-23
-23
2020
-137
-286
-433
0
2022 2019
-6
-13
-19
-25
-25
-25
2017
-25 -3
-50 -6
-75 -9
-100 -12
-122 -13
-122 -13
2019 2018
-5
-10
-15
-20
-23
-23
2020
-5 -5
-5 -8
-5 -10
-5 -10
-5 -10
-5 -10
2017 2019
-168 -325 -8 -21 -238 -250
-168 -325 -8 -41 -238 -250
-168 -325 -8 -62 -238 -250
-168 -325 -8 -82 -238 -250
-168 -325 -8 -472 -238 -250
2018 2018 2018 2040 2018 2018
-275
-275
-275
-275
-275
2018
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Afschaffen doorschuiving inkomen uit aanmerkelijk belang
-103
-103
-103
-103
-103
2018
28
Afschaffen vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer
-6
-6
-6
-6
-6
2018
29
Afschaffen vrijstelling cultuurgrond in de overdrachtsbelasting
-120
-123
-125
-125
-125
2018
30
Budget EIA, MIA en VAMIL omzetten in subsidie Budget energie-investeringsaftrek Budget milieu-investeringsaftrek Budget vervroegde afschrijving milieuinvesteringen
-161 -99 -40
-161 -99 -40
-161 -99 -40
-161 -99 -40
-161 -99 -40
2018 2018 2018
-427 -96
-427 -96
-427 -96
-427 -96
-427 -96
2018 2018
-2.344 -2.344 -2.344 -2.344 -2.344
2018
31 32 33 34 35
Afschaffen kleinschaligheidsinvesteringsaftrek Fiscale oudedagsreserve in de inkomstenbelasting Afschaffen zelfstandigenaftrek (inclusief voortwenteling) Afschaffen meewerkaftrek en stakingsaftrek Afschaffen startersaftrek (inclusief verliesverrekening)
-21 -198
-21 -198
-21 -198
-21 -198
-21 -198
2018 2018
Beleidsopties EZ 1. Verder aanpassen van groen onderwijs aan regulier onderwijs gevolgd door eventuele overheveling naar OCW In 2015 is onderzocht in hoeverre de onderwijsuitgaven tussen groen onderwijs en regulier onderwijs verschillen. Groen onderwijs MBO ontvangt 89 euro meer per leerling in 2016 (rapport Panteia, Van toen naar straks). Door het gelijktrekken van de uitgaven per leerling grijs en groen onderwijs kan per 2017 worden bespaard. Verder kan, om gelijke behandeling van groen en grijs onderwijs te bevorderen, groen onderwijs worden overgeheveld naar OCW (rapport ABD Topconsult). Het kabinet zal in de eerste helft van 2016 onderzoeken op welke wijze overheveling mogelijk is. 2. Kostendekkend maken van garanties Het Rijksbrede garantiekader schrijft voor dat de garantieregelingen van het Rijk kostendekkend moeten zijn. De BMKB en de garantieregeling landbouw zijn dit niet. Door de garantiepercentages bij te stellen kunnen de BMKB en garantieregeling landbouw alsnog kostendekkend worden gemaakt. Daardoor valt budget vrij dat nu beschikbaar moet worden gesteld om verliezen te dekken. 3. Efficiencyverbeteringen door één beleidskader Energie (en/of Innovatie) Een beleidskader combineert uitgavenregelingen als ontvangstenregelingen op een specifiek beleidsterrein. Dit kan de beheersbaarheid en doelmatigheid van uitgaven op het beleidsterrein vergroten zonder verlies van doelbereik. De scheiding tussen inkomsten en uitgaven kan namelijk leiden tot inefficiënties bij beleidswijzigingen gedurende een kabinetsperiode. Te denken valt aan een fiscale subsidie waarbij hetzelfde doel bereikt kan worden via een uitgavenregeling die het EMU saldo minder belast. Een bekend voorbeeld is de “postcoderoos” bij Energie . Omgekeerd is ook denkbaar dat (grote) uitgavenregelingen vervangen worden door een (kleinere) fiscale subsidie. Een concreet voorbeeld van een besparing is het stoppen met de fiscale stimuleringsregeling voor (zeer) zuinige auto’s. De kosten hiervan per bespaarde ton CO2 zijn ca. 5 keer zo hoog als voor de SDE+ uitgavenregeling Wind op Zee. Met een efficiencyverbetering van ca. 5% is een besparing van 50 mln mogelijk op de betrokken uitgaven (exclusief de uitfinanciering van duurzame energiesubsidies) zonder dat minder CO2 wordt gereduceerd. Het beleidskader energie wordt o.a. gevormd met de uitgaven aan duurzame energie, duurzaamheid en klimaat, en de fiscale subsidies aan EIA, glastuinbouw en (zeer zuinige auto’s). Het beleidskader energie komt overeen met overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren van Economische Zaken.
48
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Goed functionerende economie en markten 4. Verlaging uitgaven Metrologie Vanuit de EZ begroting worden instanties bekostigd die belast zijn met de uitvoering van nationale meetstandaarden volgens de Metrologiewet (structureel 11,9 mln.). Andere instanties hebben te maken gehad met aanzienlijke kortingen op apparaatsbudget en programmageld. In lijn met deze andere instanties kan het budget met 20% worden gekort. Hiervoor is een wetswijziging nodig. 5. Verlaging uitgaven PIANOo programma Er is één budget voor PIANOo – het expertisecentrum voor aanbesteden bij de overheid – en TenderNed – het online marktplein voor aanbestedingen van de overheid. In deze optie worden de uitgaven beperkt tot uitgaven voor TenderNed, waardoor op het programmabudget 1 mln. wordt bespaard en op het apparaatsbudget 0,2 mln. PIANOo kan evt. aanvullende werkzaamheden financieren uit bijdragen van derden. 6. Vrijval rente voor lening Medefinancieringsovereenkomst F35 vanaf 2024 EZ betaalt 6 mln. per jaar aan rente voor de lening die hoort bij de Medefinancieringsovereenkomst van de F35. Vanaf 2024 is de lening afgelost en valt de 6 mln. vrij ten gunste van eventueel nieuw luchtvaartbeleid. Deze vrijval komt in plaats daarvan ten goede van de algemene middelen. Innovatie 7. Verlagen uitgaven institutioneel onderzoek (TNO, Deltares, Marin en NLR) Meer onderzoek kan worden gefinancierd door het bedrijfsleven. Ook door scherpere prioritering kunnen besparingen worden gerealiseerd. Deze maatregel komt bovenop de korting op de rijksbijdrage uit het vorige regeerakkoord van ca. 20%. Er is gecorrigeerd voor eerdere taakstellingen op TNO en NLR (huisvestingsbudget). Het is reëel de nieuwe taakstelling stapsgewijs te laten ingaan per 2019. 8. TKI-toeslag verlagen Met de TKI-toeslag geeft de overheid een financieringsimpuls die is gekoppeld aan de hoogte van de private bijdrage. Als de betreffende regeling wordt afgeschaft, resulteert een maximale besparing van 114,6 mln. structureel. In de ombuigingslijst zijn de gevolgen van een korting met 20% weergegeven. Vanwege reeds aangegane verplichtingen wordt deze korting over een periode van 6 jaar ingevoerd en per 2017 9. MKB Innovatiestimulering topsectoren (MIT) regeling verlagen (20%) Binnen de MIT kan gebruikt gemaakt worden van verschillende instrumenten, waaronder haalbaarheidsonderzoeken R&D- samenwerkingsprojecten en IPC’s. Daarnaast kunnen TKI’s binnen het MIT subsidie aanvragen voor netwerkactiviteiten en innovatiemakelaars voor het MKB. Het beëindigen van deze regeling levert structureel 30 mln. op. In de ombuigingslijst is uitgegaan van een structurele korting van 20%. Vanwege reeds aangegane verplichtingen wordt deze korting over een periode van 4 jaar ingevoerd. Ondernemen 10. Verlagen uitgaven KvK/Ondernemingspleinen De ondernemingspleinen worden vanaf 2013 via de begroting van EZ gefinancierd (114 mln. structureel). In de uitgavenreeks die bij Miljoenennota 2012 toegevoegd werd aan de EZ-begroting was reeds een besparing met 25% verdisconteerd, ingaande 2015. In het Regeerakkoord van Rutte II is een additionele bezuiniging van struc. 15 mln. afgesproken. Aanvullend kan daarnaast nog een verlaging van de uitgaven worden gerealiseerd door meer producten en diensten tegen een kostendekkende vergoeding aan te bieden (verhoging tarieven) en het beëindigen van taken voor een totaalbedrag van 5 mln structureel. 11. Verlagen uitgaven internationaal ondernemen Bij begroting 2014 heeft het kabinet Rutte II besloten tot het deels terugdraaien van een ombuiging op de acquisitieketen van buitenkantoren, hoofdkantoor en regio’s. Deze “intensivering” uit de begroting 2014 kan worden teruggedraaid.
49
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
12. Stoppen bijdrage Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) Met deze maatregelen wordt de bijdrage aan NBTC gestopt. Op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht is alleen een gefaseerde ombuiging mogelijk, bijvoorbeeld over 3 jaren. Met het Regeerakkoord Rutte I was een korting opgelegd van 65%, die onder druk van de Tweede Kamer is beperkt tot 50%. Ombuiging kan per 2020 plaatsvinden. 13. Stoppen bijdrage diverse instituten Dit betreft een verzamelpost (uit de begroting EZ) van verschillende kleine bijdragen aan diverse instituten ten behoeve van het programma-onderzoek op het terrein van MKB en ondernemerschap, het kenniscentrum MVO Nederland en de Koning-Willem I prijs, alsmede o.a. de stichtingen Jong Ondernemen, Talent naar de Top en Ondernemersklankbord. Ook spelen deze bijdragen een rol bij het binnenhalen en behouden van buitenlandse bedrijven. Met deze maatregel worden deze bijdragen gestopt. Uit deze post wordt ook de handelspost in Taiwan gefinancierd, de besparingen zijn echter exclusief deze handelspost. Reden hiervoor is dat het sluiten van deze handelspost politieke implicaties kan hebben en eventuele ombuiging op deze post niet los van het totale ambassade/postennetwerk moet worden behandeld. Toekomstfonds 14. Verlaging netto-uitgaven Toekomstfonds De budgetten van de regelingen in het Toekomstfonds (seed capital, innovatiekrediet, vroege fase) kunnen worden verlaagd en hier is uitgegaan van een verlaging van 50%. Omdat deze uitgavenregelingen (gedeeltelijk) revolverend zijn vormgegeven komt een deel van de uitgaven in de toekomst in de vorm van ontvangsten terug. Daarom is gerekend met een besparing op de netto uitgaven (geraamde uitgaven minus geraamde ontvangsten). Energie 15. Verlagen doelstelling aandeel duurzame energie (SDE+) De Energieakkoord doelstelling is 14% duurzame energie in 2020 (en 16% in 2023). Een daling met 1%-punt zal leiden tot een uitgavenbesparing. De SDE+ uitgaven worden (ex ante) gedekt door een heffing (ODE). Samenhangend met de uitgaven verlaging moet ook de ODE-heffing verlaagd worden. Het EMU-saldo effect is dan nul. Deze maatregel is alleen mogelijk als het Energieakkoord wordt opengebroken. Aanpassing van de ODE vergt wetswijziging (of AMvB). 16. Verlagen energie innovatiesubsidies Bij het Energieakkoord is afgesproken dat er overheidsmiddelen beschikbaar worden gesteld voor een innovatieprogramma voor demonstratieprojecten die gericht zijn op versnelling van commercialisering van CleanTech-activiteiten ten behoeve van de export (Demonstratieregeling Energie-Innovatie). Het budget hiervoor loopt op van € 25 mln in 2014 tot structureel € 50 mln vanaf 2017. Een optie is deze innovatiesubsidies te halveren per 2020 met een ingroeipad in de jaren 2017 t/m 2020. Agro-, visserij- en voedselketens 17. Herprioritering binnen het agro domein In plaats van het huidige, versnipperde landbouwbeleid zou gekozen kunnen worden voor verduurzaming als doelstelling voor het landbouwbeleid. Dat levert een besparing op van 25% van het budget (IBO Agro-, visserij en voedselketens, p. 53). De herprioritering kan samen hangen met de ontwikkeling van een visie binnen het agro beleid. Deze maatregel is niet te combineren met maatregel 25 en 26. 18. Verlagen uitgaven institutioneel onderzoek (DLO) Dit betreft een 20% ombuiging op het budget voor toegepast onderzoek (opdrachtenbudget 16.4) inclusief topsectorenbudget. De bijdrage aan DLO voor wettelijke taken en kennisbasis is uitgezonderd van het budget waarover de 20% besparing is berekend. 19. Beëindiging nationale subsidieregelingen De nationale subsidieregelingen (geen EU-cofinanciering) worden beëindigd. Doelstellingen (duurzaamheid en concurrentiekracht) worden alleen nog via EU-programma's nagestreefd.
50
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Rekening houdend met reeds aangegane verplichtingen is er gekozen voor een ingroeipad. Deze maatregel is niet te combineren met maatregel 24. Natuur 20. Beëindiging bijdrage publieksvoorlichting SBB Publieksvoorlichting kan tegen betaling (van het publiek) worden voortgezet. Hierdoor zal de bijdrage aan Staatsbosbeheer kunnen verminderen. 21. Genereren van extra inkomsten door SBB Staatsbosbeheer kan meer inkomsten genereren door meer publiekstaken te initiëren. Taken zoals verhuur van huizen, rondleidingen enz. Op dit moment is de omzet van recreatie van Staatsbosbeheer 5 mln. Dit zou kunnen stijgen naar 10 mln. in 2019. Fiscaal 22. Herprioritering onderzoek en innovatie De fiscale uitgaven aan innovatie (WBSO en innovatiebox) zijn de afgelopen jaren flink gestegen. Uit een recente studie van het CPB over het innovatie instrumentarium (Kansrijk innovatiebeleid) is opgenomen dat de WBSO een effectief instrument is om innovatie te bevorderen. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat het budget fors is toegenomen in de afgelopen jaren en dat verwacht kan worden verdere intensiveringen naar verwachting niet effectief zijn. Over de innovatiebox wordt gesteld dat het bijdraagt aan innovatie. Het effect wordt geschat op 50 cent r&d-uitgaven per euro belastingvoordeel (bijdrage aan vestigingsklimaat is niet meegenomen). Er kan besloten worden de fiscale innovatieregelingen te beperken. Dit kan door de tarieven te verlagen of door de grondslag te wijzigen. Voorts kan de WBSO eventueel omgezet worden in een subsidie. In de budgettaire tabel zijn de budgettaire reeksen van de innovatiebox en WBSO opgenomen. Bij de WBSO gaat het om een taakstelling van 15%. Bij de innovatiebox gaat het om een taakstelling van 25%. De bespaarde middelen kunnen eventueel deels worden ingezet voor intensivering van innovatieuitgaven, tenzij de scheiding tussen uitgaven en ontvangsten zich hiertegen verzet. Hierbij kan bijv. gedacht worden aan (eenmalige) uitbreiding innovatiekrediet voor het mkb. 23. S&O-aftrek zelfstandigen afschaffen Zelfstandige ondernemers kunnen ook aanspraak op S&O-aftrek. De aftrek bestaat uit een vast bedrag per jaar, dat jaarlijks wordt vastgesteld. De aftrek is niet gerelateerd aan de daadwerkelijke omvang van uitgaven aan S&O door de zelfstandige. Om in aanmerking te komen voor deze regeling dient de zelfstandige ondernemer per kalenderjaar 500 uur aan S&O te besteden. Het is niet duidelijk of deze regeling daadwerkelijk een bijdrage levert aan innovatie in Nederland. De regeling afschaffen levert structureel 8 mln. op. Deze maatregel vereist wetswijziging. 24. Afbouw landbouwvrijstelling IB/VPB (IBO AGRO) In het IBO Agro is voorgesteld om de landbouwvrijstelling af te schaffen. Hiervoor geeft het IBO een viertal redenen: 1) Het oorspronkelijke doel was om de twee typen eigenaren van landbouwgrond (eigenaar die de grond zelf bewerkt en de eigenaar die de grond verpacht) fiscaal gelijk te behandelen. Sinds 2001 geldt deze gelijkheid niet meer: de eigenaar-verpachter betaalt wel belasting, terwijl de grondeigenaar die zelf landbouw bedrijft, aanspraak maakt op de landbouwvrijstelling. 2) De landbouwvrijstelling vormt een uitzondering op het algemene principe dat alle vooren nadelen die een ondernemer uit zijn onderneming behaalt onderworpen worden aan de heffing van inkomstenbelasting (de totaalwinstgedachte). 3) In de praktijk blijkt dat de huidige regeling vaak leidt tot waarderingsdiscussies. Hierdoor is de regeling in de uitvoering vooral bij verkoop van grond arbeidsintensief. 4) De bijdrage van de landbouwvrijstelling aan de doelen van artikel 16 van de begroting EZ lijkt beperkt en niet doelmatig. Afbouw van de vrijstelling kan plaatsvinden door middel van een overgangsregeling. Afschaffing vereist een wetswijziging. 25. Afschaffen verlaagd BTW tarief sierteelt In plaats van het algemene btw tarief van 21% geldt voor leveringen van sierteelt producten (bijv. bloemen, planten en boomkwekerijproducten) het verlaagde btw tarief van 6%. Er kan voor 51
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
gekozen worden deze producten onder het algemene tarief te laten vallen. Dit vergt een wetswijziging. 26. Afschaffen bedrijfsopvolgingsregeling successiewet Voor verkrijgers van ondernemingsvermogen die een door een erfenis of schenking verkregen onderneming voortzetten geldt een volledige vrijstelling voor de schenk- of erfbelasting met een waarde van de objectieve onderneming van (afgerond) € 1 mln. en een vrijstelling van 83% van het meerdere. Het is mogelijk om de vrijstelling af te schaffen of te verlagen. Verlaging van de 83% ligt dan het meest voor de hand. Voorts is het mogelijk de regeling om te zetten in een betalingsregeling. Dit vergt een wetswijziging. 27. Afschaffen doorschuifregelingen in de inkomstenbelasting De overgang van een onderneming of aanmerkelijk belang in een vennootschap kan in bepaalde situaties, zoals bij overgang krachtens huwelijksvermogensrecht, krachtens erfrecht of krachtens schenking, niet als een vervreemding worden aangemerkt. Daardoor hoeft op dat moment niet te worden afgerekend over de winst (stille reserves) van de onderneming of aandelen. De boekwaarden van de onderneming of de verkrijgingsprijs van de aandelen wordt dan doorgeschoven naar de verkrijger. Het is mogelijk deze doorschuifregelingen af te schaffen of om te zetten in een betalingsregeling. Hierdoor kan heffing niet langer uitgesteld worden. Dit vergt een wetswijziging. 28. Afschaffen vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer Deze regeling voorziet in een (gedeeltelijke) vrijstelling voor een beperkt aantal subsidieregelingen ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur. De subsidie is vrijgesteld en de daarmee samenhangende kosten mogen niet in aftrek worden gebracht. Dit is geldt niet voor alle subsidies en dat leidt tot een ongelijkheid. Besloten kan worden deze ongelijkheid weg te nemen door deze vrijstelling te laten vervallen. 29. Afschaffen vrijstelling cultuurgrond in de overdrachtsbelasting Onder voorwaarden is de verkrijging van cultuurgrond vrijgesteld. Dit zijn gronden die ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig worden geëxploiteerd. Overige ondernemingen zijn niet vrijgesteld van overdrachtsbelasting bij het aankopen van grond. Er kan worden besloten deze vrijstelling op te heffen. Dit vergt een wetswijziging. 30. Budget EIA, MIA en VAMIL omzetten in subsidie De energie-investeringsaftrek (EIA), milieu-investeringsaftrek (MIA) en de vervroegde afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) zijn allen instrumenten die investeringen ten behoeve van het milieu stimuleren tot doel hebben, gebudgetteerd zijn en (deels) worden uitgevoerd door RVO. Er kan besloten worden van deze regelingen een subsidie te maken. Eventueel kan dan worden besloten taakstellend het budget te versoberen. Bezien zal moeten worden in hoeverre dit past binnen de staatssteunkaders van de Europese Commissie. 31. Afschaffen kleinschaligheidsinvesteringsaftrek De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) vormt, als onderdeel van de investeringsaftrek, een extra aftrek over een gedeelte van het investeringsvolume. Het maximumniveau bedraagt 28 procent bij een investeringsvolume tussen 2.300 euro en 56.024 euro, geleidelijk afnemend tot nihil bij een investeringsvolume van meer dan 311.242 euro per jaar. Er kan worden besloten om deze aftrek af te schaffen. Dit vergt wetswijziging. 32. Fiscale oudedagsreserve in de inkomstenbelasting De fiscale oudedagsreserve (FOR) biedt ondernemers (die voldoen aan het urencriterium) de mogelijkheid binnen het ondernemingsvermogen een oudedagsvoorziening op te bouwen. Bij staking van de onderneming kan deze fiscale oudedagsreserve belastingvrij worden omgezet in een lijfrente. Besloten kan worden om de FOR af te schaffen, zeker als in de nu lopende discussie in de Kamer zou worden besloten dat het pensioen in eigen beheer voor DGA’s wordt afgeschaft.
52
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
33 t/m 35 Verkleinen verschil werknemer een zzp’er Uitgangspunt van deze beleidsvariant is om het gat tussen zzp’ers en werknemers te verkleinen door enerzijds het beschermings- en verzekeringsniveau van zzp’ers verplicht te verhogen en anderzijds het beschermings- en verzekeringsniveau van werknemers te verlagen en deze verlaging te laten doorwerken in de premies en loonkosten. De lagere uitkeringen en de lagere premies hebben positieve effecten voor werkgelegenheid en economische groei. Daarnaast worden diverse fiscale voordelen voor IB-ondernemers afgebouwd (deze staan op de inkomstenkant). Deze staan niet in verhouding tot de positieve externe effecten waarmee zij gepaard gaan en zijn onvoldoende gericht. De fasering van deze beleidsvariant is overgenomen uit het IBO ZZP, maar is sindsdien niet geüpdatet. Zie maatregel 76 SZW over het IBO ZZP.
53
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Sociale Zaken en Werkgelegenheid Nr. Maatregel
1 2 3 4 5 6 7 8
9 10 11
12 13 14 15 16
2017
Werkloosheid IOAZ: Afschaffen IOAZ BBZ: Afschaffen WWB: Afschaffen individuele inkomenstoeslag WWB: alle uitkeringen verlagen met 10%-punt WW: hoogte eerste twee maanden naar 70% WW: duurverkorting naar 12 maanden WW: korter en hoger (1e 3 mnd 80%, max. 1 jaar) WW: werkgevers betalen eerste half jaar WW Onderkant arbeidsmarkt Geen vakantietoeslag in de bijstand (gelijkmatige afbouw in 10 jaar) Beschut werk: invoering nieuwe voorziening loondispensatie binnen beschutte werkplek (30.000 plekken) Loondispensatie in de Participatiewet ipv loonkostensubsidie
2018
2019
2020
2021 struc
struc in
-1 -10 -5 -50
-15 -45 -40 -1050 3 5 5
-15 -45 -40 -1100 -75 0 130
-15 -45 -40 -1100 -79 -38 110
-15 -45 -40 -1100 -66 -670 -549
2019 2019 2019 2020 2040 2040 2040
-782
-1025
-834
2040
-1
-40
-70
-100
-320
2028
4
8
12
16
92
2050
-33
-42
-51
-60
-580
2050
-3 -10 -7 1 0
-7 -20 -34 -6 -10
-7 -20 -51 -22 -20
-7 -20 -76 -42 -28
-7 -20 -193 -119 -93
2019 2019 2040 2040 2040
-358
-365
-365
-375
2040
3
0
0
-4
-1250
2050
WIA 80-100:transitieperiode voor mensen met beschikbare mogelijkheden - afhankelijk van de benodigde inspanningen
3
0
0
55
-350
2050
WGA 80 – 100: Loonaanvulling alleen bij 50% benutten restverdiencapaciteit (zelfde als WGA 35 – 80) WIA: WGA (zowel 35-80 als 80-100) loonaanvulling alleen bij 100% benutten restverdiencapaciteit AO-tegemoetkomingen afschaffen AO-tegemoetkomingen afschaffen voor nieuwe gevallen WGA 35-80: Verdienvermogen niet 100% benut dan minimumuitkering
3
0
0
-1
-3
2050
6
2
1
0
-12
2050
-246 0
-248 -7
-251 -20
-252 -30
-244 -209
2040 2050
6
2
1
0
-9
2050
5
1
1
1
-1
2021
2
0
0
-5
-60
2050
10 7
5 2
-41 0
-1145 -2050
2050 2050
0
-1
-2
-3
2021
ANW ANW: afschaffen ANW-tegemoetkoming ANW: verlagen bijverdienregeling ANW: afschaffen voor nieuwe instroom ANW: maximeren duur uitkering op 1 jaar ANW: verrekenen nabestaandenpensioen en vermogen
1 2 1
Arbeidsongeschiktheid 17
Verlaging uitkeringshoogte AO-uitkeringen van 75% naar 70%
18
WIA Transitieperiode: WIA: transitieperiode voor mensen met beschikbare mogelijkheden - uitkering na transitieperiode 70% WML behalve bij GBM
19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
WIA: loonkostensubsidie als reintegratieinstrument WIA: maximeren maatmanloon op maximum dagloon WIA: uitkering bij risque social naar 70% WML WIA: duur uitkering bij risque social max 5 jaar WIA: loondispensatie als reintegratieinstrument
5
54
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
29
Opscholen zieke werknemers in combinatie met aanpassen CBBS
30
Aanscherpen claimbeoordeling (3x3 wordt 2x3)
31
Kindregelingen KOT: invoeren eigen bijdrage van 50 euro per huishouden per maand
32 33 34
KOT: Afbouw tweede kindtabel van 64% naar 33% KOT: Tweede kindtabel gelijk trekken met eerste kindtabel KOT: eerste kindtabel vanaf minimumloon verlagen met 1.5%-punt
35
KOT: niet indexeren max. uurprijs en inkomensgrenzen in 2018
36 37
KOT: Afschaffen voor gastouders KOT: Afschaffen voor niet-werkende ouders (doelgroepouders)
38
KOT/WKB: Inkomensbegrip corrigeren voor hypotheekrenteaftrek
39
KOT: Invoeren vermogenstoets bij 82.500 euro boven HVV AKW: Bedragen gefaseerd naar jongste leeftijdscategorie AKW: Bedrag degressief naar aantal kinderen AKW: Verlagen AKW met 100 euro onder gelijke verhoging WKB
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
51 52 53 54 55 56 57
Ziektewet Verruiming aantal wachtdagen in de ZW en BW van 2 naar 10 dagen
59
Anticumulatie ZW en WW
60 61
Re-integratie Korting re-integratiebudget (gemeenten) Afschaffen re-integratiebudget (gemeenten en UWV)
2050
-6
-26
-42
-228
2050
-365
-457
-501
-496
-487
2022
-6
-86
-103
-110
-109
-107
2022
-30
-342
-418
-454
-450
-442
2022
-2
-46
-60
-66
-66
-65
2022
-2
-36
-47
-52
-52
-51
2022
3
-4 -15
-62 -144
-63 -146
-63 -146
-61 -141
2022 2022
-17
-279
-315
-327
-319
2022
-77
-78
-78
-78
-75
2022
2
-194
-386
-572
-572
2021
2 17
-169 -186
-164 -181
-159 -182
-159 -183
2021 2023
10 -5 -13 -10 -9 1 -3 50
-834 -414 -143 -119 -112 -30 -42 -443
-829 -415 -148 -123 -116 -53 -44 -441
-825 -412 -146 -121 -115 -54 -44 -438
-825 -411 -143 -119 -113 -54 -43 -438
2021 2023 2023 2023 2023 2021 2023 2021
-91
-207 -258
-492 -332
-789 -408
-5846 -1191
2038 2040
2
-33 -9
-99 -20
-127 -25
-156 -26
-456 0
2040 2040
-181
-369
-371
-371
-371
-371
2018
PM
PM -475
PM -958
PM -959
PM -959
PM -959
PM 2019
-6
-6
-6
-6
2019
2
15
AOW, RIA en AIO AOW: dubbele AHK uit referentieminimumloon AOW: Vermogenstoets: grens WKB: box3 + 80.000 AOW: Vermogenstoets: grens 500.000 AOW partnertoeslag tot inkomen van 30.000 (afbouw tussen 26.000 en 34.000)
58
-25
-29
AKW: inkomensgrens van twee keer modaal AKW en WKB: max. voor 2 kinderen WKB: Bedrag per kind leeftijdsonafhankelijk WKB: Eerste kind 150 euro omlaag WKB: Afbouwpercentage ophogen naar 8,3% AKW: niet indexeren voor 1 jaar WKB: niet indexeren voor 1 jaar AKW: inkomensafhankelijke kinderbijslag
IOAOW: Verlagen IOAOW met 10 euro per maand AIO: verlagen tot niveau WWB 65IOAOW: Afschaffen inkomensondersteuning AOW
-5
PM
PM
PM
PM
PM
PM
2019
-110
-130 -85
-170 -215
-150 -495
-150 -485
-150 -695
2040 2040
Overig
55
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
62 63 64 65 66 67 68 69 70 71
WKA: ontkoppelen voor twee jaar incl. AOW WKA: ontkoppelen voor twee jaar excl. AOW WKA: ontkoppelen voor één jaar incl. AOW WKA: ontkoppelen voor één jaar excl. AOW totaal ombuiging wml 10% verlagen incl AOW totaal ombuiging wml 10% verlagen excl AOW Aanpassen percentage tov wml Bevriezen maximum dagloon periode 20202021 Beviezen sociale zekerheid 2019 (alles wat niet met ontkoppelen meeloopt)
-105 -38 -105 -38 -1809 -262
-541 -206 -435 -167 -3770 -657 -2193
-879 -341 -441 -171 -3815 -676 -4444 -15
-891 -347 -447 -174 -3855 -686 -6742 -35
-891 -347 -447 -174 -4283 -686 -10098 -35
2021 2021 2021 2021 2030 2021 2025 2050
-100
-135
-140
-140
2021
-370
-710
-1200
2050
-2578
-2578
-2578
2019
-500
-500
-100
2077
-1700
-1700
-300
2077
-190
-190
-40
2077
-640
-640
-110
2077
-500
-500
-200
-2077
-1100
-1100
-400
2077
-493 -297
-493 -297
-493 -297
2019 2019
Verlagen max. dagloon werknemersverzekeringen naar max. modaal IBO ZZP
72
Verkleinen verschil werknemer en zzp’er
73
Fiscaal Verlagen aftoppingsgrens pensioen van thans (ongeveer) €100.000 naar 2x modaal
74
Verlagen aftoppingsgrens pensioen van thans (ongeveer) €100.000 naar 1,5x modaal
75
Verplichte opbouw pensioen beperken tot €80.000 Verplichte opbouw pensioen beperken tot €60.000 Verlagen maximale opbouwpercentage pensioen van 1.875% naar 1.75%
76 77 78
Verlagen maximale opbouwpercentage pensioen van 1.875% naar 1.65%
79 80
Afschaffen lage inkomensvoordeel (LIV) Afschaffen loonkostenvoordeel (LKV)
-2555
-2578
-493
Werkloosheid 1. IOAZ afschaffen Voor gewezen zelfstandigen (55+) bestaat de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Deze inkomensvoorziening ligt op het niveau van het sociaal minimum. De polisvoorwaarden van de IOAZ is echter minder streng dan in de reguliere bijstand (WWB). Belangrijkste verschil is dat vermogen buiten beschouwing blijft. In de reguliere bijstand ben je verplicht eerst eigen vermogen (incl. eigen woning) op te eten. Invoering kan op 1 juli 2018 voor nieuwe instroom en per 1 januari 2019 voor het zittend bestand. De maatregel betreft ook afschaffing voor het zittende bestand. Wetswijziging is nodig. 2. BBZ afschaffen Op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (BBZ) kunnen starters en zelfstandigen financiële bijstand krijgen, in de vorm van bijvoorbeeld een starterskrediet, een tijdelijke uitkering of - voor startende zelfstandigen met een werkloosheids- of bijstandsuitkering - vrijstelling van de arbeidsverplichting. De polisvoorwaarden van de BBZ zijn minder streng dan de reguliere bijstand. Een deel van de populatie zal niet meer in aanmerking komen voor bijstand. Invoering kan op 1 juli 2018 voor nieuwe instroom en per 1 januari 2019 voor het zittend bestand. Wetswijziging is nodig. 3. WWB: afschaffen individuele inkomenstoeslag De individuele inkomenstoeslag (GF) wordt afgeschaft. De individuele inkomenstoeslag is bedoeld als aanvulling op het inkomen voor het doen van grote noodzakelijke uitgaven. Bijstandsgerechtigden zullen zich sneller beschikbaar stellen voor de arbeidsmarkt. De toeslag verschilt per gemeente. Bij een hoogte van 600 euro voor een paar in de bijstand (gemeente Den Haag) kan het totale negatieve inkomenseffect oplopen tot ca 7%. Invoering kan op 1 juli 2018 voor de nieuwe instroom en per 1 januari 2019 voor het zittend bestand. Dit vergt wetswijziging. 56
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
4. WWB: alle uitkeringen verlagen met 10% punt De basisuitkering in de WWB is 50% van het (referentie)minimumloon. Alleenstaanden krijgen 70% WML. Paren krijgen samen 100% WML. In deze maatregel worden de uitkeringen van al deze groepen met 10% punt verlaagd: 60% WML voor alleenstaanden en 90% voor paren. Invoering kan op 1 juli 2018 voor de nieuwe instroom en per 1 januari 2019 voor het zittend bestand. Wetswijziging is nodig. In de bedragen van deze maatregel is geen rekening gehouden met gedragseffecten. 5. WW: hoogte eerste twee maanden naar 70% Er kunnen besparingen worden gerealiseerd door in te grijpen in de hoogte van de uitkering. Dat is mogelijk door het percentage te veranderen, bijvoorbeeld voor de eerste twee maanden (nu 75%) te verlagen naar 70% van het maandloon. De hoogte van de WW is ooit relatief arbitrair gekozen, net als de hogere uitkering in het begin. De hoogte van de Nederlandse WW behoort tot de hoogste van de wereld. Dit vergt wetswijziging. Invoering kan op 1 januari 2020 voor nieuwe instroom. 6. WW: duurverkorting naar 12 maanden De maximale WW-duur wordt stapsgewijs verkort van 24 naar 12 maanden. De afbouw is 1 maand per kwartaal, het zelfde afbouwtempo als de recente duurverkorting van max. 38 naar max. 24 maanden. De opbouw van WW-recht wordt 1 maand per jaar arbeidsverleden. Dit vergt wetswijziging. Invoering kan op 1 januari 2020 voor nieuwe instroom. Met deze maatregel zou al snel worden teruggekomen op nieuwe wetgeving, hetgeen (onder andere) vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid onwenselijk is. In de bedragen van deze maatregel is geen rekening gehouden met gedragseffecten. 7. WW korter en hoger (1e drie maanden 80%, maximaal 1 jaar) In combinatie met een stapsgewijze duurverkorting van de WW naar 12 maanden kan ervoor worden gekozen om de WW-uitkeringshoogte de eerste maanden te verhogen. Bijvoorbeeld naar 80% van het laatstverdiende loon in de eerste drie maanden. Hierdoor neemt de prikkel om werk te zoeken in de eerste maanden af vergeleken met de huidige situatie, maar de dalende uitkeringshoogte na 3 maanden en de wetenschap dat de maximumduur eerder wordt bereikt, zorgen juist voor een positief gedragseffect. Het is onduidelijk of deze effecten tegen elkaar opwegen of niet. Bovendien zou een hogere uitkering de drempel voor werkgevers voor ontslag kunnen verlagen. De aanpassing van uitkeringshoogte en maximumduur vergen wetswijziging. Invoering kan op 1 januari 2020 voor nieuwe instroom. Met deze maatregel zou al snel worden teruggekomen op nieuwe wetgeving, hetgeen (onder andere) vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid onwenselijk is. 8. WW: werkgevers betalen eerste half jaar WW Maximaal de eerste 6 maanden WW komen voor eigen risico van de werkgever; afhankelijk van de lengte van het dienstverband bij de werkgever en het opgebouwde WW-recht. Dit gebeurt via een verlenging van de opzegtermijn. De maatregel werkt niet door in de loongerelateerde fase via de WGA. Invoering kan op 1 januari 2020 voor nieuwe instroom. Binnen dit tijdpad kan rekening worden gehouden met een half jaar aankondigingstermijn, zodat werkgevers zich kunnen voorbereiden op de wijziging. Bij eerdere uitwerking van een soortgelijk voorstel (bij het begrotingsakkoord 2013) is geen oplossing gevonden voor ontwijkgedrag van werkgevers indien de duur van het eigen risico afhangt van de lengte of de vorm van het dienstverband bij het bedrijf. De drempel voor ontslag verhogen zorgt bovendien bij werkgevers voor een grotere flexibele schil en minder vaste contracten, wat een negatief effect heeft op de WW-lasten. In de bedragen van deze maatregel is geen rekening gehouden met gedragseffecten. Onderkant arbeidsmarkt 9. Geen vakantietoeslag in de bijstand (gelijkmatige afbouw in 10 jaar) De vakantietoeslag in de WWB bedraagt 5% per jaar. De afbouw vindt in 10 jaarlijkse stappen van 0,5% plaatst. De vakantietoeslag wordt uitbetaald in juni. In de raming is er rekening mee gehouden dat de opbouw van de vakantierechten dus voor de helft in jaar t-1 plaatsvindt en voor de helft in jaar t. Invoering kan op 1 juli 2018 voor nieuwe instroom en 1 januari 2019 voor het zittend bestand. De maatregel heeft effect op de uitkeringsprijs die gemeenten moeten hanteren. 57
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
In de raming is rekening gehouden met de oploop van het bestand als gevolg van de p-wet. Vanwege de ingroei van 10 jaar wordt het structurele effect in 2028 bereikt. 10. Beschut werk: invoering nieuwe voorziening loondispensatie binnen beschutte werkplek Gemeenten betalen de werknemers in beschut werk minstens het Wml en ontvangen een loonkostensubsidie als compensatie voor deze loonkosten. Door invoering van een loondispensatie wordt loonbetaling onder het Wml mogelijk en ontvangen de werknemers in het beschut werk daarnaast een aanvulling tot net onder het Wml. Dit scheelt de gemeente werkgeverslasten en levert een besparing op. Invoering vraagt wetswijziging. Invoering op zijn vroegst mogelijk per 1/7/2018. Onzeker is of voor bestaande gevallen de lks kan worden teruggedraaid. Werknemers hebben immers een arbeidscontract en werkgevers mochten er vanuit gaan dat lks structureel was. Daarom is in de raming vooralsnog uitgegaan van alleen nieuwe gevallen. Daarnaast zijn de besparingen hoogst onzeker, want gebaseerd op volumes uit het sociaal akkoord. De realisaties blijven tot nu toe ver achter bij de verwachtingen. 11. Loondispensatie in de Participatiewet ipv loonkostensubsidie (LKS) Onder de Participatiewet verstrekken gemeenten loonkostensubsidies aan werkgevers om die te compenseren voor de lagere arbeidsproductiviteit van arbeidsgehandicapte werknemers. In plaats van loonkostensubsidies -een tegemoetkoming voor de werkgeverslasten aan de werkgever tot aan het niveau van ten minste wml - kan er gewerkt gaan worden met loondispensatie voor de werknemer. Omdat loondispensatie een de inkomsten van de werknemer slechts aanvult tot het sociaal minimum (uitkeringsniveau), ontstaat een besparingInvoering vraagt wetswijziging. Invoering op zijn vroegst mogelijk per 1/7/2018. Onzeker is of voor bestaande gevallen de LKS kan worden teruggedraaid. Werknemers hebben immers een arbeidscontract en werkgevers mochten er vanuit gaan dat LKS structureel was. Daarom is in de raming vooralsnog uitgegaan van alleen nieuwe gevallen. Anw 12. Afschaffen Anw-tegemoetkoming Sinds 2006 ontvangen ANW-gerechtigden naast hun uitkering een ANW-tegemoetkoming van ca. 16 euro per maand. De maatregel betreft afschaffing van deze tegemoetkoming. Voor het afschaffen van de tegemoetkoming moet de Anw worden gewijzigd. Inwerkingtreding op zijn vroegst 1 juli 2018. 13. Verlagen bijverdienregeling De maatregel betreft het strenger maken (conform AOW-partnertoeslag) van de op dit moment vrij soepele bijverdienregeling in de ANW. Maatregel betreft het verlagen van de bijverdienregeling in de Anw (huidige vrijstelling 50% WML + 1/3e van het meerdere) naar een vrijstelling van 15% WML + 1/3e van het meerdere conform de partnertoeslag AOW. Uitgaande van een wetstraject van (minimaal) 1½ jaar en de benodigde implementatietijd voor de uitvoering kan de daadwerkelijke invoering op 1 juli 2018. 14. ANW: afschaffen voor nieuwe instroom Deze maatregel leidt er toe dat nabestaanden met een beperkt inkomen en vermogen zijn aangewezen op een bijstandsuitkering. Nabestaanden krijgen dan te maken met een sollicitatieplicht. Daarnaast komt een deel van de ANW-populatie niet meer in aanmerking voor een bijstandsuitkering, omdat het vrijlatingsbedrag (voor het inkomen) van de participatiewet lager ligt en er een vermogenstoets geldt. De maatregel leidt tot minder uitkeringen en dus lagere uitkeringslasten. Bezien moet worden welke (gedrags)effecten deze maatregel heeft op de mate waarin mensen zich privaat bijverzekeren voor het overlijdensrisico. Hiervoor is wijziging van de Anw en de Participatiewet nodig, ingang 1 juli 2018. In de bedragen van deze maatregel is geen rekening gehouden met gedragseffecten, maar wel met weglek naar de bijstand van 35%. 15. ANW: maximeren duur uitkering op 1 jaar De duur van de ANW-uitkering beperken tot een periode van 1 jaar. Vergt wetswijziging, ingang 1 juli 2018. Na het eerste jaar kunnen nabestaanden met een beperkt inkomen en vermogen in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering.
58
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
16. ANW: verrekenen nabestaandenpensioen en vermogen Maatregel betreft het verrekenen van inkomen uit nabestaandenpensioen vanaf 10.000 en vermogenstoets van 100.000 voor nieuwe gevallen. Dit vergt wetswijziging, ingang 1 juli 2018. Arbeidsongeschiktheid 17. Verlaging uitkeringshoogte AO-uitkeringen van 75% naar 70% Verlaging van alle AO-uitkeringen waarvan het niveau nu nog 75% van de grondslag betreft ( (WAO, WAZ, IVA, Wajong volledig AO en de loongerelateerde WGA). Dit vergt wetswijziging. In de raming is uitgegaan van een invoeringsdatum van 1/7/2018, na een overgangstermijn van een half jaar heeft de maatregel vanaf 1/1/2019 volledig effect. Er is wel een belangrijk aandachtspunt bij deze maatregel. Elke wijziging in de WW wordt namelijk normaliter ook doorgevoerd in de loongerelateerde fase in de WIA. Bij het doorvoeren van deze maatregel zou van deze link afgestapt worden. Invoering per 1/7/2018 met ½ jaar overgangsrecht voor oude gevallen. 2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021 Struc.
Verlaging uitkeringshoogte AOuitkeringen van 75% naar 70%
0
0
0
0
-358
-365
365
wv. uitkeringslasten WAO
0
0
0
0
-160
-150
-135 -15
wv. uitkeringslasten WAZ
0
0
0
0
-7
-6
-6
wv. uitkeringslasten IVA
0
0
0
-5
-145
-160
-175 -250
wv. uitkeringslasten WGA
0
0
0
0
-6
-6
-6
-6
wv. uitkeringslasten Wajong
0
0
0
0
-40
-43
-43
-105
wv. uitvoeringskosten WAO
0
0
0
3
0
0
0
0
wv. uitvoeringskosten IVA
0
0
0
2
0
0
0
0
-375
0
18. WIA transitieperiode Bij de WIA wordt het recht op de tijdelijke loongerelateerde uitkering beperkt voor iedereen met arbeidspotentieel. Hierdoor worden mensen met een arbeidshandicap veel meer dan nu geprikkeld om hun arbeidspotentieel te benutten. Alleen voor mensen die op medische gronden volledig zijn afgekeurd (geen benutbare mogelijkheden), blijft het recht op een loongerelateerde uitkering onaangetast zolang deze situatie duurt. De loongerelateerde fase kan dan worden gezien als een transitieperiode waarin het verwerven van een nieuwe plek op de arbeidsmarkt centraal staat. De WIA gaat op die manier meer lijken op de WW waar ook sprake is van een tijdelijke transitieuitkering op een hoog niveau en een lagere vervolguitkering (bijstand). Er zijn diverse opties om de duur van de transitie-uitkering te bepalen en ook opties voor de hoogte van de vervolguitkering. Alle opties vergen wetswijziging. De uitkering na de transitieperiode komt op het niveau van de bijstand voor mensen die vanwege loonkundige of arbeidskundige redenen zijn afgekeurd. Voor mensen die op medische gronden ongeschikt zijn verklaard verandert er niets. Dit levert ca 1,3 mld. op. In de raming is uitgegaan van invoering per 1/1/2019 voor nieuwe ziektegevallen. Wanneer deze maatregel niet wordt toegepast op IVA levert de maatregel ongeveer 0,5 miljard op. Ten slotte valt te denken aan een transitieperiode die afhankelijk is van de benodigde reintegratie-inspanningen. Dit levert ca 0,4 mld. op. In de raming is uitgegaan van invoering per 1/1/2019 voor nieuwe ziektegevallen. In deze variant wordt er geen maatregel in de IVA genomen.
59
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
19. WGA 80 – 100: Loonaanvulling alleen bij 50% benutten restverdiencapaciteit (zelfde als WGA 35 – 80) Ook valt te denken aan een variant waarbij het loonaanvullingsregime wordt ingevoerd in de WGA 80-100 na de loongerelateerde uitkering. In de WGA 35-80 geldt dit regime al. Loonaanvulling geldt als minimaal 50% van de resterende verdiencapaciteit wordt benut. Resterende verdiencapaciteit valt door het UWV echter in de huidige systematiek slechts vast te stellen als er 3x3 functies worden geduid. Dat is slechts voor circa 1% van de WGA 80-100 groep. Daarom levert deze maatregel slechts enkele miljoenen op. In de raming is uitgegaan van invoering per 1/7/2018. 20. WIA: WGA (zowel 35-80 als 80-100) loonaanvulling alleen bij 100% benutten restverdiencapaciteit De voorwaarde dat een gedeeltelijk arbeidsongeschikte minimaal 50% van zijn resterende verdiencapaciteit moet benutten om een loonaanvullingsuitkering te krijgen, wordt opgetrokken naar minimaal 100% van zijn resterende verdiencapaciteit. Dit vergt wetswijziging. In de raming is uitgegaan van invoering per 1/7/2018. De maatregel geldt alleen voor nieuwe arbeidsongeschiktheidsgevallen. 21. AO-tegemoetkoming afschaffen (Gedeeltelijk) arbeidsongeschikten komen in aanmerking voor een tegemoetkoming van circa 212 euro netto per jaar. Deze AO-tegemoetkoming wordt afgeschaft. Dit vergt wetswijziging. Effectuering per 1-7-2018. 22. AO-tegemoetkoming afschaffen voor nieuwe gevallen Zie vorige maatregel, maar dan alleen voor nieuwe gevallen. Invoering is voorzien op 1-7-2018. 23. WGA 35-80: verdienvermogen niet 100% benut dan minimumuitkering De voorwaarde dat een gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 50% van zijn resterende verdiencapaciteit moet benutten om een loonaanvullingsuitkering te krijgen, wordt opgetrokken naar minimaal 100% van zijn resterende verdiencapaciteit. Dit vergt wetswijziging. In de raming is uitgegaan van invoering per 1/7/2018. De maatregel geldt alleen voor nieuwe arbeidsongeschiktheidsgevallen. 24. WIA: loonkostensubsidie als re-integratie-instrument Bieden van werk met loonkostensubsidie aan de WGA 80-100 groep. Het is straks mogelijk om arbeidsproductiviteit onder minimumloon geldend te maken voor de doelgroep van de Participatiewet. Het WIA-systeem kent zulke prikkels niet. Vanuit het idee dat iedereen moet meedoen, iedereen hetzelfde behandeld moet worden en tegen de achtergrond dat werken gezond is en gezond maakt, is het mogelijk om loonkostensubsidie ook te verlenen voor deze groep. Deze mogelijkheid is geïntroduceerd bij het sociaal akkoord en kan uitgerold worden voor de WIA. Dit vergroot de mogelijkheden van mensen met een WIA-uitkering om bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan. Dit vergt wetswijziging. In de raming is uitgegaan van invoering per 1/7/2018. 25. WIA: maximeren maatmanloon op maximum dagloon Het maatmanloon (het laatstverdiende loon dat iemand had voordat hij/zij ziek werd) wordt voor de berekening van het ao-percentage gemaximeerd op het maximum dagloon in de WIA. Het maximum dagloon bedraagt circa € 200, dit is ruim €52.000 op jaarbasis. Effect van de maatregel is dat personen met een maatmanloon boven het maximum dagloon eerder in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse vallen. In de raming is uitgegaan van invoering per 1/1/2019 voor nieuwe ziektegevallen. 26. WIA: Uitkering bij risque social naar 70% WML Een aantal (forse) besparingsopties is binnen de huidige vormgeving van de WIA niet mogelijk, omdat internationale verdragen bepalen dat voor beroepsrisico’s bepaalde maatregelen niet mogen. Een oplossing hiervoor zou zijn binnen de WIA een onderscheid te maken tussen twee risico’s: beroepsgerelateerd (risque professionnel) en niet-beroepsgerelateerd (risque social). Dit vergt wetswijziging.
60
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Als het onderscheid wordt gemaakt, kan de uitkeringshoogte voor risque social gelijk worden aan het sociaal minimum (70% WML zonder toetsen). Risque professionnel blijft gelijk aan de huidige WIA. Hiervoor is een stelselwijziging noodzakelijk, waarvan het beleids- en wetstraject geruime tijd vergt. Ook heeft de uitvoering tijd nodig om zich voor te bereiden op de wijziging (ontwikkeling lijst met beroepsziekten en aanpassing claimbeoordeling). In de raming is uitgegaan van invoering per 1/1/2019. Vervolgens kan de wijziging alleen betrekking hebben op nieuwe ziektegevallen. Het eerste effect is dan – vanwege 2 jaar loondoorbetaling – zichtbaar vanaf 1/1/2021. De uitvoeringskosten zijn onzeker en afhankelijk van de precieze vormgeving van de maatregel. 27. WIA: duur niet-beroepsgerelateerde arbeidsongeschiktheid max. 5 jaar Voor deze maatregel geldt hetzelfde stelsel als hierboven geschetst. Voor risque social wordt het WIA-recht in deze variant niet in hoogte beperkt, maar in duur. De duur van de uitkering voor risque social wordt maximaal 5 jaar. Daarna volgt afhankelijk van iemands situatie een uitkering op bijstandsniveau met partnertoets en WWB-vermogenstoets. In de raming is uitgegaan van invoering per 1/1/2019 voor nieuwe ziektegevallen (evenals bij variant 12). Door de 2 jaar loondoorbetaling en doordat de eerste 5 jaar de WIA niet verandert is het eerste effect zichtbaar per 1/1/2026. De uitvoeringskosten zijn onzeker en afhankelijk van de precieze vormgeving van de maatregel. 28. WIA: Loondispensatie als re-integratie-instrument Het is nu niet mogelijk om arbeidsproductiviteit onder het WML geldend te maken. Het systeem van de WIA kent geen prikkels die hierop gericht zijn. Het is echter mogelijk om loondispensatie te verlenen. Loondispensatie betekent dat de werkgever niet het gangbare loon hoeft te betalen. Hij wordt hiervan gedispenseerd. De werkgever betaalt alleen het deel dat de werknemer arbeidsproductief is, de zogenaamde ‘loonwaarde’. De mogelijkheid van loondispensatie maakt dat werkgevers ook arbeid kunnen aanbieden onder het WML. Dit vergroot de mogelijkheden van mensen met een WIA-uitkering om bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan. Dit vergt wetswijziging. In de raming is uitgegaan van invoering per 1/7/2018. 29. Opscholen zieke werknemers in combinatie met aanpassen claimbeoordelingssysteem 60% van de mensen die in de WGA 80-100 komen, heeft geen startkwalificatie. De beperkingen in combinatie met het ontbreken van de startkwalificatie maken dat zij volledig (en mogelijk duurzaam arbeidsongeschikt) worden verklaard. Dit hoeft echter niet te betekenen dat deze mensen geen mogelijkheden meer hebben op de arbeidsmarkt. Om deze mensen te behouden voor de arbeidsmarkt worden de volgende maatregelen voorgesteld: 1. Invoeren van een wettelijke kwalificatie-/scholingsverplichting voor zieke werknemers, voor zover zij medisch in staat zijn deel te nemen aan scholing. Tegelijkertijd plicht voor werkgevers om voor werknemers die nog geen startkwalificatie hebben na een half jaar ziekte scholing aan te bieden die opleidt totdat werknemers deelcertificaten (EVC’s) hebben waarmee ze aan het werk kunnen. Voor de werkgever worden de verplichtingen getest aan de hand van de poortwachtertoets, terwijl werkgevers de mogelijkheid krijgen de loondoorbetaling stop te zetten als werknemers niet meewerken. 2. Om ervoor te zorgen dat de maatregel effectief is moeten sociale partners hun functieeisen aanpassen en meer banen op deelcertificaatniveau aanbieden. 3. De aanpassingen in de functie-eisen moeten ook worden opgenomen in het CBBS. In de raming is uitgegaan van invoering per 1/1/2019 voor nieuwe ziektegevallen. Hierbij investeren de sociale partners €50 miljoen in EVC’s voor hun werknemers. Bij deze variant is een belangrijk punt om rekening mee te houden: Deze variant is niet volledig af te dwingen door SZW (slechts 25 mln.), waardoor afspraken met de sociale partners moeten worden gemaakt met een geloofwaardige stok achter de deur om de totale besparing te realiseren. 30. Aanscherpen claimbeoordeling (3x3 functies wordt 2x3 functies) Bij de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt gekeken naar het verschil tussen het loon wat men verdiende en het loon dat men nog kan verdienen. Het gaat bij dit laatste om algemeen geaccepteerde arbeid. Bij de in aanmerking te nemen arbeid wordt gekeken of er drie functies te vinden zijn die men nog zou kunnen vervullen. Deze functies moeten ieder 61
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
tenminste 3 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Wanneer er geen drie functies geduid kunnen worden die minimaal 3 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen is men volledig arbeidsongeschikt. Uit onderzoek blijkt dat circa 40% niet voldoet aan de 3x3-norm maar wel minimaal 1 functie kan vervullen. Door de eis van 3x3 te verlagen zullen minder mensen volledig arbeidsongeschikt worden verklaard. Dit vergt aanpassing van het Schattingsbesluit (met voorhang in de kamer). In de raming is er uitgegaan van invoering per 1/1/2019. In de raming is er alleen gerekend met een besparing op de WGA 80-100 omdat informatie over het aantal geduide functies in de IVA niet beschikbaar is. Daarmee is de raming waarschijnlijk een onderschatting van de werkelijke besparing. Kindregelingen Algemene opmerkingen maatregelen kinderopvang: Opbrengsten zijn berekend op basis van beschikkingenstand begroting 2016. Dit is exclusief de intensivering van 200 mln. die per 2017 in gaat. Opbrengsten van maatregelen worden groter indien deze intensivering wordt meegenomen. De uitkomsten zijn inclusief gedragseffecten, maar exclusief participatie-effecten. De laatste afstemming van het ramingsmodel kot met het CPB moet nog plaats vinden. Deze afstemming leidt mogelijk tot aanpassing van gedragseffecten in het model (kleiner) en dus lagere opbrengsten. 31. KOT: invoeren eigen bijdrage € 50 per huishouden per maand Ouders betalen, onafhankelijk van het aantal gebruikte uren, ongeveer de eerste 2 uur per week kinderopvang zelf. De maatregel is vooral ongunstig voor lage inkomens en huishoudens die weinig uren kinderopvang gebruiken. De maatregel zal naar verwachting leiden tot relatief beperkte participatieschade. De maatregel vergt wijziging door middel van een AMvB en kan per 1 januari 2018 worden ingevoerd. 32. KOT: Afbouw tweede kind tabel; vaste voet tweede kindtabel van 64% naar 33% Op dit moment hebben alle huishoudens voor een tweede kind (e.v.) recht op minstens 64% Kinderopvangtoeslag van de maximum uurprijs. Met deze maatregel wordt de tweede kindtabel afgebouwd naar 33%. De maatregel vergt aanpassing door middel van een AMvB en kan per 1 januari 2018 worden ingevoerd. De maatregel heeft negatieve inkomens- en participatiegevolgen voor midden- en hogere inkomens met twee of meer kinderen. 33. KOT: Tweede kindtabel gelijk trekken met eerste kindtabel Toeslagpercentages in de eerste kindertabel liggen substantieel hoger dan in de tweede kindtabel. Zo loopt het toeslagpercentage voor het eerste kind af naar 23,8% bij een gezamenlijk inkomen van ca 105.000 euro. Bij het 2e kindtabel is het minimale toeslagpercentage 64%. De toeslagpercentages worden dus gelijk getrokken. Gevolg is een toename van de marginale druk en afname van de participatie voor gezinnen met 2 of meer kinderen. Vooral grotere gezinnen (met meer dan twee kinderen) worden geraakt. De toename in de marginale druk is groter naarmate het inkomen hoger is. De maatregel vergt aanpassing door middel van een AMvB en kan per 1 januari 2018 worden ingevoerd. 34. KOT: eerste kindtabel vanaf minimum loon verlagen met 1.5%-punt Op dit moment is werken is bij alle inkomensniveaus lonender voor huishoudens met één kind dan voor huishoudens met twee of meer kinderen. Vanuit die gedachtegang wordt de eerste kindtabel vanaf minimumloon verlaagd met 1.5%-punt. De maatregel draait de intensivering van 2016-2017 deels terug. De maatregel vergroot de marginale druk en heeft negatieve gevolgen voor de participatie. De maatregel vergt aanpassing door middel van een AMvB en kan per 1 januari 2018 worden ingevoerd. 35. KOT: niet indexeren maximum uurprijs en inkomensgrenzen voor 1 jaar De maximum uurprijs en de inkomensgrenzen worden voor 1 jaar niet geïndexeerd. Verondersteld is dat instellingen, in lijn met de kostenontwikkeling, hun uurprijzen wel verhogen. Dit heeft een negatief participatie-effect. De maatregel kan per 1 januari 2018 met een wijziging van de AMvB worden ingevoerd. 62
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
36. Afschaffen KOT voor gastouders De maatregel houdt in de dat ouders die gebruik maken van een gastouder geen kinderopvangtoeslag meer ontvangen. Dit leidt tot een besparing van ruim 300 mln. Verondersteld is echter dat 2/3 van de ouders zal over stappen naar de reguliere kinderopvang die gemiddeld 15 a 20% duurder is. Per saldo is de besparing 60 mln structureel. Dit heeft een beperkt negatief participatie-effect. Vooral ouders voor wie overstappen naar de reguliere kinderopvang niet goed mogelijk is (met onregelmatige werktijden of in kleine dorpen) zullen minder gaan werken. Dit voorstel vergt een wetswijziging (o.a. Uitvoeringsbesluit en uitvoeringsregeling AWIR). De maatregel kan per 1 januari 2019 worden ingevoerd. 37. KOT: afschaffen voor niet-werkende ouders (doelgroepouders) Het stopzetten van kinderopvangtoeslag voor niet werkende ouders (de zgn. doelgroepouders w.o. studenten, inburgeraars, ouders die een re-integratietraject volgen) levert circa 150 mln. structureel op. Mogelijk leidt de maatregel tot meeruitgaven bij gemeenten. Voor de maatregel is een wetswijziging nodig. De maatregel kan per 1 januari 2019 worden ingevoerd. 38. KOT/WKB: Inkomensbegrip corrigeren voor hypotheekrenteaftrek Fiscale aftrekposten drukken op het verzamelinkomen, waardoor de kinderopvangtoeslag en het kindgebondenbudget hoger uitvallen. Voor het inkomensbegrip in de KOT en WKB worden aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek,het eigenwoningforfait en de zelfstandigenaftrek buiten beschouwing gelaten. De maatregel vergt een wetswijziging (o.a. AWIR). De maatregel is relatief ingewikkeld in de uitvoering. Let op: de budgettaire opbrengst moet wel in samenhang worden bezien met eventuele overige maatregelen die betrekking hebben op aftrekposten (zoals huurtoeslag en zorgtoeslag). De maatregel kan per 1 januari 2019 worden ingevoerd. 39. KOT: Invoeren vermogenstoets bij 82.500 boven het heffingsvrije vermogen (HVV) In navolging van de vermogenstoets bij het Kindgebonden budget en de Zorgtoeslag wordt een vermogenstoets (zelfde hoogte) geïntroduceerd bij de kinderopvangtoeslag (KOT). Er is geen recht meer op KOT indien het (gezamenlijk) vermogen groter is dan 82.500 euro boven de hvv (overwaarde eigen woning blijft buiten beschouwing). De maatregel leidt tot koopkracht- en participatie-effecten voor de (relatief kleine) groep huishoudens die te maken krijgen met de vermogenstoets. De maatregel kan daarnaast leiden tot grote gedragseffecten. Denk bijvoorbeeld aan schenking van vermogen, aflossing hypotheek, grote aankopen. De maatregel vergt een wetswijziging. De maatregel is relatief ingewikkeld in de uitvoering: uitvoeringskosten bedragen incidenteel 10 mln. en structureel 4 mln. De maatregel kan per 1 januari 2019 worden ingevoerd. 40. AKW: bedragen gefaseerd naar jongste leeftijdscategorie De kinderbijslag stijgt niet meer met de leeftijd. Er gelden leeftijdsonafhankelijke bedragen, gelijk aan het huidige bedrag van het kind tot 5 jaar. De maatregel wordt gefaseerd ingevoerd. De maatregel vergt een wetswijziging en 6 maanden overgangsrecht. Dit betekent aankondiging per 1-7-2018 en invoering per 1-1-2019. Overweging: uit onderzoek blijkt dat de kosten voor oudere kinderen niet hoger liggen dan voor jongere kinderen. De maatregel treft vooral grote gezinnen met oudere kinderen. De maatregel maakt werken niet minder lonend. Uitvoering: alleen (lage) initiële kosten voor aanpassing van ict, voorlichting en bezwaar en beroep. 41. AKW: Bedrag degressief naar aantal kinderen Conform de systematiek van het Kindgebonden budget wordt voor elk extra kind minder kinderbijslag ontvangen. Voor het eerste kind wordt 970 euro ontvangen (= geraamde gemiddelde kinderbijslag per kind in 2016) en voor elk volgend kind steeds 100 euro minder. De maatregel vergt een wetswijziging en 6 maanden overgangsrecht. Dit betekent aankondiging per 1-7-2018 en invoering per 1-1-2019. Overweging: het CBS heeft berekend dat één kind gemiddeld 17% van het besteedbaar (gezins)inkomen kost. Twee kinderen kosten gemiddeld 26% van het inkomen, drie kinderen 33% en vier kinderen 40%. Maatregel treft met name grote gezinnen. Maatregel maakt werken niet minder lonend. Uitvoering: alleen (lage) initiële kosten voor aanpassing van ict, voorlichting en bezwaar en beroep.
63
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
42. AKW: Verlagen AKW met 100 euro en verhoging WKB met 100 euro De AKW is nu inkomensonafhankelijk; de WKB is inkomensafhankelijk. De AKW en WKB worden samen meer inkomensafhankelijk. De maatregel ontziet de lage inkomens maar verhoogt de marginale druk en maakt werken minder lonend. De maatregel vergt een wetswijziging en 6 maanden overgangsrecht. Dit betekent aankondiging per 1-7-2018 en invoering per 1-1-2019. Verhoging van de WKB zou sneller kunnen, maar is gelijkgesteld aan invoering van de verlaging in de AKW. Uitvoering: alleen (lage) initiële kosten voor aanpassing van ict, voorlichting en bezwaar en beroep. 43. AKW: inkomensgrens van twee keer modaal Gezinnen die meer dan twee keer modaal verdienen komen niet meer in aanmerking voor kinderbijslag. Er is geen rekening gehouden met een afbouw. Rond de inkomensgrens ontstaat daardoor een piek in de marginale druk. Er is voor deze maatregel een wetswijziging nodig en 6 maanden overgangsrecht. Dit betekent aankondiging per 1-7-2018 en invoering per 1-1-2019. Deze maatregel compliceert de uitvoering. Omdat inkomen pas na afloop van een jaar (en soms pas na een aantal jaren) definitief vastgesteld wordt, zal een systematiek van nabetalingen en terugvorderingen ontstaan zoals nu bij de kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget. Uitvoering: initiële kosten voor aanpassing van ict, voorlichting en bezwaar en beroep. Daarnaast structurele kosten: Opvragen van inkomensgegevens en vervolgens AKW berekenen. Daarnaast kosten voor beroep, bezwaar en vorderingen/verrekeningen. 44. AKW en WKB: Max voor 2 kinderen Gezinnen met meer dan 2 kinderen ontvangen alleen voor de oudste 2 kinderen kinderbijslag en kindgebondenbudget. Voor de overige kinderen wordt dit niet langer uitgekeerd. De maatregel vergt een wetswijziging en 6 maanden overgangsrecht. Dit betekent aankondiging per 1-7-2018 en invoering per 1-1-2019. Uitvoering: initiële kosten voor aanpassing van ict, voorlichting en bezwaar en beroep. Structurele uitvoeringskosten nemen iets af vanwege lagere q. 45. WKB: Bedrag per kind leeftijdsonafhankelijk Voor kinderen van 12 jaar en ouder ontvangen ouders een hoger bedrag aan kindgebonden budget. Bedragen in het kindgebonden budget worden gelijk getrokken voor alle leeftijden gelijk aan het huidige bedrag voor kinderen onder de 12 jaar omdat er voor kinderen van 12 jaar en ouder al veel wordt gedaan: w.o. gratis schoolboeken. Hiervoor is een wetswijziging nodig en 6 maanden overgangsrecht. Dit betekent aankondiging per 1-7-2018 en invoering per 1-1-2019. De maatregel heeft geen effect op de standaardkoopkrachtplaatjes (een ‘standaardgezin’, waar in de koopkrachtplaatjes vanuit wordt gegaan, heeft twee kinderen onder de 12 jaar). De maatregel treft de lage inkomens. De maatregel maakt werken lonender. Uitvoering: alleen (lage) initiële kosten voor aanpassing van ict, voorlichting en bezwaar en beroep. 46. WKB: Eerste kind 150 euro omlaag Gezinnen met 1 kind ontvangen relatief veel inkomensondersteuning (AKW, WKB) ten opzichte van gezinnen met twee of meer kinderen. Het Kindgebonden budget voor het eerste kind wordt neerwaarts bijgesteld met 150 euro. Dit vraagt een wetswijziging en 6 maanden overgangsrecht. Dit betekent aankondiging per 1-7-2018 en invoering per 1-1-2019. Uitvoering: alleen (lage) initiële kosten voor aanpassing van ict, voorlichting en bezwaar en beroep. 47. WKB: Afbouwpercentage verhogen naar 8,3% Het afbouwpercentage in de WKB wordt verhoogd van 6,75% tot 8,3%. Vanaf het drempelinkomen wordt het recht op kindgebonden budget sneller afgebouwd met de stijging van het toetsingsinkomen dan in de huidige situatie. Hierdoor vervalt het recht op kindgebonden budget eerder en leidt een verschil tussen het toetsingsinkomen en het drempelinkomen tot een grotere verlaging van het bedrag. Er is gekozen het afbouwpercentage zo te verhogen dat dit leidt tot een bezuiniging van ca 100 mln. Dit vergt wetswijziging en 6 maanden overgangsrecht. Dit betekent aankondiging per 1-7-2018 en invoering per 1-1-2019. De maatregel maakt werken minder lonend. Uitvoering: initiële kosten voor aanpassing van ict, voorlichting en bezwaar en beroep. Structurele kosten nemen iets af vanwege lagere q.
64
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
48. AKW: niet indexeren voor 1 jaar De kinderbijslag wordt in 2019 niet geïndexeerd. Hierdoor blijft het basisbedrag van de kinderbijslag evenals de extra tegemoetkoming voor alleenstaande of alleenverdienende ouders van een thuiswonend gehandicapt kind in 2019 op het niveau van 2018. Hiervoor is wetswijziging nodig. Uitvoering: alleen (lage) initiële kosten voor aanpassing van ict, voorlichting en bezwaar en beroep. 49. WKB: niet indexeren voor 1 jaar De bedragen van het kindgebonden budget worden in 2019 niet geïndexeerd. Hierdoor blijven de normbedragen voor het kindgebonden budget in 2019 op het niveau van 2018. Hiervoor is wetswijziging nodig. Uitvoering: alleen (lage) initiële kosten voor aanpassing van ict, voorlichting en bezwaar en beroep. 50. AKW: inkomensafhankelijke kinderbijslag De kinderbijslag wordt vanaf een verzamelinkomen van 2x modaal afgebouwd (ca 70.000 euro) met 5%: voor iedere euro (toetsings)inkomen boven de grens wordt de kinderbijslag met 0,05 euro verlaagd. Dit vergt wetswijziging en 6 maanden overgangsrecht. Dit betekent aankondiging per 1-7-2018 en invoering per 1-1-2019. Deze maatregel compliceert de uitvoering. Omdat inkomen pas na afloop van een jaar (en soms pas na een aantal jaren) definitief vastgesteld wordt, zal een systematiek van nabetalingen en terugvorderingen ontstaan zoals nu bij de kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget. De uitvoering AKW zal bij inkomensafhankelijkheid zeer hoge kosten met zich meebrengen. Daarom is het zinvol om in dat geval na te gaan of integratie in de WKB bij de Belastingdienst tot een positieve business case leidt. AOW 51. AOW: dubbele algemene heffingskorting (AHK) uit het referentieminimumloon De hoogte van de minimumuitkeringen is gekoppeld aan het zogeheten referentieminimumloon. In de berekening van dit referentieminimumloon wordt de dubbele heffingskorting in 20 jaar afgebouwd, hetgeen gevolgen heeft voor de hoogte van verschillende minimumuitkeringen. Door ook de AOW te baseren op het aangepaste referentieminimumloon zal de AOW-uitkering minder stijgen. Invoering kan op 1 januari 2019. Deze bedragen in deze maatregel hebben alleen effect op de AOW-uitgaven. 52. AOW: Vermogenstoets: grens WKB: vrijstelling box 3 + 80.000 Bij de AOW wordt een vermogenstoets ingevoerd gelijk aan de vrijstelling box 3 + 80.000 euro Vanwege verwachte juridische haken en ogen zal het zittend bestand waarschijnlijk buiten schot blijven. Nieuwe instroom kan op z’n vroegst vanaf juli 2018 worden aangeslagen (i.v.m. gewenningsperiode). Voor deze maatregelen is wijziging van de AOW nodig. Er zal moeten blijken of dit sowieso haalbaar is gelet op het internationaal recht (m.n. EVRM bescherming eigendomsrecht). De bedragen in deze maatregel zijn inclusief gedragseffecten en fiscale uitverdieneffecten. 53. AOW: Vermogenstoets: grens 500.000 Bij de AOW wordt een vermogenstoets ingevoerd gelijk aan de vrijstelling box 3 + 80.000 euro Vanwege verwachte juridische haken en ogen zal het zittend bestand waarschijnlijk buiten schot blijven. Nieuwe instroom kan op z’n vroegst vanaf juli 2018 worden aangeslagen (i.v.m. gewenningsperiode). Voor deze maatregelen is wijziging van de AOW nodig. Er zal moeten blijken of dit sowieso haalbaar is gelet op het internationaal recht (m.n. EVRM bescherming eigendomsrecht). De bedragen in deze maatregel zijn inclusief gedragseffecten en fiscale uitverdieneffecten. 54. AOW: partnertoeslag tot inkomen van 30.000 (afbouw tussen 26 en 34 dzd) De partnertoeslag wordt afhankelijk van het inkomen. De aanpassing van het recht op partnertoeslag vereist een wetswijziging. Gezien de inbreuk op het eigendomsrecht ivm EVRM is een overgangsperiode vereist. De korting op de partnertoeslag kan niet direct worden toegepast maar gefaseerd over 4 jaar in stappen van 25%. Uitgaande van invoering op 1-7-2018 betekent dit dat pas in 2021 de volledige korting zal worden toegepast.
65
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Per 1 januari stroomt het zittende bestaand waarschijnlijk snel uit doordat de partner de AOW leeftijd bereikt. Hierdoor is de structurele besparing van deze maatregel 0. 55. IOAOW: verlagen IOAOW met 10 euro per maand De inkomensondersteuning AOW (IOAOW) is een aanvullende inkomensondersteuning voor AOWgerechtigden die bovenop de AOW-uitkering komt. De hoogte is afhankelijk van de AOW-opbouw en bedraagt in 2015 bij volledige opbouw 25,48 euro in de maand. Deze maatregel betreft een verlaging van de IOAOW met 10 euro per maand voor nieuwe en bestaande gevallen. Voor verlaging van het bedrag is wijziging van de amvb nodig. Daarvoor staat een standaarddoorlooptijd van een half jaar. De daadwerkelijke invoering zal dan 1 juli 2017 zijn. 56. AIO: verlagen tot niveau WWB 65-. Bij de berekening van de hoogte van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) wordt voortaan rekening gehouden met de te ontvangen Ouderenkorting en Alleenstaande Ouderenkorting. 57. IOAOW afschaffen De inkomensondersteuning AOW (IOAOW) is een aanvullende inkomensondersteuning voor AOWgerechtigden die bovenop de AOW-uitkering komt. De hoogte is afhankelijk van de AOW-opbouw en bedraagt in 2015 bij volledige opbouw 25,48 euro in de maand. Maatregel betreft zowel afschaffing voor nieuwe en bestaande gevallen. Uitgaande van een wetstraject van (minimaal) 1½ jaar en de benodigde implementatietijd voor de uitvoering is de daadwerkelijke invoering op 1 juli 2018. Ziektewet 58. Verruiming aantal wachtdagen in de ZW en BW van 2 naar 10 dagen ZW/BW-uitkering gaat in dit geval pas in na tien dagen ziekte. Voor de eerste tien ziektedagen bestaat er geen recht op een uitkering of loondoorbetaling. De genoemde besparing heeft alleen betrekking op de ZW-lasten. De maatregel leidt ook tot een besparing bij werkgevers, voor zover dit niet wordt gerepareerd in CAO’s. Als invoeringsdatum gaan we uit van 1 juli 2018. De maatregel haalt in 2019 zijn structurele opbrengst. 59. Anticumulatie ZW en WW Anticumulatie houdt in dat voor zieke werklozen en voor werknemers van wie de dienstbetrekking eindigt bij ziekte (uitzendkrachten en einde-dienstverbanders) dat bij ziekte de WW-periode doorloopt. Anders dan onder het huidige recht, soupeert de zieke werknemer gedurende de periode waarin ziekengeld wordt ontvangen na het einde van de dienstbetrekking zijn WW-rechten wel op. Re-integratie 60. Korting re-integratiebudget (gemeenten) Een bruto korting van 300 mln. op het participatiebudget van gemeenten. Het re-integratiebudget van UWV blijft overeind. Op deze manier blijft er nog budget over voor bijzondere doelgroepen zoals arbeidsgehandicapten. Bij de weglekeffecten is gebruikt gemaakt van de 50% vuistregel van het CPB. Dit betekent dat er per € 10 miljoen besparing op re-integratie € 5 miljoen aan extra uitkeringslasten ontstaat als gevolg van verminderde uitstroom. In het eerste jaar wordt rekening gehouden met een ingroeipad van het weglekeffect, omdat re-integratie-inspanningen doorgaans pas in het volgende jaar en verder effect hebben op de uitstroom. Invoering is voorzien op 1 januari 2017. 61. Afschaffen re-integratiebudget (gemeenten en UWV) Structureel is op dit moment nog bijna 1,3 mld. beschikbaar voor re-integratiemiddelen. Dit budget wordt met deze maatregel afgeschaft. Naast een besparing op de re-integratiemiddelen, vallen er, bij het geheel afschaffen van re-integratie, uitvoeringskosten van UWV vrij. Rekening houdend met weglekeffecten (conform CPB-vuistregel 50% extra uitgaven aan uitkeringen) resteert een besparing van 695 mln. Op deze manier is er geen budget meer voor bijzondere doelgroepen zoals arbeidsgehandicapten. Invoering is voorzien op 1 juli 2018.
66
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Overig 62. WKA: ontkoppelen per 2018 twee jaar inclusief AOW Met ingang van 2018 gedurende twee jaar ontkoppeling van de uitkeringen inclusief AOW. Invoering is voorzien op 1 juli 2018. 63. WKA: ontkoppelen per 2018 twee jaar exclusief AOW Gedurende twee jaar ontkoppeling van de uitkeringen; AOW’ers worden zoveel mogelijk budgetneutraal gecompenseerd. Invoering is voorzien op 1 juli 2018. 64. WKA: ontkoppelen per 2018 één jaar inclusief AOW Gedurende één jaar ontkoppeling van de uitkeringen inclusief AOW. Invoering is voorzien op 1 juli 2018 65. WKA: ontkoppelen per 2018 één jaar exclusief AOW Gedurende één jaar ontkoppeling van de uitkeringen; AOW’ers worden zoveel mogelijk budgetneutraal gecompenseerd. Invoering is voorzien op 1 juli 2018 66. Totaal ombuiging wml 10% verlagen inclusief AOW Bij deze maatregel worden de netto-netto gekoppelde regelingen verlaagd door het bruto wettelijk minimumloon met 10% te verlagen per 1 juli 2018. Er worden geen gedragseffecten meegenomen. De verlaging wordt alleen doorgevoerd bij netto-netto gekopppelde regelingen. Niet netto gekoppelde regelingen waarvan de indexatie afhangt van de ontwikkeling van het WML worden op de huidige manier geïndexeerd. Verondersteld wordt dat het WML voor het bedrijfsleven hetzelfde blijft. Anders zouden er ook effecten zijn aan de inkomstenkant. 67. Totaal ombuiging wml 10% verlagen exclusief AOW Zie vorige maatregel, maar dan exclusief AOW. Invoering is voorzien op 1 juli 2018. 68. Aanpassen percentage tov wml Bij deze maatregel worden de uitkeringspercentages in de WWB, Aio, Anw, AOW en OBR in 4 jaar tijd met 10%-punt verlaagd (van 2018-2021 in stapjes van 2,5%). Invoering is voorzien op 1 januari 2019. 69. Bevriezen maximum dagloon periode 2020-2021 Uitkeringen werknemersverzekeringen die in 2020 hoger zijn of worden dan 70% van het maximum dagloon worden bevroren. Deze ‘bevriezingsgrens’ wordt zelf ook bevroren tot en met 2021, waardoor een groeiend percentage uitkeringen bevroren wordt. Vanaf 2022 herneemt de indexatie van uitkeringen. De premiegrenzen (die nu gelijk zijn aan de dagloongrenzen) worden niet bevroren en de tarieven blijven ongewijzigd. Bij langdurige bevriezing zou dan niet langer worden voldaan aan een redelijke mate van equivalentie tussen het loon, waarover premie is verschuldigd, en het loon, op basis waarvan de uitkering wordt verstrekt. 70. Bevriezen sociale zekerheid 2019 (alles wat niet met ontkoppelen meeloopt) Regelingen die hierin meelopen zijn IOW, AKW, WKB, KOT, inkomensondersteuning AOW. De overige regelingen zijn allemaal gekoppeld aan het bruto wml (via netto-netto koppeling (AOW, ANW, Bijstand of via indexatie met bruto WML WW/AO/ WAZO/ZW etc of laatst verdiende loon (niet indexeren doet niets voor laatst verdiende loon). Invoering is voorzien op 1 januari 2019. 71. Verlagen max. dagloon werknemersverzekeringen naar max. modaal De maatregel houdt in dat voor de werknemersverzekeringen, WW, ZW, WIA en WAZO de uitkering niet wordt gebaseerd op het (maximum) dagloon (ca. €53.000) maar maximaal op het modaal inkomen (ca. €36.000). Invoering is voorzien op 1 januari 2020 voor nieuwe instroom. Tegelijkertijd met het maximumdagloon wordt ook het maximumpremieloon verlaagd. Vanuit de verzekeringsgedachte geldt immers dat er sprake moet zijn van een redelijke mate van equivalentie tussen het loon, waarover premie is verschuldigd, en het loon, op basis waarvan de uitkering wordt verstrekt. Hierdoor ontstaat doorwerking naar de lastenkant (grondslagversmalling). Alleen effect op uitgaven is in bovenstaande reeks meegenomen.
67
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
IBO ZZP 72. Verkleinen verschil werknemer een zzp’er Uitgangspunt van deze beleidsvariant is om het gat tussen zzp’ers en werknemers te verkleinen door enerzijds het beschermings- en verzekeringsniveau van zzp’ers verplicht te verhogen en anderzijds het beschermings- en verzekeringsniveau van werknemers te verlagen en deze verlaging te laten doorwerken in de premies en loonkosten. De lagere uitkeringen en de lagere premies hebben positieve effecten voor werkgelegenheid en economische groei. Daarnaast worden diverse fiscale voordelen voor IB-ondernemers afgebouwd (deze staan op de inkomstenkant). Deze staan niet in verhouding tot de positieve externe effecten waarmee zij gepaard gaan en zijn onvoldoende gericht. De fasering van deze beleidsvariant is overgenomen uit het IBO ZZP, maar is sindsdien niet geüpdatet. Het betreft de volgende maatregelen1: Beleidsvariant
2017
2018
2019
2020
2021
-/- is EMU-saldo verbeterend
Struc, mln €
Uitgaven: bescherming en sociale zekerheid 1. Invoeren verplichte AO-verzekering voor zelfstandigen op Wml niveau (uitgaven)
0
0
0
55
135
1.265
2. Werknemers die zzp’er worden blijven als ‘stille keus’ bij hun oude pensioenfonds
0
0
0
0
0
0
3. Uitbreiden reikwijdte Arbowet naar zzp’ers en opdrachtgevers
0
0
0
0
0
0
4. Aanmoedigen afspraken over goed opdrachtgeverschap
0
0
0
0
0
0
5. Verlagen van het maximumdagloon in de werknemersverzekeringen (uitgaven)
0
0
0
-370
-710
-1200
6. Versoberen AO-uitkeringen naar 70% laatst verdiende loon (uitgaven)
0
0
-358
-365
-365
-375
7. Versoberen WW 70% laatst verdiende loon (uitgaven)
0
0
3
-75
-79
-66
8. Invoeren toets op ziektecriterium na eerste jaar loondoorbetalingsplicht2
0
4
105
85
85
85
9. Ontmoedig bovenwettelijke aanvullingen middels begrenzing bovenwettelijke uitkeringen
0
0
0
0
0
0
10. Afbouwen nationale kop ATW
0
0
0
0
0
0
11. Verlagen transitievergoeding en verruimen ketenbepaling
0
0
0
0
0
0
12. Invoeren verplichte AO-verzekering voor zelfstandigen op Wml niveau (premies)
0
0
0
-55
-135
-1.265
13. Verlagen lasten op arbeid door verlagen maximumdagloon (premies)
0
0
0
370
710
1200
14. Verlagen lasten op arbeid door versoberen AO generiek (premies)
0
0
358
365
365
375
15. Verlagen lasten op arbeid door versoberen WW (premies)
0
0
0
75
79
66
Aantrekkelijker maken voor werkgevers om werknemers in dienst te nemen en afbouw fiscale voordelen IBondernemers3
1 2 3
De afzonderlijke maatregelen worden toegelicht in het IBO ZZP. In IBO staat dat deze maatregel een lastenverlichting oplevert voor werkgevers van circa 400 miljoen euro. De opbrengst van de maatregelen 16 t/m 18 is inclusief doorwerking op IAB-ZVW en toeslagen.
68
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
16. Afschaffen zelfstandigenaftrek (inclusief voortwenteling) (fiscaal)
0
-2.344
-2.344
-2.344
-2.344
17. Afschaffen meewerkaftrek en stakingsaftrek (fiscaal)
0
-21
-21
-21
-21
-21
18. Afschaffen startersaftrek (inclusief verliesverrekening) (fiscaal)
0
-198
-198
-198
-198
-198
19. Verlagen fiscaal gefacilieerde opbouwruimte naar 70 duizend euro (fiscaal)
0
-100
-100
-100
-100
-100
Totaal
0
-2.659
-2.555
-2.578
-2.578
-2.578
Fiscaal 73. Verlaging aftoppingsgrens pensioen van thans (ongeveer) €100.000 naar 2x modaal (€ €80.000) De verlaging van de aftoppingsgrens betreft de tweede en derde pijler, de vrijstelling in box 3 voor nettopensioen/nettolijfrente wordt gelijktijdig verruimd. Derhalve wordt de budgettaire opbrengst alleen gerealiseerd in box 1. De pensioenpremies dalen met €1,0 mld. (bij aftopping op €80.000) en € 3,2 mld. (bij aftopping op €60.000). Op de lange termijn wordt de hogere opbrengst uit de lagere aftrekbare pensioenpremies gedrukt door lagere belastingopbrengsten uit pensioenuitkeringen. Het structurele effect wordt bereikt na circa 60 jaar. Op de korte termijn is het effect van lagere belastingopbrengsten uit pensioenuitkeringen relatief klein en daarom nog niet verwerkt in de raming. 74. Verlaging aftoppingsgrens pensioen van thans (ongeveer) €100.000 naar 1,5x modaal (€ €60.000) Zie toelichting maatregel 77. 75. Verplichte opbouw pensioen beperken tot €80.000 De verplichtstelling tot het opbouwen van pensioen wordt gemaximeerd tot een bepaald pensioengevend loon. (bijvoorbeeld 2x modaal of 1,5x modaal) Daarboven mag ook (fiscaal gefaciliteerd tot de huidige aftoppingsgrens van ongeveer € 100.000) worden opgebouwd in de tweede of de derde pijler, maar dan vrijwillig. Er is dus geen verruiming van nettopensioen/nettolijfrente in box 3 nodig. Het structurele effect wordt bereikt na circa 60 jaar. Op de korte termijn is het effect van lagere belastingopbrengsten uit pensioenuitkeringen relatief klein en daarom nog niet verwerkt in de raming. 76. Verplichte opbouw pensioen beperken tot €60.000 Zie toelichting maatregel 79. 77. Verlaging maximale opbouwpercentage pensioen van 1,875% naar 1,75% Het opbouwpercentage voor pensioen kan worden verlaagd van 1,875% naar 1,75% of 1,65%. Als de aanpassing van het fiscaal kader wordt gecombineerd met een fundamentele herziening van het pensioenstelsel (e.g. afschaffen doorsneesystematiek en faciliteren van een nieuw type pensioencontract) lijkt voldoende voorbereidingstijd noodzakelijk (invoering per 2020, o.a. voor fondsen, wetgever en toezichthouders). Als de aanpassing meer geïsoleerd wordt uitgevoerd, kan de opbrengst vermoedelijk sneller worden gerealiseerd, maar vraagt ook dan wetswijziging. Op de lange termijn wordt de hogere opbrengst uit de lagere aftrekbare pensioenpremies gedrukt door lagere belastingopbrengsten uit pensioenuitkeringen. Het structurele effect wordt bereikt na circa 60 jaar. Op de korte termijn is het effect van lagere belastingopbrengsten uit pensioenuitkeringen relatief klein en daarom nog niet verwerkt in de raming. 78. Verlaging maximale opbouwpercentage pensioen van 1,875% naar 1,65% Zie toelichting maatregel 81. 79. Niet invoeren lage inkomensvoordeel (LIV) De tegemoetkoming voor werkgevers die werknemers in dienst hebben die 100% tot 120% van het wettelijk minimumloon verdienen wordt niet ingevoerd. Deze regeling gaat nu in per 2017, 69
-2.344
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
maar wordt door deze maatregel geschrapt. Dit vergt wetswijziging. Hierdoor lopen werkgevers een mogelijk voordeel van maximaal €2000 per werknemer per jaar mis. 80. Afschaffen loonkostenvoordeel (LKV) Afschaffen van het loonkostenvoordeel per 2018. Deze nieuwe regeling wordt per 1/1/2018 van kracht en komt in plaats van de premiekortingen voor het in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden, mensen met een arbeidsbeperking en werknemers uit de doelgroep banenafspraak. De maatregel houdt in dat deze nieuwe regeling geschrapt wordt en de huidige premiekortingen alsnog vervallen, waarmee deze tegemoetkomingen voor werkgevers in het geheel verdwijnen. Dit vergt wetswijziging. Hierdoor lopen werkgevers een mogelijk voordeel van maximaal €6000 per werknemer per jaar mis.
70
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Volksgezondheid, Welzijn en Sport Inleiding Bij aanvang van de kabinetsperiode Rutte II presenteerde het CPB in haar middellange termijn raming zorg (MLT-zorg) dat de zorguitgaven behoorlijke zouden stijgen bij ongewijzigd beleid. Bij het regeerakkoord Rutte II is er besloten tot een aantal maatregelen waarmee de groei fors is afgevlakt. Ook gedurende de kabinetsperiode zijn er diverse afspraken gemaakt en akkoorden gesloten die de groei van de zorguitgaven hebben doen afnemen. In figuur 1 wordt deze ontwikkeling grafisch weergegeven. In de grafiek geeft de bovenste blauwe lijn de netto BKZ uitgaven weer conform de MLT-zorg van het CPB. De middelste rode lijn geeft deze ontwikkeling weer na het verwerken van de maatregelen uit het regeerakkoord in de Startnota van het kabinet Rutte II. De onderste groene lijn geeft deze ontwikkeling aan in de meest recente begroting. Figuur 1: Ontwikkeling netto BKZ-uitgaven (in reële termen) gedurende MLT-periode
Netto BKZ-uitgaven (x mld.)
80
75
MLT
Na RA
70
Begroting 2016
65
60
De maatregelen met het grootste budgettaire effect uit het regeerakkoord zijn: De hervorming van de langdurige zorg en de daarbij behorende budgetkortingen (heeft ook geleid tot het afremmen van de groei). Hoofdlijnenakkoorden in de medische specialistische sector, de ggz (groei naar 2%) en bij de huisartsen (groei naar 2,5%). Gedurende de kabinetsperiode zijn ook diverse maatregelen genomen en akkoorden gesloten. Met de medisch specialisten (msz), ggz en de huisartsen zijn nieuwe hoofdlijnenakkoorden gesloten die de groei in 2015 t/m 2017 verder hebben beperkt tot 1% bij de msz en ggz en 1,5% voor de huisartsen, waarbij voor substitutie-effecten bij huisartsen een additionele 1% groeiruimte beschikbaar is. Binnen de langdurige zorg zijn afspraken gemaakt om de groei voor de Wlz, Wmo en jeugd in 2015 en 2016 te beperken van respectievelijk 2% en 2,5% tot demografie (1,4%). Daarnaast bleek in een aantal Zvw-sectoren de groei hoger geraamd dan deze in werkelijkheid was. Met name bij de extramurale geneesmiddelen hebben behoorlijke ramingsbijstellingen plaatsgevonden. Er zijn diverse maatregelen genomen om de risicoverevening van ziektekostenverzekeraars te beperken en het eigen risico voor verzekerden is verhoogd.
71
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Groeiafspraken op een rij Kort samengevat zijn de volgende groeiafspraken gemaakt (tabel 1). Tabel 1: Groeiafspraken de zorg (de groeipercentages zijn in reële termen) Sector Stand 2016 Afgesproken Periode waarin groei(bruto in mld.) groeipercentage afspraken lopen Zvw gewogen gemiddelde 45,9 2% w.v. HLA msz 21,2 1% 2014-2017 w.v. HLA ggz 3,8 1% 2014-2017 w.v. HLA huisartsen en 3,2 2,5% 2014-2017 multidisciplinair w.v. HLA Wijkverpleging 3,5 2,1 % (bij 2014-2017 benadering) w.v. geneesmiddelen 4,6 1% (realisatie4) 5 w.v. overig, (geen HLA) 9,8 Geen afspraak Wlz 19,9 1,4% 2015-2016 Wmo 6,7 1,4% 2015-2017 Gewogen gemiddelde 1,8% totaal Budgettaire beheersbaarheid De drie sectoren kennen verschillende kenmerken die de zorguitgaven op macroniveau beheersen. Deze kenmerken worden hieronder per sector kort omschreven. Zvw Er worden in de curatieve sector op dit moment verschillende methoden gehanteerd/achter de hand gehouden om de macrokosten te beheersen: Een belangrijk kenmerk voor curatieve sector is de risicodragenheid van verzekeraars. Hierdoor bestaat er een prikkel bij zorgverzekeraars om de kosten en productie te beheersen. Zorgverzekeraars zijn voor o.a. de wijkverpleging nog niet volledig risicodragend waardoor er een risico bestaat voor stijgende zorgkosten.6 Per 2017 moeten zorgverzekeraars de hele Zvw risicodragend uitvoeren. Het eigen risico zorgt voor een beheersing van de zorgkosten door middel van een financieringsschuif (publiek versus privaat) en het feit dat de zorgconsument wordt geprikkeld zorgvuldig om te gaan met zijn/haar zorgconsumptie. Hiermee wordt de doelmatigheid van de zorg bevorderd. Het is mogelijk om ex-post een tariefkorting door de NZa op te laten leggen als het kader in een jaar is overschreden. Een tariefkorting is echter geen garantie dat een jaar later de kosten wel binnen het kader blijven. Dit geldt voor het gereguleerde segment van de Zvw met maximumtarieven (a-segment).7 Het is ook mogelijk om pakketmaatregelen te nemen waardoor de uitgaven naar beneden bijgesteld kunnen worden. Pakketuitbreiding kan ook plaatsvinden na onderhandeling over de prijs door de overheid. Aanvullend kan er door middel van het sluiten van hoofdlijnenakkoorden met het veld gezamenlijk gestuurd worden op het verder beheersen van (de groei) van de kosten. Deze maatregel wordt alleen door het CPB gehonoreerd (d.w.z. als budgettair solide wordt bestempeld bij het doorrekenen van een Regeerakkoord) wanneer er concrete maatregelen aan ten grondslag liggen. Het MBI is een methode van kostenbeheersing waarbij op het totale sector niveau wordt vastgesteld welk bedrag voor een bepaalde vorm van zorg gedeclareerd mag worden. Dit is 4
Er is geen groeipercentage afgesproken over extramurale geneesmiddelen, maar de groei van 7% uit de MLT is in de afgelopen periode gedaald naar ca. 1%. 5 6 7
Voor het gewogen gemiddelde wordt hier de groei uit de nieuwe MLT-zorg veronderstelt (3,4%). NZA, ‘Bekostiging wijkverpleging in de Zvw’, november 2013. NZa, BELEIDSREGEL BR/CU-2076: ‘Prestaties en tarieven medisch specialistische zorg’
72
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
een wettelijk macro budgettair plafond geldend voor alle zorgaanbieders. Indien op macroniveau meer wordt gedeclareerd dan dit plafond aangeeft, worden alle aanbieders achteraf –bij wijze van ultimum remedium–naar rato van de overschrijding gekort. Afgelopen jaren is de reële groei beperkt gebleven t.o.v. waar ex ante van was uitgegaan.
Wlz De Wlz kent ook een aantal kenmerken en instrumenten die de uitgaven op macro-niveau beheersen: De contracteerruimte wordt over de 32 zorgkantoren verdeeld. De NZa toetst of de productieafspraken passen binnen het macrokader. De zorgkantoren bepalen een ex-ante omzetplafond per zorgaanbieder. Hierbij wordt per individuele zorgaanbieder bepaald tot welk bedrag een zorgaanbieder mag declareren bij een zorgkantoor. Levert hij meer zorg, dan wordt dit niet vergoed. Er bestaat een systeem van eigen bijdragen, maar die onafhankelijk van de gebruikte zorg en is daarmee vooral een financieringsinstrument en heeft nauwelijks een remmende werking. Er is een systeem van onafhankelijke indicatiestelling. Zorgaanbieders kunnen dus niet hun eigen werkvoorraad creëren, maar zijn afhankelijk van objectief geïndiceerde vraag. Daarnaast kunnen de uitgaven worden beheerst door tariefmaatregelen en het beperken van aanspraken. Voor de PGB is geen beheersing op macroniveau. Wmo De Wmo is in tegenstelling tot de Zvw en de Wlz niet premiegefinancierd en kent ook geen wettelijk vastgelegde aanspraken. De beheersing van de uitgaven kent de volgende kenmerken. Gemeenten zijn volledig risicodragend. Overschrijdingen worden binnen gemeentelijke begrotingen opgevangen. De Rijksfinanciën worden niet belast met overschrijdingen op zorgdomeinen die gedecentraliseerd zijn. De Wmo kent geen wettelijke aanspraken maar is een voorzieningenstelsel. Daarnaast is er binnen de Wmo ruimte om een eventueel hogere vraag binnen de uitgaven van de gemeenten op te vangen. Het systeem is hiermee aanbodsgestuurd. Gemeenten kunnen net zoals bij de Wlz eigen bijdragen vragen van zorggebruikers. MLT-zorg De MLT-zorg kijkt vier jaar vooruit en heeft als doel om een realistische raming te presenteren van de zorguitgaven. De MLT-zorg raming komt uit op een reële groei van 3,4%, waarvan 2,7% volumegroei (=demografie, welvaartsgroei en overige groei). Tabel 2: Determinanten MLT-zorg Opbouw MLT-zorg
2018-2021
Demografische groei
1,2%
Relatieve prijs (Baumol): Bron ZiK
0,7%
Welvaartstoename (=BBP-groei 1,6% maal inkomenselasticiteit van 0,6)
0,7%
Overig
0,9%
Totaal reële groei zorguitgaven
3,4%
In tabel 1 staan de groeiafspraken die hebben geleid tot een lagere groei in de periode 2014-2017. Daarin is te zien dat het gewogen gemiddelde van de groei van de totale zorguitgaven 1,8% bedraagt. In tabel 3 wordt dit groeipercentage ter illustratie afgezet tegen de volumegroei op basis van de MLT-zorg 2018-2021 (2,7%). Wanneer de groeiafspraken worden gecontinueerd bespaart dat in 2021 2,2 mld. ten opzichte van de volumegroei in de MLT-zorg.
73
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Tabel 3: MLT volumegroei vs oude afspraken Reële uitgaven netto BKZ (x mld.)
2017
2018
2019
2020
2021
Nieuwe MLT-zorg (2,7% volumegroei)
68,3
69,9
71,5
73,5
75,4
Oude afspraken continueren (1,8% groei)
68,3
69,6
70,9
72,1
73,3
0,0
0,3
0,7
1,3
2,2
Verschil
Om voor de periode 2018-2022 vast te houden aan de bestaande afspraken zijn een aantal zaken nodig: Zvw Binnen de Zvw kunnen de hoofdlijnenakkoorden worden verlengd. In de afgelopen jaren heeft dit tot een zekere budgettering van de zorguitgaven geleid. Deze afspraken zijn niet afdwingbaar. Het is wel mogelijk om via een macrobeheersinstrument (MBI) instellingen te dwingen om zich aan de groeiafspraken te houden. Dit instrument dient dan wel onderdeel te zijn van de afspraken die met de veldpartijen zijn gemaakt. Wlz Binnen de Wlz is afgelopen jaren gewerkt met een groeipercentage op basis van demografische groei, deze bedraagt 1,4%. Jaarlijks wordt voor de Wlz-uitvoerders de contracteerruimte vastgesteld waarbinnen zij voor het jaar t+1 zorg kunnen contracteren. De totale maximale contracteerruimte wordt bepaald aan de hand van de Kaderbrief en de uiteindelijke Aanwijzing van de Staatssecretaris van VWS. Daarnaast wordt vastgelegd op welke wijze de verwerking van de gemaakte productieafspraken in de budgetronde en herschikkingsronde in de budgetten van zorgaanbieders plaatsvindt. Binnen de Wlz is sprake van een zekere mate van budgettering die kan worden voortgezet. PGB’s zijn hierbij een aandachtspunt. Daarnaast biedt een objectief verdeelmodel voor de contracteerruimte zorgkantoren en persoonsvolgende bekostiging mogelijkheden om de zorguitgaven te beheersen. Wmo In de afgelopen periode is een bestuurlijk akkoord gesloten met de gemeenten die de groei van de Wmo en Jeugdzorg hebben beperkt tot het niveau van de demografie. Voor de komende periode is ook een akkoord nodig met de VNG om deze lijn voort te zetten.
74
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Ombuigingslijst Nr.
Maatregel
I. A.
Curatieve zorg Eerstelijnszorg en preventie
2017 2018 2019 2020 2021 struc
5 6
Aanpassingen eigen betalingen Eigen betalingen paramedische zorg en dieetadvisering Verhogen eigen bijdrage kraamzorg van 4 naar 8 euro per uur Huisarts onder eigen risico (ZiK 022) Eigen bijdrage van 5 euro per consult voor de huisarts Eigen bijdragen wijkverpleging Eigen bijdrage Huisartsenpost (ZiK 033)
7
Aanpassingen verzekerd basispakket Pakketmaatregel stoppen met roken
1 2 3 4
9 10
Subsidies Stopzetten subsidie griepprik risicogroepen en 60+ers Stopzetten subsidie aanvullende soa-bestrijding Stopzetten subsidie overgewicht bij kinderen
11 12 13
Tariefsmaatregelen Tariefsverlaging logopedie (5%) Tariefsverlaging mondzorg (5%) Tariefsverlaging verloskunde (5%)
8
struc in
-142
-142
-142
-142
-142
2018
-39
-39
-39
-39
-39
2018
-340 -575
-340 -575
-340 -575
-340 -575
-340 -575
2018 2018
-108 -35
-108 -35
-108 -35
-108 -35
-108 -35
2018 2018
-19
-19
-19
-19
-19
2018
-41
-41
-41
-41
-41
2018
-25 -26
-25 -26
-25 -26
-25 -26
-25 -26
2018 2018
0 -35 -14
0 -35 -14
0 -35 -14
0 -35 -14
0 -35 -14
2018 2018 2018
-10 -15 -15
-25 -30 -35 -15
-35 -30 -55 -15
-35 -30 -55 -15
2021 2020 2021 2019
50
-30 -15
-30 -15
-30 -15
-30 -65
2019 2022
-20 -25 -50
-10 -40 -50 -50
-25 -60 -75 -50
-35 -80 -75 -50
-45 -80 -75 -50
2022 2021 2020 2018
-60
-60
-60
-60
-60
2018
-8 -14
-8 -14
-8 -14
-8 -14
-8 -14
2018 2018
-225
-340 -225
-340 -225
-340 -225
-340 -225
2018 2018
-70
-70
-70
-70
-70
2018
Stelsel- en bekostigingsmaatregelen B. 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23
24 25 26
27 28 29
Tweedelijnszorg Bestuurlijk akkoord mondzorg (ZiK 061) Capaciteitsregulering dure infrastructuur (ZiK 042) Capaciteitsplan Spoedeisende hulp (ZiK 042) Substitutie eenvoudige tweedelijnszorg naar eerstelijn (ZiK 051) Integraal tarief geboortezorg (ZiK 053) Palliatieve zorg van ziekenhuis naar thuissetting (ZiK 055) Verminderen vermijdbare heropnames (ZiK 060) Aanpassen voorwaardelijke toelating (deels ZiK 013) Gepast gebruik (ZiK 014) Korting beschikbaarheidsbijdrage academische ziekenhuizen Pakketmaatregelen Pakketmaatregel specialistische tandheelkundige zorg > 18 jaar Pakketmaatregel zittend ziekenvervoer Pakketmaatregel IVF-behandeling Aanpassingen eigen betalingen Introductie eigen bijdrage per DBC/DOT-zorgproduct Introductie eigen bijdrage eerste bezoek aan polikliniek van 25 euro Invoeren eigen bijdrage bij verblijf in ziekenhuis (ZiK 032)
75
50
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
30 31
Eigen bijdrage ambulance vervoer Eigen bijdrage zittend vervoer
C.
Genees- en hulpmiddelen Aanpassingen eigen betalingen Introductie eigen bijdrage geneesmiddelen 5 euro (maximum 200 euro per jaar) (ZiK 029) Introductie procentuele eigen bijdrage geneesmiddelen (25%, maximaal 200 euro) (ZiK 029) Introductie eigen risico hulpmiddelen van 200 euro (ZiK 030) Invoeren eigen betaling bij NO show bij ziekenhuisbezoek
32 33 34 35
36 37 38
Aanpassingen verzekerd basispakket Pakketmaatregel geneesmiddelen Pakketmaatregel hulpmiddelen Beperken pakket ouderdomsgerelateerde zorg (ZiK 015)
42
Stelsel- en bekostigingsmaatregelen Overheid maakt prijs-/volumeafspraken voor dure geneesmiddelen (ZiK 071) Aanpassen Wet Geneesmiddelenprijzen (ZiK 065) Herberekenen Geneesmiddelenvergoedingssysteem (ZiK 066) Verplichten uniforme barcodering (ZiK 073)
43 44
Introductie eigen betalingen Introductie eigen bijdrage bij verblijf €5 per dag Introductie eigen bijdrage €200 gespecialiseerde GGZ
39 40 41
E. 45 46 47 48 49
Eigen risico Verhogen eigen risico met 100 euro (ZiK 021) Verhogen eigen risico met 50 euro en huisarts onder eigen risico Introductie eigen risico (100%) voor 18-minners Invoeren procentueel eigen risico van 25% tot 725 euro (ZiK 023) Invoeren two-tier systeem (het Zwitserse systeem) (ZiK 027)
F. 50 51 52
Overig Bijdrage in handhavingskosten IGZ/IJZ door de sector Bijdrage in handhavingskosten NZa door de sector Vermogen eigen woning gelijk behandelingen in vermogensinkomensbijtelling (VIB)
II. A.
Langdurige Zorg Wet langdurige zorg (Wlz)
53 54 55 56
Aanpassingen eigen betalingen Afschaffen vrije voet in de eigen bijdrage Verhogen vermogensinkomensbijtelling Wlz en Wmo (ZiK 017) Vermogenstoets voor eigen bijdrage Wlz en Wmo (ZiK 018) Verhogen eigen bijdrage eerste zes maanden intramurale zorg Wlz (ZiK 035) Stelsel- en bekostigingsmaatregelen
76
-65 -5
-65 -5
-65 -5
-65 -5
-65 -5
2018 2018
-190
-190
-190
-190
-190
2018
-160
-160
-160
-160
-160
2018
-290
-290
-290
-290
-290
2018
-20
-20
-20
-20
-20
2018
-250 -125
-250 -125 -220
-250 -125 -220
-250 -125 -220
-250 -125 -220
2018 2018 2018
-30
-70
-130
-130
2021
-250
-50 -250
-50 -250
-50 -250
2020 2018
-20
-40
-40
2021
-250
-13 -100
-13 -100
-13 -100
-13 -100
-13 -100
2018 2018
-870 -775
-870 -775
-870 -775
-870 -775
-870 -775
2018 2018
-860 -510
-860 -510
-860 -510
-860 -510
-860 -510
2018 2018
-55
-55
-55
-55
2019
25
-76 -11 -300
-76 -11 -300
-76 -11 -300
-76 -11 -300
2018 2018 2020
-200 -45
-200 -45
-200 -45
-200 -45
-200 -45
2018 2018
-130
-130
-90
-90
-90
2020
-140
-140
-140
-140
-140
2018
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
57 58 59 60 61 62 63 64 65
66
B. 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77
Geen professioneel tarief mantelzorg binnen PGB regeling Wlz Wlz als voorziening (ZiK 079) Geen toegang Wlz voor lichtere zorgzwaartes (ZiK 092) Mantelzorg meewegen bij toegang wlz Introduceren objectief verdeelmodel Wlz (ZiK 089) Verlaging contracteerruimte Wlz oplopend tot 5% Vergroten verschil tussen ZZP en VPT/PGB tarieven Maximeren aantal indicaties Wlz (-2,3%) (ZiK 088) Meerjarige contracten sluiten in de Wlz (ZiK 085) Subsidies Subsidies art. 3 Langdurige zorg en ondersteuning verlagen met 5% (Wet) Maatschappelijke ondersteuning Versoberen BRV (korting 50%) Beëindigen BRV Versoberen clientondersteuning (korting 50%) Beëindigen Clientondersteuning Financiële blijk van waardering mantelzorg afschaffen Stopzetten decentralisatie-uitkering Gezond in de Stad Efficiencykorting (10%) Decentralisatie-uitkering Vrouwenopvang Beëindigen inkomensondersteuning aan chronisch zieken en gehandicapten Centrale inkoopregels Wmo (ZiK 095) Korting Wmo-budget huishoudelijke hulp (ZiK 096a) Korting Wmo-budget huishoudelijke hulp/verhogen eigen bijdrage (Zik 96b)
III. Overig A. Jeugdzorg 78 Beëindigen subsidie schippersinternaten / kermisexploitanten 79 Minder standaard consulten 0-jarigen bij het consultatiebureau 80 Introductie eigen bijdrage consultatiebureau B. 81 82 83 84 85 86 87 C. 88 89 90 91 D. 92
Caribisch Nederland Introductie inkomensafhankelijke zorgpremie Heffing hoge inkomens Pakketmaatregel: tandheelkunde, paramedische zorg, brillen en contactlenzen uit pakket (conform NL) Minder medische uitzendingen naar Colombia en NL Eigen bijdrage in Caribisch Nederland Eigen risico aan de voet van € 100 per jaar in Caribisch Nederland Stoppen kwaliteitstrajecten Arbeidsmarkt, Arbeidsvoorwaarden en Opleidingen Eigen bijdrage circa 20% aios specialisten en huisartsen Opheffen stagefonds Korting op de loonindexatie (eenmalig 1%) (ZiK 005) Wnt medisch specialisten (ZiK 007) Zorgtoeslag Aanpassen normpercentages (verhogen maximale zorgtoeslag)
77
-20
-50
-50
-50
-50
2019
40 -10
-60 -50
-100 -140
-100 -140
2021 2021
-225 -50
-50 5 -450 -50 5 -100
-50 -30 -675 -50 5 -200
-50 -60 -900 -50 -35 -200
-50 -210 -900 -50 -210 -110
2018 2027 2021 2018 2027 2027
-5
-5
-5
-5
-5
2018
-30 -60
-5
-30 -60 -75 -153 -100 -5
-30 -60 -75 -153 -100 -5
-30 -60 -75 -153 -100 -5
-30 -60 -75 -153 -100 -5
2018 2018 2018 2018 2018 2018
-20
-20
-20
-20
-20
2018
-268
-268
-268
-268
2018
-150
-35 -75 -150
-35 -150 -150
-35 -150 -150
-35 -150 -150
2019 2018 2018
-6
-11
-22
-22
-22
2020
-20
-20
-20
-20
-20
2018
-13
-13
-13
-13
-13
2018
-6 -6 -0,6
-6 -6 -0,6
-6 -6 -0,6
-6 -6 -0,6
-6 -6 -0,6
2018 2018 2018
-2 -5 -2
-2 -5 -2
-2 -5 -2
-2 -5 -2
-2 -5 -2
2018 2018 2018
-4
-8
-8
-9
-9
2018
-41
-84
-125
-153
-197
2023
-56
-112
-112 -340 -10
-112 -340 -20
-112 -340 -65
2019 2020 2026
-250
-250
-250
-250
-250
2018
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
93 94
Versnellen afbouw zorgtoeslag Harmoniseren vermogenstoets toeslagen
E. 95
Fiscaal Aftrek specifieke zorgkosten
F. 96 97
Overig Efficiencykorting subsidies VWS Kwaliteitsimpuls personeel ziekhuizen verlagen met 50% Versoberen Bijzondere Voorzienigen Oorlogsgetroffenen
98
99
-250 -500
Begroting: Sport Subsidies artikel 6 Sport verlagen met 5%
Begroting: Zorgbreed beleid 100 Verlagen subsidie publieke gezondheidszorgopleidingen met 50% 101 Kleine subsidies artikel 4 verlagen met 5% 102 Vouchers pg-organisaties afschaffen 103 Efficiencykorting uitvoeringsactiviteiten van 5% 104 Verlagen subsidie opleiding tot verpleegkundig specialist met 50% Begroting: Volksgezondheid 105 Kleine subsidies artikel 1 Volksgezondheid verlagen met 5% Begroting: Curatieve zorg 106 Kleine subsidies artikel 2 Curatieve zorg verlagen met 5% 107 Afschaffen subsidie aan Nederlands Kanker Instituut 108 Korten subsidie op Integraal Kankercentrum Nederland met 50%
-250 -500
-250 -500
-250 -500
-250 -500
2018 2018
-400
-400
-400
-400
2018
-16 -48
-16 -72
-16 -96
-16 -96
2018 2021
-35
-35
-35
-35
2018
-3
-3
-3
-3
-3
2018
-10
-10
-10
-10
-10
2018
-3 -5 -8 -5
-3 -5 -8 -10
-3 -5 -8 -15
-3 -5 -8 -19
-3 -1 -8 -19
2018 2018 2018 2021
-3
-3
-3
-3
-3
2018
-2
-2
-2
-2
-2
2018
-4 -4
-4 -4
-17 -17
2023 2023
-16 -24
I. Curatieve zorg A. Eerstelijnszorg en preventie Aanpassingen eigen betalingen 1. Eigen betalingen paramedische zorg (oefentherapie, fysiotherapie, ergotherapie, logopedie, en dieetadvisering) Het betreft de introductie van eigen betalingen voor logopedie, ergotherapie, oefentherapie Mensendieck en Caesar, dieetadvisering en fysiotherapie. De structurele opbrengst van de maatregel is 142 mln. De eigen bijdrage per behandeling bedraagt ongeveer 20% van de kosten. Tevens wordt er een remgeldeffect van 20% verondersteld. Dit resulteert in een eigen bijdrage variërend van circa 6 euro (logopedie) tot 17 euro (ergotherapie) per behandeling. In de berekening is rekening gehouden met uitvoeringskosten. De berekening is inclusief 18-minners. 2. Verhogen eigen bijdrage kraamzorg van 4,15 naar 8,15 euro per uur Deze maatregel betreft het verhogen van de eigen bijdrage voor kraamzorg naar 8,15 euro per uur. Deze is momenteel circa 4,15 euro per uur. op. Het totaal aantal uren kraamzorg geleverd (2012) ligt rond de 6,5 mln. De ophoging van de eigen bijdrage voor uren kraamzorg met 4 euro levert ongeveer 26 mln. op. De prijs van een kraamhulp is ongeveer 50 euro per uur. Tevens zal er door het remgeldeffect minder kraamzorg worden afgenomen wat, uitgaande van 50% remgeld effect, leidt tot additionele besparing van 13 mln. De structurele besparing komt uit op 39 mln.
78
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
3. Huisarts onder eigen risico (ZiK 022) Huisartsenzorg kan onder het eigen risico worden geplaatst (nu geldt voor huisartsenzorg geen eigen risico of eigen bijdrage). Dit geldt zowel voor algemene huisartsenzorg als huisartsenposten. De verwachting is dat mensen minder vaak naar de huisarts gaan als het onder het eigen risico valt, of langer wachten voordat ze gaan. Alleen consulten worden onder het eigen risico gebracht, niet het jaarlijkse inschrijftarief. In 2014 bedroegen de uitgaven aan huisartsconsulten circa 600 miljoen euro en de uitgaven aan avond-, nacht- en weekenddiensten van huisartsen ongeveer 300 miljoen euro. Indien deze uitgaven onder het eigen risico worden geplaatst, leidt dit tot een verhoogd remeffect van 150 miljoen euro. Dit komt zowel door een verlaging van het aantal huisartsenconsulten als minder doorverwijzingen naar vervolgzorg. De opbrengst van het eigen risico neemt toe met 190 miljoen euro per jaar. De gemiddelde eigen betaling neemt toe met 14 euro per verzekerde per jaar. Met de remweg-opbrengsten van 150 mln. komt de totale structurele besparing op 340 mln. Als er door eerst uitstel van zorg (zorgmijden) later hogere zorgkosten ontstaan, is dit in de berekening meegenomen. Het bestuurlijk akkoord eerstelijn loopt tot en met 2017 en gaat niet in op het eigen risico. De landelijke huisartsenvereniging (LHV) heeft zich uitgesproken tegen drempels zoals het vallen onder het eigen risico of de introductie van eigen betalingen. 4. Eigen bijdrage van 5 euro per consult voor de huisarts Dit betreft een eigen bijdrage van 5 euro per consult voor de huisarts (voor korte en lang consulten en visites). De maatregel levert 575 mln. op. Hierbij is uitgegaan van een remgeldeffect conform de berekening van ZiK fiche 022. Voor een lang consult kan overwogen worden een hogere eigen betaling per consult te vragen, omdat het anders relatief ‘voordeliger’ wordt een lang consult af te nemen. Ook kan overwogen worden een eigen bijdrage voor een telefonische consult en een emailconsult in te voeren. Hier is bij deze berekening geen rekening mee gehouden. Verder geldt de eigen bijdrage voor alle consulten, inclusief huisbezoeken, consulten in het weekend, de avond of de nacht. In de berekening is rekening gehouden met 25 mln. uitvoeringskosten. De berekening is inclusief 18-minners. Zonder 18-minners levert de maatregel ca. 515 mln. op. Ook kan worden overwogen worden om de eigen bijdrage te rekenen vanaf het zesde consult. In dat geval levert de maatregel 130 mln. op. Het bestuurlijk akkoord eerstelijn loopt tot en met 2017 en gaat niet in op het eigen risico of eigen betalingen. De landelijke huisartsenvereniging (LHV) heeft zich uitgesproken tegen drempels zoals het vallen onder het eigen risico of de introductie van eigen betalingen. 5. Eigen bijdrage van 5 euro per uur voor wijkverpleging Per 2015 zijn de aanspraken persoonlijke verzorging en verpleging vanuit de AWBZ overgeheveld naar de Zvw. Binnen de AWBZ golden eigen bijdragen voor persoonlijke verzorging en verpleging. De eigen bijdrage is niet gehandhaafd binnen de Zvw en ook is de wijkverpleging niet onder het eigen risico gebracht. Met deze maatregel wordt er een eigen bijdrage van 5 euro per uur ingevoerd. De maatregel levert 108 mln. per jaar op. Daarbij is rekening gehouden met een remgeldeffect van 30% conform ZiK-maatregel 020. 6. Eigen bijdrage huisartsenpost van 25 euro (ZiK 033) Bij een bezoek aan een HAP kan een eigen bijdrage van 25 euro gevraagd worden. Dit is een vergoeding van 25% van de kosten. Hiermee wordt onnodig gebruik in de avond- en weekenduren verminderd. Per jaar zijn er circa 1,6 mln. bezoeken en consulten van gebruikers van 18 jaar en ouder. Verondersteld wordt dat een kwart van de bezoekers in plaats van de HAP naar de (goedkopere) huisarts overdag gaan en naar de (duurdere) spoedeisende hulp (SEH) gaan. De maatregel levert structureel 35 mln. op. Aanpassingen verzekerd basispakket 7. Pakketmaatregel stoppen met roken Dit betreft het (weer) uit het verzekerd basispakket halen van medicijnen die ondersteunen bij het stoppen met roken. De begeleiding die via reguliere consulten door de huisarts wordt geboden, blijft vergoed via het basispakket. De opbrengst is 19 mln., waarbij rekening is gehouden met 1 mln. weglek via een lagere opbrengst van het eigen risico.
79
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Subsidies 8. Stopzetten subsidie griepprik risicogroepen en 60+-ers De subsidie voor de jaarlijkse griepprik van circa 15 euro kan worden stopgezet. Dit levert 41 mln. op. Jaarlijks krijgen 3,5 mln mensen de griepprik. Er is beperkte evidentie voor de effectiviteit van deze jaarlijkse griepprik voor ouderen en risicogroepen. De griepprik wordt gegeven aan risicogroepen en 60+-ers. Veel 60+-ers vallen ook in een risicogroep. Vanwege deze overlap levert het richten van de maatregel op 60+-ers 10 mln. op, aangezien een deel van de 60+-ers als risicogroep nog altijd zullen worden gevaccineerd. 9. Stopzetten subsidie (aanvullende) SOA-bestrijding (inclusief SOA-testen via GGD) Dit betreft het afschaffen van de gratis SOA-test voor risicogroepen. Deze maatregel bestaat naast de SOA-testen ook uit voorlichting, educatie etc. De opbrengst van deze maatregel is 25 mln. Voor niet-risicogroepen vallen SOA-onderzoeken onder het eigen risico. Bij de berekening van de opbrengst is uitgegaan van het bedrag dat aan de GGD-en via de begroting ter beschikking wordt gesteld voor de (aanvullende) SOA-bestrijding. Er is geen rekening gehouden met mogelijke extra kosten van behandeling doordat een SOA mogelijk later ontdekt wordt en besmetting van derden. 10. Stopzetten subsidie overgewicht bij kinderen/jongeren Dit betreft het stopzetten van de subsidies voor gezonde voedingskeuzes en gezond gewicht bij jongeren. Het gaat onder meer om de subsidie aan de Stichting Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG). De maatregel levert structureel 12 mln. op. Tariefsmaatregelen 11. Tariefsverlaging logopedie (5%) Het tarief voor logopedie kan worden verlaagd met 5%. Dit levert structureel 6 mln. op. Voor steeds meer paramedische beroepsgroepen gelden vrije tarieven. Voor logopedie geldt dat de NZa besloten heeft de tarieven niet op korte termijn vrij te geven. Dit betekent dat het mogelijk is een verlaging van de maximumtarieven voor logopedie op te leggen. Per 1 januari 2012 zijn de tarieven logopedie verhoogd op basis van een kostenonderzoek door de NZa naar de tarieven van de logopedie. Het is juridisch kwetsbaar de tarieven te verlagen en daarmee de systematiek van kostendekkende tarieven te doorkruisen. 12. Tariefsverlaging mondzorg (5%) Het tarief voor mondzorg kan worden verlaagd met 5%. Dit levert structureel 35 mln. op. Sinds 2013 kent de mondzorg weer gereguleerde tarieven. Naar aanleiding van een kostenonderzoek van de NZa zijn de tarieven per 1 juli 2015 neerwaarts aangepast. In aanvulling op deze herijking is het mogelijk de tarieven met 5% te verlagen. De maatregel kan ingaan per 1 januari of per 1 juli, met aankondiging van zes maanden van te voren. Het is juridisch kwetsbaar de tarieven te verlagen en daarmee de systematiek van kostendekkende tarieven te doorkruisen. Daar staat tegenover dat tandartsen in 2011 (laatste jaar waarvoor een cijfer beschikbaar is) een fiscale winst van €113.500 per tandarts hebben gemaakt. Daar komt bij dat dit cijfer een gemiddelde is waarin ook winsten van parttimers zijn meegenomen. 13. Tariefsverlaging verloskunde (5%) Het tarief voor verloskunde kan worden verlaagd met 5%. Dit levert structureel 14 mln. op. In 2010 tot en met 2012 zijn de tarieven verloskunde juist in 3 stappen verhoogd op basis van een kostenonderzoek door de NZa naar de tarieven van de verloskunde. De maatregel kan ingaan per 1 januari of per 1 juli ingaan, met aankondiging van zes maanden van te voren. Het is juridisch kwetsbaar de tarieven te verlagen en daarmee de systematiek van kostendekkende tarieven te doorkruisen. Daarnaast bestaat het risico dat bij te lage tarieven afwenteling op de tweedelijn plaatsvindt. B.
Tweedelijns zorg
14. Bestuurlijk akkoord mondzorg (ZiK 061) De overheid sluit met de sector een bestuurlijk akkoord voor de mondzorg. Hierin is optimale en effectieve zorg gedefinieerd, zijn evidence based richtlijnen en best practices uitgewerkt en
80
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
is een taakstelling opgenomen. De budgettaire opbrengst hangt af van de onderhandelingen. Een verhoging van de doelmatigheid met 5% leidt tot een daling van de Zvw-uitgaven met circa 35 miljoen euro structureel. Het gaat om mondzorg onder de Zvw, dus mondzorg voor < 18 jaar, bijzondere tandheelkunde en chirurgisch-specialistische mondzorg. De reguliere mondzorg voor volwassenen valt buiten de Zvw-aanspraak. De budgettaire opbrengst bij het sluiten van dit akkoord is alleen hard als er een instrument kan worden ingezet om deze opbrengst te garanderen indien de doelstellingen uit het akkoord toch niet worden gehaald. Bij dit mondzorgakkoord kan dit bijvoorbeeld worden bereikt door een korting van de tarieven met 5%. 15. Capaciteitsregulering dure infrastructuur (ZiK 041) Deze maatregel stelt aanpassing van de Wet bijzondere medische verrichtingen (Wbmv) voor, zodat deze ook ingezet kan worden voor capaciteitsregulering van meer dure infrastructuur. Dit levert structureel 30 mln. op. Het uitvoeren van medisch specialistische behandelingen met dure infrastructuur wordt meer vergunningsplichtig door meer medisch specialistische zorg onder de wet Wbmv te laten vallen. Daarnaast gaat een doelmatigheidstoets onderdeel uitmaken van de wet. Dit alles wordt zo gedaan dat 0,6 miljard euro meer medisch specialistische zorg onder de Wbmv gaat vallen en dat op deze zorg 5% wordt bespaard door het voorkomen van overbehandeling (medical arms race wordt verminderd). Dit levert structureel 30 mln. besparing op. 16. Capaciteitsplan spoedeisende hulp (ZiK 042) Nu zijn in de rustige avond- en nachturen veel SEH’s open, terwijl SEH’s van profielziekenhuizen of ziekenhuizen met een complete SEH (i.p.v. basis SEH) op die rustigere momenten het gehele pakket aan acute zorg voor hun rekening kunnen nemen (zie ook advies van de Gezondheidsraad uit 2012). De overheid kan een capaciteitsplan opstellen voor de spoedeisende-hulpposten waarin ’s nachts tussen 23 en 7 uur tweederde van de SEH’s open is (en een derde alleen overdag en ’s avonds open is). Hierbij wordt wel als voorwaarde gesteld dat de huidige 45 minutennorm als aanrijdtijd voor ambulances gewaarborgd blijft. Dit levert een besparing van 0,25% van het ziekenhuisbudget van 23 mld. op. Daarmee komt de bruto-opbrengst uit op 60 mln. Om te waarborgen dat de 45-minuten norm wordt gehaald, zijn drie extra ambulances nodig. Dit verhoogt de kosten voor ambulancezorg toe met 3 mln., waardoor structureel de netto opbrengst op 57 miljoen euro komt. 17. Substitutie eenvoudige tweedelijnszorg naar eerstelijn (ZiK 051) Nu worden door de tweede lijn (ziekenhuizen) behandelingen gedaan die ook goedkoper en dichterbij de patiënt zouden kunnen worden uitgevoerd door eerste lijn (huisartsen). Om meer substitutie van tweede naar eerste lijn te krijgen wordt eenvoudige tweedelijnszorg die ook in de eerste lijn kunnen worden geleverd (in jargon: DBC-zorgproducten) in het A-segment van de tweede lijn ondergebracht i.p.v. het huidige B-segment. Vervolgens worden de (maximum)tarieven voor deze producten door de NZa op eerstelijnsniveau vastgesteld. Zowel ziekenhuizen als huisartsen mogen deze zorg gaan leveren. Er wordt uitgegaan van een daling van de tarieven voor de eenvoudige tweedelijnszorg met 15%. Voor het bepalen van de (maximum)tarieven van de nieuwe zorg in het A segment zal Nza nog een kostenonderzoek moeten houden, waaruit zal moeten blijken hoe sterk de prijzen werkelijk kunnen dalen. De budgettaire omvang van de eenvoudige tweedelijnszorg in het A-segment die zowel door ziekenhuizen als huisartsen kan worden uitgevoerd is onduidelijk. We veronderstellen dat een 100 mln. grondslag gehaald kan worden. Dit levert een besparing op van structureel 15 mln., dat is namelijk 15% tariefsdaling op de 100 mln.. 18. Integraal tarief geboortezorg (ZiK 053) Er kan een integraal tarief voor geboortezorg worden ingevoerd. Dit levert 30 mln. struc. op. Zorgaanbieders in de geboortezorg (verloskundigen, ziekenhuis en kraamzorg) kunnen beter samenwerken. De maatregel kan dit stimuleren door integrale bekostiging (integrale prestatie en tarief) voor zwangerschap en geboorte in te voeren. Alle zorgaanbieders ontvangen samen voor alle zorgactiviteiten één tarief per zwangere. De zorgaanbieders spreken samen af hoe het integrale tarief wordt verdeeld. Hiertoe zijn nu al pilots door NZa. Deze pilots zullen voor iedereen gelden door de beleidsregels van NZa aan te passen.
81
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
19. Palliatieve zorg van ziekenhuis naar thuissetting (ZiK 055) Deze maatregel richt zich op het verminderen van (de duur van) ziekenhuisopnamen door meer palliatieve zorg in een thuissetting te verlenen. Dit levert structureel een besparing 65 mln., maar vergt in de eerst jaren een investering van 50 mln. Allereerst worden de DBC’s met palliatieve zorg die ook in een thuissetting kunnen worden geleverd, gedurende vijf jaar onder het A-segment gebracht. De tarieven hiervan worden gemaximeerd op de tarieven van extramurale palliatieve zorg. Daarnaast wordt een tijdelijke impuls gegeven van 50 miljoen euro aan de subsidieregeling ‘palliatief terminale zorg’ voor de versterking van hospices en ondersteuning van zorgnetwerken. 20. Verminderen vermijdbare heropnames (ZiK 060) Met deze maatregel worden zorgaanbieders verantwoordelijk voor de kosten van vermijdbare (her)opnames en heroperaties binnen de looptijd van de DBC. Dit levert structureel 45 mln. op. Heropnames en heroperaties worden momenteel volgens de gangbare regels vergoed. Bij ongeplande heropname binnen 42 dagen na ontslag worden de extra verrichtingen en ligdagen toegevoegd aan de huidige openstaande diagnose behandel combinatie (DBC). De extra complicaties leiden er nu uiteindelijk toe dat de patiënt in een zwaardere en duurdere DBC terechtkomt. Deze maatregel stelt nu voor dat deze upcoding niet meer mag: de patiënt blijft in zijn eerdere lichtere DBC. 21. Aanpassen voorwaardelijke toelating (deels ZiK 013) De vormgeving van het instrument voorwaardelijke toelating kan worden gewijzigd door de aanspraak in de Zorgverzekeringswet (Zvw) te versoberen tot een subsidieregeling die de voorwaardelijk toegelaten zorg beperkt tot de patiënten die deelnemen aan het onderzoek naar de effectiviteit van die zorg. In de huidige situatie moet deze zorg, waarvan de effectiviteit nog niet vaststaat, worden verleend aan alle patiënten die daarvoor een medische indicatie hebben. Met een subsidieregeling kan het aantal patiënten dat voor voorwaardelijk toegelaten zorg in aanmerking komt met ca. 80% verminderen. De maatregel geeft een structurele opbrengst van 80 mln.. 22. Gepast gebruik (ZiK 014) Er kan een verplichting worden ingevoerd voor het Zorginstituut Nederland om patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars te betrekken bij de vaststelling van kwaliteitstandaarden. Het kosteneffectiviteitscriterium wordt daarbij uitdrukkelijk meegenomen. Het indicatiegebied wordt toegevoegd (voor welke patiëntencategorieën is er meerwaarde). Op basis daarvan stelt het Zorginstituut een overzicht op met ‘redelijke’ volumes voor specifieke patiëntencategorieën, waar mogelijk wetenschappelijk onderbouwd. Daarnaast moet er beter inzicht komen in de praktijkvariatie bij zorgaanbieders zelf tussen de verschillende patiënten en tussen zorgaanbieders onderling. Om dit te bewerkstelligen verplicht de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) registratie van nevendiagnosen (naast de hoofddiagnosen) van intramurale zorgproducten conform de internationale registratieregels van ICD-10. Hiermee komt er beter inzicht in zorgzwaarte en uitkomsten van de zorg. Tevens wordt vergelijking met andere zorgaanbieders eenvoudiger, onder meer omdat er een betere aansluiting komt op het Europese en internationale gebruik van de ICDclassificatie. In combinatie leveren deze maatregelen structureel 75 mln. op. 23. Korting beschikbaarheidbijdrage academische ziekenhuizen UMC’s ontvangen momenteel extra budget t.o.v. reguliere ziekenhuizen via de beschikbaarheidbijdrage academische zorg. Het is op dit moment niet duidelijk hoeveel geld academische ziekenhuizen daadwerkelijk nodig hebben voor hun extra taken t.o.v. reguliere ziekenhuizen. Na de 70 mln. korting uit het Regeerakkoord Rutte II lijken academische ziekenhuizen nog steeds hun extra taken uit te kunnen voeren. De basisaanbeveling van het IBO UMC (‘basisvariant’) was om de besteding en geleverde prestaties van UMC’s transparant te maken. Hier is een start meegemaakt met het traject ‘Robijn’. Echter na een aantal jaar Robijn ontbreekt nog steeds het inzicht in de precieze bedragen die academische ziekenhuizen nodig hebben en voor welke extra taken ze de bedragen dan nodig zouden hebben. Deze variant stelt daarom een korting voor van 55 mln. op de beschikbaarheidsbijdrage; UMC’s (en Nederlands Kanker Instituut – Antoni van Leeuwenhoek) moeten 10% efficiënter gaan werken. Van deze 55 mln. valt 50 vrij, 5 mln. wordt beschikbaar gesteld voor experimenten met STZ en onderzoek naar wat academische en STZ ziekenhuizen nu echt nodig hebben voor hun extra taken t.o.v. reguliere ziekenhuizen. 82
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Pakketmaatregelen 24. Pakketmaatregel specialistische tandheelkundige zorg Deze maatregel houdt in dat de gehele specialistische tandheelkundige zorg, waaronder chirurgische tandheelkundige hulp en volledige gebitsprotheses uit het basispakket voor zowel volwassenen uit kinderen wordt gehaald. Eventuele afwenteling van tandzorg door onnodig doorverwijzen uit de 1e lijn wordt daarmee ook geremd. Bij deze pakketmaatregel is de verwachting dat specialistische tandzorg door verzekeraars zal worden meegenomen in de aanvullende verzekering zoals ook is gebeurd ten tijde van het uit pakket halen van de ‘gewone’ tandheelkundige zorg voor volwassenen. De opbrengst van deze maatregel bedraagt structureel 60 mln., hierbij is rekening gehouden met een weglek van iets meer dan 10% voor eigen risico. 25. Pakketmaatregel zittend ziekenvervoer Voor bepaalde groepen verzekerden worden kosten voor niet spoedeisend ziekenvervoer (minus een eigen bijdrage) nu vergoed. De maatregel volgt het advies van ZiNL (2014) om het zittend ziekenvervoer te beperken tot 2 doelgroepen namelijk dialysepatiënten en oncologiepatiënten die radiotherapie of chemotherapie volgen. De andere 2 doelgroepen (mensen die zich uitsluitend per rolstoel kunnen verplaatsen of een zodanig beperkt gezichtsvermogen hebben dat begeleiding nodig is) worden in deze maatregel niet meer vergoed vanuit de Zvw, maar vanuit de Wmo. De Wmo kent nu ook al de mogelijkheid tot vervoer naar een zorginstelling. Door deze groepen voortaan naar de WMO te verwijzen kunnen deze mensen voor hun zorg- en participatievervoer terecht bij één loket. Volgens ZiNL kost de huidige regeling zittend ziekenvervoer ongeveer 130 mln. euro (2012), waarvan ongeveer 50 mln. al wordt uitgegeven aan de twee Wmo doelgroepen. Verondersteld wordt dat overhevelen naar de Wmo kan met een efficiencykorting van 8 mln. omdat er dan één loket is en een recht wordt omgezet in een voorziening. Deze maatregel kan niet tegelijk met maatregel ‘eigen bijdrage zitten vervoer’ worden genomen. 26. Pakketmaatregel IVF-behandeling Dit betreft beperken van het aantal vergoedde IVF-behandelingen tot één behandeling. Momenteel worden er –na eerdere inperkingen- drie behandelingen vergoed. De maatregel levert 14 mln. op. Daarbij is rekening gehouden met 1 mln. weglek van het eigen risico. Er is bij deze maatregel geen rekening gehouden met andere gedragsreacties. Eigen betalingen 27. Introductie eigen bijdrage per DBC/DOT-zorgproduct De maatregel houdt in dat voor ieder zorgproduct een eigen bijdrage wordt gevraagd. Als er meerdere zorgproducten (DBC’s) worden geopend, worden er ook meerdere eigen bijdragen gevraagd. Meerdere zorgtrajecten bij verschillende ziekenhuizen leidt eveneens tot meerdere eigen bijdragen. Een zorgproduct kent per 2015 een maximale doorlooptijd van 120 dagen. Bij gebruik van zorg over een langere periode wordt de patiënt met meerdere eigen bijdragen geconfronteerd. Voor de invoering is een wetswijziging noodzakelijk. Dit vergt ca. 2 jaar. De maatregel levert structureel taakstellend 340 mln. op. In de berekening is naast uitvoeringskosten rekening gehouden met 10% aan weglek via het eigen risico, in totaal gaat het om ca. 50 mln. Het ligt in de rede de inning van de eigen bijdrage via de zorgverzekeraar te laten lopen. Varianten op deze maatregel zijn ook denkbaar: bedrag of percentage per DOT, maximum stellen aan eigen bijdrage over aantal DOT's per jaar etc. 28. Introductie eigen bijdrage eerste bezoek aan polikliniek van 25 euro Er kan een eigen bijdrage gevraagd worden bij het eerste bezoek aan een polikliniek. Het gaat om ca 10 mln. bezoeken. Met een bijdrage van € 25 levert dit structureel 225 mln. op rekening houdend met 10% weglek vanwege uitvoeringskosten, het wegvallen van het eigen risico en een remgeldeffect van 20%. Opgemerkt wordt dat de maatregel uitgaat van alle poliklinische bezoeken, dus niet alleen van specifieke (zoals bezoek aan snurk- en plaspoli’s). Een patiënt kan per jaar meerdere keren een eerste bezoek afleggen bij verschillende ziekenhuizen en/of specialismen en kan geconfronteerd worden met een stapeling van eigen bijdragen. In de uitvoering dient rekening te worden gehouden met een goede registratie van het eerste bezoek en vervolgbezoeken.
83
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
29. Introductie eigen bijdrage verblijf in ziekenhuis (ZiK 032) Een eigen bijdrage van 10 euro per ligdag kan worden ingevoerd bij verblijf in het ziekenhuis, met een maximum van 100 euro per patiënt per jaar. De maatregel geldt niet voor verzekerden jonger dan 18 jaar. Op basis van ca. 10 mln. aan ligdagen levert deze besparing 70 mln. op. Hierbij is rekening gehouden met 5 mln. verlies aan weglek van het eigen risico. Bij de uitvoering is goede registratie van ligdagen van belang. De NZa heeft via beleidsregels gedefinieerd wanneer sprake is van een ligdag (aantal uren verblijf in het ziekenhuis, een verblijf over de nacht, een dag zonder nacht). 30. Eigen bijdrage ambulancevervoer Het ambulance vervoer laat de laatste jaren een aanzienlijke stijging zien in de kosten (van 380 mln. in 2007 naar ca. 470 mln. 2013). Er kan een eigen bijdrage worden ingevoerd van 75 euro per rit. Aangezien het gaat circa 1 mln. ritten levert dit circa 75 mln. op, Rekening houdend met 10% weglek van eigen risico levert de maatregel 65 mln. op. Verrekening vindt plaats via de verzekeraar. 31. Eigen bijdrage zittend vervoer verhogen De huidige eigen bijdrage voor zittend vervoer kan worden verhoogd van 96 euro naar 150 euro per jaar. De totale uitgaven bedragen nu circa 130 mln. Met circa 90.000 patiënten/gebruikers levert dit een besparing van ongeveer 5 mln. op, te verrekenen via de verzekeraar. De eigen bijdrage voor zittend vervoer geldt voor aantal specifieke gevallen (nierdialyse, rolstoelgebruikers, oncologie i.c.m. chemo/radiotherapie en bijzondere gevallen). Het hier gaat om zware patiënten. Deze maatregel kan niet tegelijk met maatregel ‘Pakketmaatregel zittend ziekenvervoer’ worden genomen. C. Genees- en hulpmiddelen Aanpassingen eigen betalingen 32. Introductie eigen bijdrage 5 euro per voorschrift extramurale geneesmiddelen (met een maximum van 200 euro per jaar) (ZiK029) De maatregel geldt alleen voor volwassenen (18+) en betreft de extramurale geneesmiddelen. Het eigen risico voor de extramurale geneesmiddelen vervalt. Als een patiënt geneesmiddelen gebruikt met een lagere prijs dan de eigen bijdrage, dan betaalt de patiënt slechts de (lagere) prijs van de geneesmiddelen. De maatregel levert structureel 190 mln. op. Voordelen van een specifieke eigen bijdrage voor geneesmiddelen kunnen zijn: bevordert de therapietrouw en maakt mensen kritischer bij keuze voor geneesmiddelen. Nadelen zijn mogelijke uitstel van gebruik geneesmiddelen met hogere kosten op langere termijn als gevolg en de extra uitvoeringskosten. De eigen bijdrage heeft alleen betrekking op de kosten van het geneesmiddel, en niet op de zorgen afleverkosten van de apotheekhoudenden. 33. Introductie procentuele eigen bijdrage extramurale geneesmiddelen van 25% met een maximum van 200 euro) (ZiK 029) De maatregel geldt alleen voor volwassenen (18+) en betreft de extramurale geneesmiddelen. Het eigen risico voor de extramurale geneesmiddelen vervalt. In deze variant wordt gekozen voor een procentuele eigen bijdrage per voorschrift van 25%, waarbij de eigen bijdrage wordt beperkt tot maximaal 200 euro per jaar. De maatregel levert een structurele besparing van 160 mln. op. Verzekerden worden door deze maatregel geprikkeld om indien mogelijk te kiezen voor goedkopere geneesmiddelen. 34. Eigen risico voor hulpmiddelen van 200 euro (ZiK 030) Met deze maatregel komen de eerste 200 euro aan uitgaven voor Zvw-hulpmiddelen, zoals incontinentiematerialen, verbandmiddelen en hoortoestellen, voor eigen rekening. Het reguliere eigen risico geldt niet meer voor deze hulpmiddelen. Ook de huidige eigen betalingen voor specifieke hulpmiddelen komen te vervallen. De maatregel geldt niet voor verzekerden jonger dan 18 jaar. Deze maatregel levert een besparing van 290 mln. op. Door introductie van een apart eigen risico voor hulpmiddelen zullen mensen kritischer zijn bij afname van een hulpmiddel zodat voorkomen wordt dat mensen te veel of de verkeerde hulpmiddelen afnemen. De maatregel stimuleert patiënten ook om goedkope alternatieven te kiezen. 84
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
35. Invoeren eigen betaling bij NO show bij ziekenhuisbezoek De maatregel betreft het invoeren van een eigen bijdrage van 50 euro per ziekenhuisbezoek waarbij een verzekerde niet komt opdagen. Dit levert structureel 40 mln. op. Doel van de maatregel is dat het aantal no-showers zal afnemen en mogelijk gaan ziekenhuizen hun afspraken beter plannen (geen twee afspraken meer op één tijdstip) en hoeven verzekerden minder te wachten bij hun ziekenhuisafspraken. De administratieve lasten zullen iets toenemen bij zorgverzekeraars en zorgaanbieders vanwege registratie en inning. Bij de budgettaire opbrengst wordt ervan uitgegaan dat het aantal no showers met de helft daalt en dat de overgebleven helft de no show bijdrage van €50,- gaat betalen. Bij 0,85 mln. no showers (2014) leidt de eigen bijdrage voor no show tot een besparing van 20 mln. per jaar. De maatregel kan per Algemene Maatregel van Bestuur ingevoerd worden. De invoeringstijd bedraagt één jaar. In de praktijk betekent dit dat voor 1 juli in het jaar t-1 duidelijkheid moet zijn over de te nemen maatregel. Aanpassing verzekerd basispakket 36. Pakketmaatregel extramurale geneesmiddelen Dit betreft het uit het pakket halen van een deel van de extramurale geneesmiddelen. Als stelpost is een opbrengst op 250 mln. gezet maar het zal uiteindelijk afhangen van de gekozen invulling van de maatregel. Vanwege weglek van opbrengsten uit huidige eigen risico/eigen betalingen zal altijd 10% meer uit het pakket gehaald moeten worden. Om een budgettaire opbrengst van 250 mln. te krijgen moet 280 mln. uit het pakket worden gehaald, waarbij 30 mln. weglek optreedt. De maatregel kan per Algemene Maatregel van Bestuur ingevoerd worden. De invoeringstijd bedraagt minimaal één jaar, vanwege adviesaanvraag van ZiNL verdient het de voorkeur om iets langer dan één jaar de tijd te nemen. In de praktijk betekent dit dat voor 1 juli in het jaar t-1 een definitief besluit zijn genomen over de te nemen maatregel. Een van de mogelijkheden om de maatregel vorm te geven is een engere toepassing van het noodzakelijkheidscriterium waarbij het onderdeel betaalbaarheid zwaarder gaat wegen dan het onderdeel ernst van de ziekte. Het noodzakelijkheidscriterium gaat namelijk uit van de vraag of de middelen noodzakelijk te verzekeren zijn of dat het beargumenteerbaar is dat de kosten voor eigen rekening kunnen komen, bijvoorbeeld omdat het gaat om betaalbare middelen tegen lichte aandoeningen. De kosten zijn dan individueel draagbaar en hoeven niet ten laste van de collectieve zorgverzekering te komen, waardoor de toegankelijkheid van de verzekering voor (steeds) duurdere (nieuwe) interventies gewaarborgd kan blijven. Voordeel van deze maatregel ten opzichte van het invoeren van een eigen bijdrage voor de geneesmiddelen is dat het uitvoeringstechnisch makkelijker is. Nadelen zijn het risico op substitutie naar duurdere middelen die wel in het pakket zitten en dat het stellen van een maximum bedrag dat een consument zelf moet betalen niet mogelijk is (waardoor stapeling niet beperkt kan worden en het risico op zorgmijding kan ontstaan). Het schrappen van de vergoeding hoeft niet te betekenen dat er geen recept meer nodig is voor het middel. Zie voor enkele opties onderstaande tabel. Mogelijkheden ter invulling van deze maatregel: Geneesmiddel
Totale uitgaven (mln. euro’s)*
Maagzuurremmers (chronisch gebruik)** Middelen bij obstipatie NSAID’s (ontstekingsremmers/pijnstillers; hoge doseringen) Codeïne Paracetamol*** Mineralen, waaronder calcium Vitaminen, waaronder vitamine D (colecalciferol) Kunsttranen Allergiemiddelen (oogdruppels, neusspray, antihistaminica), o.a. tegen hooikoorts
85
117 63 69 10 12 50 41 26 45
Aantal gebruikers
2.000.000 1.200.000 2.505.000
Totale uitgaven per gebruiker (euro’s) 58 53 28
564.000 205.000 517.000 647.000 577.000 1.589.000
18 59 96 64 45 28
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
*Deze kolom geeft de totale ZvW-uitgaven voor deze geneesmiddelen in 2014 weer (bron: GIP databank). Bij verwijdering uit het pakket valt de opbrengst lager uit vanwege de weglek eigen risico. **Maagzuurremmers voor niet-chronisch gebruik zijn al uit het pakket. ***NSAID’s en paracetamol in lagere doseringen zijn al uit het pakket 37. Pakketmaatregel hulpmiddelen Het gaat hier om een pakketmaatregel waarbij een aantal hulpmiddelen uit het pakket wordt gehaald. Argumentatie is dat het gaat om hulpmiddelen die doorgaans samenhangen met de reguliere levensloop (i.c. ouderdom) en die bij jongeren ook niet in het pakket zitten. Incontinentiemateriaal en WC-zitverhogers voor kinderen vallen ook buiten het pakket. De opbrengst is op 125 mln. gezet maar zal uiteindelijk afhangen van de gekozen invulling van de maatregel. Vanwege weglek van opbrengsten uit huidige eigen risico dan wel eigen betalingen zal altijd 10% meer uit het pakket gehaald moeten worden. Om een budgettaire opbrengst van 125 mln. te krijgen moet 140 mln. uit het pakket worden gehaald, waarbij 15 mln. weglek optreedt. De maatregel kan per Algemene Maatregel van Bestuur ingevoerd worden. De invoeringstijd bedraagt minimaal één jaar vanwege adviesaanvraag van ZiNL heeft het de voorkeur om iets langer dan één jaar de tijd te nemen. In de praktijk betekent dit dat zeker voor 1 juli in het jaar t-1 definitieve besluitvorming moet zijn over de te nemen maatregel. Voordeel van deze maatregel ten opzichte van het invoeren van een eigen bijdrage voor de hulpmiddelen is dat het uitvoeringstechnisch makkelijker is. Nadeel is dat het stellen van een maximumbedrag dat een consument zelf moet betalen niet mogelijk is (waardoor stapeling niet beperkt kan worden en het risico op zorgmijding kan ontstaan). De opbrengst van de maatregel is afhankelijk van welke hulpmiddelen uit het pakket worden gehaald. De tabel hieronder dient ter illustratie van een aantal mogelijkheden, maar is niet uitputtend. Bij uitwerking van specifieke maatregelen is beter zicht op de precieze aanspraak van belang; zo is het goed om te bedenken dat bijv. verbandmiddelen voor eenvoudige kortdurende letsels al voor eigen rekening komen en niet tot de aanspraak op grond van de Zvw behoren. Het is ook mogelijk delen van aanspraken uit het pakket te verwijderen, bijvoorbeeld alleen therapeutisch elastische kousen in de klassen 2 en 3 en niet de zwaarste klasse 4. Dit is uitvoeringstechnisch echter complexer. Mogelijkheden ter invulling van deze maatregel: Hulpmiddel
Totale uitgaven (mln. euro’s)*
Aantal gebruikers
Totale uitgaven per gebruiker (euro’s) 309
Incontinentiemateriaal 149 487.800 Therapeutische elastische kousen en aan- en uittrekhulpen 55 315.600 190 Hulpmiddelen bij het zich wassen en zorgdragen 9 177.000 52 voor de toiletgang, zoals toiletverhogers en douchestoelen** *Deze kolom geeft de totale ZvW-uitgaven voor deze hulpmiddelen in 2014 weer (bron: GIP databank). Bij verwijdering uit het pakket valt de opbrengst lager uit vanwege de weglek eigen risico. **De uitgaven ten laste van de Zvw betreffen het kortdurende gebruik (max. 26 weken), daarna kan er een beroep gedaan worden op de WMO. 38. Beperken pakket ouderdomsgerelateerde zorg (ZiK 015) Een specifieke uitwerking van het inperken van het pakket voor hulpmiddelen kan zijn om dit te richten op betaalbare aanspraken die samenhangen met ouderdom. Deze zorg kwalificeert niet meer als noodzakelijk te verzekeren zorg. Dit is uitgewerkt voor twee pakketonderdelen: incontinentiemateriaal voor ouderen en auditieve hulpmiddelen bij leeftijdsgerelateerde slechthorendheid. De maatregel betreft alleen verzekerden van 67 jaar en ouder. Hij levert 220 mln. op. Het hanteren van een leeftijdsgrens raakt door de uitgesloten aanspraken uitsluitend personen van 67 jaar of ouder die incontinent of slechthorend zijn. Dat vraagt voor een juridische toets een gedegen motivering, maar er zijn geen internationale of Europese verdragen met een
86
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
direct verbod op dit onderscheid naar leeftijd. Ook de Nederlandse wetgeving bevat geen algemeen discriminatieverbod op grond van leeftijd. Stelsel- en bekostigingsmaatregelen 39. Overheid maakt prijs-/volumeafspraken voor dure geneesmiddelen (Zik 071) De maatregel houdt in dat de overheid prijsonderhandelingen gaat voeren met geneesmiddelleveranciers voor alle nieuwe dure geneesmiddelen waarvan de jaarlijkse uitgaven boven de 10 miljoen euro per middel uitkomen en waar sprake is van een situatie van marktfalen. De toepassing van prijsonderhandelingen door de overheid wordt vervolgens uitgebreid naar alle bestaande dure geneesmiddelen (met een cumulatief budgettair beslag van 100 miljoen euro per middel vanaf de introductie). Het niet opnemen in het pakket of verwijderen uit het bestaande pakket is daarbij een onderhandelingsmiddel. Een negatieve prikkel van de maatregel kan zijn dat in anticipatie op verplichte onderhandelingen leveranciers hun producten bij voorbaat al met een hogere prijs in de markt zetten. De maatregel levert structureel 130 mln. op. Mogelijk is een wetswijziging nodig om het nieuwe beleid vast te leggen. 40. Aanpassen Wet Geneesmiddelenprijzen(ZiK 065) De Wet geneesmiddelenprijzen (WGP) en de Regeling aanwijzing referentieprijslijsten worden aangepast door het uitbreiden van het aantal referentielanden van vier naar tien. De rekensystematiek wordt gewijzigd door de maximum prijs (lijstprijs) van een geneesmiddel te bepalen op basis van het rekenkundig gemiddelde van de drie referentielanden met de laagste prijs. Door aanpassing van de WGP zullen de netto prijzen van geneesmiddelen In Nederland onder druk komen te staan. De opbrengst is afhankelijk van de apotheekinkoopprijzen in buitenlandse markten, die zelf ook weer tot stand komen onder invloed van prijs- en vergoedingsmaatregelen in de referentielanden. Mogelijk neemt de prijsdruk in Nederland af doordat de geneesmiddelenprijzen in Europa naar elkaar toegroeien. Op basis van de veronderstellingen dat de nettoprijs van specialité-geneesmiddelen met iets minder dan 2% daalt heeft de maatregel een geraamde budgettaire opbrengst van 50 mln. Er is interactie met de beleidsoptie herberekening GVS. Bij gecombineerde invoering kunnen de opbrengsten niet volledig bij elkaar worden opgeteld. 41. Herberekenen limieten Geneesmiddelenvergoedingsysteem (ZiK 066) De vergoedingslimieten in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) worden opnieuw berekend. Deze zijn voor het laatst herberekend in 1999 waardoor de actuele prijzen inmiddels veelal onder de vergoedingslimieten liggen. In het GVS is per cluster van therapeutisch vergelijkbare geneesmiddelen een vergoedingslimiet vastgesteld op basis van de apotheekinkoopprijzen. Voor geneesmiddelen met een hogere prijs dan de vergoedingslimiet van het betreffende cluster, moet de patiënt de meerkosten zelf betalen. Herberekening kan leiden tot prijsverlagingen door fabrikanten om marktaandeel te behouden en bijbetalingen voor de patiënt te voorkomen. Door de prijsreferentiesystematiek in veel Europese landen kan het ook zijn dat prijzen niet verlaagd worden. In dat geval nemen voor patiënten de eigen betalingen toe of –indien dit mogelijk is- stappen zij over naar een ander geneesmiddel om extra bijbetalingen te voorkomen. De maatregel levert structureel 250 mln. op. Er is interactie met de beleidsoptie aanpassen van de WGP. Bij gecombineerde invoering kunnen de opbrengsten niet volledig bij elkaar worden opgeteld. 42. Verplichten uniforme barcodering (ZiK 073) De maatregel houdt in dat de overheid uniforme barcodering voor genees- en hulpmiddelen wettelijk verplicht stelt. Door de unieke identificatie kunnen genees- en hulpmiddelen beter worden getraceerd waardoor de patiëntveiligheid en kwaliteit van zorg toeneemt. Ook kan verspilling beter worden tegengegaan. De maatregel levert structureel 40 mln. op door een beter voorraadbeheer en een snellere verwerking. Er ligt een voorstel om uniforme barcodering op Europees niveau te regelen maar het onderhandelingsproces verloopt moeizaam. Nederland is niet verplicht om de Europese besluitvorming af te wachten. Introductie eigen betalingen 43. Introductie eigen bijdrage €5 bij verblijf in een GGZ-instelling Dit betreft een introductie van een eigen betaling van 5 euro per dag (beginnend bij dag 1) bij verblijf in een GGZ-instelling. De maatregel levert structureel 13 mln. op. In de langdurige GGZ 87
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
(AWBZ) gold reeds een eigen bijdrage bij verblijf. Met dit voorstel gaat de eigen bijdrage bij verblijf GGZ-breed (Wlz + Zvw) gelden. De hoogte van 5 euro per dag is vrijwel gelijk aan de huidige lage eigen bijdrage die geldt voor de eerste 6 maanden van verblijf in de Wlz. In de berekening is geen rekening gehouden met remgeld en ook niet met eventuele uitvoeringskosten. 44. Introductie eigen bijdrage €200 gespecialiseerde GGZ Dit betreft de introductie van een eigen bijdrage van 200 euro per jaar in de gespecialiseerde GGZ. Door een eigen bijdrage wordt doelmatig zorggebruik gestimuleerd. De maatregel levert taakstellend100 mln. structureel op bij naar verwachting een eigen bijdrage van € 200. In 2012 is korte tijd sprake geweest was van een dergelijke eigen bijdrage. Vanwege brede weerstand tegen deze eigen bijdrage is deze per 2013 afgeschaft. In de berekening van de opbrengst is geen rekening gehouden met eventuele uitvoeringskosten. Wel is rekening gehouden met een remgeldeffect van 45%. D. Eigen risico 45. Verhogen eigen risico met 100 euro (ZiK 021) Deze maatregel betreft het verhogen van het eigen risico met € 100. De opbrengst is 870 mln. structureel. Volgens ZiK ligt het ER in 2017 op 405 euro. Dit bestaat uit een financieringsschuif van 670 mln. en remgeld effect van 200 mln. Een kleinere of grotere verhoging van het eigen risico (stapjes van 5 euro) levert grosso modo naar rato minder of meer op (er is sprake van licht afnemende meeropbrengsten bij verdere verhoging). Een wijziging van het eigen risico kan binnen een jaar worden ingevoerd. Het besluit moet uiterlijk voor 1 juli genomen zijn en verwerkt in de AMvB om het jaar daarna de opbrengst te kunnen realiseren. 46. Verhogen eigen risico met 50 euro en huisarts onder eigen risico (combinatie ZiK 021 en 022) Deze maatregel betreft een verhoging van het eigen risico met 50 euro; gelijktijdig wordt de huisartsenzorg onder het eigen risico geplaatst. Dit geldt zowel voor algemene huisartsenzorg als huisartsenposten. Alleen consulten worden in rekening gebracht bij de patiënt, niet het jaarlijkse inschrijftarief. De verwachting is dat mensen minder vaak naar de huisarts gaan, of langer wachten voordat ze gaan. De totale opbrengst bedraagt 775 mln. structureel. Hierbij wordt uitgegaan van een financieringsschuif van 525 mln. en een remgeldeffect van 250 mln. Als er door eerst uitstel van zorg (zorgmijden) later hogere zorgkosten ontstaan, is dat meegenomen in de berekening. Voor deze maatregel is geen aanpassing van het bestuurlijk akkoord met huisartsen noodzakelijk. Het besluit moet uiterlijk voor 1 juli genomen zijn en verwerkt in de AMvB om het jaar daarna de opbrengst te kunnen realiseren 47. Introductie eigen risico (100%) voor 18-minners Deze maatregel betreft het verbreden van het eigen risico tot de groep 18-minners (voor deze groep geldt nu geen eigen risico). De opbrengst bedraagt 860 mln. In de praktijk zullen de kosten van het ER voor rekening komen van de ouders. Bij gezinnen met een aantal kinderen met zorggebruik, is sprake van cumulatie. 48. Invoeren procentueel eigen risico van 25% met een maximum van 725 euro (ZiK 023) Het eigen risico heeft als doel om de zorgvraag te remmen en verzekerden te laten meebetalen aan hun zorgkosten. In het huidige systeem werkt het remeffect niet voor verzekerden die al snel in het jaar boven hun eigen risico zitten. Een procentueel eigen risico heeft een langer remeffect. De verzekerde betaalt dan een percentage van zijn zorgkosten tot een maximum. Gekozen is voor 25% met een maximum van 725 euro. Dit is een doelmatiger variant dan de huidige vormgeving van het verplichte eigen risico (=100% eigen betaling tot het maximum bedrag van het eigen risico). De zorgkosten kunnen omlaag worden gebracht zonder de totale opbrengst aan eigen risico te verhogen. De besparing van 510 mln. komt uitsluitend door het verbeterde remeffect. In deze variant blijft de gemiddelde eigen betaling 259 euro, hetzelfde als in de huidige situatie. Mensen die hun eigen risico nu volmaken (waaronder ook chronisch zieken) gaan meer betalen. 49. Een two-tier systeem (het Zwitserse systeem) (ZiK 027) Het verplichte eigen risico (=100% eigen betaling tot het maximum bedrag) wordt vervangen door een two-tier systeem. Dit systeem is doelmatiger dan het huidige eigen risico, echter veel 88
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
beperkter dan het procentueel eigen risico. De maatregel levert structureel 55 mln. op. Het eigen risico wordt (procentueel) gerelateerd aan de hoogte van de zorguitgaven van een verzekerde na het basisbedrag. Verzekerden betalen de eerste zorgkosten tot 300 euro volledig uit eigen zak (100%) vergelijkbaar met het huidige eigen risico, waarna ze tot 800 euro 25% van de gemaakte zorgkosten betalen. Boven de 800 euro worden vervolgens de zorgkosten volledig vergoed (0%). De ongelijkheid neemt binnen de groep zieken neemt beperkt toe aangezien mensen die hun eigen risico volmaken 95 euro meer gaan betalen. Het maximum te betalen bedrag wordt 425 euro (300 euro + 25% * 500 euro). De gemiddelde eigen betalingen blijven 259 euro. E.
Overig
50. Bijdrage in handhavingskosten IGZ/IJZ door beroepsbeoefenaren en zorginstellingen curatieve zorg De kosten van toezicht door de inspecties IGZ en IJZ kunnen worden doorbelast naar de sector. Dit naar analogie van de kosten van AFM en DNB die worden doorbelast naar de financiële sector. Dit levert 76 mln. op. De IGZ/IJZ voeren inspectiewerkzaamheden uit ten behoeve van zorginstellingen in de curatieve en de langdurige zorg. De kosten van de inspectiewerkzaamheden worden tot nu toe betaald vanuit de begroting van VWS. De maatregel vereist waarschijnlijk een wetswijziging. 51. Bijdrage in handhavingskosten NZa door beroepsbeoefenaren en zorginstellingen curatieve zorg Bij zorginstellingen in de curatieve zorg kan een bijdrage in rekening worden gebracht voor de kosten van het werk van de NZa. Dit naar analogie van de kosten van AFM en DNB die worden doorbelast naar de financiële sector. De levert structureel 11 mln. op. De NZa voert diverse werkzaamheden uit ten behoeve van zorginstellingen in de curatieve zorg. De kosten van deze werkzaamheden worden betaald vanuit de begroting van VWS. De maatregel vereist waarschijnlijk een wetswijziging. 52. Vermogen eigen woning gelijk behandelingen in vermogensinkomensbijtelling (VIB) (ZiK 019) Vermogen in de eigen woning en vermogen in box 3 kunnen op dezelfde wijze worden meegenomen in de berekening van de eigen bijdrage voor de Wet langdurige zorg (Wlz): over het opgebouwde vermogen in de eigen woning wordt een vermogensbijtelling van 8% gerekend. Dit levert structureel 300 mln. op. De maximale eigen bijdrage blijft ongewijzigd. Als een cliënt in de Wlz niet voldoende liquide middelen heeft om de eigen bijdrage direct te kunnen betalen omdat het vermogen vastzit in stenen, dan biedt de overheid uitgestelde betaling aan voor de additionele eigen bijdrage, waarbij de eigen woning als onderpand dient (Ierse model). Door de overwaarde van het eigen huis mee te laten tellen bij de eigen bijdragen wordt het vermogen in de eigen woning net zo behandeld als het overige vermogen. Naar verwachting is er minder uitstel van verkoop van de eigen woning, omdat de hoge impliciete belasting bij verkoop verdwijnt. De maatregel kan leiden tot ontwijkgedrag, bijvoorbeeld door de eigen woning voortijdig over te dragen aan het nageslacht. Deze maatregel vergt wetgeving. II.
Langdurige Zorg
A. Wet Langdurige Zorg (Wlz) Aanpassingen eigen betalingen 53. Afschaffen van de vrije voet in eigen bijdrage De maatregel houdt in dat de vrije voet in de eigen bijdrage wordt afgeschaft. Door het afschaffen van deze maatregel komen alle intramurale bewoners daadwerkelijk op de zak- en kleedgeldnorm uit. Deze maatregel zal inkomenseffecten hebben voor de intramurale WLZ-cliënten. Hij kan gerealiseerd worden door middel van een aanpassing van de AmvB waarin de eigen bijdrage wordt geregeld. 54. Verhogen van de vermogensinkomensbijtelling Wlz en Wmo (ZiK 017) Er is een vermogensinkomsensbijtelling (VIB) in de Wlz en de Wmo. Met deze bijtelling wordt beoogd om bij het inkomen dat relevant is voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage 89
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
een bepaald percentage van het vermogen van betrokkene bij te tellen. De maatregel houdt in dat het percentage van de VIB verhoogd wordt van 8% naar 12% voor zowel de eigen bijdrage Wet langdurige zorg (Wlz) als de eigen bijdrage Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dit levert 45 mln. op. De geschatte opbrengst voor de Wmo (15 mln.) wordt in mindering gebracht op het gemeentefonds. De maximale eigen bijdrage blijft gelijk aan de huidige maximale eigen bijdrage. 55. Invoeren vermogenstoets voor eigen bijdrage in Wlz en WMO (ZiK 018) Cliënten in de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gaan direct uit hun vermogen bijdragen. Dit levert structureel 90 mln. op. Alle vermogen boven het heffingsvrije vermogen (box 3) wordt meegerekend bij het bepalen van de grondslag waarover de eigen bijdrage wordt berekend. Cliënten komen daardoor eerder aan een maximale eigen bijdrage. Door deze maatregel gaan vooral vermogende ouderen meer bijdragen aan zorg. Er moet rekening meegehouden worden dat men zal proberen vermogen naar derden over te hevelen of andere manieren zoeken om de eigen bijdrage laag te houden. Sommigen zullen mogelijk af zien van verblijf op grond van de Wlz en proberen (langer) thuis te blijven en gebruik te maken van vervangende zorg: bijvoorbeeld informele zorg, een persoonsgebonden budget (pgb), modulair pakket thuis (MPT) of een volledig pakket thuis (VPT). Hiervoor geldt een lagere eigen bijdrage. Anderen zullen juist informele zorg of private zorg aanwenden. Met gedragseffecten is bij de budgettaire opbrengst rekening gehouden. Gemeenten hebben bij deze maatregel niet meer de bevoegdheid om zelf te bepalen of en in hoeverre vermogen in aanmerking wordt genomen bij de Wmo; dat wordt wettelijk geregeld. 56. Hoge eigen bijdrage voor eerste zes maanden intramurale zorg in Wet langdurige zorg (ZiK 035) Deze maatregel houdt in dat nieuwe cliënten in de Wet langdurige zorg (Wlz) gelijk de hoge eigen bijdrage voor de eerste zes maanden intramurale zorg betalen in plaats van eerst zes maanden de lage eigen bijdrage te betalen zoals in de huidige situatie. Er geldt een overgangssituatie: alleen nieuwe cliënten krijgen te maken met de maatregel. De maatregel levert structureel 140 mln. op. De hogere eigen bijdrage kan mensen ontmoedigen te kiezen voor verblijf in de Wlz. Ze zullen langer thuis blijven wonen en gebruik maken van vervangende zorg: bijvoorbeeld informele zorg, een persoonsgebonden budget (pgb), een modulair pakket thuis (MPT) of een volledig pakket thuis (VPT). Met gedragseffecten is bij de budgettaire opbrengst rekening gehouden. Stelsel- en bekostigingsmaatregelen 57. Geen professioneel tarief voor niet-professionele zorg binnen PGB regeling Wlz In 2014 is voor nieuwe budgethouders begonnen met het invoeren van een tariefsdifferentiatie binnen het PGB: een tarief voor professionele inzet/zorg en een lager tarief voor niet professionele inzet (zoals mantelzorg). De maatregel houdt in dat tariefsdifferentiatie voor alle budgethouders gaat gelden. Dit vraagt geen wetswijziging maar kan worden meegenomen in de PGB subsidieregeling van jaar t. Een dergelijke wijziging moet ongeveer een jaar voor invoering bekend worden gemaakt (mede i.v.m. aanpassingen voor uitvoering door de SVB), dus in jaar t-1. 58. Wlz als voorziening (ZiK 079) De Wlz is nu een verzekerd recht. Cliënten met een Wlz-indicatie kunnen aanspraak maken op de geïndiceerde zorg welke juridisch afdwingbaar is. Het CIZ is verantwoordelijk voor de landelijk uniforme, objectieve indicatiestelling. Bij de toelatingscriteria worden de individuele omstandigheden van de cliënt buiten beschouwing gelaten. Het criterium ‘gebruikelijke zorg’ dat in de AWBZ werd gebruikt om te bepalen welke zorg redelijkerwijs van partners of inwonende kinderen kon worden verwacht, is in de Wlz vervallen. De maatregel houdt in dat het verzekerde recht op zorg in de Wet langdurige zorg (Wlz) wordt omgezet in een voorziening, waarbij de cliënt zorg op maat krijgt en rekening wordt gehouden met het sociale netwerk en mantelzorg. De uitvoering komt voor een groter gedeelte bij het zorgkantoor te liggen. De zorgkantoren worden omgevormd naar publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) omdat dit beter past bij het karakter van een voorziening. Naast de inkoop beslist het zorgkantoor ook over de toegang tot de Wlz en welke zorg een cliënt krijgt. Het CIZ wordt hiermee opgeheven. Zorgkantoren zullen door het beperkte budget gaan prioriteren en meer zorg toewijzen aan de cliënten die, gezien hun persoonlijke omstandigheden, de zorg het hardst nodig hebben. Tegelijkertijd zullen andere cliënten met gunstiger individuele omstandigheden minder Wlz-zorg krijgen. Het budget voor de 90
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Wlz wordt tegelijkertijd gekort waardoor het budget per zorgkantoorregio afneemt. Door de budgetkorting en het vervallen van het recht op zorg kunnen er mogelijk wachtlijsten voor de Wlz ontstaan. Dit vraagt een wetswijziging. Dit kost ca. 2 jaar. 59. Geen toegang Wet langdurige zorg voor lichtere zorgzwaartes (ZZP VV4 en VG3) (ZiK 092) De toegang tot zorg vanuit de Wet langdurige Zorg (Wlz) vervalt voor nieuwe cliënten met de lichtere zorgzwaartes voor verpleging en verzorging en een verstandelijke handicap (ZZP VV4 en VG3). Zij blijven langer thuis wonen en krijgen in plaats van duurdere Wlz-zorg, ondersteuning en zorg vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en Zorgverzekeringswet (Zvw). Invoering kost i.v.m. een wetswijziging 2 jaar. 60. Mantelzorg meewegen bij toegang wlz De mantelzorg/sociale context van clienten kan worden meegewogen in de voorwaarde voor toegang tot de Wlz (bij inzet van de sociale context wordt de indicatie lager zoals bij de Wmo). Stel dat 3% van de mensen met een Wlz indicatie het ook thuis zou redden met Wmo/Zvw zorg. Dan is de besparing zo’n 150 mln. (9000 cliënten *15.000 meerkosten Wlz). Bij invoering van de Wlz is ervoor gekozen om mantelzorg niet mee te wegen bij de toegang tot de Wlz. Verschillende partijen (waaronder het Zorginstituut) hebben aangegeven dit onwenselijk te vinden, omdat mensen die zich thuis goed redden met mantelzorg en Wmo/Zvw zorg, mogelijk druk vanuit de gemeente ondervinden om zich bij het CIZ te melden voor een Wlz indicatie. Hiervoor is een wetswijziging nodig. 61. Introduceren objectief verdeelmodel Wet langdurige zorg (ZiK 089) De regionale contracteerruimte van de zorgkantoren binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) kan worden bepaald op basis van objectieve criteria. Dit levert een structurele besparing van structureel 210 mln. op. De huidige verdeling van budgetten over de regio’s wordt vooral door historisch zorggebruik bepaald. Op dit moment bestaan er grote regionale verschillen. Objectieve criteria verklaren deze variatie niet of niet volledig. Hier is dus sprake van praktijkvariatie om onverklaarbare redenen. Met deze maatregel wordt dit gecorrigeerd richting de normen van de goed presterende regio’s. In regio’s met een afname van het budget moet de indicatiestelling zich aanpassen of wordt het verschil tussen de indicatiestelling en het gebudgetteerde zorggebruik groter. Op voorhand is niet duidelijk of dit een andere regulering van de indicatiestelling vergt (bijvoorbeeld het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) onderbrengen bij het zorgkantoor). 62. Productiviteitskorting Wlz (alle leveringsvormen) In de langdurige zorg is sprake van productiviteitsstijging (Taskforce zorguitgaven, 2012). Deze productiviteitsstijging wordt echter niet verwerkt in de tarieven. De maatregel houdt in dat de contacteerruimte jaarlijks met 90 mln. worden verlaagd omdat rekening wordt gehouden met een jaarlijkse productiviteitskorting van 0,5% op de tarieven. In 2004 is voor het laatst kostprijsonderzoek gedaan ten behoeve van de (maximum)tarieven in de AWBZ. Sindsdien zijn de tarieven jaarlijks geïndexeerd op basis van prijsindexcijfers voor de arbeids- en kapitaalkosten. Er wordt geen productiviteitsstijging verondersteld. Een optie is dus om een jaarlijkse productiviteitskorting toe te passen. Dit gebeurt ook in andere sectoren (bijv. regulering van het energietransport) of in andere landen (bijv. VS). 63. Vergroten verschil tussen tarieven ZZP en VPT/PGB (grotere afslag voor extramuraal) Er bestaan in de Wlz tariefsverschillen tussen intramurale zorg en zorg die extramuraal geleverd wordt door middel van een VPT of PGB. Hoewel in sommige varianten extramurale zorg duurder is (bijv. bij meerzorg), kunnen de verschillen worden vergroot. Dit kan bijvoorbeeld door de tarieven voor extramuraal te verlagen met 1,5%. Wel moet het effect op de prikkels worden bezien. De maatregel moet natuurlijk niet leiden tot meer druk op intramurale zorg. Maatregel vraagt een AMvB. Opbrengst structureel 50 mln. 64. Maximeren aantal indicaties Wlz (-2,3%) (ZiK 088c) In deze maatregel krijgt het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een maximum (uitgedrukt in een geldelijke waarde) opgelegd aan de omvang van de indicaties die zij mag verstrekken. De Wet langdurige zorg (Wlz) wordt daarmee een voorziening, geen recht. Op basis van objectieve criteria voor het gebruik van zorg wordt per regio bepaald wat de omvang van de indicaties voor de 91
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
verschillende Wlz-doelgroepen zou moeten zijn. In plaats van budgettering van het aanbod komt er budgettering van de vraag. Het totale budget wordt vastgesteld op grond van de afwijking tussen realisaties en genormeerde uitgaven van 50% na slechtst presterende regio. De Wlz moet worden gewijzigd en een regionaal verdeelmodel moet worden ontwikkeld. Vervolgens is sprake van een ingroeipad van 4 jaar. 65. Meerjarige contracten sluiten in de Wlz (ZiK 085) Het is in de huidige situatie al mogelijk om meerjarige contracten af te sluiten in de Wlz. Dit is echter niet verplicht. Momenteel sluit het overgrote deel van de zorgkantoren en zorgaanbieders jaarlijks contracten met elkaar af. Er is dus jaarlijks sprake van onzekerheid bij instellingen rondom de continuïteit van financiering. Daarnaast brengt het onderhandelingsproces ieder jaar administratieve lasten met zich mee. De maatregel houdt in dat er een verplichting in de Wet langdurige zorg (Wlz) komt voor zorgkantoren (Wlz-uitvoerders) om meerjarige contracten met budgetafspraken af te sluiten met zorgaanbieders. Dit wordt gecombineerd met een (deels) meerjarige contracteerruimte en meerjarige concessies voor zorgkantoren. Dit levert inkoopefficiency op en lagere administratieve lasten. Invoering vraagt een wetswijziging en duurt 2 jaar. Subsidies 66. Subsidies artikel 3 Langdurige zorg en ondersteuning verlagen met 5% Op artikel 3 Langdurige zorg en ondersteuning zijn diverse (kleine) subsidies voor organisaties (zoals Mezzo, Vilans, Movisie) opgenomen om participatie en zelfredzaamheid te stimuleren en om goede en toegankelijke langdurige zorg (m.n. Wmo) te borgen. Het is mogelijk om deze subsidies zodanig te beperken (technisch) dat het totaalbedrag van deze subsidies 5% lager komt te liggen. De grondslag is 97 mln., de korting levert structureel 5 mln. op. B. Wet Maatschappelijke Ondersteuning 67. Versoberen bovenregionaal sociaalrecreatief vervoer (BRV) Personen met een mobiliteitsbeperking kunnen - in aanvulling op het gemeentelijke Wmo-vervoer een taxivergoeding krijgen voor sociaalrecreatieve uitstapjes op bovenregionale afstanden. De toegankelijkheid van het openbaar vervoer is in de loop van de jaren echter sterk verbeterd. Een versobering van de bestaande regeling is mogelijk via een verlaging van kilometerbudgetten per persoon. Een halvering van het huidige budget leidt tot een structurele besparing van 30 mln. Op termijn kan dit budget voor recreatief vervoer worden overgeheveld naar gemeenten, die individuele vervoersbehoeften in samenhang met het Wmo-vervoer kunnen beoordelen en het vervoersaanbod daarop kunnen afstemmen. Omdat het huidige contract per 1 april 2013 ingegaan is voor de periode van 45 maanden, kan deze maatregel per 2017 in werking treden middels een besluit. 68. Beëindigen bovenregionaal sociaalrecreatief vervoer (BRV) Een verdergaande optie is om de rijkssubsidie voor bovenregionaal vervoer stop te zetten en de door gemeenten aangeboden Wmo-vervoersvoorziening op regionale schaal niet aan te vullen. Dit levert structureel 60 mln. op. Omdat een nieuw contract per 1 april 2013 ingegaan is voor de periode van 45 maanden, kan deze maatregel per 2017 in werking treden middels een besluit. 69. Versoberen Cliëntondersteuning Gemeenten zijn op dit moment uit hoofde van de wettelijke Wmo-taken verantwoordelijk voor het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning aan burgers. Een korting van 75 mln (50% van het budget) kan worden toegepast. Er is een wetwijziging nodig: cliëntondersteuning moet uit de wet worden gehaald en er kan een nieuwe Integratie-uitkering cliëntondersteuning worden gemaakt. Dit vergt circa 2 jaar. 70. Cliëntondersteuning schrappen Een verdergaande maatregel is cliëntondersteuning wordt geschrapt uit de Wmo 2015. Redenering kan zijn dat mensen gemeenten moeten zorgen voor een passend aanbod en dat onafhankelijke cliëntondersteuning dan niet nodig is. Er is een wetswijziging nodig op de Wmo 2015. Dit vergt circa 2 jaar. 92
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
71. Financiële blijk van waardering voor mantelzorgers afschaffen Gemeenten hebben de plicht beleid voor mantelzorg te maken en dit vast te leggen in hun beleidsplan. In de wet is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Dat hoeft geen geldbedrag te zijn. Omdat er nu een wettelijke taak is om te waarderen en daar kosten aan zijn verbonden, is een wetswijziging van de Wmo 2015 nodig om deze taak te schrappen en zal een uitname moeten plaatsvinden uit het GF (via een zgn. artikel 2 procedure van de Financiële-verhoudingenwet). 72. Stopzetten decentralisatie-uitkering Gezond in de Stad Sinds 2010 krijgen gemeenten elk jaar extra impuls van 5 mln. om gezondheidsachterstanden in de G31 weg te werken. De maatregel houdt in dat de decentralisatie-uitkering ter grootte van 5 mln. per jaar voor Gezond in de Stad wordt stopgezet. De gemeenten behouden hun wettelijke taak op basis van de Wet Openbare Gezondheid, alleen de extra financiële injectie verdwijnt. De middelen komen beschikbaar door een uitname uit het Gemeentefonds. Na het besluit in jaar t kan dit per 1 januari t+1 worden uitgevoerd. Hierover zal wel een Bestuurlijk Overleg moeten worden gehouden met de VNG. 73. Efficiencykorting (10%) Decentralisatie-uitkering Vrouwenopvang Per 1 januari 2015 is de Jeugdzorg gedecentraliseerd naar de gemeenten. In verband met deze hervorming ontstaat er meer kennis over risicogezinnen. Doordat deze gezinnen eerder in beeld komen, kan de gemeente ook eerder optreden en preventiebeleid voeren waardoor er voor gemeenten kansen ontstaan om de opvang van de risicogroep “tienermoeders” te optimaliseren. Deze optimalisering geeft de mogelijkheid voor een efficiencykorting van 10%. De maatregel betekent een korting van de Decentralisatie-uitkering Vrouwenopvang in het Gemeentefonds. Na het besluit in jaar t kan dit per 1 januari t+1 worden uitgevoerd. Hierover zal een Bestuurlijk overleg gevoerd moeten worden met de VNG. 74. Beëindigen inkomensondersteuning aan chronisch zieken en gehandicapten De gemeenten ontvangen sinds 2014 aanvullende financiële middelen om chronisch zieken en gehandicapten directe inkomenssteun via de bijzondere bijstand te geven. De maatregel houdt in dat deze mogelijkheid komt te vervallen. Dit zal negatieve inkomenseffecten hebben op de doelgroep. De hoogte hiervan is echter niet te berekenen. De maatregel vergt een wetswijziging (vervallen art 2.1.7. van de Wmo 2015). Dit vergt een uitname uit het Gemeentefonds. Hierover zal wel een Bestuurlijk Overleg moeten worden gehouden met de VNG. 75. Centrale inkoopregels Wmo (ZiK 095c) Iedere gemeente is verantwoordelijk voor de eigen inkoop van ondersteuning en het sluiten van contracten met zorgaanbieders. In de Wmo 2015 en de Jeugdwet kunnen verplichtende landelijke regels worden opgenomen rondom de indicatiestelling en inkoop van maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg. De maatregel levert structureel 35 mln. op. De maatregel vergt wijzigingen van de Wmo en Jeugdwet, waardoor een implementatietermijn van minimaal twee jaar nodig is. 76. Korting Wmo-budget huishoudelijke hulp (ZiK 096a) Huishoudelijke hulp kan in de Wmo als aparte voorziening worden gedefinieerd. Vervolgens wordt het gemeentelijk instrumentarium uitgebreid zodat gemeenten de toegang tot huishoudelijke hulp kunnen inperken. De maatregel levert structureel 150 miljoen euro. De overheid stelt via het gemeentefonds een budget beschikbaar voor huishoudelijke hulp. Gemeenten kunnen zelf invulling geven aan de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo); de middelen zijn niet geoormerkt. Op basis van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet moet het Rijk bij een budgetkorting aan gemeenten aangeven hoe de gemeenten deze extra korting kunnen opvangen. Een volumekorting vergt een herziening van de Wmo 2015. In de huidige Wmo is huishoudelijke hulp – evenals andere voorzieningen - niet als aparte ‘aanspraak’ opgenomen en kan dus ook niet gedeeltelijk worden geschrapt. De implementatietermijn is dus minimaal twee jaar. Voor bestaande cliënten moet bovendien sprake zijn van een redelijke overgangstermijn. Hiervoor is een jaar gangbaar. Ook moeten gemeenten voldoende voorbereidingstijd hebben om de maatregel door te voeren en beschikkingen te herzien of in te trekken. 93
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
77. Korting Wmo-budget huishoudelijke hulp/verhogen Eigen bijdrage (ZiK 096b) De maximale eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp (bij een maatwerkvoorziening) wordt verhoogd met 50%. De maatregel levert structureel 150 mln. op. Deze variant vergt een aanpassing van het CAK systeem. III.
Overig
Jeugdzorg 78. Beëindigen subsidie schippersinternaten/kermisexploitanten De subsidie aan internaten voor de opvang en verzorging van kinderen van binnenschippers, kermisexploitanten en circusartiesten wordt stopgezet, omdat dit niet een collectieve verantwoordelijkheid betreft (eigen keuze ouders, net als bij kinderen op internaten van in het buitenland werkende ouders). De maatregel voorziet in een tijdige aankondiging en afbouwperiode van twee jaar met een korting van resp. 25% en 50% op de subsidie. De structurele besparing bedraagt 22 mln. Aandachtspunten zijn: Eerder (2004) heeft een korting van 10% geen doorgang gevonden vanwege protest vanuit de sector/ouders vanwege economische belangen die gemoeid gaan met de binnenvaart en/of de beperkte financiële capaciteit van de ouders. Een mogelijk negatief gevolg is dat ouders hun kinderen op de schepen houden, niet naar regulier onderwijs laten gaan maar ook niet in adequaat zelfonderwijs voorzien. Bij de opbrengst is een mogelijke weglek naar kinderopvangtoeslag niet meegenomen. 79. Minder standaard consulten 0-jarigen bij het consultatiebureau Gemeenten ontvangen circa 383 mln. voor de Centra voor Jeugd en Gezin. Belangrijk onderdeel daarbinnen is de functie van het consultatiebureau, waar ouders met hun kinderen van 0 tot 4 jaar voor screening en preventie heen gaan. In het 1e levensjaar gaat het om 8 bezoeken en in het 2e t/m 4e jaar om nog eens 5 bezoeken. Een deel van de bezoeken wordt gecombineerd met toediening van de prik uit het Rijksvaccinatieprogramma. Verondersteld wordt dat met 7 standaard contactmomenten in het eerste levensjaar de preventie- en vroegsignaleringsfunctie nog steeds goed kan worden uitgevoerd en dat met 7 contactmomenten wordt aangesloten bij de essentiële ontwikkelfasen in het eerste levensjaar. Omdat de middelen in voor centra voor jeugd en gezin zijn opgenomen in de Algemene Uitkering van het GF is een uitname noodzakelijk en is een artikel 2 procedure van de Financiële-verhoudingswet noodzakelijk. 80. Introductie eigen bijdrage consultatiebureau Service van consultatiebureaus vindt nu kosteloos voor iedereen plaats. Vanuit de gedachte dat het redelijk is van ouders een bijdrage te vragen voor de met deze zorg en advies gepaard gaande kosten kan een eigen bijdrage worden ingevoerd. Dit levert structureel 13 mln. op. De kans op uitbraak van infectieziekten wordt groter. Voor bezoek aan het consultatiebureau en vaccinatie van baby’s wordt een eigen bijdrage gevraagd van 10 euro per consult. Voor het eerste jaar gaat het om 8 consulten. Met een jaarlijkse aanwas van circa 175.000 baby’s levert dit circa 13 mln. op (rekeninghoudend met 10% besparingsverlies door administratie). De ouders die mogelijk van bezoek afzien door invoering van een eigen bijdrage zijn wellicht de ouders die relatief het meeste baat hebben bij deze (preventieve) zorg. Dit kan leiden tot grotere gezondheidsverschillen en hogere kosten op andere domeinen (bijv. justitie, sociale zaken) op langere termijn. De financiering loopt via een decentralisatie-uitkering in het gemeentefonds en de te realiseren besparing zal dan ook moeten worden verrekend met de huidige bijdragen aan gemeenten. Voor gemeenten en ouders betekent dit een toename van uitvoerings-/adminstratieve lasten. Het vragen van een eigen bijdrage kan gevolgen hebben voor het bereik van het Rijksvaccinatieprogramma (WHO-norm 90%).
94
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
B. Caribisch Nederland 81. Introductie inkomensafhankelijke zorgpremie In Caribisch Nederland wordt alleen premie afgedragen via de loon- en inkomstenbelasting. De maatregel houdt in dat er – net als in Nederland – naast deze premie een nominale premie geïntroduceerd. Om de betaalbaarheid van de premie te waarborgen wordt de premie alleen gevraagd van de rijkste helft van de bevolking. Dit levert structureel 7 mln. op. De uitvoering van het heffen van een eventuele nominale premie kost ongeveer 1 mln.. Per saldo levert de maatregel ca. 6 mln. op. 82. Heffing hoge inkomens Een alternatief voor de introductie van een nominale premie in CN is een heffing op hoge inkomens. Inkomensgegevens zijn beschikbaar, dus het is mogelijk om naar rato van inkomen een eigen bijdrage in te voeren. Een heffing van gemiddeld 2000 euro bij de rijkste 25% van de bewoners levert met aftrek van de uitvoeringskosten ca. 6 mln. op. 83. Pakketmaatregelen brillen en contactlenzen, deel paramedische zorg en tandheelkundige zorg uit het pakket Brillen en contactlenzen kunnen in Caribisch Nederland uit het pakket worden gehaald. Dit levert structureel 2 mln. op. Brillen en contactlenzen en tandheelkundige zorg voor 18 plussers maken geen onderdeel uit van het basispakket in Nederland, maar worden door sommige aanvullende verzekeringen (deels) vergoed. In Caribisch Nederland zitten deze visuele hulpmiddelen wel in het basispakket. 84. Minder medische uitzendingen naar Colombia en NL Er kunnen minder medische uitzendingen vanuit Caribisch Nederland naar Colombia en Nederland plaatsvinden. Het aantal medische uitzendingen kan worden verkleind door inwoners van St. Eustatius en Saba naar Bonaire of Sint Maarten te sturen voor behandeling als deze op de eilanden zelf niet beschikbaar is, in plaats van naar Nederland of Colombia. Een inschatting is dat een besparing van 2 mln. euro mogelijk is. 85. Eigen bijdrage in Caribisch Nederland Er kan een eigen bijdrage worden ingevoerd voor het gebruik van zorg. Dit levert structureel 5 mln. op. Deze maatregel is op korte termijn uitvoerbaar. Voor een eventueel inkomensafhankelijke eigen bijdrage kan de belastingdienst de inkomensgegevens ter beschikking stellen. 86. Eigen risico van € 100 per jaar in Caribisch Nederland Conform de situatie in Nederland kan in Caribisch Nederland een eigen risico worden geïntroduceerd worden. Het eigen risico zou op 100 euro kunnen worden vastgesteld aangezien de hoogte van de inkomens in Caribisch Nederland lager zijn dan in Nederland. Bij het combineren van een eigen risico aan de voet met een eigen betaling (van bijvoorbeeld 10%) bij alle zorg is sprake van samenloop. Dat betekent dat het gelijktijdig hanteren van zowel een eigen risico als een eigen betaling op alle zorg niet mogelijk is. 87. Stopzetten kwaliteitstrajecten Er zijn tal van kwaliteitstrajecten die lopen binnen de gezondsheidszorg in Caribisch Nederland. Bijvoorbeeld de kwaliteitsimpulsen langdurige zorg en ziekenhuizen, de verslavingszorg en diverse jeugdtrajecten. Deze kunnen worden beëindigd. Dit kan mogelijk wel leiden tot weer meer medische uitzendingen. C. Arbeidsmarkt, Arbeidsvoorwaarden en opleidingen 88. Eigen bijdrage 20% Aios-specialisten en huisartsen De private investering van artsen die in opleiding zijn voor medisch specialist of huisarts is gering in relatie tot de kosten van de overheid en de private opbrengst door een hoger inkomen specialist. Deze maatregel houdt in dat de aios een eigen bijdrage per opleidingsjaar betaalt van ca. 20% van de kosten voor de overheid voor deze opleiding per jaar (20% is ca. 27.500 euro voor de aiosmedisch specialist, resp.16.400 euro voor de aios-huisarts). Dit naar analogie van het 95
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
profijtbeginsel dat bij het sociaal leenstelsel is toegepast. Tegelijkertijd kan een kostprijsonderzoek gedaan worden om de hoogte van het bedrag dat het ziekenhuis nu krijgt, te actualiseren. Dit levert een structurele besparing op van circa 197 mln. in het opleidingsfonds (164 mln. resp. 33 mln. voor aios-specialist resp. aios-huisarts). 89. Opheffen stagefonds Via het Stagefonds kunnen instellingen die zorg leveren en stages realiseren een vergoeding ontvangen voor leerlingen die een verpleegkundige, verzorgende of sociaalagogische opleiding volgen, of een opleiding tot doktersassistent. De gemiddelde vergoeding is ongeveer € 2325,- per stageplek. Met de maatregel wordt het Stagefonds opgeheven. In algemene zin zijn bedrijven en organisaties zelf verantwoordelijk voor het werven van goed personeel. Daarom zijn werkgevers in eerste instantie verantwoordelijk voor het aanbieden van kwalitatief goede stageplaatsen om zo op lange termijn te zorgen voor een kwalitatief hoogwaardig personeel. Dit geldt ook voor de zorg. De instellingen bieden stages aan per schooljaar (van september tot augustus). Opheffen stagefonds kan per schooljaar mits hiertoe wordt besloten voor mei t-1. Er is rekening gehouden met afbouw. Dit levert een structurele besparing op van 112 mln. 90. Korting op de loonindexatie eenmalig Een eenmalige korting van 1% op de looncomponent van de budgetten en gereguleerde tarieven in de zorg. Eenzelfde korting van 1% wordt toegepast op de [fictieve] looncomponent van het [fictieve] aandeel Wmo en Jeugdzorg in het Gemeentefonds. Dit vereist dat het OVA-convenant niet langer van kracht is en tijdig is opgezegd, of – minder vergaand - dat met werkgevers in de zorg overeenstemming is bereikt over een lagere hoogte van de loonindexatie. Opzegging van het OVA-convenant is juridisch kwetsbaar, aangezien er geen opzegbepaling in het convenant is opgenomen. 91. WNT medisch specialisten (ZiK 007) Medisch specialisten in loondienst worden aan de werkingssfeer van de Wet normering topinkomens (WNT) toegevoegd. Het maximale salaris dat een medisch specialist mag ontvangen, wordt zo genormeerd. De structurele besparing is 65 mln. Daarbij is gerekend met een weglek van 35%, omdat een vrijgevestigde positie aantrekkelijker wordt. De besparing kent een lang ingroeipad in verband met overgangsrecht (3 jaar implementatie en 7 jaar ingroei). D. Zorgtoeslag 92. Aanpassen normpercentages (verhogen maximale zorgtoeslag) Door de normpercentages van de zorgtoeslag te verhogen, gaan huishoudens met recht op zorgtoeslag een groter deel van hun zorgpremie zelf betalen. Door het normpercentage van een alleenstaande met 0,25%-punt en het normpercentage van een paar met 0,5%-punt te verhogen kan structureel circa 250 miljoen worden bespaard. Dit geeft een negatief koopkrachteffect voor huishoudens die de maximale zorgtoeslag ontvangen (o.a. bijstandgerechtigden en ouderen met zonder aanvullend pensioen) van circa 0,5%. 93. Versnellen afbouw zorgtoeslag De zorgtoeslag wordt vanaf het minimumloon met circa 13,4% afgebouwd. Door de afbouw te versnellen krijgen mensen met een inkomen op het afbouwtraject minder zorgtoeslag. Ook krijgen minder huishoudens recht op zorgtoeslag. Door het afbouwpercentage met 4,5%-punt te verhogen kan structureel 250 miljoen worden bespaard. 94. Harmoniseren vermogenstoets toeslagen De zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget kennen een vermogenstoets. Voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget geldt dat huishoudens met een vermogen van circa 80.000 euro boven het heffingsvrije vermogen in box 3 (van circa 25.0000 euro) geen recht hebben op deze toeslagen. De vermogenstoets in de huurtoeslag is strenger. Huishoudens met een vermogen boven het heffingsvrije vermogen hebben geen recht op huurtoeslag. Door de vermogenstoets van de zorgtoeslag en kindgebonden budget gelijk te trekken aan de vermogenstoets van de huurtoeslag kan structureel circa 500 miljoen worden bespaard. Deze besparing betreft zowel de zorgtoeslag als het kindgebonden budget. 96
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
E.
Fiscaal
95. Afschaffen of versoberen aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting De fiscale regeling aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten beoogt chronisch zieken en gehandicapten een tegemoetkoming te bieden in de meerkosten aan zorg waarmee deze groep wordt geconfronteerd t.o.v. mensen die niet chronisch ziek of gehandicapt zijn. De regeling is echter zeer ongericht, omdat ook niet chronisch zieken en niet gehandicapten gebruik kunnen maken van de regeling. Dit komt, doordat de doelgroep van chronisch zieken en gehandicapten niet afgebakend kan worden. In 2015 is de ondersteuning van chronisch zieken en gehandicapten gedecentraliseerd naar gemeenten. Gemeenten hebben daarvoor €268 miljoen structureel gekregen. Omdat verwacht mag worden dat gemeenten de groep chronisch zieken en gehandicapten die (financiële) ondersteuning behoeft steeds beter in beeld krijgt, zou overwogen kunnen worden de fiscale regeling aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten af te schaffen (opbrengst €400 miljoen). Een andere optie is om de regeling te versoberen, , bijvoorbeeld door bepaalde kostenposten van fiscale aftrek uit te zonderen, bijvoorbeeld tandartskosten, omdat deze niet specifiek zijn voor chronisch zieken en gehandicapten. Deze maatregel vergt een wetswijziging. F. Overig 96. Efficiencykorting kleine subsidieregelingen VWS Via de VWS begroting gaat in 2017 circa 1,2 mld. naar subsidies. In deze maatregel zijn voor het overgrote deel subsidies kleiner dan 10mln. meegenomen en enkele subsidies tussen 10-20 mln. De grondslag voor de efficiencykorting is 311 mln. Een efficiencykorting van 5% kan 16 mln. opleveren. LET OP: dit is de optelsom van de volgende maatregelen die elders in de ombuigingslijst staan. 97. Kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuizen verlagen met 50% De maatregel houdt in dat deze kwaliteitsimpuls wordt afgebouwd. Afbouwen kan in vier gelijke delen en levert structureel 95 mln. op. In het zorgakkoord van april 2013 is afgesproken arbeidsvoorwaardelijke middelen (ILO) specifiek in te zetten voor investeringen in de kwaliteit van het personeel in de ziekenhuiszorg. Deze kwaliteitsimpuls is vormgegeven via een subsidieregeling, die loopt tot en met 2017. De maatregel zal tot weerstand leiden bij de sector omdat het onderdeel is van het zorgakkoord uit 2013 en de sector zelf ILO-middelen heeft ingeleverd. 98. Versoberen Bijzondere Voorzieningen Oorlogsgetroffenen Indien iemand in aanmerking komt voor één van de uitkeringen voor oorlogsgetroffenen (w.o. WUV, WUBO), dan is er sinds 2005 ook automatisch recht op bijzondere voorzieningen. Dit betreft met name huishoudelijke hulp en vervoer. De vergoedingen hiervoor zijn veel ruimer dan die in de Wmo. De kosten van de bijzondere voorzieningen bedragen ca. 70 mln. per jaar. De maatregel houdt in dat voor de huishoudelijke hulp en het vervoer voortaan Wmo 2015 voorliggend is. Voor de maatregel is een wetswijziging nodig. De maatregel ligt politiek gevoelig vanwege de doelgroep. Begroting: Sport 99. Subsidies artikel 6. Sport verlagen met 5% Op artikel 6. Sport zijn diverse (kleine) subsidies opgenomen om (top)sport en bewegen te bevorderen. Het is mogelijk om deze subsidies zodanig te beperken dat het totaalbedrag van deze subsidies 5% lager komt te liggen. De grondslag is 61,1 mln., de korting levert structureel 3 mln. op. Begroting: zorgbreed beleid 100. Verlagen subsidie publieke gezondheidszorgopleidingen met 50% Deze instellingssubsidie wordt verstrekt aan opleidingen in richting van infectieziektebestrijding, jeugdgezondheidszorg, medische milieukunde of tuberculosebestrijding. De subsidie is in 2012 ingevoerd. Per 1 januari van jaar t kan de subsidie worden in twee stappen van 5 mln. worden afgebouwd tot 11 mln. (50% van het huidige bedrag). Dit levert structureel een besparing op van 10 mln. 97
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
101. Kleine subsidies artikel 4 Zorgbreed beleid verlagen met 5% Op artikel 4 Zorgbreed beleid zijn diverse (kleine) subsidies opgenomen. Het is mogelijk om deze subsidies zodanig te beperken dat het totaalbedrag van deze subsidies 5% lager komt te liggen. De grondslag is 62,0 mln. (bestaand uit alle subsidies artikel 4 exclusief - Patiënten en gehandicaptenorganisaties, - Kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg, - Stageplaatsen zorg/ Stagefonds, - Publieke Gezondheidszorgopleidingen, - Opleiding tot verpleegkundig specialist), de korting levert structureel 3 mln. op. 102. Vouchers pg-organisaties afschaffen De vouchersystematiek waarbij pg-organisaties door samenwerken extra middelen kunnen ontvangen werkt niet optimaal en zou kunnen worden afgeschaft. Zie de beleidsdoorlichting positie cliënt voor nadere onderbouwing. 103. Efficiencykorting uitvoeringsactiviteiten van 5% In de begroting van VWS zijn middelen voor diverse uitvoeringsactiviteiten opgenomen. Deze maatregel houdt in dat de bijdrage in de uitvoeringskosten verlaagd wordt met 5%. Dit kan ingevuld worden door efficiënter te werken. 104. Verlagen subsidie opleiding tot verpleegkundig specialist met 50% Deze subsidie is gericht op nieuwe beroepsbeoefenaren in de zorg – verpleegkundig specialisten – die speciaal worden opgeleid om eenvoudige en routinematige taken over te nemen van huisarts of specialist. De subsidie bedraagt 38 mln. in 2017 en wordt in meerdere stappen afgebouwd. De maatregel kan tot mei t-1 voorafgaand aan het betreffende schooljaar worden ingevoerd. De maatregel levert structureel 19 mln. op. Begroting: volksgezondheid 105. Kleine subsidies artikel 1 Volksgezondheid verlagen met 5% Op artikel 1. Volksgezondheid zijn diverse (kleine) subsidies opgenomen gericht op gezondheidsbescherming en ziektepreventie. Het is mogelijk om deze subsidies zodanig te beperken dat het totaalbedrag van deze subsidies 5% lager komt te liggen. De grondslag is 53,3 mln. (bestaand uit alle subsidies artikel 1 exclusief - RIVM: Uitvoering subsidieregeling Publieke Gezondheid, - Gezonde voeding en gezond gewicht en - Abortusklinieken), de korting levert structureel 3 mln. op. Begroting: Curatieve zorg 106. Kleine subsidies artikel 2 Curatieve zorg verlagen met 5% Op artikel 2 Curatieve zorg zijn diverse (kleine) subsidies opgenomen op het gebied van curatieve zorg. Het is mogelijk om deze subsidies zodanig te beperken dat het totaalbedrag aan deze subsidies 5% lager komt te liggen. De grondslag is 37,8 mln. (bestaand uit alle subsidies artikel 2 exclusief – Integraal Kankercentrum Nederland, - Nederlands Kanker Instituut, - Expertisefunctie zintuiglijk gehandicapten, - Overgang tarieven medisch-specialistische zorg), de korting levert structureel 2 mln. op. 107. Afschaffen subsidie aan Nederlands Kanker Instituut NKI is instituut op gebied van oncologisch onderzoek. De totale lasten van NKI bedroegen in 2014 79,4 mln. De subsidie van VWS bedraagt 18 mln., waarvan 6,5 mln. is bedoeld voor kapitaallasten. NKI en IKN zouden nog slimmer kunnen samenwerken met andere partijen en meer moeten focussen op de belangrijkste onderwerpen. Dit levert op dat de subsidie aan NKI vanuit VWS in ongeveer 4 gelijke delen kan worden afgebouwd. Vanwege de lopende projecten is rekening gehouden met een ingroeitraject in de berekening 108. Korten subsidie op Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) met 50% IKNL is een kennis en kwaliteitsinstituut voor professionals en bestuurders in de oncologische en palliatieve zorg met het doel deze zorg te verbeteren. De bedrijfslasten van IKNL bedroegen in 2014 39,3 mln., hiervan bestond 34,2 mln. uit instellingssubsidie van VWS. NKI en IKN zouden nog slimmer moeten samenwerken met andere partijen en meer moeten focussen op de belangrijkste onderwerpen. IKNL moet zich meer focussen om samenwerking en onderzoek en voorlichting en
98
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
diens locaties concentreren tot 4 regiokantoren. Dit levert op dat de subsidie aan IKNL vanuit de VWS-begroting in ongeveer 4 gelijke delen wordt afgebouwd tot de helft van het huidige budget.
99
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Wonen en Rijksdienst Nr. Maatregel
1 2 3 4 5 6 7 8 9
10
Huurtoeslag verhogen normhuur met €1/mnd. verlagen huurtoeslag tot aan de aftoppingsgrens met 5%-punt (kwaliteitskorting) Verhogen kwaliteitskorting boven de aftoppingsgrens naar 100% Ontwikkeling eigen bijdrage koppelen aan ontwikkeling huurprijs (KAN-bepaling) Bevriezen huurgrenzen
15
Rijksvastgoedbedrijf Afschaffen percentageregeling beeldende kunst
13
2019
2020
2021
-14 -76
-14 -76
-14 -76
-14 -76
-14 -76
2018 2018
-112
-112
-112
-112
-112
2018
-88
-183
-281
nvt
nvt
-71 -20 -90 -100 -625
-163 -20 -90 -100 -625
-267 -20 -90 -100 -625
-267 -20 -90 -100 -625
2021 2019 2019 2019 2018
1
1
1
1
2019
-6
-6
-6
-6
2019
-2
-2
-2
-2
2019
-3
-3
-3
-3
-3
2017
PM
PM
PM
PM
PM
PM
PM
PM
PM
PM
PM
PM
-57
-57
-57
-57
-57
2018
250
250
250
250
250
2018
Woningmarkt overig Verlagen subsidies woonconsumentenorganisaties en kennisinstituten
14
12
2018
Verlagen heffingvrij vermogen Afschaffen koopkrachtondersteuning AOW‘ers Uitsluiten studenten Verlagen doelgroepgrens
Woonomgeving en bouw Geen revolverend fonds energiebesparing voor VVE's Stopzetten revolverend Fonds Energieprestatie Huursector Stopzetten beleidsprogramma energiebesparing Stopzetten beleidsprogramma woonomgeving
11
2017
struc struc in
-15 -65
-3
Fiscaal 16 17 18 19
Aftrekbaarheid financieringskosten eigen woning Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld Doorverkoop faciliteit in de overdrachtsbelasting Verhogen verhuurderheffing
Woningmarkt: huurtoeslag De onderstaande maatregelen bij de huurtoeslag zijn mogelijk deels overlappend en kunnen dus niet zo maar worden opgeteld. 1. Verhogen normhuur met €1/maand. De normhuur is het deel van de huur dat de huurder zelf betaalt. Verhoging van de normhuur levert een besparing op: een verhoging van €1/maand leidt tot een structurele besparing van 14 mln. Deze maatregel leidt tot koopkrachtverlies voor alle huurtoeslagontvangers. Verdere ophoging levert een navenant grotere besparing: een verhoging van €2/maand levert 28 mln. op, enz. Deze maatregel kan bij AMvB gerealiseerd worden. Deze AMVB moet in verband met de geldende voorhangtermijnen wel uiterlijk in augustus voorafgaande aan het invoeringsjaar aan de Eerste en Tweede Kamer voorgelegd worden. Uitgaande van besluitvorming per 1 september 2016 kan de ombuiging op zijn vroegst in 2018 worden gerealiseerd.
100
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
2. Verlagen huurtoeslag tot aan de aftoppingsgrens met 5%-punt Tussen de normhuur (ruim € 200) en de kwaliteitskortingsgrens (ca. € 400) wordt 100% van het verschil tussen de huur en de normhuur vergoed. Boven de kwaliteitskortingsgrens, en tot aan de aftoppingsgrens wordt 65% van de huur vergoed. Een verlaging van 65% naar 60%, van het percentage dat boven de kwaliteitskortingsgrens wordt vergoed, levert 76 mln. op. De maatregel treft vooral huurders in duurdere huurwoningen (nb. deze woningen worden niet per se door huishoudens met hogere inkomens gehuurd). Deze maatregel kan bij AMvB gerealiseerd worden. Deze AMVB moet in verband met de geldende voorhangtermijnen wel uiterlijk in augustus voorafgaande aan het invoeringsjaar aan de Eerste en Tweede Kamer voorgelegd worden. Uitgaande van besluitvorming per 1 september 2016 kan de ombuiging op zijn vroegst in 2018 worden gerealiseerd. Opgemerkt zij dat in het basispad CEP al een verhoging van de kwaliteitskorting is opgenomen als technische invulling bezuiniging huurtoeslag in 2017. Afhankelijk van de invulling van de resterende taakstelling zou deze maatregel minder kunnen opleveren dan wat in de tabel staat. 3. Geen huurtoeslag boven de aftoppingsgrens en kwaliteitskorting verlagen met 5%-punt Voor meerpersoonshuishoudens wordt het deel van de huur boven de aftoppingsgrens niet gesubsidieerd. De overige huishoudens (alleenstaanden, gepensioneerden en gehandicapten) krijgen boven de aftoppingsgrens nog 40% vergoed. Het ook voor deze huishoudens (ca 178.000 huishoudens, 14% van de huurtoeslagontvangers) verhogen van de kwaliteitskorting naar 100% heeft een budgettair effect van 112 mln. Deze maatregel kan bij AMvB gerealiseerd worden. Deze AMvB moet in verband met de geldende termijnen wel uiterlijk in augustus voorafgaande aan het invoeringsjaar aan de Eerste en Tweede Kamer voorgelegd worden. Opgemerkt zij dat in het basispad CEP al een verhoging van de kwaliteitskorting is opgenomen als technische invulling bezuiniging huurtoeslag in 2017. Afhankelijk van de invulling van de resterende taakstelling zou deze maatregel minder kunnen opleveren dan wat in de tabel staat. 4. Ontwikkeling Eigen Bijdrage koppelen aan ontwikkeling huurprijs (KAN-bepaling) De normhuur is het deel van de huur dat de huurder zelf betaalt. In de huidige wetgeving is vastgelegd dat de normhuur wordt geïndexeerd met de laagste van óf de bijstandsontwikkeling óf de huurprijsontwikkeling. Door jaarlijks voor de laagste van de twee indexeringsmogelijkheden te kiezen blijft de indexering van de normhuur in de huurtoeslag ver onder de ontwikkeling van de huurprijzen. Deze manier van indexeren leidt tot een continue groei van de huurtoeslag. Door de indexering alleen nog maar te koppelen aan de huurprijsontwikkeling kan een besparing worden gerealiseerd. De geraamde besparing is sterk afhankelijk van het verschil tussen huur en bijstandsontwikkeling en kan dus tussen verschillende ramingsmomenten (significant) fluctueren. Deze maatregel behoeft een wetswijziging. 5. Bevriezen huurgrenzen In de huurregulering vindt een aantal automatische indexaties plaats, waaronder maximumhuurgrens, de kwaliteitskortingsgrens en de aftoppingsgrenzen. De maatregel houdt in dat deze grenzen vanaf 1 januari 2018 voor drie jaren worden bevroren. Hierdoor krijgen huurders al bij een lagere huur met de kwaliteitskortingen te maken. Deze maatregel behoeft een wetswijziging. 6. Verlaging heffingvrij vermogen Verlaging van de grens van de vermogenstoets voor de huurtoeslag leidt tot een lager gebruik. Als voorbeeld is het terugdraaien van het verhogen van het heffingvrij vermogen met € 3000 opgenomen. Dit leidt tot een besparing van 20 mln. Deze maatregel behoeft een wetswijziging. 7. Afschaffen koopkrachtondersteuning AOW’ers De huurtoeslag maakt in de hoogte van de eigen bijdrage onderscheid naar wel/geen AOWhuishouden. Het grootste verschil is dat de eigen bijdrage voor gepensioneerden bij een hoger inkomen pas gaat oplopen. In een instrument dat de betaalbaarheid van huren moet waarborgen past specifieke inkomensondersteuning voor ouderen niet. Met deze maatregel wordt de minimumnormhuur (eigen bijdrage) voor AOW-huishoudens meer in lijn gebracht met de minimumnormhuur van overige huishoudens, en gaat deze al vanaf het minimuminkomen voor
101
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
gepensioneerden (AOW) oplopen. Deze maatregel heeft forse koopkrachteffecten voor ouderen met huurtoeslag. Deze maatregel behoeft een wetswijziging. 8. Uitsluiten studenten Een fors deel van de groei van de huurtoeslaguitgaven wordt veroorzaakt door de sterke toename van het aantal studenten dat in zelfstandige huurwoningen gehuisvest is. Het uitsluiten van studenten kan enerzijds gemotiveerd worden omdat het gaat om een groep waarbij een reëel perspectief bestaat op (forse) inkomensgroei na afronding van hun studie, anderzijds omdat vrij algemeen aanvaard is dat studenten onzelfstandige woonruimte kunnen betrekken waarvan de huurprijs veelal laag is. De exacte uitwerking van deze uitzondering hangt samen met op welke wijze de uitvoering de groep studenten kan onderscheiden. Hier hangt ook de exacte omvang van de budgettaire besparing van af. Volgens de beschikbare statistieken gaat ongeveer €100 miljoen aan huurtoeslag naar studenten. Deze maatregel behoeft een wetswijziging. 9. Verlagen doelgroepgrens Verlagen van de doelgroepgrens leidt tot een besparing op de huurtoeslag. Verondersteld is dat alleen huurders met een inkomen vlak boven het minimum nog in aanmerking komen voor huurtoeslag. Het voordeel van deze maatregel is dat hij een belangrijke bijdrage levert aan het beperken van de doelgroep, die al jaren achtereen groeit. Het voorstel heeft forse koopkrachteffecten voor ongeveer een kwart van de huidige huurtoeslagontvangers die het recht op toeslag verliest. Zij hebben een negatief inkomenseffect van gemiddeld € 1750 per jaar. Voor de overige huurtoeslagontvangers is er geen effect. Het verlagen van de doelgroepgrens betekent dat bij een lager inkomen verlies aan de gehele huurtoeslag optreedt. Dit leidt bij het overschrijden van de (nieuwe) inkomensgrens tot een zeer forse marginale druk, en daarmee tot een armoedeval met negatieve effecten op de arbeidsmarkt. De maatregel vraagt wetswijziging. Woningmarkt overig 10. Verlagen subsidies woonconsumentenorganisaties en kennisinstituten BZK/WenR subsidieert verschillende organisaties zoals woonconsumentenorganisaties (zoals de Woonbond) en instellingen die kennisoverdracht en voorlichting bevorderen (o.a. Platform 31). Voorgesteld wordt deze organisaties meer te prikkelen om hun leden te laten bijdragen waardoor de subsidies aan deze organisaties kunnen worden gehalveerd. Woonomgeving en bouw 11. Geen revolverend fonds energiebesparing voor VVE’s In de begroting van WenR is in 2016 35 mln. gereserveerd voor het vormen van een revolverend fonds voor energiebesparing voor VVE’s. Er is echter weinig interesse bij banken en VVE’s om dit fonds verder te ontwikkelen.Vanuit de TK is de wens uitgesproken om de niet bestede middelen uit dit revolverende fonds in te zetten voor funderingsherstel. Gedacht wordt aan een bedrag van 20 mln. De resterende 15 mln. kunnen dan ook worden afgeroomd. 12. Stopzetten revolverend Fonds Energiebesparing Huursector Voor dit fonds is 75 mln. beschikbaar, maar tot nog (d.d. 12 januari 2016, stand 31 augustus 2015, zie www.RVO.nl) toe zijn slechts aanvragen ingediend voor 9,9 mln. Het fonds kan dan ook stopgezet worden. Het fonds is wel onderdeel van het SER-energieakkoord en het Woonakkoord. 13. Stopzetten beleidsprogramma energiebesparing Met het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) en de 400 mln. subsidie voor energiebesparingsmaatregelen van woningcorporaties wordt een forse impuls voor energiebesparingsmaatregelen in de gebouwde omgeving gegeven. De oorspronkelijke beleidsdoelen op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving kunnen ruimschoots worden gerealiseerd met de in het Energieakkoord beschikbaar gestelde middelen. De middelen uit het beleidsprogramma energiebesparing lopen nog door t/m 2018 door. Daarna kan de structurele reeks (6 mln.) grotendeels vrijvallen.
102
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
14. Stopzetten beleidsprogramma woonomgeving De verantwoordelijkheid voor de leefbaarheid van de woonomgeving ligt bij de decentrale overheden. De subsidies uit het beleidsprogramma woonomgeving lopen nog door t/m 2018 door. Daarna kan de structurele reeks (2 mln.) grotendeels vrijvallen. Rijksvastgoedbedrijf 15. Afschaffen Percentageregeling beeldende kunst De percentageregeling voor beeldende kunst bij rijksgebouwen geeft aan dat bij nieuwbouw, verbouw of koop van rijksgebouwen alsook bij het huren van een pand door het Rijk, kunst zal worden toegepast. De regeling wordt toegepast indien de totale bouwkosten groter zijn dan € 1.000.000,-. Het kunstbudget fluctueert van 0,5 (plus € 120.000) tot 2 procent afhankelijk van de bouwkosten of het aankoopbedrag (exclusief de grond) per object. Het afschaffen van deze regeling levert ongeveer een besparing op van 3 mln. structureel. Fiscale maatregelen 16. Aftrekbaarheid financieringskosten eigen woning Bij het financieren van de eigen woning zijn de daarmee samenhangende eenmalige kosten, naast de hypotheekrente (inclusief boeterente), aftrekbaar in de inkomstenbelasting. Er kan voor worden gekozen om de eenmalige bemiddelingskosten voor de hypotheek niet meer aftrekbaar te maken. Het gaat dan om eenmalige kosten, zoals: taxatiekosten, kosten hypotheekakte, etc. Hypotheekrente (inclusief boeterente) blijft wel aftrekbaar. Dit vergt een wetswijziging. 17. Aftrek wegens geen of geringe eigen woningschuld (Wet Hillen) Indien het eigenwoningforfait meer bedraagt, dan de aftrekbare rente van de eigen woning schuld, dan is het meerdere aan eigenwoningforfait, in veel gevallen, aftrekbaar. Er kan besloten worden deze aftrek af te schaffen. Dit vergt een wetswijziging. 18. Doorverkoop faciliteit in de overdrachtsbelasting De termijn van de doorverkoop faciliteit in de overdrachtsbelasting is op dit moment 6 maanden en ziet erop dat bij doorverkoop binnen die periode niet tweemaal overdrachtsbelasting is verschuldigd. Er kan besloten worden deze termijn terug te brengen of de faciliteit af te schaffen. 19. Verhogen verhuurderheffing De kosten van de huurtoeslag zijn de afgelopen jaren flink gestegen. Één van de oorzaken is gelegen in het feit dat verhuurders bij hun investeringsbeslissingen en huurprijsstelling rekening houden met de huurtoeslag. Op die manier worden duurdere woningen gebouwd en/of hogere huren gevraagd dan in een situatie zonder huurtoeslag. Een deel van de rekening wordt afgewenteld op het Rijk. Deze ontwikkeling is een goed argument om de verhuurderheffing te verhogen. Die ruimte is er ook omdat we in de afgelopen jaren een flinke verbetering van de financiële positie van verhuurders hebben gezien. Taakstellend kan worden gedacht aan een verhoging van de verhuurderheffing met 250 mln.
103
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Gemeente- en Provinciefonds Nr. Maatregel 1
Apparaatskorting 1,5%
2
Apparaatskorting gedeeltelijk doorvoeren
3 4
Koude uitname Korten medebewindstaken
2017
-100
2018
2019
2020
2021
struc
struc in
-160
-325
-490
-650
-240
2026
-80
-162
-245
-325
-120
2026
-100 -100
-100 -100
-100 -100
-100 -100
-100 -100
2017 2018
Algemeen Grof gezegd ademen het gemeente- en provinciefonds als gevolg van de normeringssystematiek mee met de stijging of daling van de rijksuitgaven. Dat betekent dat ombuigingen of intensiveringen op andere begrotingsgefinancierde plekken een direct budgettair effect hebben op het gemeente- en provinciefonds. Het CPB ziet ruimte bij de lokale overheden om jaarlijks 1,5% aan apparaatskorting in te boeken. De ruimte die het CPB ziet komt bovenop de reeds door het kabinet ingeboekte opschalingskortingen (maatregelen A8 en A9 uit het regeerakkoord Rutte II). Deze opschalingskortingen lopen op tot 195 mln. in 2017, 495 mln. in 2021 en 1.050 mln. in 2025. De middelen uit de fondsen zijn vrij besteedbaar. Zonder duidelijke (en wettelijk afdwingbare) richting hebben de medeoverheden derhalve zelf de keuze hoe zij kortingen invullen. Het afromen van efficiencywinsten via het gemeente- en provinciefonds betekent dat deze winsten niet toevallen aan de medeoverheden. 1. Apparaatskorting van 1,5% Deze maatregel gaat uit van 1,5% apparaatskorting op het gemeente- en provinciefonds. Deze korting komt bovenop de opschalingskorting. Voor invulling van budgettaire ruimte kan bijvoorbeeld gekozen worden om een wettelijke basis te creëren voor verplichte opschaling en samenvoeging, om de medeoverheden vrij te laten om met maatregelen ter bevordering van de gemeentelijke- of provinciale efficiency te komen of om de maatregelen uit onderstaande box door te voeren. 2. Gedeeltelijk doorvoeren apparaatskorting Deze maatregel gaat uit van het gedeeltelijk doorvoeren van de apparaatskorting op het gemeente- en provinciefonds. Gezien het feit dat de medeoverheden al voor de opgave staan om de huidige kortingen op het gemeente- en provinciefonds in te vullen kan er voor gekozen worden om slechts een deel van de door het CPB geboden ruimte in te vullen. De verdere invulling van de budgettaire ruimte van deze korting kan op dezelfde wijze plaatsvinden als onder maatregel 1.
Mogelijke efficiencymaatregelen bij medeoverheden Onderstaande maatregelen kennen een dubbeling en kunnen niet cumulatief worden ingeboekt. Voor alle opties geldt dat de varianten een lange transitieperiode kennen. Waar het om afschaffen van bestuurslagen gaat is er ook een grondwetswijziging nodig. A. Geen middenbestuur, wel grote gemeenten (bron HO 18 4.1) In deze variant blijft de gemeente over als enige decentrale bestuurslaag. De taken van de provincies (en waterschappen) worden verdeeld over het rijk en de gemeenten. De taken van de provincies gaan grotendeels naar de gemeenten. Ook kunnen deze groteren gemeenten eventueel een deel van de taken van het rijk op zich nemen. Hiervoor is er in gemeenteland wel een grote opschaling noodzakelijk. In plaats van het huidige aantal gemeenten gaat de oorspronkelijke variant van de heroverweging uit van ongeveer 25 tot 30 ‘regiogemeenten’. Een andere mogelijkheid is om te komen tot de 57 gemeenten die uit het onderzoek van Atlas voor gemeenten komen. Dat aantal sluit beter aan bij het aantal samenwerkingsverbanden die nu in het sociaal domein gevormd worden.
104
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Deze variant vergt naast een grondwetswijziging ook een lange transitieperiode. B. Benchmarking gemeenten/laagste-kostenmethode (bron HO 18 6.2) Bij deze methode wordt uitgegaan van een nader te bepalen aantal goedkoopste gemeenten waarbij hun totale uitgaven als maat zijn genomen. De methode houdt in dat de minimaal noodzakelijke omvang van de middelen die nodig zijn om gemeentelijke taken uit te voeren, wordt afgeleid van een groep gemeenten met de laagste kosten. Van de groep met de laagste kosten wordt het gemiddelde uitgavenniveau als norm voor alle gemeenten wordt gebruikt. De laagste kosten van gemeenten worden vormgegeven door uit te gaan van de ijkpunten per cluster. In 2011 stuitte dit voorstel op weerstand vanuit het decentrale veld. Het introduceren van een prikkel in de verdeling sluit niet aan bij het uitgangspunt van kostenoriëntatie binnen de verdeling van het gemeentefonds. C. Samenwerken en bundeling overheidsdiensten (bron HO 18 5.3) Wanneer overheden willen besparen op personeelskosten is het vooral kansrijk om te kijken naar de uitvoering en ondersteuning. In die onderdelen van de overheidsorganisaties is namelijk meer dan 80% van de gemeentelijke ambtenaren werkzaam. Door samenwerking en bundeling zijn hier schaalvoordelen te behalen. Mogelijkheden om de bezuiniging in te vullen zijn regionalisering van belastinginning, inzetten op shared services bedrijfsvoering en ICT centrale standaarden voor infrastructuur. 3. Koude uitnames Bij Regeerakkoord kan het gemeente- of provinciefonds worden gekort zonder tegelijkertijd te besluiten om de wettelijke verplichtingen om medebewindstaken uit te voeren, te schrappen (vgl. de middelen aan gemeenten voor wmo, jeugdzorg, participatiewet, veiligheid, educatie, verkeer en vervoer). Dergelijke niet-inhoudelijke kortingen komen ten laste van het voorzieningenniveau van gemeenten en/of provincies. Daarnaast stuiten dergelijke kortingen op weerstand bij decentrale overheden. 4. Korten medebewindstaken Door ondoelmatige en onnodig kostenverhogende eisen in rijkswet- en lagere regelgeving op diverse beleidsterreinen te schrappen, zullen de kosten van decentrale overheden omlaag gaan. Deze kostenreductie kan gelet op artikel 2 van de Financiële verhoudingswet worden afgeroomd. Deze maatregel vergt een dereguleringsprogramma, dat de komende periode samen met departementen zal moeten worden doorlopen.
105
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Homogene Groep Internationale Samenwerking Nr. Maatregel
1
2 3
4 5
6 7
8 9 10
11
12
13 14
15 16 17
18 19
20 21
22
23
2017 2018
ODA Gerichte ombuigingen Bilaterale ODA beperken tot LICs / Afrika Low income countries Sub sahara afrika Low income sub sahara afrika Verschuiving van NGO's naar multilaterale instellingen Strategische partnerschappen en partnerlanden Taakstellende korting Volledig afbouwen Beperken geografisch focusgebied partnerlanden ODA beperken tot noodhulp Beperken tot noodhulp Beperken tot noodhulp +100% ODA beperken tot noodhulp, verplichte bijdragen en toerekeningen Stoppen minder goed functionerende multilaterale instellingen Alle bijdragen beëindigen Alleen vrijwillige bijdragen beëindigen Stoppen relatief kleine bijdragen multilaterale instellingen Stoppen vrijwillige bijdragen multilaterale instellingen Uitbreiden toerekeningen aan ODA Generieke ombuigingen Taakstellende korting Oplopend naar 1 mld. -20% op vrije ruimte Afromen juridisch vrije ruimte Afromen in 2017 en 2018 en plat daarna Volledig afromen (excl. besparingsverliezen) ODA-prestatie naar EU gemiddelde ODA-prestatie naar OESO gemiddelde non ODA Rijksbrede harmonisatie buitenlandvergoedingen Attachés organisatorisch naar Buitenlandse Zaken Doelmatigheid BIV Afromen trekkingsrecht BIV Toerekenen internationale operaties politie Ramingsbijstelling veiligheidsdomein Beëindigen internationaal cultuur- en erfgoedbeleid Volledig beëindigen Halveren Beëindigen subsidie Partners voor Water Beëindigen financiële ondersteuning internationaal opererende bedrijven Beëindigen Beëindigen muv handelsmissies en NBSO Beëindigen vrijwillige bijdragen internationale organisaties Halveren Op termijn beëindigen Beperken van het HGIS non-ODA budget met 20%
106
2019
2020
2021
struc
struc in
-240 -210 -255 -161
-320 -280 -340 -163
-387 -328 -425 -163
-387 -328 -425 -163
2021 2021 2021 2020
-92
-44 -219 -92
-44 -219 -92
2021 2021 2019
-444 -444 -444
-958 -1.919 -2.914 -3.680 -3.680 -958 -1.919 -2.914 -3.475 -3.475 -958 -1.919 -2.757 -2.806 -2.806
2021 2021 2021
-35 -20 -45 0 -256
-70 -40 -90 0 -248
-105 -60 -135 -500 -248
-140 -167 -167 -80 -110 -110 -180 -227 -227 -750 -1.059 -1.059 -248 -248 -248
2021 2021 2021 2021 2018
-250 -89
-500 -192
-750 -1.000 -1.000 -1.000 -384 -583 -583 -777
2020 2022
-444 -444 -444 -444
-958 -958 -958 -959 -959 -958 -1.919 -2.914 -2.914 -3.885 -349 -302 -280 -232 -232 -886 -839 -824 -776 -776
2018 2022 2021 2021
-80 -70 -85 -186
-30
-160 -140 -170 -161
-60
-92
-3 -1
-3 -1
-5 -1
-5 -1
-5 -1
-5 -1
2019 2017
-30 -11 -15
-60 -11 -30
-90 -11 -55
-120 -11 -55
-120 -11 -55
-120 -11 -55
2019 2017 2019
-3 -3 0
-6 -6 0
-9 -7 0
-13 -7 0
-13 -7 0
-13 -7 -9
2018 2018 2022
-15 -12
-35 -30
-74 -59
-74 -59
-74 -59
-74 -59
2019 2019
-1 -1
-2 -2
-3 -25
-3 -50
-3 -82
-3 -82
2019 2021
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
-20% korting alle HGIS non-ODA HGIS non-ODA BZ, BHOS en DEF uitgezonderd
-308 -40
-281 -63
-279 -65
-280 -64
-286 -58
-286 -58
ODA ODA gerichter inzetten 1. Bilaterale ODA beperken tot Low Income Countries en/of Sub Sahara Africa Nederland heeft bilaterale ontwikkelingsrelaties met op dit moment 61 ontwikkelingslanden met uiteenlopende inkomensprofielen. Deze maatregel beperkt de Nederlandse bilaterale ontwikkelingssamenwerking tot de zogenoemde Low Income Countries (LIC’s). Conform de definitie van de Wereldbank zijn Low Income Countries landen met een BNI per hoofd van minder dan $1.045 per jaar, een zeer lage levensverwachting en een zeer laag onderwijsniveau. Er zijn op dit moment 31 Low Income Countries. Stopzetten van de bilaterale ontwikkelingsrelaties met nietLIC’s geeft de besparing genoemd in onderstaand tabel. Een variant is om de Nederlandse bilaterale ontwikkelingssamenwerking te beperken tot sub-sahara Afrika (48 landen). Een andere variant is om de Nederlandse bilaterale ontwikkelingssamenwerking te beperken tot Low Income Countries in sub-sahara Afrika (25 landen). In alle varianten blijft Nederland via het multilaterale kanaal landen ondersteunen die buiten de hierboven genoemde categorieën vallen; Nederland financiert multilaterale instellingen veelal via ongeoormerkte bijdragen. Via oormerking is het in gevallen mogelijk om de Nederlandse multilaterale middelen te sturen in de richting van bepaalde landen, zowel binnen als buiten de hierboven genoemde criteria. Indien bilaterale noodhulp en/of bedrijfslevenbeleid van beperking uitgezonderd wordt, is de besparingopbrengst lager. Juridische verplichtingen worden in acht genomen. Aantal landen
Uitgaven totaal
1. Huidige situatie
61
751 mln.
Relatieve besparing 0
2. Low Income Countries
31
378 mln.
-50%
3. Sub Sahara Afrika
48
328 mln.
-44%
4. Low income Sub Sahara Afrika
25
425 mln.
-57%
2. Verschuiving van ODA via NGO’s naar ODA via multilaterale instellingen Met deze maatregel verschuiven de huidige ODA-uitgaven die via NGO’s worden gedaan naar het multilaterale kanaal. Daarbij wordt een korting van 20% doorgevoerd. De Nederlandse bijdrage via multilaterale instellingen neemt met ca. 600 mln. toe en er wordt per saldo circa 160 mln. bespaard. De juridische verplichtingen worden in acht genomen. 3. Strategische partnerschappen en partnerlanden Middels de strategische partnerschappen worden tot en met 2020 subsidies verstrekt via Nederlandse NGO’s aan zuidelijke NGO’s, tot en met 2020 zijn de subsidies juridisch verplicht. Deze maatregel verlegt deze geldstroom per 2021 naar de Nederlandse ambassades in de zogenaamde partnerlanden. Ambassades in partnerlanden hebben capaciteit om ODAdoelstellingen te bereiken en kunnen via hun lokale netwerk goed afwegen welke organisaties in aanmerking komen voor welke projectfinanciering. Zowel lokale, zuidelijke NGO’s als Nederlandse NGO’s kunnen meedingen. De besparing volgt ten eerste uit de beperking van de subsidiestroom tot de zogenaamde partnerlanden en ten tweede uit een efficiencyslag door de projectfinanciering op een lager, landelijk niveau te organiseren. Hiervoor wordt een taakstellende korting van 20% doorgevoerd. Alternatief is om vanaf 2021 het volledige budget af te bouwen. De juridische verplichtingen worden in acht genomen. 4. Beperken geografisch focusgebied partnerlanden Op dit moment kent Nederland 15 partnerlanden en drie regionale programma’s. Deze maatregel betreft een beperking van het aantal partnerlanden en/of het aantal regionale programma’s, zodanig dat een besparing van 20% van het voor partnerlanden en regionale programma’s
107
2021 2021
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
beschikbare budget wordt gerealiseerd. Hiermee concentreert Nederland zich op een beperkter geografisch focusgebied. De juridische verplichtingen worden in acht genomen. 5. ODA beperken tot noodhulp Het structurele budget voor humanitaire hulp is ca. 205 mln. per jaar. Daar bovenop kent ODA tot 2017 het noodhulpfonds (cumulatief 570 mln. in de jaren 2014-2017). Indien het budget voor ontwikkelingssamenwerking beperkt wordt tot de huidige humanitaire hulp en noodhulpactiviteiten, kan op termijn ruim 3,5 mld. worden bespaard. Alternatief is dat het ontwikkelingssamenwerkingbudget enkel voor noodhulp wordt aangewend, en daarbij noodhulp een groter budget toegewezen krijgt (bijvoorbeeld +100% ten opzichte van het huidige budget voor humanitaire- en noodhulp). Deze maatregel komt voort uit de gedachte dat (arme) landen acute catastrofale situaties (natuurrampen, epidemieën, oorlog) niet alleen te boven kunnen komen, en dat duurzame structurele ontwikkeling alleen maar uit de eigen kracht van een land kan voortkomen. Deze maatregel kent substantiële besparingsverliezen in bijvoorbeeld de verdragsrechterlijke contributies en ODA-toerekeningen zoals de kosten van de eerstejaarsopvang van asielzoekers. Deze besparingsverliezen (structureel ca. 1,1 mld.) zijn niet in de reeksen opgenomen en alleen te voorkomen via het opzeggen van verdragen en van lidmaatschappen van internationale organisaties, waaronder de EU. De juridische verplichtingen worden in acht genomen. 6. ODA beperken tot noodhulp, verplichte bijdragen multilaterale instellingen, asieltoerekening en EU-toerekeningen Het structurele budget voor humanitaire hulp is ca. 205 mln. per jaar. Daar bovenop kent ODA tot 2017 het noodhulpfonds (cumulatief 570 mln. in de jaren 2014-2017). Deze maatregel beperkt de ODA-uitgaven tot humanitaire hulp en noodhulp, en uitgaven die voortvloeien uit verplichtingen die Nederland op grond van verdragen en lidmaatschappen van internationale instellingen is aangegaan, waaronder de ODA-kosten van de asielopvang in Nederland. De juridische verplichtingen worden in acht genomen. 7. Stoppen bijdragen aan ‘minder goed’ functionerende multilaterale instellingen In 2015 hebben 31 multilaterale instellingen een ODA-bijdrage ontvangen. Onder multilaterale instellingen vallen VN-organisaties, EU-instanties (zoals het Europees Ontwikkelingsfonds of de Europese Commissie), internationale financiële instellingen (zoals de Wereldbank) en overige mondiale fondsen en multilaterale organisaties. Deze maatregel beëindigt de Nederlandse bijdragen aan minder effectieve en relevante multilaterale organisaties. Daartoe wordt de huidige normering op basis van de scorecards van Buitenlandse Zaken (Kamerbrief 33 625, nr. 170) strenger toegepast. Deze strengere norm is als volgt: Een instelling scoort ‘minder goed’ op effectiviteit indien de instelling op drie of minder van de acht deelcriteria voor effectiviteit matig of slecht scoort, en de instelling daarbij ook ‘minder goed’ scoort op het hieronder geformuleerde criterium relevantie. Een instelling scoort ‘minder goed’ op relevantie indien de instelling op twee of minder van de acht beleidsthema’s als beleidsrelevant scoort, en de instelling daarbij ook ‘minder goed’ scoort op het hierboven geformuleerde criterium effectiviteit. Op basis van deze strengere norm ten aanzien van de twee criteria relevantie en effectiviteit functioneren op dit moment 11 multilaterale instellingen ’minder goed’: UNCTAD, UN Habitat, UNRWA, UNAIDS, ITC, WTO, ILO, UNESCO, WHO, OCHA, UNIDO (de Kamer is reeds voorgesteld de bijdrage aan UNIDO te beëindigen.). Deze maatregel stopt zowel de vrijwillige als de verplichte bijdrage aan deze 11 instellingen. Het beëindigen van verplichte bijdragen impliceert het beëindigen van het Nederlandse lidmaatschap van de organisatie. Een variant is om alleen de vrijwillige bijdragen te stoppen; de structurele besparing is dan 110 mln. De juridische verplichtingen worden in acht genomen. 8. Stoppen relatief kleine vrijwillige bijdragen aan multilaterale instellingen Deze maatregel stopt de vrijwillige bijdragen aan multilaterale organisaties waar Nederland vanuit het perspectief van de organisatie relatief gezien een kleine donor is (een relatief kleine donor houdt in dat Nederland niet tot de top 10 grootste donoren van een multilaterale instelling behoort). Deze maatregel komt voort uit de gedachte dat concentratie van aandacht en middelen 108
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
de effectiviteit en doelmatigheid van de Nederlandse bijdrage verhoogt. Deze maatregel is vormgegeven als een korting van 20% op de vrijwillige bijdragen aan multilaterale instellingen, in te vullen door het beëindigen van de vrijwillige bijdragen aan multilaterale instellingen waar Nederland nu een relatief klein deel van het instellingsbudget financiert. De juridische verplichtingen worden in acht genomen. 9. Stoppen met vrijwillige bijdragen aan multilaterale instellingen Met deze maatregel wordt gestopt met bijdragen aan multilaterale instellingen die niet verdragsrechterlijk zijn verplicht. Dit betekent dat bijdragen voor ontwikkelingssamenwerking via multilaterale instellingen, voor zover aanvullend op juridisch dan wel verdragsrechterlijke verplichte bijdragen aan deze instellingen, stoppen. Deze maatregel komt voort uit de gedachte dat Nederland zich kan beperken tot waartoe het zich verplicht heeft en kan afzien van een ‘Nederlandse kop’. De juridische verplichtingen worden in acht genomen. 10. Uitbreiden toerekeningen aan ODA De OESO heeft aangegeven aan welke criteria uitgaven dienen te voldoen om als ‘ODA’ gekenmerkt te kunnen worden, de zogenoemde OESO DAC-criteria. Het is niet verplicht om de uitgaven die aan de OESO-criteria voldoen als ODA te oormerken, maar het kan wel. Nederland rekent nu in vergelijking met andere OESO-landen relatief veel uitgavensoorten toe aan ODA. Deze maatregel betreft een ruimere interpretatie van de criteria. Daarbij wordt omgebogen op ontwikkelingssamenwerking, maar de ODA-prestatie (aandeel van het BNI dat aan ODA wordt uitgegeven) blijft gelijk door de ruimere interpretatie van de criteria. Het is uiteindelijk aan de OESO om te beoordelen of de ruimere interpretatie van de criteria toegestaan is, hier bestaat onzekerheid. Bij een positief oordeel blijft de Nederlandse ODA-prestatie gelijk, bij een negatief oordeel daalt de ODA-prestatie. De interdepartementale brede heroverweging Internationale Samenwerking (2010) stelde het volgende: ‘de ruimte om binnen de OESO/DAC regels meer toe te rekenen lijkt beperkt. Door de grenzen van de OESO/DAC regels op te zoeken zou in de toekomst wellicht hoogstens 10 tot 20 miljoen meer toegerekend kunnen worden dan in voorgaande jaren.’. Deze maatregel gaat verder in termen van toerekening. Deze maatregel betreft een palet aan nieuwe toerekeningen, zie onderstaand tabel. Elk onderdeel wordt hieronder apart toegelicht. Nr.
Maatregel
2017
2018
2019
2020
2021
struc
10 10a 10b 10c 10d 10e 10f 10g 10h 10i 10j 10k 10l
Uitbreiden ODA-toerekening Toerekening rechtsbijstand vreemdelingen Toerekening rechtspraak Toerekening hoger beroep vreemdelingen Toerekening 12 maanden opvang Toerekening gezinslocaties Toerekening vrijwillige terugkeer Toerekening studenten DAC-landen Toerekening integratie Toerekening militairen (faciliteren noodhulp) Toerekening fiscale handelsfaciliteiten Toerekening uitgaven gemeenten Toerekening FMO (the currency exchange)
-256 -40 -20 -23 -73 -37 -5 -3 -29 -5 PM -15 -5
-248 -40 -20 -23 -73 -37 -5 -3 -21 -5 PM -15 -5
-248 -40 -20 -23 -73 -37 -5 -3 -21 -5 PM -15 -5
-248 -40 -20 -23 -73 -37 -5 -3 -21 -5 PM -15 -5
-248 -40 -20 -23 -73 -37 -5 -3 -21 -5 PM -15 -5
-248 -40 -20 -23 -73 -37 -5 -3 -21 -5 PM -15 -5
10-a. ODA-toerekening rechtsbijstand vreemdelingen Tijdens de eerste twaalf maanden maken asielzoekers gebruik van rechtshulp om bijvoorbeeld in beroep te treden over besluiten betreffende de asielprocedure. Met deze maatregel wordt de rechtshulp die in de eerste twaalf maanden aan asielzoekers wordt geboden in het gastland aan ODA toegerekend. Deze maatregel heeft een besparing voor de begroting van VenJ tot gevolg, en het budget voor rechtshulp aan asielzoekers dient ingepast te worden op de begroting van BHOS. De besparing op de begroting van VenJ dient afgeroomd te worden.
109
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
10-b. ODA-toerekening rechtspraak Een vreemdeling kan in beroep gaan als het verzoek tot verblijf in Nederland wordt geweigerd bij de Vreemdelingenkamer of één van de nevenzittingsplaatsen. Met deze maatregel worden de kosten die in de eerste twaalf maanden van verblijf in Nederland voor de rechtsgang van een asielzoeker worden gemaakt toegerekend aan ODA. Deze maatregel heeft een besparing voor de begroting van VenJ tot gevolg, en het budget voor rechtshulp aan asielzoekers dient ingepast te worden op de begroting van BHOS. De besparing op de begroting van VenJ dient afgeroomd te worden. 10-c. ODA-toerekening hoger beroep vreemdelingen Na een beroep bij de Vreemdelingenkamer is hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mogelijk. Met deze maatregel worden de kosten die in de eerste twaalf maanden van verblijf in Nederland voor de rechtsgang naar hoger beroep vreemdelingen worden gemaakt toegerekend aan ODA. Deze maatregel heeft een besparing voor de begroting van de Raad van State tot gevolg, en het budget dient ingepast te worden op de begroting van BHOS. De besparing op de begroting van de Raad van State dient afgeroomd te worden. 10-d. ODA-toerekening 12 maanden opvang De kosten van maximaal de eerste twaalf maanden van het verblijf van een asielzoeker in een gastland kan worden toegerekend aan ODA. Er zijn landen die de kosten van een statushouder die buiten de centrale opvang verblijft, toerekenen aan ODA. Met de maatregel wordt voorgesteld om de verblijfskosten van de volledige twaalf maanden toe te rekenen aan ODA, ongeacht of de asielzoeker/statushouder in centrale opvang verblijft. Deze maatregel heeft een besparing voor de begroting van Veiligheid en Justitie tot gevolg. Indien statushouders binnen twaalf maanden doorstromen naar gemeenten, kan de besparing zich (ook) voordoen bij gemeenten (deze besparing is op het Gemeentefonds). Het budget dient ingepast te worden op de begroting van BHOS. De besparing op de begroting van VenJ en/of Gemeentefonds dient afgeroomd te worden. 10-e. ODA-toerekening gezinslocaties Binnen gezinslocaties wordt met alle bewoners gewerkt aan terugkeer. Omdat deze personen niet gedwongen kunnen worden om terug te keren, is hier per definitie sprake van het werken aan vrijwillige terugkeer. Deze maatregel rekent de kosten voor de gezinslocaties toe aan ODA. Deze maatregel heeft een besparing voor de begroting van Veiligheid en Justitie tot gevolg, en het budget dient ingepast te worden op de begroting van BHOS. De besparing op de begroting van VenJ dient afgeroomd te worden. 10-f. ODA-toerekening vrijwillige terugkeer Met deze maatregel worden de kosten van vrijwillige terugkeer en herintegratieprojecten toegerekend aan ODA. Deze maatregel heeft een besparing voor de begroting van Veiligheid en Justitie tot gevolg, en het budget dient ingepast te worden op de begroting van BHOS. De besparing op de begroting van VenJ dient afgeroomd te worden. 10-g. ODA-toerekening studenten DAC-landen De kosten die de Nederlandse overheid maakt voor studenten uit ontwikkelingslanden (DAClanden) die in Nederland studeren worden met deze maatregel aan ODA toegerekend. Het gaat daarbij om de kosten die de Nederlandse overheid maakt en die boven de eigen bijdragen uitgaan. In het hoger en wetenschappelijk onderwijs zijn in 2016 14.650 studenten ingeschreven uit landen die niet tot de Europese Economisch Ruimte (EER) behoren. De gemiddelde onderwijsuitgaven per student per jaar liggen in 2016 op €8.500. De instellingscollegegelden bedragen gemiddeld €8.200. 81,5% van de niet-EER-studenten is afkomstig uit ontwikkelingslanden. Met deze maatregel kan per jaar ca. 3,3 mln. van de kosten van hoger onderwijs worden toegerekend aan ODA. Deze maatregel heeft een besparing voor de begroting van OCW tot gevolg, en het budget dient ingepast te worden op de begroting van BHOS. De besparing op de begroting van OCW dient afgeroomd te worden. 10-h. ODA-toerekening integratie Met deze maatregel worden de kosten die voor de maatschappelijke integratie van asielzoekers worden gemaakt, dus expliciet niet de kosten voor economische integratie, toegerekend aan ODA. 110
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Met maatschappelijke integratie wordt gedoeld op het streven en de inzet om mensen met beperkingen zoveel mogelijk deel uit te maken van de samenleving. Asielzoekers beheersen bijvoorbeeld de taal niet/onvoldoende of zijn niet/onvoldoende bekend met de gangbare cultuur. Deze maatregel heeft een besparing voor de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot gevolg en het budget dient ingepast te worden op de begroting van BHOS. De besparing op de begroting van SZW dient afgeroomd te worden. 10-i. ODA-toerekening militairen die (nood)hulp faciliteren De OESO-DAC overweegt militairen die noodhulp faciliteren in bijvoorbeeld fragiele regio’s ODAable te maken. Met deze maatregel wordt op deze stap geanticipeerd. Deze maatregel heeft een besparing voor de begroting van Defensie tot gevolg en het budget dient ingepast te worden op de begroting van BHOS. De besparing op de begroting van Defensie dient afgeroomd te worden. 10-j. ODA-toerekening fiscale handelsfaciliteiten Nederland heeft fiscale handelsfaciliteiten waarmee bedrijven een beroep kunnen doen op verlaagde import en exporttarieven als zij handelen met ontwikkelingslanden. Met deze maatregel wordt deze fiscale facilitering toegerekend aan ODA en worden de gederfde belastingopbrengsten ingepast op de begroting van BHOS. Deze maatregel heeft een positief saldo-effect. 10-k. ODA-toerekening uitgaven gemeenten aan ontwikkelingssamenwerking Decentrale overheden doen uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking. Met deze maatregel wordt voorgesteld om de ontwikkelingsbijdragen van gemeenten aan ODA toe te rekenen en wordt het bedrag onttrokken aan de begroting van BHOS. 10-l. ODA-toerekening FMO (the currency exchange) Ondernemers in ontwikkelingslanden lopen vaak risico’s wanneer ze lenen in buitenlandse valuta terwijl ze geld verdienen in lokale valuta. Daarom is ‘the currency exchange fund’ gestart om voor deze valuta-mismatches een oplossing te bieden. Met deze maatregel wordt voorgesteld om de omvang van ‘the currency exchange fund’ toe te rekenen aan ODA, waarbij de huidige non-ODAmiddelen op de begroting van BHOS ingepast moeten worden binnen het bestaande ODA-budget. De besparing op de non-ODA-middelen van de begroting van BHOS dientn afgeroomd te worden. Generieke ombuigingen 11. Taakstelling 1 mld. Deze maatregel betreft een besparing op de ODA-uitgaven van structureel 1 mld. De Nederlandse ODA-prestatie bedraagt dan 0,36% van het BNI in 2021. Reeds aangegane juridische verplichtingen worden gerespecteerd. Varianten met een kleinere of grotere taakstellende besparing zijn denkbaar. Bij substantieel grotere kortingen kunnen besparingsverliezen ontstaan doordat getreden wordt in verdragsrechtelijke verplichtingen en in de dekking van de asieltoerekening aan ODA. Een variant is een taakstellende korting van 20% op de niet-verplichte budgettaire ruimte op het ODA-budget, geleidelijke oplopend naar 2020, waarmee taakstellend gekort wordt op alle ODA-thema’s; de korting wordt hierbij niet toegepast op verdragsrechtelijke verplichtingen en op de dekking van de kosten van asiel in Nederland binnen ODA. 12. Afromen juridisch vrije ruimte Deze maatregel betreft het afromen van de juridisch niet-verplichte budgettaire ruimte op het ODA-budget voor de jaren 2017 en 2018 en het plat doortrekken van de besparing in 2018 naar latere jaren. De juridische verplichtingen worden in acht genomen. Een variant is om de nietverplichte budgettaire ruimte op het ODA-budget voor alle jaren af te romen; hierbij is sprake van substantiële besparingsverliezen doordat getreden wordt in verdragsrechtelijke verplichtingen en de toerekeningen. Het gaat structureel om besparingsverliezen van in totaal ca. 1,1 mld. structureel. 13. ODA-prestatie naar EU gemiddelde Volgens de OESO zijn de totale ODA-uitgaven van de EU 0,42% van het BNI in het jaar 2014. Dit is het gewogen gemiddelde van de ODA-prestatie van de EU-lidstaten (de ODA-prestatie van elk land
111
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
wordt gewogen met zijn BNI). Deze maatregel verlaagt de Nederlandse ODA-prestatie naar het EUgemiddelde. Indien rekening wordt gehouden met juridische verplichtingen, kan de maatregel vanaf 2017 worden ingevoerd. 14. ODA-prestatie naar OESO gemiddelde Volgens de OESO zijn de totale ODA-uitgaven van alle OESO-donoren gemiddeld 0,28% van het BNI in het jaar 2014. Dit is het gewogen gemiddelde van de ODA-prestatie van de OESO-lidstaten (de ODA-prestatie van elk land wordt gewogen met zijn BNI). Deze maatregel verlaagt de Nederlandse ODA-prestatie naar het OESO-gemiddelde. Indien rekening wordt gehouden met juridische verplichtingen, kan de maatregel vanaf 2017 worden ingevoerd. Non-ODA 15. Rijksbrede harmonisatie van alle buitenlandvergoedingen Met deze maatregel worden de vergoedingen die ambtenaren ontvangen voor de te maken extra kosten die verband houden met het werk in het buitenland rijksbreed neerwaarts aangepast naar maximaal het niveau dat het ministerie van Buitenlandse Zaken voor zijn ambtenaren hanteert. Dit past in het kader van ‘één Rijk één regeling’. Het is aan te bevelen deze maatregel samen met maatregel 16 ‘attachés onder verantwoordelijkheid van Buitenlandse Zaken toe te passen’ vanwege doelmatigheidsvoordelen in de uitvoering. 16. Attachés organisatorisch naar Buitenlandse Zaken Met deze maatregel vallen alle attachés van alle departementen onder Buitenlandse Zaken. Hiermee wordt de bureaucratie verminderd voor de uitvoeringsorganisatie die op dit moment voor verschillende departementen met verschillende regels en arbeidsvoorwaarden moet werken. Wanneer de attachés onder één noemer vallen, kan bespaard worden bij deze uitvoeringsorganisatie. De inhoudelijke sturing blijft via de vakdepartementen lopen. De verwachting is dat indien maatregel 15 wordt geïmplementeerd, de doelmatigheidsvoordelen van maatregel 16 automatisch worden gerealiseerd. 17. Doelmatigheid Budget Internationale Veiligheid (BIV) Met deze maatregel wordt het BIV beperkt tot missiefinanciering. Hierdoor valt het budget binnen het BIV dat niet wordt ingezet voor missiefinanciering, vrij (gaat deels ook om ODA). Een variant is om de internationale samenwerkingsoperaties van de politie uit het BIV te financieren; het budget dient dan ingepast te worden binnen het BIV. Het BIV heeft mede als doel om vanuit een geïntegreerde benadering missies uit te voeren, en deze gedachte kan doorgetrokken worden naar politiemissies. De budgettaire vrijval op de begroting van VenJ wordt afgeroomd. De juridische verplichtingen worden in acht genomen. 18. Ramingsbijstelling veiligheidsdomein Op de begrotingen van Defensie en Buitenlandse Zaken staan verschillende artikelen met als doel het verbeteren van de wereldwijde veiligheid, stabiliteit en rechtsorde. De maatregel betreft concreet een verlaging van het veiligheidsartikel van de BuZa-begroting met 25 mln. per jaar (artikel 2, taakstellende korting van ca. 10% per jaar) en een verlaging van de Defensie-begroting met 30 mln. per jaar (de afgelopen jaren was hier jaarlijks ca. 30 mln. HGIS-onderuitputting). De juridische verplichtingen worden in acht genomen. 19. Beëindigen internationaal cultuur- en erfgoedbeleid Deze maatregel beëindigt de budgetten voor internationaal cultuur- en erfgoedbeleid. Het uitdragen van Nederlandse cultuur blijft onderdeel van het takenpakket van de diplomatie. Het betreft artikel 4.3 (‘Grotere buitenlandse bekendheid met de Nederlandse cultuur’) van de begroting van Buitenlandse Zaken (8 mln.) en HGIS-subsidies op artikel 14 van de begroting van OCW (ca. 6,5 mln. structureel). Een variant is een gedeeltelijke beëindiging. De juridische verplichtingen worden in acht genomen.
112
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
20. Beëindigen subsidie Partners voor Water Het programma heeft als doel om op multilateraal niveau oplossingen te vinden voor wereldwaterproblematiek en is ook een vorm van Nederland/handelspromotie. Het programma Partners voor Water eindigt in 2021. Deze maatregel roomt het dan vrijvallende budget af. Het uitdragen van Nederlands kennen en kunnen rond water blijft onderdeel van het takenpakket van de diplomatie. De juridische verplichtingen worden in acht genomen. 21. Beëindigen financiële ondersteuning aan internationaal opererende bedrijven Het succes van non-ODA instrumentarium voor het ondersteunen van mkb’ers in het internationaal zakendoen is niet bewezen. De beleidsdoorlichting van het IOB (2014) concludeert dat de additionaliteit van het instrumentarium zowel bij de beoordeling ex ante als bij de evaluatie weinig aandacht krijgt (als een programma niet additioneel is, dan is het ook niet effectief: het gaat dan immers om een activiteit die zonder de programmabijdrage toch ondernomen zou worden.). De Kamerbrief (19/11/2014) stelt dat hoewel het bedrijfsleven stelt behoefte te hebben aan publieke ondersteuning, er tegelijkertijd sprake is van onderbenutting van FIB en in mindere mate FOM. Voorgesteld wordt om op termijn alle non-ODA instrumenten die als doel de bevordering van het internationaal zaken doen hebben, te beëindigen. Het ondersteunen van Nederlandse bedrijven in het buitenland blijft onderdeel van het takenpakket van de diplomatie. Een variant is om het budget voor handelsmissies en de Netherlands Business Support Offices uit te zonderen. 22. Beëindigen bijdragen aan internationale organisaties Deze maatregel beëindigt de vrijwillige non-ODA bijdragen aan internationale organisaties. Deze maatregel komt voort uit de gedachte dat Nederland zich kan beperken tot waartoe het zich verplicht heeft – vanwege lidmaatschap van en/of als gastland voor de organisatie - en kan afzien van een ‘Nederlandse kop’. Alternatieve maatregel is dat alle bijdragen (zowel vrijwillig als verplichte bijdragen) op termijn worden gestopt. Daarbij geldt dat ca. 2 jaar nodig is om verdragen en bijbehorende bijdragen te stoppen. 23. Beperken van het HGIS non-ODA budget met 20% Deze maatregel beperkt de omvang van het non-ODA budget met 20%. Een alternatieve maatregel is om de taakstellende korting van 20% toe te passen op het non-ODA budget, behalve de middelen van BZ, BHOS en DEF, omdat deze departementen de centrale non-ODA departementen zijn. De juridische verplichtingen worden in acht genomen.
113
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
Generieke maatregelen Nr. Maatregel
1
2
2017
2018
2019
2020
2021
struc
struc in
Efficiencytaakstelling (2% per jaar)
-460
-930
-1400
-1800
-1800
Apparaatskostenreserve (0,5% per jaar) Totaal ombuiging (1,5% per jaar)
110
230
350
450
450
-350
-700
-1050
-1350
-1350
Apparaatstaakstelling
Subsidietaakstelling
1. Efficiencytaakstelling van 1,5% per jaar De taakstelling wordt in de basisvariant gebaseerd op de ruimte die het CPB naar onze verwachting– op basis van internationale vergelijkingen en ervaringen uit het verleden- ziet voor efficiencywinst. De taakstelling start in 2019 (de taakstellingen Rutte 1 en 2 lopen immers tot en met 2018) en loopt door tot en met 2022 (het eerste jaar na het verwachte verkiezingsjaar 2021). Het betreft een taakstelling op personeel en materieel (incl. externe inhuur) van kerndepartementen, agentschappen en ZBO’s. Dit is inclusief het OM, de Rechtspraak, DJI, de politie en de krijgsmacht. TAAKSTELLINGEN
2019
2020
2021
2022
-180
-370
-550
-700
Strijdkrachten
-50
-100
-150
-200
Nationale Politie
-70
-130
-200
-250
ZBO'S
-50
-100
-150
-200
-350
-700
-1050
-1350
Kerndepartementen en agentschappen
TOTAAL RIJK
Om de taakstelling daadwerkelijk te realiseren, wordt de taakstelling gecombineerd met een apparaatskostenreserve Rijksdienst van 0,5% per jaar voor sociaal flankerend beleid. De taakstelling is gebaseerd op de volgende grondslagen per departement (inclusief agentschappen). De SSO’s zijn in onderstaande grondslagen aan het ‘moederdepartement’ toegekend. Een taakstelling op SSO’s slaat echter uiteindelijk neer bij de bijdragen van departementen aan SSO’s. Bij Financiën is de Belastingdienst meegenomen en bij Defensie is de krijgsmacht niet meegenomen: 2019 (mld.)
Staten Generaal HoCoSta AZ KR BuZa VenJ BZK OCW Fin Defensie IenM EZ SZW VWS
0,1 0,1 0,1 0,0 0,6 3,0 1,2 0,2 2,5 1,7 1,3 0,1 0,3 0,6
114
Concept Ombuigingslijst versie mei 2016
2. Subsidietaakstelling Een generieke subsidietaakstelling voor de periode 2017-2021 is te baseren op de subsidiebijlagen uit de Rijksbegroting 2016. De subsidiebijlagen van alle begrotingen samen bevatten 2,261 mld. aan subsidies. Ten opzichte van de subsidiebijlagen is er gecorrigeerd voor de subsidies die tot ODA behoren. Deze zijn uit de grondslag gehaald omdat ODA een plafond heeft. Wanneer er gekozen wordt voor een bezuiniging op ODA moet dit plafond aangepast worden. Opties hiervoor staan vermeld in het hoofdstuk HGIS. Subsidiebijlage begroting 2016 (jaar 2020) excl. ODA
Grondslag in mln. Verdeling
2.261 Begroting: BZ VenJ BZK OCW FIN DEF IenM EZ SZW VWS BHOS WenR
% 0,0% 1,8% 1,4% 26,1% 0,0% 0,9% 2,5% 17,3% 0,7% 48,6% 0,0% 0,8%
115