Alles verzekeren is geen oplossing Een scenarioanalyse van alternatieve wet- en regelgeving met betrekking tot het verplicht verzekeren van de levenslange uitkering op de pensioendatum bij de beschikbare premieregeling.
Auteur:
ing. Tom J.D. van Beek
Studentnummer: 8669 Studie:
Actuarieel Analist
Specialisatie:
Praktijkkennis Leven
Module:
AN21 Actuarieel Analist, Utrecht
Begeleider:
Johan B.W. van Soest AAG
Datum:
maart 2013
Alles verzekeren is geen oplossing Een scenarioanalyse van alternatieve wet- en regelgeving met betrekking tot het verplicht verzekeren van de levenslange uitkering op de pensioendatum bij de beschikbare premieregeling.
Auteur:
ing. Tom J.D. van Beek
Studentnummer: 8669 Studie:
Actuarieel Analist
Specialisatie:
Praktijkkennis Leven
Module:
AN21 Actuarieel Instituut, Utrecht
Begeleider:
Johan B.W. van Soest AAG
Datum:
maart 2013
Voorwoord Dit rapport is geschreven in het kader van de eindscriptie voor mijn studie tot Actuarieel Analist. Het onderwerp van dit rapport is het verplicht verzekeren van de pensioenuitkering bij een specifieke pensioenregeling: de beschikbare premieregeling. Voorafgaand aan mijn scriptie had ik bepaalde ideeën over de huidige wet- en regelgeving bij deze pensioenregeling, namelijk dat wet- en regelgeving (te) veel beperkingen aan deze pensioenregeling oplegt wat het resultaat (de hoogte van de pensioenuitkering) negatief beïnvloedt. Deze persoonlijke interesse is de belangrijkste reden om dit onderwerp aan te grijpen voor mijn eindscriptie. Het onderwerp is ook vanuit mijn beroep en maatschappelijk perspectief interessant. Het aantal beschikbare premieregelingen in Nederland neemt toe. Vanuit mijn functie als actuarieel specialist bij actuarieel adviesbureau Lane Clark & Peacock (LCP) kom ik daarom steeds meer met deze pensioenregeling in aanraking. Adviseurs worden vaak betrokken bij het opzetten en onderhouden van een pensioenregeling. Meer inzicht in de beschikbare premieregeling stelt adviseurs in staat om betere adviezen over deze pensioenregeling (en pensioen in het algemeen) te geven. Voor veel mensen is een pensioenregeling (nu of in de toekomst) een belangrijke bron van inkomsten. Aangezien steeds meer personen pensioen opbouwen in een beschikbare premieregeling, is het van maatschappelijk belang dat wordt onderzocht of en hoe, het resultaat van deze pensioenregeling kan worden verbeterd. Met dit onderzoek wil ik hieraan een bijdrage leveren. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen worden ingezet voor besluitvorming door de overheid met betrekking tot de wet- en regelgeving voor deze pensioenregeling. Ik ben veel dank verschuldigd aan alle personen die een bijdrage hebben geleverd aan dit onderzoek. In het bijzonder wil ik mijn begeleider, en tevens collega, Johan van Soest bedanken voor de inhoudelijke begeleiding en prettige samenwerking. Daarnaast wil ik Elze Boer bedanken voor de adviezen met betrekking tot de structuur van dit rapport. Tot slot wil ik mijn partner Shereen Martinez bedanken voor haar steun en vertrouwen. Tom van Beek Zoetermeer, 12 maart 2013
Samenvatting Er zijn in Nederland drie soorten pensioenregelingen. Eén van deze pensioenregelingen is de afgelopen jaren voor een groeiende groep werknemers van toepassing: de beschikbare premieregeling. De beschikbare premieregeling wordt door sommige partijen, zoals werknemers, vaak gezien als een minder aantrekkelijke pensioenregeling. Dit is de te verklaren omdat de uitkomst qua pensioenuitkering onzeker is en het resultaat (de pensioenuitkering voor de werknemer) kan tegenvallen. De onzekere uitkomst is inherent aan de soort pensioenregeling, daarom zoomt dit onderzoek met name in op het punt van de tegenvallende resultaten. De stelling in deze scriptie is dat deze tegenvallende resultaten worden veroorzaakt door strenge wet- en regelgeving en dan in bijzonder met betrekking tot het verplicht verzekeren van de levenslange uitkering op de pensioendatum. De vraag is of minder strenge wet- en regelgeving op dit punt leidt tot betere resultaten van de beschikbare premieregeling. In dit onderzoek wordt daarom onderzocht wat er gebeurt als er andere wet- en regelgeving zou gelden. De probleemstelling van dit onderzoek luidt: Welke maatregelen moet de Nederlandse overheid nemen met betrekking tot het verplicht op de pensioendatum verzekeren van de levenslange pensioenuitkering om de hoogte van de verwachte pensioenuitkeringen te verbeteren in combinatie met een acceptabel risico, voor individuen met een beschikbare premieregeling waarbij belegd wordt in lifecycle beleggingsfondsen? Om antwoord op de probleemstelling te geven, worden drie alternatieven onderzocht: 1. De Amerikaanse variant waarbij het mogelijk is om na de pensioendatum het (lifecycle) beleggingsfonds levenslang voort te zetten. De hoogte van de uitkeringen is variabel en hangt af van de ontwikkeling van het beleggingsfonds. 2. De Engelse variant waarbij de uitkering vanaf de leeftijd van 75 jaar dient te worden verzekerd in plaats van vanaf 65 jaar. Ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving kan bij deze variant tien jaar langer in een (lifecycle) beleggingsfonds worden belegd. 3. De Netspar variant waarbij de uitkering op de pensioendatum gedeeltelijk verzekerd wordt en voor het restant het beleggingsfonds levenslang wordt voortgezet waarbij de hoogte van de uitkering afhangt van de ontwikkeling van het beleggingsfonds (combinatie van de huidige Nederlandse variant en de Amerikaanse variant). De methode die in dit onderzoek wordt toegepast is een scenarioanalyse. Er is een rekenmodel ontwikkeld dat de uitkomsten van een beschikbare premieregeling berekent. De uitkomst van een beschikbare premieregeling is echter onzeker en hangt in grote mate af van de ontwikkeling van economische en demografische omstandigheden. Er zijn 1.000 scenario’s gegenereerd met betrekking tot de parameters marktrente, beleggingsrendement en levensverwachting. Vervolgens zijn deze scenario’s gebruikt om de uitkomsten van de vier varianten (huidige wet- en regelgeving en de drie alternatieven) voor de beschikbare premieregeling te berekenen. De uitkomst van de scenarioanalyse is het pensioenresultaat (de uitkeringen) van een beschikbare premieregeling onder verschillende economische en demografische omstandigheden. De uitkomsten worden gebruikt om een antwoord te geven op de vraag: is één van de vier varianten duidelijk de beste als het gaat om de balans tussen rendement en risico bij de beschikbare premieregeling. Uit de uitkomsten van de scenarioanalyse volgt dat de Nederlandse variant resulteert in een pensioenuitkering met de minste onzekerheid. De uitkering is in grote mate afhankelijk van de marktrente op de pensioendatum. Bij deze variant is het pensioen het slechtst beschermd tegen inflatie. Als naar het verwachte pensioen gekeken wordt, dan valt op dat de gemiddelde pensioenuitkering het laagst is van alle varianten. Daarbij is de kans op een laag pensioen niet wezenlijk kleiner dan bij de drie alternatieven.
De Engelse variant resulteert in een pensioenuitkering die gemiddeld tot 18% hoger is dan de Nederlandse variant. De Engelse variant heeft echter als groot nadeel een bijzonder grote kans (39%) dat de pensioenuitkering op de leeftijd van 75 jaar wordt verlaagd. Bovendien is de gemiddelde daling van de uitkering bijzonder hoog (27%). In het algemeen is een grote kans op een hevige terugval in pensioen onwenselijk, omdat pensioen voor veel ouderen dient als een belangrijke bron van inkomsten. De Amerikaanse variant resulteert in gemiddeld de hoogste pensioenuitkering. Ten opzichte van de Nederlandse variant is de uitkering gemiddeld tot wel 35% hoger. Bovendien is de kans op een laag pensioen niet wezenlijk groter dan bij de Nederlandse variant. In de uitkeringsfase is de hoogte van de pensioenuitkering echter onzeker en afhankelijk van de ontwikkeling van de marktrente en het beleggingsrendement dat gemaakt wordt. De jaarlijkse fluctuatie in de uitkering is bij deze variant behoorlijk groot. De kans dat de uitkering in enig jaar verlaagd wordt, is bij deze variant 46% en de gemiddelde daling bedraagt 10%. Omdat in Nederland de meeste pensioenregelingen een stabiel inkomen bieden, zou een beschikbare premieregeling op basis van de Amerikaanse variant op dit moment een stap te ver zijn voor Nederland. De Netspar variant is een combinatie van de Nederlandse en Amerikaanse variant. Wat betreft de hoogte van het verwachte pensioen is de gemiddelde uitkering niet zo hoog als bij de Amerikaanse variant, maar nog altijd tot wel 17% hoger dan de Nederlandse variant. In ruil voor een minder hoog pensioen ten opzichte van de Amerikaanse variant, is de pensioenuitkering echter een stuk minder onzeker. De fluctuatie van de pensioenuitkering is twee keer zo klein als bij de Amerikaanse variant (5% in plaats van 10%), omdat circa de helft van de pensioenuitkering verzekerd wordt. Daarnaast biedt de Netspar variant een goede bescherming tegen waardevermindering van het pensioen door inflatie. De conclusie van dit onderzoek is dat de Netspar variant de beste balans biedt tussen rendement en risico. De eerste aanbeveling is daarom de wettelijke verplichting om de volledige uitkering vanaf de pensioendatum te verzekeren los te laten en het mogelijk te maken om het (lifecycle) beleggingsfonds na de pensioendatum voort te zetten en een gedeelte van de pensioenuitkering variabel te maken. Een tweede advies is om voorafgaand aan een dergelijke fundamentele wijziging van wet- en regelgeving eerst aanvullend onderzoek te doen naar de eventuele gevolgen van het partnerpensioen na de pensioendatum en een gevoeligheidsanalyse uit te voeren ten aanzien van gehanteerde parameters. Tenslotte worden vijf aanbevelingen gedaan voor een succesvolle implementatie en uitvoering van de Netspar variant voor beschikbare premieregelingen in Nederland. De aanbevelingen hebben onder andere betrekking op de verdeling tussen het deel van de uitkering dat wel en het deel dat niet verzekerd wordt, de partijen die bij voorkeur de uitvoering ter hand zouden moeten nemen en de communicatie richting het grotere publiek.
Inhoudsopgave 1
Inleiding ....................................................................................................................................... 1
2
Probleemanalyse: kenmerken en beperkingen van de Nederlandse beschikbare premieregeling .... 3 2.1
Opkomst van de beschikbare premieregeling..................................................................................... 3
2.1.1 2.1.2 2.2
Oudedagsvoorziening in Nederland ................................................................................................ 3 Verschuiving in de tweede pijler: opkomst van de 'beschikbare premieregeling' ........................... 3 Beschrijving van de beschikbare premieregeling ................................................................................ 4
2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.3
Premiestaffel bij de beschikbare premieregeling ............................................................................ 5 Lifecycle beleggingsfondsen ............................................................................................................ 6 Bonus bij leven en (beleggings)kosten ............................................................................................ 7 Het verzekeren van de pensioenuitkering ....................................................................................... 7 Verwacht pensioen bij een beschikbare premieregeling .................................................................... 7
2.3.1 2.3.2 2.4
Vergelijking met een middelloonregeling........................................................................................ 7 Benodigd beleggingsrendement bij de beschikbare premieregeling .............................................. 8 Huidige wet- en regelgeving als oorzaak van tegenvallend resultaat ................................................. 9
2.4.1 2.4.2
Verplichtstelling tot verzekeren van de uitkering .......................................................................... 10 Risicoafbouw in lifecycle beleggingsfondsen ................................................................................ 10
2.5
Rendement versus risico bij de beschikbare premieregeling ........................................................... 10
2.6
Probleemstelling................................................................................................................................ 11
3
Onderzoeksopzet ....................................................................................................................... 13 3.1
Alternatieve wet- en regelgeving: 3 alternatieven............................................................................ 13
3.1.1 3.1.2 3.1.3
Alternatief 1: Amerikaanse variant ............................................................................................... 13 Alternatief 2: Engelse variant ........................................................................................................ 15 Alternatief 3: Netspar variant ....................................................................................................... 15
3.2
Risico’s bij de beschikbare premieregeling ....................................................................................... 16
3.3
Onderzoeksmethode: scenarioanalyse ............................................................................................. 17
3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.4
Verantwoording gebruikte rekenmodel ............................................................................................ 19
3.4.1 4
Samenstelling van de scenario’s.................................................................................................... 17 Economische parameters .............................................................................................................. 17 Demografische parameter ............................................................................................................ 18
Validatie rekenmodel .................................................................................................................... 20
Resultaten: inzicht in risico’s ....................................................................................................... 21 4.1 4.1.1 4.1.2
Beleggingsrisico ................................................................................................................................. 21 Beleggingsrisico in de opbouwfase ............................................................................................... 21 Risico bij korte looptijd in de opbouwfase ..................................................................................... 22
4.2
Marktrenterisico en beleggingsrisico ................................................................................................ 23
4.2.1 4.2.2
Marktrenterisico in de uitkeringsfase............................................................................................ 23 Beleggingsrisico in de uitkeringsfase............................................................................................. 24
4.3
Langleven risico ................................................................................................................................. 25
4.4
Inflatierisico ....................................................................................................................................... 26
4.4.1 4.4.2 4.5 5
Inflatierisico in de opbouwfase...................................................................................................... 26 Inflatierisico in de uitkeringsfase ................................................................................................... 27 Samenvatting afzonderlijke risico's ................................................................................................... 28
Resultaten: inzicht in pensioenresultaat...................................................................................... 31 5.1
Uitkomsten vier varianten ................................................................................................................. 31
5.2
Vergelijking uitkomsten..................................................................................................................... 32
5.3
Samenvatting pensioenresultaat ...................................................................................................... 34
6
Conclusies .................................................................................................................................. 35
7
Aanbevelingen ........................................................................................................................... 37
8
Literatuurlijst ............................................................................................................................. 39
9
Bijlagen ...................................................................................................................................... 41 Bijlage 1: Gemiddelde Nederlandse lifecycle ................................................................................................. 43 Bijlage 2: Gemiddelde Amerikaanse lifecycle ................................................................................................ 63 Bijlage 3: Aanbevelingen VBA ........................................................................................................................ 65 Bijlage 4: Uitwerking genereren van economische scenario’s ....................................................................... 67 Bijlage 5: Uitkomsten genereren van economische scenario’s...................................................................... 69 Bijlage 6: Uitwerking genereren van demografische scenario’s .................................................................... 71 Bijlage 7: Uitwerking van het rekenmodel ..................................................................................................... 73
1
Inleiding
Er zijn in Nederland drie soorten pensioenregelingen. Eén van deze pensioenregelingen is de afgelopen jaren voor een groeiende groep werknemers van toepassing: de beschikbare premieregeling. De beschikbare premieregeling wordt door sommige partijen, zoals werknemers, vaak gezien als een minder aantrekkelijke pensioenregeling. Dit is te verklaren doordat de uitkomst qua pensioenuitkering onzeker is en het resultaat (de pensioenuitkering voor de werknemer) kan tegenvallen. De onzekere uitkomst is inherent aan de soort pensioenregeling, daarom zoomt dit onderzoek met name in op de tegenvallende resultaten van de beschikbare premieregeling. De stelling in deze scriptie is dat de tegenvallende resultaten worden veroorzaakt door strenge wet- en regelgeving en dan in bijzonder met betrekking tot het verplicht verzekeren van de levenslange uitkering op de pensioendatum. De vraag wordt onderzocht of minder strenge wet- en regelgeving op dit punt leidt tot betere resultaten van de beschikbare premieregeling. De probleemstelling van dit onderzoek luidt: Welke maatregelen moet de Nederlandse overheid nemen met betrekking tot het verplicht op de pensioendatum verzekeren van de levenslange pensioenuitkering om de hoogte van de verwachte pensioenuitkeringen te verbeteren in combinatie met een acceptabel risico, voor individuen met een beschikbare premieregeling waarbij belegd wordt in lifecycle beleggingsfondsen? Om antwoord op de probleemstelling te geven, worden drie alternatieven onderzocht: 1. De Amerikaanse variant waarbij het mogelijk is om na de pensioendatum het (lifecycle) beleggingsfonds levenslang voort te zetten. De hoogte van de uitkeringen is variabel en hangt af van de ontwikkeling van het beleggingsfonds. 2. De Engelse variant waarbij de uitkering vanaf de leeftijd van 75 jaar dient te worden verzekerd in plaats van vanaf 65 jaar. Ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving kan bij deze variant tien jaar langer in een (lifecycle) beleggingsfonds worden belegd. 3. De Netspar variant waarbij de uitkering op de pensioendatum gedeeltelijk verzekerd wordt en voor het restant het beleggingsfonds levenslang wordt voortgezet waarbij de hoogte van de uitkering afhangt van de ontwikkeling van het beleggingsfonds (combinatie van de huidige Nederlandse variant en de Amerikaanse variant). De methode die in dit onderzoek wordt toegepast is een scenarioanalyse. Er is een rekenmodel ontwikkeld dat de uitkomsten van een beschikbare premieregeling berekent. De uitkomst van een beschikbare premieregeling is echter onzeker en hangt in grote mate af van de ontwikkeling van economische en demografische omstandigheden. Er zijn 1.000 scenario’s gegenereerd met betrekking tot de parameters marktrente, beleggingsrendement en levensverwachting. Vervolgens zijn deze scenario’s gebruikt om de uitkomsten van de vier varianten (huidige wet- en regelgeving en de drie alternatieven) voor de beschikbare premieregeling te berekenen. De uitkomst van de scenarioanalyse is het pensioenresultaat (de uitkeringen) van een beschikbare premieregeling onder verschillende economische en demografische omstandigheden. De uitkomsten worden gebruikt om een antwoord te geven op de vraag: is één van de vier varianten duidelijk de beste als het gaat om de balans tussen rendement en risico bij de beschikbare premieregeling. De Nederlandse overheid is verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving met betrekking tot de beschikbare premieregeling. Dit rapport is primair bedoeld voor de ministeries die hiervoor verantwoordelijk zijn. Dit betreft de ministeries van Economische Zaken, Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarnaast is dit rapport bedoeld voor andere overheidsinstanties die nauw
1
betrokken worden bij (de totstandkoming van) wet- en regelgeving voor pensioenregelingen. Dit betreft met name de Autoriteit Financiële Markten, de Belastingdienst en De Nederlandsche Bank. De opbouw van dit rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt het onderwerp afgebakend tot de beschikbare premieregeling. Vervolgens wordt de relevante Nederlandse wet- en regelgeving toegelicht en geanalyseerd. Deze analyse resulteert in de probleemstelling van het onderzoek. In hoofdstuk 3 wordt de onderzoeksopzet behandeld. Het hoofdstuk beschrijft aan de hand van literatuur de drie alternatieven voor de Nederlandse wet- en regelgeving. Vervolgens wordt toegelicht hoe de gebruikte scenarioanalyse is opgezet. In hoofdstukken 4 en 5 worden de uitkomsten van de scenarioanalyse gepresenteerd, waarbij hoofdstuk 4 ingaat op de verschillen in risico’s en in hoofdstuk 5 het totale resultaat met betrekking tot de vier varianten wordt gepresenteerd. Hoofdstuk 6 bevat de conclusies van dit onderzoek, namelijk welke variant de beste balans geeft tussen rendement en risico voor de beschikbare premieregeling. Dit rapport sluit af met hoofdstuk 7 waarin aanbevelingen worden gedaan voor de implementatie van de aanbevolen variant.
2
2
Probleemanalyse: kenmerken en beperkingen van de Nederlandse beschikbare premieregeling
Dit onderzoek gaat over pensioen en dan in het bijzonder over de beschikbare premieregeling. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de afbakening tot dit onderwerp heeft plaatsgevonden. Vervolgens wordt geanalyseerd waarom de resultaten van deze pensioenregeling tegenvallen. Hiervoor wordt de huidige wet- en regelgeving als oorzaak aangewezen. Deze analyse resulteert in de (centrale) probleemstelling van dit onderzoek.
2.1
Opkomst van de beschikbare premieregeling
2.1.1
Oudedagsvoorziening in Nederland
Er wordt in Nederland pensioen opgebouwd dat dient als inkomen op latere leeftijd als men niet meer werkt. Het Nederlands pensioenstelsel bestaat uit drie pijlers: 1. De eerste pijler is het basis pensioen dat wordt verzorgd door de overheid, de Algemene Ouderdoms Wet (AOW). 2. De tweede pijler is het aanvullend pensioen dat wordt opgebouwd in dienstverband. 3. De derde pijler betreft individueel gesloten voorzieningen als aanvulling op de AOW en het pensioen uit een arbeidsrelatie. Het pensioen dat wordt opgebouwd in de eerste pijler is beperkt. De netto AOW van iemand die alleen woont, is 70% van het netto minimumloon en de netto AOW van iemand die getrouwd is of samenwoont, is 50% (samen 100%). Voor personen met een dienstverband maakt het aanvullend pensioen dat wordt opgebouwd in de tweede pijler een belangrijk deel uit van het totale pensioen. Pensioen in de tweede pijler is traditioneel een pensioenregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst. Bij een uitkeringsovereenkomst wordt een bepaalde uitkering toegezegd. Deze uitkering is (in principe) gegarandeerd en bepaalt de hoogte van de verschuldigde pensioenpremie. Een voorbeeld hiervan is een middelloonregeling, waarbij een pensioen wordt opgebouwd over de gemiddelde pensioengrondslag1. 2.1.2
Verschuiving in de tweede pijler: opkomst van de 'beschikbare premieregeling'
De houdbaarheid van de uitkeringsovereenkomst staat onder druk. De volgende figuur geeft de ontwikkeling van drie verschillende pensioenregelingen in de tweede pijler weer.
1
De pensioengrondslag is het verdiende salaris (voor zover dat meetelt voor pensioenopbouw) verminderd met de franchise. De franchise is een aftrekbedrag in verband met het pensioen dat wordt opgebouwd in de eerste pijler (AOW). 3
Figuur 1: Opkomst van de premieovereenkomst
2
Bovenstaande figuur laat zien dat weliswaar de meeste pensioenregelingen (nog steeds) gebaseerd zijn op een uitkeringsovereenkomst, maar dat het aandeel van de premieovereenkomst de afgelopen jaren relatief sterk steeg tot circa 11% in 2011, waar het eind jaren negentig zo'n 2% bedroeg (ruim een vervijfvoudiging). De verschuiving van de uitkeringsovereenkomst naar de premieovereenkomst is een interessante en begrijpelijke trend. De afgelopen jaren is er namelijk sprake van een aantal ontwikkelingen die de houdbaarheid van de uitkeringsovereenkomst onder druk hebben gezet (De Haan, Van der Lecq, Oerlemans en Van der Wurff, 2009): -
Stijging van de premies. Verzwaard toezicht op pensioenfondsen (Financieel ToetsingsKader). Boekhoudregels (IFRS), die vereisen dat de pensioenregeling in bepaalde gevallen moeten worden gewaardeerd op de balans van de werkgever.
Als gevolg van deze ontwikkelingen stappen steeds meer werkgevers over op een pensioenregeling op basis van een premieovereenkomst. Het voornaamste kenmerk van een premieovereenkomst is dat afspraken worden gemaakt over het periodiek beschikbaar stellen van pensioenpremies. Bij een uitkeringsovereenkomst zijn veel risico’s voor de werkgever. Bij een premieovereenkomst verschuiven deze voor een groot deel naar de werknemer. Ook zijn de pensioenkosten voor de werkgever bij een premieovereenkomst beter te beheersen. Deze (geleidelijke) verschuiving naar pensioenregelingen op basis van een premieovereenkomst is een ontwikkeling die zich niet alleen in Nederland voordoet, maar wereldwijd (Broadbent, Palumbo en Woodman, 2006).
2.2
Beschrijving van de beschikbare premieregeling
Er zijn drie soorten van de premieovereenkomst: 1. De zuivere premieovereenkomst; ook wel ’beschikbare premieregeling’. Hierbij wordt de beschikbaar gestelde premie belegd tot aan de pensioendatum. Het beschikbare beleggingssaldo wordt op de pensioendatum omgezet in een levenslange uitkering. 2. De premieovereenkomst waarbij de premie onmiddellijk wordt omgezet in een aanspraak op een kapitaal op de pensioendatum. Op de pensioendatum wordt het kapitaal omgezet in een levenslange uitkering. 2
Bron: statistische informatie van de website van De Nederlandse Bank (www.statistics.dnb.nl/financieeleinstellingen/pensioenfondsen/pensioenregelingen/index.jsp en www.statistics.dnb.nl/financieeleinstellingen/verzekeraars/rechtstreekse-pensioenregelingen/index.jsp). 4
3. De premieovereenkomst waarbij de premie onmiddellijk wordt omgezet in een aanspraak op een uitkering. Uit onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) (2009) naar premieovereenkomsten blijkt dat van de drie soorten de beschikbare premieregeling (zuivere premieovereenkomst) het meeste voorkomt. Bij een beschikbare premieregeling wordt een bepaalde premie beschikbaar gesteld om pensioen mee op te bouwen. Deze premies worden tot de pensioendatum in beleggingsfondsen belegd. Het beleggingssaldo dat op de pensioendatum beschikbaar komt, dient te worden omgezet in een levenslange pensioenuitkering. 2.2.1
Premiestaffel bij de beschikbare premieregeling
De hoogte van de premie die beschikbaar wordt gesteld voor pensioenopbouw moet voldoen aan de fiscale kaders beschreven in de Wet op de Loonbelasting 1964. Het Ministerie van Financiën geeft de kaders aan voor het vaststellen van een fiscaal maximale premiestaffel. Deze zijn vastgelegd in het ‘staffelbesluit’. Deze premiestaffels zijn gebaseerd op de kostprijs van een middelloonregeling. Hierbij wordt onder andere een rendement van 4%3 per jaar verondersteld en geen rekening gehouden met inflatie. De maximale premie is een bepaald percentage van de pensioengrondslag. In de volgende tabel wordt één van de mogelijke premiestaffels weergegeven. Leeftijdsklassen
15 tot en met 19 20 tot en met 24 25 tot en met 29 30 tot en met 34 35 tot en met 39 40 tot en met 44 45 tot en met 49 50 tot en met 54 55 tot en met 59 60 tot en met 64 Tabel 1: Premiestaffel
Premie als percentage van de pensioengrondslag 3,3 3,9 4,7 5,8 7,0 8,6 10,4 12,8 15,9 19,8
Bovenstaande premiestaffel is bedoeld voor het opbouwen van een inkomen bij ouderdom vanaf de leeftijd van 65 jaar4. De hoogte van deze premiestaffel is gebaseerd op een kostprijs van een middelloonregeling met een jaarlijks opbouwpercentage van 1,75%5. Met deze premiestaffel wordt beoogd bij 40 dienstjaren een pensioen op te bouwen van 70% (40 x 1,75%) van de gemiddelde pensioengrondslag. Bovenstaande staffel is een zogenaamde ‘netto-staffel’. Bij beschikbare pensioenregelingen wordt vaak een vergoeding in rekening gebracht voor administratiekosten en premies voor eventuele risicodekkingen bij overlijden en arbeidsongeschiktheid. Bij een netto-staffel worden deze bedragen separaat, buiten de beschikbare premie om, aan de pensioenuitvoerder betaald. Deze netto-staffels
3
Onder bepaalde voorwaarden wordt het fiscaal toegestaan om een premiestaffel te hanteren die gebaseerd is op een rendement van 3%. Dit resulteert in een hogere premiestaffel. 4 De pensioenleeftijd wordt vanaf 1 januari 2014 verhoogd naar 67 jaar. 5 Het maximale opbouwpercentage bedraagt vanaf 1 januari 2014 2,15% (tot 1 januari 2014 2,25%). 5
zijn ontwikkeld om de transparantie van kosten bij beschikbare premieregelingen te vergroten. Vanaf 1 januari 2015 wordt het verplicht om een netto-staffel te hanteren. 2.2.2
Lifecycle beleggingsfondsen
De beschikbare premies worden tot aan de pensioendatum in beleggingsfondsen belegd. In de meeste gevallen heeft de werknemer zelf de vrijheid om te bepalen op welke wijze de premies worden belegd (Autoriteit Financiële Markten, 2009). De Pensioenwet (artikel 52) bepaalt dat de pensioenuitvoerder verantwoordelijk is voor de beleggingen als de werknemer deze verantwoordelijkheid niet kan of wil nemen. Om invulling te geven aan deze verantwoordelijkheid hebben pensioenuitvoerders ‘lifecycle’ beleggingsfondsen ontwikkeld. Een lifecycle beleggingsfonds past de samenstelling van de beleggingsportefeuille automatisch aan aan de levenscyclus van de belegger. Een lifecycle beleggingsfonds heeft als doel om de onzekerheid van de pensioenuitkering te verminderen naarmate de deelnemer de pensioendatum nadert. Dit wordt gedaan door het risico van de beleggingssamenstelling te verlagen naar mate de deelnemer ouder wordt. Naar mate het aantal jaren tot de pensioendatum afneemt, wordt steeds minder in risicovolle beleggingcategorieën zoals aandelen belegd en juist meer in veiliger beleggingscategorieën zoals obligaties. Ervaring leert dat de meeste werknemers met een beschikbare premieregeling kiezen om de premie in een lifecycle beleggingsfonds te beleggen. Pensioenuitvoerders hebben ieder hun eigen lifecycle beleggingsfondsen ontwikkeld. Sommige pensioenuitvoerders hebben meerdere lifecycle beleggingsfondsen ontwikkeld, zoals een ‘defensieve’, ‘neutrale’ en/of ‘offensieve’ lifecycle. Het verschil is de samenstelling van de beleggingen. In bijlage 1 is een samenvatting opgenomen van de (neutrale) lifecycle beleggingsfondsen van verschillende pensioenuitvoerders. Van de verschillende lifecycle beleggingsfondsen is de gemiddelde samenstelling onderzocht en in de volgende figuur weergegeven6.
Figuur 2: Gemiddelde Nederlandse lifecycle
Bij de gemiddelde Nederlandse lifecycle wordt vanaf de leeftijd van 42 jaar het risico afgebouwd. Het percentage aandelen neemt af van circa 60% tot circa 10% op de leeftijd van 64 jaar. Beleggingsrendementen zijn onzeker en daardoor ook het uiteindelijke saldo dat op de pensioendatum beschikbaar komt. Behalve door de premie en het beleggingsrendement wordt het 6
Deze lifecycle wordt later in het onderzoek gebruikt om berekeningen mee uit te voeren. Om de complexiteit van de berekeningen te beperken is bij het bepalen van deze gemiddelde lifecycle het aantal beleggingscategorieën teruggebracht tot twee, namelijk een minder risicovolle beleggingscategorie bestaande uit obligaties en een risicovolle(re) beleggingscategorie bestaande uit aandelen. 6
uiteindelijke saldo op de pensioendatum ook bepaald door de ‘bonus bij leven’ en (beleggings)kosten. 2.2.3
Bonus bij leven en (beleggings)kosten
Jaarlijks worden niet alleen de premie en het beleggingsrendement aan het saldo toegevoegd, maar ook een bonus bij leven. De meeste beschikbare premieregelingen zijn gebaseerd op het ‘unit linked’ principe. Bij het unit linked principe wordt een eventuele risicodekking bij overlijden separaat verzekerd. Dit betekent dat het opgebouwde beleggingssaldo bij overlijden vóór de pensioendatum, vervalt aan de pensioenuitvoerder. In feite is sprake van een ‘omgekeerde overlijdensverzekering’, waardoor de pensioenuitvoerder jaarlijks een risicopremie aan de verzekerde betaalt (de bonus bij leven). Deze bonus is gelijk aan de eenjarige kans op overlijden van de verzekerde vermenigvuldigd met het opgebouwde saldo7. De premiestaffel in paragraaf 2.2.1 is een netto staffel waarbij administratiekosten separaat worden betaald en dus niet verrekend worden met de premie of het beleggingssaldo. De kosten die samenhangen met het beleggen worden wel met de premie of het opgebouwde beleggingssaldo verrekend. Sommige beleggingsfondsen brengen kosten in rekening bij aan- en verkooptransacties. Bij het inleggen van premie worden bijvoorbeeld beleggingsparticipaties aangekocht en bij het liquide maken van de beleggingen op de pensioendatum worden er juist beleggingsparticipaties verkocht. De aan- en verkoopkosten bedragen vaak rond de 0,5% van de transactiewaarde. Daarnaast worden de kosten die samenhangen met het vermogensbeheer jaarlijks met het rendement van het beleggingsfonds verrekend. Het totaal van deze kosten wordt de Total Expense Ratio (TER) genoemd en bedraagt bij lifecycle beleggingsfondsen afgerond gemiddeld 0,6% (Van Ling en Van Soest, 2012). Het beleggingssaldo ontwikkelt zich tot de pensioendatum door de premie die wordt ingelegd, het beleggingsrendement dat gerealiseerd wordt, de bijschrijving van bonus bij leven en de kosten die onttrokken worden. Het saldo dat op de pensioendatum beschikbaar komt, dient gebruikt te worden om een levenslange pensioenuitkering mee aan te kopen. 2.2.4
Het verzekeren van de pensioenuitkering
Het is in Nederland verplicht om op de pensioendatum de volledige pensioenuitkering te verzekeren. Het omzetten van het beleggingsaldo in een levenslange uikering gebeurt tegen de dan geldende tarieven die verzekeraars hiervoor hanteren. Deze tarieven hangen met name af van het beleggingsrendement dat de verzekeraar verwacht te maken en de levensverwachting van de verzekerde (Brown, Mitchell en Poterba, 2000). Als de verzekeraar verwacht een laag rendement te kunnen maken dan is de pensioenuitkering lager. Als de levensverwachting toeneemt, dient het pensioen langer te worden uitgekeerd en is de pensioenuitkering ook lager. Het omgekeerde geldt ook. Bij een hoger verwacht rendement en/of lagere levensverwachting is de pensioenuitkering hoger. Eén ding staat vast: de hoogte van de uitkering is onzeker.
2.3
Verwacht pensioen bij een beschikbare premieregeling
2.3.1
Vergelijking met een middelloonregeling
Borremans en Nass (2011) hebben onderzoek gedaan naar de uitkomsten van een beschikbare premieregeling op basis van bepaalde veronderstellingen. De uitkomsten vergelijken zij vervolgens met een middelloonregeling. In genoemd onderzoek zijn de uitkomsten van de beschikbare 7
Door sommige pensioenuitvoerders wordt hierop ook nog ook een correctiefactor toegepast. 7
premieregeling berekend met twee verschillende lifecycle beleggingsfondsen voor twee fictieve werknemers, die op een verschillende leeftijd beginnen met het opbouwen van pensioen. De volgende tabel geeft de belangrijkste uitkomsten van dit onderzoek weer. Leeftijd Life cycle A 25 jaar 45 jaar Life cycle B 25 jaar
Nominaal Geïndexeerd Nominaal Geïndexeerd
Verwacht pensioen
Kans op tenminste gelijk pensioen
106% 68% 99% 72
70% 5% 54% 0%
Nominaal 101% Geïndexeerd 65% 45 jaar Nominaal 96% Geïndexeerd 71% 8 Tabel 2: Vergelijking beschikbare premieregeling
59% 5% 41% 0%
Bij vergelijking van de nominale pensioenuitkomsten (zonder rekening te houden met inflatie) resulteert de beschikbare premieregeling in ongeveer dezelfde uitkomsten als de middelloonregeling. De uitkomsten liggen tussen de 96% tot 106%. Bij een vergelijking van de reële pensioenuitkomsten (rekening houdend met inflatie) zijn de resultaten echter in het nadeel van de beschikbare premieregeling. De uitkomst van het onderzoek is dat het reële pensioen bij de beschikbare premieregeling 65% tot 72% bedraagt van dat van een middelloonregeling. De kans dat een beschikbare premieregeling volledig beschermd is tegen een jaarlijkse inflatie van 1,5% ligt tussen 0% en 5%. Uit het onderzoek van Borremans en Nass (2011) kan niet geconcludeerd worden dat een beschikbare premieregeling perse een lager pensioen oplevert dan een middelloonregeling. In het onderzoek wordt er bij de middelloon regeling van uitgegaan dat het pensioen van een middelloonregeling ieder jaar verhoogd wordt met een toeslag van 1,5%. Voor een eerlijke vergelijking tussen de middelloon- en de beschikbare premieregeling dienen deze toeslagen bij de middelloonregeling uit (extra) beleggingsrendement gefinancierd te worden. In werkelijkheid is een jaarlijkse toeslag van 1,5% echter geen zekerheid. Wel blijkt uit het onderzoek dat de kans op een waardevast pensioen bij de beschikbare premieregeling zeer klein is. Een belangrijke vraag die naar aanleiding van dit onderzoek gesteld kan worden, is wat de oorzaken zijn van de tegenvallende resultaten van de beschikbare premieregeling. Essentieel voor de uitkomst van de beschikbare premieregeling is tenslotte het behaalde beleggingsrendement. 2.3.2
Benodigd beleggingsrendement bij de beschikbare premieregeling
De (maximale) beschikbare premie is vastgesteld op basis van een verwacht rendement van 4% per jaar, ook na de pensioendatum9. Dit betekent dat een netto beleggingsrendement (na aftrek van eventuele beleggingskosten) van 4% gemaakt dient te worden om het pensioen, dat met de beschikbare premie beoogd wordt, daadwerkelijk op te bouwen. Bij een gemiddelde inflatie van 2% per jaar10 betekent dit, dat jaarlijks een netto beleggingsrendement van 6% gemaakt dient te worden. Uit onderzoek van Poiesz en Swinkels (2012) naar beschikbare premieregelingen bij
8
Bron: Borremans en Nass (2011). Zie paragraaf 2.2.1. 10 Sinds de invoering van de Euro ligt de inflatie in de Eurozone rond de 2% (Ormel, 2011). 9
8
Robeco11 blijkt dat het netto beleggingsrendement de afgelopen tien jaar niet rond de benodigde 6% lag, maar slechts tussen de 3,0% en 4,7%, zie de volgende tabel. Gemiddeld rendement (%) voor verschillende leeftijdscohorten van een beschikbare premieregeling Jaar 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Gemiddeld < 25 jr -16,4 12,9 11,2 29,2 13,7 5,0 -37,7 34,2 15,7 -6,0 4,0 25-34 jr -14,5 13,0 11,1 28,1 13,3 5,2 -36,0 32,6 15,1 -5,4 4,2 35-44 jr -10,7 12,9 10,9 25,9 12,4 5,6 -32,5 29,4 13,7 -4,3 4,7 45-49 jr -7,7 11,3 10,2 22,2 11,0 4,6 -28,1 24,1 12,3 -2,7 4,6 50-54 jr -4,7 9,7 9,5 18,6 9,6 3,6 -23,5 19,0 10,8 -1,0 4,4 55-56 jr -2,7 7,7 7,9 15,8 7,0 4,2 -16,1 12,3 8,2 0,6 4,1 57-58 jr -1,5 5,2 6,2 12,2 4,4 2,9 -11,7 9,3 7,8 2,0 3,5 59-60 jr -0,1 4,2 5,6 10,0 3,2 2,4 -5,8 4,6 5,7 3,0 3,2 61-62 jr 0,3 3,5 4,5 8,3 2,0 2,3 -3,9 5,0 5,6 3,1 3,0 63-64 jr 2,5 3,6 4,4 6,8 1,8 2,5 -1,1 3,5 4,5 3,4 3,2 12 Tabel 3 Gemiddeld rendement lifecycle beleggingsfondsen Robeco
Uit het onderzoek van Robeco blijkt verder, dat personen in de leeftijdscohorten tot 57 jaar jaarlijks een gemiddeld beleggingsrendement van tussen de 4,0% en 4,7% maken. Dit is net voldoende om een nominaal pensioen mee op te bouwen. Het over-rendement bedraagt maximaal 0,7% en dit is minder dan de 2% gemiddelde inflatie in de Eurozone. Het betekent dat het opgebouwde beleggingssaldo in reële termen in waarde is verminderd. Bij de leeftijdscohorten van 57 tot 65 jaar ligt het gemiddelde beleggingsrendement zelfs lager; tussen de 3,0% en 3,5%. Dit betekent dat er voor deze cohorten onvoldoende vermogen wordt opgebouwd voor een nominaal pensioen. Een mogelijke verklaring voor de afname van het gemiddelde beleggingsrendement is het toepassen van lifecycle beleggingsfondsen, waarbij met het toenemen van de leeftijd steeds meer in veiliger beleggingscategorieën wordt belegd, die een lager verwacht rendement opleveren. Ook na de pensioendatum is een netto beleggingsrendement van 6% nodig om de pensioenuitkering waardevast te houden. Bij het vaststellen van het tarief waartegen de verzekeraar het beleggingssaldo omzet in een uitkering, laat hij het verwachte rendement afhangen van de marktrente (Autoriteit Financiële Markten, 2010). Een marktrente van 6% is bijzonder hoog en zal door een verzekeraar dus niet snel gegarandeerd worden. Het is daarom ook na de pensioendatum (zeer) onwaarschijnlijk dat het pensioen zijn waarde kan blijven behouden. Dit wordt bevestigd door de uitkomsten van het onderzoek van Borremans en Nass (2011)13.
2.4
Huidige wet- en regelgeving als oorzaak van tegenvallend resultaat
Er kunnen verschillende oorzaken worden aangewezen voor het tegenvallende beleggingsresultaat van de beschikbare premieregeling. Wat daarbij opvalt, zijn de beperkingen die de huidige wet- en regelgeving in Nederland oplegt met betrekking tot de beleggingsmogelijkheden, met name als het gaat om de verplichte risicoafbouw bij lifecycle beleggingsfondsen en het verplicht verzekeren van de uitkering op de pensioendatum.
11
Robeco is vermogensbeheerder voor onder andere beschikbare premieregelingen en pensioenuitvoerder voor onder andere Robeco PremiePensioenInstelling (PPI). 12 Bron: Poiesz en Swinkels (2012). In een telefonisch gesprek is door dhr. Poiesz toegelicht dat de tabel netto rendementen bevat. 13 Zie paragraaf 2.3.1. 9
2.4.1
Verplichtstelling tot verzekeren van de uitkering
In Nederland is het verplicht om op de pensioendatum met het opgebouwde saldo een pensioenuitkering bij een verzekeraar aan te kopen. In veel andere landen bestaat deze verplichtstelling niet of slechts gedeeltelijk (Brown en Nijman, 2011). In andere landen kan na de pensioendatum het (lifecycle) beleggingsfonds (gedeeltelijk) worden voortgezet14. Het verzekeren van de uitkering heeft als groot voordeel, dat het bescherming biedt tegen het risico dat de uitkeringsgerechtigde lang in leven blijft (James en Vittas, 2004). Als de uitkering is verzekerd, is het langleven risico immers voor de verzekeraar. Er zijn ook belangrijke nadelen aan het verzekeren van de uitkering (James en Vittas, 2004): -
Het is niet mogelijk om grote (onverwachte) kosten of behoeften te bekostigen. Het is niet mogelijk om te profiteren van toekomstige beleggingsresultaten. Het biedt een slechte bescherming tegen inflatie. Het verlies van inkomen als de verzekeraar zijn verplichtingen niet nakomt, bijvoorbeeld door faillissement.
De verzekeraar zal bij het omzetten van het beleggingsaldo in een levenslange gegarandeerde uitkering zijn tarief prudent vaststellen. Door de uitkering te verzekeren is deze (in principe) levenslang gegarandeerd, maar daardoor waarschijnlijk ook relatief laag. 2.4.2
Risicoafbouw in lifecycle beleggingsfondsen
Bij lifecycle beleggingsfondsen in Nederland is het verplicht om in aanloop naar de pensioendatum het aandeel van risicovollere beleggingen (bijna volledig) af te bouwen. Dit om grote fluctuaties van het beleggingssaldo met name in de jaren vlak voor de pensioendatum tegen te gaan, in verband met de verplichtstelling tot het verzekeren van de uitkering op de pensioendatum. Deze afbouw kan ten koste gaan van potentieel beleggingsrendement15 en daardoor resulteren in een lagere pensioenuitkering. Het beleggingssaldo dat op de pensioendatum beschikbaar komt, dient uiteindelijk om pensioenuitkeringen mee te doen. Niet het volledige saldo hoeft op de pensioendatum te worden uitgekeerd. Iemand die met pensioen gaat, heeft behoefte aan een pensioenuitkering zolang hij (zij), of zijn (haar) partner, in leven is. Dit betekent dat een gedeelte van het saldo pas na 10 of 20 jaar, of zelfs nog later, hoeft te worden uitgekeerd. In de huidige lifecycle wordt geen gebruik gemaakt van een lange horizon, die noodzakelijk is om gemiddeld genomen een hoger beleggingsrendement te kunnen realiseren (Panneman, 2011).
2.5
Rendement versus risico bij de beschikbare premieregeling
Als het gaat om pensioenopbouw zijn rendement en risico belangrijke begrippen. Er is een verband tussen rendement en risico (Brown en Reilly, 2009). Bij een hoger risico wordt een hoger (beleggings)rendement verwacht. De huidige Nederlandse wet- en regelgeving voor de beschikbare premieregelingen is (sterk) gericht op het verminderen van de risico’s voor de werknemer. Door het risico juist te vergroten zou het (beleggings)rendement en daarmee de pensioenuitkering hoger kunnen worden. Het vergroten van het risico brengt echter een (aanzienlijk) nadeel met zich mee, want de kans dat het pensioen (veel) lager wordt, neemt toe. Cruciale vraag hierbij is hoeveel extra risico verantwoord genomen kan worden ten opzichte van een hoger rendement. 14 15
Zie verder in paragraaf 3.1. Zie tabel 3 in paragraaf 2.3.2 voor een voorbeeld uit de praktijk. 10
In andere landen geldt andere wet- en regelgeving met betrekking tot het verplicht verzekeren van de pensioenuitkering. De gevolgen van alternatieve wet- en regelgeving met betrekking tot het verplicht verzekeren van de pensioenuitkering en de invloed hiervan op lifecycle beleggingsfondsen, in termen van rendement en risico, staan centraal in de probleemstelling van dit onderzoek.
2.6
Probleemstelling
De centrale probleemstelling van dit onderzoek luidt: Welke maatregelen moet de Nederlandse overheid nemen met betrekking tot het verplicht op de pensioendatum verzekeren van de levenslange pensioenuitkering om de hoogte van de verwachte pensioenuitkeringen te verbeteren in combinatie met een acceptabel risico, voor individuen met een beschikbare premieregeling waarbij belegd wordt in lifecycle beleggingsfondsen? De centrale probleemstelling is opgedeeld in vier deelvragen: 1. 2. 3. 4.
Hoe hoog zijn de verwachte pensioenuitkeringen onder de huidige wet en- regelgeving? Welke risico’s doen zich bij huidige wet en- regelgeving voor en in welke omvang? Hoe hoog zijn de verwachte pensioenuitkeringen onder alternatieve wet en- regelgeving? Welke risico’s doen zich bij alternatieve wet en- regelgeving voor en in welke omvang?
Door antwoord te geven op deze vier deelvragen wordt antwoord gegeven op de centrale probleemstelling.
11
12
3
Onderzoeksopzet
De onderzoeksopzet houdt in dat de Nederlandse wet- en regelgeving voor beschikbare premieregelingen met drie alternatieven wordt vergeleken op de punten van het verplicht verzekeren van de pensioenuitkering en de samenstelling van de lifecycle beleggingsfondsen. In paragraaf 3.1 wordt het theoretisch kader gegeven voor de drie alternatieven. Vervolgens worden in paragraaf 3.2 de verschillende risico’s bij een beschikbare premieregeling beschreven en verbonden aan de vier varianten. De methode die wordt toegepast voor het vergelijken van de uitkomsten van de varianten is een scenarioanalyse. De wijze waarop de scenarioanalyse is opgezet, wordt beschreven in paragraaf 3.3. Tenslotte wordt in paragraaf 3.4 het achterliggende rekenmodel nader toegelicht.
3.1
Alternatieve wet- en regelgeving: 3 alternatieven
Het grootste verschil tussen de beschikbare premieregeling in Nederland en die in het buitenland zit in de fase waarin het pensioen wordt uitgekeerd. Daar waar het in Nederland verplicht is om de uitkering volledig te verzekeren, bestaat deze verplichtstelling in andere landen niet of slechts gedeeltelijk16. In dit onderzoek worden de volgende drie alternatieven onderzocht: 1. Amerikaanse wet- en regelgeving: kenmerkend voor dit alternatief is dat er geen verplichtingstelling bestaat tot het verzekeren van de pensioenuitkering. 2. Engelse wet- en regelgeving: kenmerkend voor dit alternatief is de uitgestelde verplichtingstelling tot een latere leeftijd voor het verzekeren van de pensioenuitkering. 3. Wet- en regelgeving zoals wordt geadviseerd door Netspar17: kenmerkend voor dit alternatief is de gedeeltelijke verplichtingstelling tot het verzekeren van de pensioenuitkering. 3.1.1
Alternatief 1: Amerikaanse variant
De Amerikaanse wet- en regelgeving voor beschikbare premieregelingen staat haaks op die van de Nederlandse. In Amerika bestaat geen verplichtingstelling om vanaf de pensioendatum de uitkering te verzekeren. Het is wel mogelijk om dit te doen. Net zoals in Nederland, kan een levenslange uitkering worden verzekerd. Deze uitkering is normaal gesproken een vast bedrag per jaar (‘fixed annuity’). Daarnaast bestaat er ook de mogelijkheid om jaarlijks vanaf de pensioendatum een bepaald bedrag aan het opgebouwde saldo te onttrekken. Hierbij wordt het beleggingsfonds na de pensioendatum voortgezet. De hoogte van de uitkering is afhankelijk van de beleggingsresultaten die gerealiseerd worden en de duur dat de verzekerde in leven blijft. De hoogte van de uitkering kan hierdoor variëren in de tijd (‘variable annuity’). De hoogte van de uitkering is in de periode waarin deze wordt uitgekeerd variabel en onzeker. Er zijn verschillende verzekeringen ontwikkeld die deze onzekerheid verminderen (Bauer, Kling en Russ, 2008): 1. Guaranteed Minimum Accumulation Benefits (GMAB). Dit product garandeert een bepaalde minimum waarde van het opgebouwde beleggingssaldo op de pensioendatum. 2. Guaranteed Minimum Income Benefits (GMIB). Bij dit product wordt het beschikbare saldo op de pensioendatum tegen een van te voren afgesproken tarief omgezet in een fixed annuity. 3. Guaranteed Minimum Withdrawal Benefits (GMWB). Hierbij wordt vanaf de pensioendatum een periodieke uitkering gedaan, die een bepaalde minimale waarde heeft ook als het kapitaal onvoldoende is om deze minimale uitkering te doen.
16 17
Zie paragraaf 2.4.1. Netspar is een netwerk dat onderzoek doet naar onderwerpen op het gebied van pensioen en vergrijzing. 13
Bovenstaande drie verzekeringsproducten zijn buiten het kader van dit onderzoek gehouden, omdat dit verder gaat dan nodig om de probleemstelling te beantwoorden. In dit onderzoek wordt daarom de variable annuity in de meest zuivere vorm onderzocht, namelijk een variable annuity zonder enige vorm van garantie. De hoogte van de variabele uitkering wordt in dit onderzoek berekend volgens de ‘money’s worth’ methode18. Deze methode houdt in dat ieder jaar opnieuw gekeken wordt welke uitkering, op basis van een verwacht rendement en levensverwachting, kan worden gedaan met het aanwezige beleggingssaldo (Brown, Mitchell en Poterba, 2000). Net zoals in Nederland, zijn er in Amerika lifecycle producten voor beschikbare premieregelingen ontwikkeld. In Amerika worden deze ‘target date funds’ genoemd. Er wordt onderscheid gemaakt naar twee soorten (Mowbray, 2010): 1. Target to retirement. Deze beleggingsfondsen lijken sterk op de lifecycle producten zoals we die in Nederland kennen. Ook hier wordt het risico afgebouwd in aanloop naar de pensioendatum. Op de pensioendatum kan dan bijvoorbeeld een fixed annuity bij een verzekeraar gekocht worden. 2. Target through retirement. Deze fondsen zijn zo ontworpen dat de fase waarin het pensioen wordt opgebouwd, naadloos over gaat in de fase waarin het pensioen wordt uitgekeerd. Ook bij deze fondsen wordt het risico afgebouwd, alleen loopt deze afbouw geleidelijker en loopt hij door tot ná de pensioendatum. Target through retirement fondsen zijn qua opzet ontwikkeld voor het doen van een uitkering in de vorm van een variable annuity. Mowbray (2010) heeft onderzoek gedaan naar de verschillende target through retirement fondsen die in Amerika worden aangeboden. Het onderzoek bevat onder andere gegevens over de percentages waarvoor in aandelen en vastgoed wordt belegd19. Uit deze informatie is een gemiddeld target through retirement fonds afgeleid dat in dit onderzoek wordt gebruikt. Om de complexiteit in dit onderzoek te beperken, wordt uitgegaan van twee beleggingscategorieën (obligaties en aandelen). De lifecycle zoals in het rekenmodel van dit onderzoek wordt toegepast, is weergegeven in de volgende figuur.
Figuur 3: Lifecycle volgens Amerikaans model
Bij het bepalen van bovenstaande lifecycle, op basis van de gegevens uit het onderzoek van Mowbray (2010), is aangenomen dat het percentage dat in aandelen en vastgoed is belegd, uitsluitend in aandelen wordt belegd. Daarnaast is aangenomen dat het resterende percentage in 18 19
Zie bijlage 7 voor de technische beschrijving van deze methode. Zie bijlage 2 voor de gegevens met betrekking tot de Amerikaanse lifecycle. 14
obligaties wordt belegd. Verder is aangenomen dat de beleggingsmix vóór leeftijd 50 niet wijzigt. Tot die leeftijd wordt voor 75% in aandelen belegd. Vanaf de leeftijd van 50 jaar wordt het risico afgebouwd en wordt steeds meer in obligaties belegd. Vanaf de leeftijd van 75 jaar bedraagt het percentage dat in aandelen wordt belegd rondom de 35%. Tot slot is bij het bepalen van de lifecycle verondersteld dat de beleggingsmix vanaf leeftijd 90 niet wijzigt. 3.1.2
Alternatief 2: Engelse variant
In Engeland is het net zoals in Nederland verplicht om de uitkering te verzekeren, echter pas op een leeftijd van 75 jaar (Brown en Nijman, 2011). Vanaf het moment van pensioneren tot deze leeftijd bestaat de mogelijkheid door te gaan met beleggen. In deze periode mag op jaarbasis een bedrag aan het beleggingssaldo worden onttrokken tot maximaal 120% van de uitkering als er wél een uitkering bij een verzekeraar was aangekocht. In dit onderzoek wordt ervan uitgegaan dat de eerste tien jaar geen uitkering van 120% wordt gedaan, maar van 100%. Op de leeftijd van 75 jaar dient met tenminste 75% van het resterende saldo een levenslange uitkering bij een verzekeraar verzekerd te worden. In het rekenmodel behorend bij dit onderzoek is ervoor gekozen om 100% van het resterend saldo te gebruiken om de uitkering voor de resterende levensduur te verzekeren. Verschil met de Nederlandse wet- en regelgeving is dat in deze variant tien jaar langer kan worden belegd in de lifecycle. In het gehanteerde rekenmodel wordt voor de lifecycle van de Engelse variant een 'verlengde versie' van de Nederlandse lifecycle gebruikt. In de volgende figuur is de Engelse lifecycle over de Nederlandse heen gelegd.
Figuur 4: Engelse versus Nederlandse lifecycle
Voor de Engelse variant is de Nederlandse lifecycle20 met tien jaar verlengd. De lifecycle loopt tot een leeftijd van 75 jaar in plaats van 65 jaar en de risicoafbouw in de lifecycle begint tien jaar later (niet op een leeftijd van 42 jaar, maar op 52 jaar). Het paarse vlak geeft aan hoeveel meer de Engelse lifecycle in aandelen belegt ten opzichte de Nederlandse lifecycle. 3.1.3
Alternatief 3: Netspar variant
Het derde en laatste alternatief dat wordt onderzocht is een variant waarvoor Netspar pleit (Brown en Nijman, 2011). Netspar pleit voor een Nederlands pensioenstelsel dat voor 50% voorziet in een jaarlijkse uitkering. Deze jaarlijkse uitkering is bestemd voor het bekostigen van de primaire levensbehoeften (in Nederland met name voedsel en huisvesting) en dient daarom waardevast te zijn (mee te stijgen met de inflatie). De resterende 50% van het opgebouwde pensioen hoeft niet 20
Zie paragraaf 2.2.2 voor de Nederlandse lifecycle. 15
jaarlijks te worden uitgekeerd en is als saldo vrij opneembaar. Dit betekent dat men de vrijheid heeft om op ieder gewenst moment een gewenst bedrag aan dit saldo te onttrekken. In het rekenmodel dat in dit onderzoek wordt gebruikt, is als volgt invulling gegeven aan deze variant: -
-
50% van de jaarlijkse beschikbare premie wordt gebruikt om te sparen voor pensioen volgens de Nederlandse variant. Dit gedeelte van de premie wordt geïnvesteerd in de Nederlandse lifecycle en wordt gebruikt om op de pensioendatum een levenslange waardevaste uitkering te verzekeren (uitkering die meestijgt met de inflatie). De resterende 50% van de premie wordt gebruikt om te sparen voor pensioen volgens de Amerikaanse variant. Dit gedeelte van de premie wordt geïnvesteerd in de Amerikaanse lifecycle en wordt gebruikt om vanaf de pensioendatum jaarlijks een (variabel) bedrag uit te keren.
3.2
Risico’s bij de beschikbare premieregeling
Voor beantwoording van deelvragen 2 en 4 worden verschillende soorten risico's onderzocht. De Autoriteit Financiële Markten (2010) heeft een (uitgebreide) inventarisatie gemaakt van de verschillende soorten risico’s bij een beschikbare premieregeling. Deze soorten worden hieronder toegelicht. 1. Beleggingsrisico: het beleggingsrendement op het pensioenkapitaal kan meevallen maar ook tegenvallen. Indien het beleggingsrendement lager (hoger) uitkomt, dan neemt de pensioenuitkering af (toe). a. Onder het beleggingsrisico valt ook het risico bij korte looptijd21. Dit is het risico dat beleggingsverliezen in de eerste jaren niet meer goed gemaakt kunnen worden door (eventuele) beleggingswinsten in latere jaren. 2. Marktrenterisico: de verzekeraar laat de hoogte van de pensioenuitkering afhangen van de hoogte van de marktrente. Hoe lager de marktrente op het moment dat het pensioen wordt ingekocht door de deelnemer, des te lager de rente-inkomsten van de verzekeraar op het beschikbare kapitaal en dus ook des te lager de pensioenuitkering voor de deelnemer. 3. Langleven risico: hoe hoger de levensverwachting ten tijde van de inkoop van de pensioenuitkering, des te lager de uitkering uitvalt. Langer leven is dus een risico. Het heeft als gevolg, dat de bekostiging van het pensioen duurder wordt of dat een lager pensioen verwacht moet worden. 4. Inflatierisico: indien de prijsinflatie niet gecompenseerd wordt door extra inleg of beleggingsrendementen, is het toekomstig pensioen minder waard. Dit betekent dat de deelnemer minder kan kopen met hetzelfde aantal euro’s. Al deze genoemde risico's kunnen zich voordoen in de fase waarin het pensioen wordt uitgekeerd, afhankelijk van de variant. Echter, sommige risico's doen zich ook voor in de fase waarin het pensioen wordt opgebouwd. Dit wordt in de volgende tabel weergegeven. Risico Opbouwfase Beleggingsrisico Ja Langleven risico Nee Marktrenterisico Nee Inflatierisico Ja Tabel 4: Overzicht risico’s
21
Uitkeringsfase Ja en nee Ja Ja en nee Ja
e
De AFM ziet het risico bij korte looptijd als een apart risico (5 risico). Dit risico heeft echter sterk te maken met het risico van beleggen en wordt daarom verder als onderdeel van het beleggingsrisico beschouwd. 16
In de uitkeringsfase treedt, afhankelijk van de variant, het beleggings- en/of het marktrenterisico op, zie de volgende tabel. Variant
Beleggingsrisico in de uitkeringsfase
Nederlandse Amerikaanse X Engelse X Netspar X Tabel 5: Beleggings- en/of marktrenterisico
3.3
Marktrenterisico in de uitkeringsfase X X X
Onderzoeksmethode: scenarioanalyse
Er is voor deze scriptie een rekenmodel ontwikkeld dat de uitkomsten van een beschikbare premieregeling berekent. De uitkomst van een beschikbare premieregeling is echter onzeker en hangt in grote mate af van de ontwikkeling van economische en demografische omstandigheden. Om inzicht te krijgen in de uitkomsten van de vier varianten onder verschillende economische en demografische omstandigheden wordt een scenarioanalyse uitgevoerd. Door middel van de scenarioanalyse worden de uitkomsten onder verschillende economische en demografische omstandigheden berekend. Voor de scenarioanalyse zijn 1.000 scenario’s gegenereerd. In de volgende paragrafen worden de gemaakte keuzes met betrekking tot de scenario's toegelicht. 3.3.1
Samenstelling van de scenario’s
Voor de scenarioanalyse worden voor ieder jaar 1.000 scenario’s gegenereerd. Ieder scenario bestaat uit economische en demografische parameters. De verschillende parameters en hun toepassingen staan in de volgende tabel. Parameter Marktrente Rendement op obligaties
Type Economisch Economisch
Rendement op aandelen
Economisch
Levensverwachting / overlevingskansen
Demografisch
Toepassing Berekenen van de uitkeringen Berekenen van het beleggingsrendement van een lifecycle Berekenen van het beleggingsrendement van een lifecycle Berekenen van de bonus bij leven en de uitkeringen
Tabel 6: Parameters scenarioanalyse
3.3.2
Economische parameters
De beroepsvereniging van beleggingsprofessionals (VBA) (2010) heeft aanbevelingen gedaan voor diverse economische parameters voor toezicht op Nederlandse pensioenfondsen. De parameters die het VBA adviseert, zijn opgenomen in bijlage 3. In dit onderzoek worden economische parameters gebruikt die zijn afgeleid van de aanbevelingen van de VBA. Waar de VBA bandbreedtes adviseert is in dit onderzoek voor het gemiddelde daarvan gekozen. Dit levert de volgende parameters op, zie de volgende tabel. Parameter Verwachtingswaarde Inflatie 2,0% Marktrente 4,5% Rendement op obligaties 5,5% Rendement op aandelen 8,5% Tabel 7: Economische parameters 22
Standaardafwijking 0,0% 1,0% 22 6,0% 17,5%
De standaarddeviatie bij obligaties bestaat uit 1,5% kredietrisico en 4,5% marktrenterisico. 17
De verwachtingswaarde van de marktrente en het rendement op obligaties en aandelen zijn meetkundige rendementen. Daarnaast is het rendement op obligaties en aandelen bruto (vóór aftrek van beleggingskosten). De economische parameters zijn vastgesteld aan de hand van de aanbevelingen van de VBA waarbij voor dit onderzoek de volgende zijn aannames gedaan. -
De markrente is gelijk aan de lange rente. Obligaties bestaan met name uit overheidsobligaties en credits (bedrijfsobligaties). Aandelen worden met name belegd in ontwikkelde markten.
De VBA heeft aanbevelingen gedaan met betrekking tot de correlatie23 tussen marktrente, obligaties en aandelen, zie de volgende tabel. Correlatie Marktrente Obligaties Aandelen Marktrente 1 -0,75 +0,25 Obligaties 1 +0,50 Aandelen 1 Tabel 8: Correlatiematrix economische parameters
Op basis van bovenstaande aanbevelingen zijn de economische scenario’s gegenereerd. De (technische) uitwerking van de wijze waarop dit is gedaan, is opgenomen in bijlage 4. In bijlage 5 zijn de resultaten van de gegeneerde economische scenario’s opgenomen. 3.3.3
Demografische parameter
De demografische parameter heeft betrekking op de levensverwachting. Er zijn verschillende instanties die prognoses vervaardigen met betrekking tot de levensverwachting in Nederland. Het Actuarieel Instituut (AI) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceren periodiek prognoses en tabellen met overlijdenskansen. De cijfers van het CBS bevatten ook een betrouwbaarheidsinterval. Dit maakt het mogelijk om verschillende scenario’s te generen van de ontwikkeling van de levensverwachting en toekomstige overlevingskansen. Daarom wordt in dit onderzoek gewerkt met de prognoses van het CBS in plaats van het AI. Vanwege de Wet gelijke behandeling is het in Nederland voorschrift bij mannen en vrouwen een gelijke uitkering te doen bij de beschikbare premieregeling, ondanks het verschil in levensverwachting (vrouwen hebben een hogere levensverwachting). In dit onderzoek wordt uitgegaan van een man/vrouw-verdeling van 50/50. De in dit onderzoek gebruikte scenario's zijn gebaseerd op de verwachtingswaarde van de gemiddelde levensverwachting, inclusief het 95% betrouwbaarheidsinterval, zie hiervoor de volgende figuur.
23
De correlatiecoëfficiënt heeft een waarde tussen -1 en +1. Bij een positieve waarde is sprake van een stijgend verband tussen twee variabelen X en Y, terwijl een negatieve waarde ontstaat indien bij een klimmende waarde van de ene variabele de waarde van andere variabele daalt (Buijs, 1997). 18
Figuur 5: Gemiddelde levensverwachting CBS
24
Volgens de prognose van het CBS stijgt de komende vijftig jaar de gemiddelde levensverwachting van een nuljarige van circa 81 naar circa 86 jaar25. Volgens de prognose van het CBS bedraagt de levensverwachting van een nuljarige over de vijftig jaar met 95% zekerheid tussen de circa 80 en 91 jaar. Voor de scenarioanalyse zijn per jaar 1.000 verschillende overlevingskansen gebruikt. Deze zijn afgeleid uit 1.000 gegeneerde levensverwachtingen, waarvan de verwachtingswaarde en het betrouwbaarheidsinterval overeenkomen met de prognoses van het CBS. De (technische) uitwerking hiervan is opgenomen in bijlage 6.
3.4
Verantwoording gebruikte rekenmodel
Met het rekenmodel worden de uitkomsten van een beschikbare premieregeling berekend. De uitkomsten bestaan uit de waarde van het beleggingssaldo op de pensioendatum en de hoogte van de uitkeringen vanaf de pensioendatum. Het gebruikte model is niet alleen geschikt om deze berekeningen uit te voeren voor de huidige Nederlandse wet- en regelgeving, maar ook voor de drie alternatieven. In het rekenmodel is een eventueel partnerpensioen26 na de pensioendatum buiten beschouwing gelaten. Deze keuze is gemaakt, omdat het voor de essentie van de probleemstelling niet nodig is om daar rekening mee te houden. Ook wordt de complexiteit van het rekenmodel hierdoor enigszins beperkt. De beschikbare premie is voor alle vier de varianten berekend aan de hand van de leeftijdsafhankelijke premiepercentages zoals vermeld staan in tabel 1 in paragraaf 2.2.127. Er zijn berekeningen uitgevoerd voor een fictief persoon die vanaf leeftijd 25 of 45 jaar begint pensioen op te bouwen. Het jaarsalaris voor de 25-jarige bedraagt bij aanvang € 25.000 en voor de 45-jarige € 45.000. De franchise bedraagt bij aanvang € 13.000. Tenslotte is ervoor gekozen om de beleggingscategorieën te beperken tot obligaties en aandelen. Een beschrijving van het rekenmodel, inclusief technische uitwerking, is opgenomen in bijlage 7.
24
Bron: statistische informatie van de website van het CBS (statline.cbs.nl). In figuur 5 is bij de jaarlijkse levensverwachting geen rekening gehouden met toekomstige verbetering van de levensverwachting. 26 inkomensvoorziening voor de partner bij overlijden. 27 Er wordt uitgegaan van een netto-staffel. Administratiekosten en eventuele premies voor risicodekkingen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid kunnen daarom buiten beschouwing gelaten worden. 25
19
3.4.1
Validatie rekenmodel
Om na te gaan of het model de juiste uitkomsten berekent, is de volgende controle uitgevoerd. Met de premiestaffels die door de overheid worden bepaald, wordt beoogd een bepaald pensioen op te bouwen. Als een beschikbare premieregeling wordt doorgerekend met de veronderstellingen waarmee deze premiestaffels zijn berekend, zou de uitkomst van de beschikbare premieregeling gelijk moeten zijn aan dit beoogde pensioen. In dit onderzoek wordt uitgegaan van de premiestaffel volgens tabel 1 in paragraaf 2.2.1. Met deze premiestaffel wordt bij 40 dienstjaren beoogd een pensioen van 70% van de gemiddelde pensioengrondslag op te bouwen. Deze controleberekening is met het ontwikkelde rekenmodel gemaakt. De uitkomst van de berekening is slechts 0,2% hoger dan het beoogde pensioen. Dit is een marginaal verschil. Aan de hand van deze controle is vastgesteld dat het rekenmodel de juiste uitkomsten berekent.
20
4
Resultaten: inzicht in risico’s
Om antwoord te geven op deelvragen 2 en 428 worden de afzonderlijke risico's onderzocht door middel van de scenarioanalyse. Er wordt eerst ingezoomd op de risico’s29 afzonderlijk, voordat de integrale uitkomsten worden gepresenteerd in hoofdstuk 5 waar alle risico’s en uitkomsten samen worden genomen. De resultaten in de volgende paragrafen worden steeds weergegeven voor vijf gekozen percentielen. De verschillende percentielen geven aan hoeveel procent (k) van de uikomsten een waarde heeft kleiner dan het k-de percentiel. Zo geven bijvoorbeeld het 2,5% en 97,5% percentiel de uitkomsten weer van de 2,5% meeste negatieve uitkomsten (2,5% percentiel), respectievelijk de 2,5% meest positieve uitkomsten (97,5% percentiel).
4.1
Beleggingsrisico
Het beleggingsrisico doet zich bij alle vier de varianten voor in de opbouwfase. Afhankelijk van de variant doet dit risico zich ook voor in de uitkeringsfase. Het beleggingsrisico is de spreiding in de uitkomsten (onzekerheid), veroorzaakt door het beleggingsrendement. 4.1.1
Beleggingsrisico in de opbouwfase
Het verschil in beleggingsrendement tussen de vier varianten (bij gelijke economische scenario’s) wordt bepaald door de samenstelling van de lifecycle. In de volgende figuren wordt voor de vier varianten de ontwikkeling van het beleggingssaldo weergegeven voor een persoon die op 25-jarige leeftijd begint met het opbouwen van pensioen.
Figuur 6: Ontwikkeling beleggingssaldo
De ontwikkeling van het beleggingssaldo is bepalend voor de hoogte van de pensioenuitkering. Om het resultaat op de pensioendatum onderling te vergelijken, is voor alle vier de varianten bij de vijf 28 29
Zie paragraaf 2.6 voor de deelvragen. Zie paragraaf 3.2 voor een overzicht van de verschillende risico’s. 21
percentielen de hoogte van de pensioenuitkering berekend met dezelfde uitgangspunten: een markrente van 4,5% en een vaste levensverwachting voor een 65-jarige van 20,9 jaar30. De hoogte van de uitkering is gerelateerd aan de pensioengrondslag op de pensioendatum (€ 30.923), zie de volgende tabel. Percentiel NL USA UK Netspar 2,5% 39% 33% 36% 36% 25% 58% 59% 59% 59% 50% 70% 78% 75% 74% 75% 86% 105% 96% 96% 97,5% 141% 206% 168% 169% Tabel 9: Beleggingsrisico, uitkering op de pensioendatum
De tabel toont dat de uitkomsten van de Nederlandse variant vanaf het 25% percentiel achterblijven bij de drie alternatieven. Daarnaast blijkt de Amerikaanse variant de grootste kans te geven op de hoogste uitkomsten. De uitkomsten van de Engelse en Netspar variant liggen tussen de Nederlandse en Amerikaanse variant in, waarbij bovendien hun uitkomsten vrijwel identiek zijn. 4.1.2
Risico bij korte looptijd in de opbouwfase
Om dit risico inzichtelijk te maken - dat beleggingsverliezen in de eerste jaren niet meer goed gemaakt kunnen worden door beleggingswinsten in latere jaren - is uitgegaan van een persoon van 45 jaar. Bij deze leeftijd is het risico duidelijker zichtbaar wegens de beperktere beleggingshorizon. In de volgende figuren wordt het cumulatief beleggingsrendement bij de vier verschillende varianten weergegeven. Omdat beleggingsverliezen zich alleen voordoen in de lagere percentielen (meest negatieve uitkomsten), richten de figuren zich op het 2,5% percentiel.
Figuur 7: Risico bij korte looptijd
30
Volgens de prognose van het CBS. 22
Het eerste dat opvalt, is dat een cumulatief beleggingsverlies zich bij alle vier de varianten vrijwel alleen voordoet tot en met het 25% percentiel en daarboven niet meer Het risico op een groot beleggingsverlies is bij de Amerikaanse variant het grootst. Bij het 2,5% percentiel bedraagt het negatief cumulatief rendement de eerste tien jaar tussen de 25% en 30%. Daarnaast duurt het bij deze variant ook het langst om deze verliezen volledig te compenseren in latere jaren. Pas vlak voor de pensioendatum (circa leeftijd 63) zijn de beleggingsverliezen volledig gecompenseerd. Bij de andere drie varianten zijn de beleggingsverliezen kleiner en eerder gecompenseerd. Het risico bij korte looptijd is bij de Nederlandse variant het kleinst. De uitkomsten van de Engelse en Netspar variant zijn wederom nagenoeg gelijk aan elkaar en liggen tussen die van de Nederlandse en Amerikaanse variant in.
4.2
Marktrenterisico en beleggingsrisico
Afhankelijk van de variant wordt in de uitkeringsfase het marktrenterisico of het beleggingsrisico gelopen31. 4.2.1
Marktrenterisico in de uitkeringsfase
Het marktrenterisico is het risico van een lage marktrente op het moment dat de uitkering wordt verzekerd (de pensioendatum), waardoor de pensioenuitkering lager is. Bij de Nederlandse, Engelse en Netspar variant is sprake van het marktrenterisico. Bij de Engelse variant wordt de uitkering op de leeftijd van 75 jaar volledig verzekerd. Bij de Netspar variant is de uitkering voor circa 50% afhankelijk van de marktrente op de pensioendatum. Omdat de Nederlandse variant volledig afhankelijk is van de marktrente op de pensioendatum, wordt dit risico ter illustratie alleen voor deze variant in de volgende figuur zichtbaar gemaakt. Hierbij is uitgegaan van een beschikbaar beleggingssaldo op de pensioendatum van € 300.00032 en een vaste levensverwachting voor een 65-jarige van 20,9 jaar.
Figuur 8: Marktrenterisico op de pensioendatum voor de Nederlandse variant
In bovenstaande figuur is voor de Nederlandse variant de pensioenuitkering (als percentage van de pensioengrondslag op de pensioendatum) uitgezet tegen de marktrente op de pensioendatum. De marktrente ligt bij het 95%-interval tussen de 2,6% en 6,4% (voor respectievelijk het 2,5% en het 97,5% percentiel). Bij een marktrente van 1,6% bedraagt de uitkering 61% van de pensioengrondslag en bij een marktrente van 6,4% bedraagt de uitkering 85%. Er kan dus geconcludeerd worden, dat de hoogte van de pensioenuitkering behoorlijk gevoelig is voor marktrente op de pensioendatum. 31
Zie paragraaf 3.2. Het aanwezige beleggingssaldo bij het 50% percentiel bij de Nederlandse variant, dat resulteert in een uitkering van 70% van de pensioengrondslag (zie tabel 9 in paragraaf 4.4.1), bedraagt € 300.000. 32
23
4.2.2
Beleggingsrisico in de uitkeringsfase
Bij de varianten waarbij de uitkering niet (volledig) verzekerd wordt (de Amerikaanse, Engelse en Netspar variant) wordt het lifecycle beleggingsfonds na de pensioendatum voortgezet. Dit betekent dat er beleggingsrisico in de uitkeringsfase wordt gelopen. In de volgende figuren wordt voor de vier varianten de ontwikkeling van de pensioenuitkering onder de verschillende economische omstandigheden (marktrente en rendement op obligaties en aandelen) weergegeven. Om een zuivere vergelijking te maken, is voor alle vier de varianten uitgegaan van een beschikbaar beleggingssaldo op de pensioendatum van € 300.000 en een vaste levensverwachting voor een 65-jarige van 20,9 jaar.
Figuur 9: Marktrente- en beleggingsrisico in de uitkeringsfase
Bij de Nederlandse variant wordt de hoogte van uitkering eenmalig vastgesteld op basis van de marktrente op de pensioendatum en vertaalt zich in een gelijkblijvende uitkering (horizontale lijnen). Bij de Engels variant is aan de vorm (‘vork’) van de percentielen te zien dat de uitkering de eerste tien jaar gelijk blijft en vanaf leeftijd 75 hoger of lager wordt, afhankelijk van het gemaakte beleggingsrendement en de dan geldende markrente. Vanaf 75 jaar is de uitkering net zoals bij de Nederlandse variant verzekerd en gelijkblijvend. De uitkomsten bij de Amerikaanse en Netspar variant hebben de vorm van een waaier, omdat de uitkering niet (volledig) op een bepaald moment wordt vastgezet, maar jaarlijks opnieuw wordt bepaald en (gedeeltelijk) afhankelijk blijft van het beleggingsrendement. Voor de onderlinge vergelijking wordt in de volgende tabel de pensioenuitkering als percentage van de pensioengrondslag op de pensioendatum (€ 30.923) weergegeven op leeftijd 65 en 85.
24
Percentiel
Leeftijd 65 Leeftijd 85 Alle varianten NL USA UK Netspar 2,5% 58% 58% 39% 30% 54% 25% 66% 66% 66% 59% 68% 50% 70% 70% 87% 79% 79% 75% 74% 74% 114% 102% 92% 97,5% 82% 82% 184% 155% 128% Tabel 10: Marktrente- en beleggingsrisico in de uitkeringsfase
Hier blijkt dat de uitkomst van de Nederlandse variant bij het 2,5 percentiel opvallend beter is dan de Amerikaanse en Engelse variant. Vanaf het 25% percentiel wordt de Nederlandse variant wel ingehaald door de Amerikaanse en Netspar variant, maar door de Engelse variant pas vanaf het 50% percentiel. Vanaf het 50% percentiel zijn de uitkomsten van de drie alternatieven aanzienlijk beter dan van de Nederlandse variant. De uitkomsten van de Engelse en Netspar variant zijn dit keer niet (nagenoeg) gelijk aan elkaar. Bij de Amerikaanse, Engelse en Netspar variant is de uitkering (gedeeltelijk) afhankelijk van het beleggingsrendement. De mate van beleggingsrisico bepaalt de kans dat, bij tegenvallende beleggingsresultaten, de uitkering op enig moment wordt verlaagd. Bij de Engelse variant doet dit risico zich alleen op de leeftijd van 75 jaar voor en bij de Amerikaanse en Netspar fluctueert de uitkering jaarlijks. In de volgende tabel toont voor de eerste 20 jaar (van leeftijd 65 tot 85) de kans op een verlaging van de uitkering, evenals de gemiddelde daling. Variant
Kans op verlaging
Gemiddelde daling
NL 0% 0% USA 46% 10% UK 2% 27% Netspar 46% 5% Tabel 11: Beleggingsrisico, verlaging van de pensioenuitkering
In de Nederlandse variant is er geen kans op verlaging, omdat de volledige uitkering is verzekerd. Bij de Amerikaanse en Netspar variant is deze kans voor beide 46%, alleen is de gemiddelde daling bij de Netspar variant twee keer zo klein. Dit is logisch, omdat ten opzichte van de Amerikaanse variant de helft van de uitkering wordt verzekerd. De geringe kans op verlaging bij de Engelse variant (2%) verdient een kanttekening. Omdat hier slechts op één moment de uitkering verlaagd kan worden, is de kans rekenkundig over 20 jaar gemiddeld 2%. Feitelijk is op de leeftijd van 75 jaar de kans op verlaging van de uitkering maar liefst 39%. Bovendien is de gemiddelde daling met 27% in dat geval aanzienlijk groter dan bij de andere varianten.
4.3
Langleven risico
Het tarief waartegen de verzekeraar het beleggingssaldo omzet in een levenslange uitkering hangt af van de marktrente en de levensverwachting. Ter illustratie is dit voor de Nederlandse variant in de volgende figuur zichtbaar gemaakt.
25
Figuur 10: Langleven risico op de pensioendatum
In bovenstaande figuur is de pensioenuitkering (als percentage van de pensioengrondslag op de pensioendatum) uitgezet tegen de levensverwachting. De levensverwachting van een 65-jarige ligt bij het 95%-interval tussen de 17,5 jaar en 27,8 jaar (voor respectievelijk het 2,5% en het 97,5% percentiel). Bij een levensverwachting van 17,5 jaar bedraagt de uitkering 61% van de pensioengrondslag en bij een levensverwachting van 27,8 jaar bedraagt de uitkering 80%. Er kan dus geconcludeerd worden, dat de hoogte van de pensioenuitkering behoorlijk gevoelig is voor levensverwachting op de pensioendatum. Bovendien is de uitkering nagenoeg even gevoelig voor de levensverwachting als voor de marktrente op de pensioendatum33. Opnieuw is de pensioenuitkering voor de vier varianten berekend, uitgaande van een beschikbaar beleggingssaldo van € 300.000 op de pensioendatum en - anders dan in de vorige paragrafen - een variabele levensverwachting, zie de volgende tabel. Percentiel
Leeftijd 65 Leeftijd 85 Alle varianten NL USA UK Netspar 2,5% 55% 55% 38% 30% 52% 25% 65% 65% 66% 59% 68% 50% 70% 75% 86% 79% 78% 75% 75% 75% 115% 102% 94% 97,5% 85% 85% 189% 161% 131% Tabel 12: Langleven risico, uitkering vanaf de pensioendatum
Vergeleken met tabel 10 in paragraaf 4.2.2 (uitkomsten met vaste levensverwachting) valt op dat de verschillen tussen de varianten nauwelijks veranderen door het toevoegen van de levensverwachting als variabele. De spreiding in de uitkomsten wordt wel iets groter.
4.4
Inflatierisico
Het inflatierisico is het risico dat het pensioen minder waard wordt als gevolg van inflatie. Dit risico doet zich zowel voor in de opbouw- als in de uitkeringsfase. 4.4.1
Inflatierisico in de opbouwfase
In tabel 9 in paragraaf 4.1.1 staan de uitkomsten van de ontwikkeling van het beleggingssaldo zonder rekening te houden met inflatie tot de pensioendatum. Om een uitkering van 70% van de
33
Zie paragraaf 4.2.1 voor de uitkomsten met betrekking tot de parameter marktrente. 26
pensioengrondslag op de pensioendatum te doen, is bij een marktrente van 4,5% en een vaste levensverwachting van 20,9 jaar, een beleggingssaldo van circa € 300.000 nodig. Wanneer rekening gehouden wordt met de veronderstelde inflatie van 2% stijgt de pensioengrondslag harder. Dit betekent dat er meer premie wordt ingelegd, maar ook dat er voldoende beleggingsrendement gemaakt dient te worden om het reeds opgebouwde saldo waardevast te houden34. Bij 2% inflatie is op de pensioendatum een beleggingssaldo van € 640.000 nodig voor een uitkering van 70% van de pensioengrondslag (€ 65.907). In de volgende tabel wordt de kans weergegeven dat bovengenoemde beleggingsaldi worden bereikt. Variant
Zonder inflatie Met inflatie P(BS>300.000) P(BS>640.000) NL 51% 11% USA 62% 27% UK 59% 21% Netspar 57% 19% Tabel 13: Inflatierisico in de opbouwfase
Procentueel verschil -79% -57% -65% -66%
Bij de Nederlandse variant is de invloed van inflatie het grootst. De kans dat het beleggingssaldo op de pensioendatum zijn waarde heeft gehouden, daalt met 79%. Met andere woorden, deze variant biedt de slechtste bescherming tegen inflatie in de opbouwfase. Bij de Amerikaanse variant is de invloed van inflatie het kleinst (daling van 57%). Deze variant biedt de beste bescherming tegen inflatie in de opbouwfase. De uitkomsten van de Engelse en Netspar variant liggen tussen de Nederlandse en Amerikaanse variant in. Bovendien zijn de uitkomsten van deze varianten vrijwel identiek. 4.4.2
Inflatierisico in de uitkeringsfase
Om te bepalen welke variant in de uitkeringsperiode de beste bescherming biedt tegen de veronderstelde inflatie van 2%, is onderzocht in welke mate de uitkering de inflatie bijhoudt. Voor de eerste 20 jaar is berekend met welk percentage de uitkering jaarlijks gemiddeld toeneemt, zie de volgende tabel. Variant
Gemiddelde Percentage van stijging (20 jaar) inflatie (2%) NL 0,0% 0% USA 1,6% 80% UK 0,8% 40% Netspar 0,8% 40% Tabel 14: Inflatierisico in de uitkeringsfase
Bij de Amerikaanse variant stijgt de uitkering jaarlijks gemiddeld met 1,6%. Dit betekent dat de uitkering jaarlijks voor 80% van de inflatie wordt gecorrigeerd. Bij de Engelse en Netspar variant stijgt de uitkering gemiddeld met 0,8% en wordt voor 40% tegen de inflatie gecompenseerd. De Nederlandse variant biedt de minste bescherming tegen inflatie.
34
Voor een toelichting hierop zie paragraaf 2.3.2. 27
4.5
Samenvatting afzonderlijke risico's
Om antwoord te geven op deelvragen 2 en 4 zijn de afzonderlijke risico's onderzocht: 2. Welke risico’s doen zich bij huidige wet en- regelgeving voor en in welke omvang? 4. Welke risico’s doen zich bij alternatieve wet en- regelgeving voor en in welke omvang? Rekening houdend met de afzonderlijke risico's zijn de volgende antwoorden gevonden. Nederlandse variant: -
-
Bij deze variant is de uitkering vast en het minst onzeker, maar ook relatief laag ten opzichte van de andere varianten (zie paragrafen 4.1.1 en 4.2.2). Het risico dat grote beleggingsverliezen in de eerste jaren niet meer gecompenseerd worden met (eventuele) beleggingswinsten in latere jaren is bij deze variant het kleinst (4.1.2). Op de pensioendatum wordt de uitkering eenmalig vastgesteld. De hoogte van de uitkering hangt hierbij in grote mate af van de marktrente op dat moment (4.2.1). Het risico hierbij is dat een lage markrente op de pensioendatum zorgt voor een uitkering die voor resterende levensduur van de verzekerde laag is. Er is geen mogelijkheid om te profiteren van een eventueel stijgende marktrente in latere jaren. Deze variant biedt de slechtste bescherming tegen inflatie, zowel in de opbouw- als uitkeringfase (zie paragrafen 4.4.1 en 4.4.2)
Amerikaanse variant: -
-
-
De uitkomsten bij deze variant zijn het hoogst, maar ook het meest onzeker (zie paragrafen 4.1.1 en 4.2.2). Bij deze variant is de kans op beleggingsverliezen het grootst, met name wanneer de looptijd kort is (zie paragraaf 4.1.2). Bij een langere looptijd is dit risico bij deze variant aanzienlijk kleiner. Bij een looptijd van 40 jaar is de waarde van het beleggingssaldo op de pensioendatum bij het 2,5% percentiel (meest negatieve uitkomsten) voor de Amerikaanse variant namelijk bijna gelijk aan de andere drie varianten (zie paraaf 4.1.1). Bij deze variant wordt de uitkering niet eenmalig op de pensioendatum vastgesteld. Vanaf de pensioendatum gaat de uitkering jaarlijks fluctueren als gevolg van wijziging in de marktrente en de beleggingsrendementen die gemaakt worden. Er is een behoorlijke kans op verlaging van de uitkering. De kans bedraagt jaarlijks 46% en de gemiddelde verlaging bedraagt 10% (zie paragraaf 4.2.2). Deze variant biedt zowel in de opbouw- als uitkeringsfase de beste bescherming tegen inflatie (zie paragrafen 4.4.1 en 4.4.2).
Engelse variant: -
-
-
De uitkomsten van de variant liggen over het algemeen tussen de uitkomsten van de Nederlandse en Amerikaanse variant in. Dit is onder andere zichtbaar bij het beleggingsrisico in de opbouwfase (zie paragrafen 4.1.1 en 4.1.2). Net zoals bij de Nederlandse variant is op het moment dat de uitkering verzekerd wordt (leeftijd van 75 jaar) het marktrenterisico aanwezig (zie paragraaf 4.2.1). Als de marktrente op dat moment laag is, is de uitkering voor de resterende levensduur relatief laag en er kan niet worden geprofiteerd van een eventueel stijgende marktrente in latere jaren. Een belangrijk kenmerk van deze variant is de grote kans (39%) van de verlaging van de uitkering op leeftijd 75. Bovendien is de gemiddelde daling hoog (27%, zie paragraaf 4.2.2). Dit effect ontstaat indien de beleggingsresultaten in de eerste tien jaar na de pensioendatum lager zijn dan de marktrente op de pensioendatum waardoor er na tien jaar niet voldoende beleggingssaldo aanwezig is om dezelfde uitkering te blijven doen. Bij de Engelse variant 28
-
wordt in de eerste tien jaar na de pensioendatum de uitkering niet verlaagd bij tegenvallende beleggingsresultaten, in tegenstelling tot de Amerikaanse variant waarbij de money's worth methode wordt toegepast. Wat betreft het inflatierisico in zowel de opbouw- als uitkeringfase liggen de uitkomsten van deze variant tussen de Nederlandse en Amerikaanse variant in (zie paragrafen 4.4.1 en 4.4.2).
Netspar variant: -
-
-
Bij deze variant liggen de uitkomsten, net zoals bij de Engelse variant, tussen de Nederlandse en Amerikaanse variant in. Dit is onder andere zichtbaar bij het beleggingsrisico in de opbouwfase (zie paragrafen 4.1.1 en 4.1.2). Op de pensioendatum wordt circa35 de helft van de uitkering verzekerd. Voor dit gedeelte van de uitkering wordt het marktrenterisico gelopen (zie paragraaf 4.2.1). De andere helft van de uitkering fluctueert jaarlijks, net zoals bij de Amerikaanse variant, als gevolg van de wijziging in de marktrente en het beleggingsrendement dat gemaakt wordt. De kans dat de uitkering verlaagd wordt, is even groot, maar de gemiddelde daling is twee keer zo klein (5% in plaats van 10%) (zie paragraaf 4.2.2). Deze variant biedt een gemiddelde bescherming tegen inflatie (zie paragrafen 4.4.1 en 4.4.2).
35
Hoeveel procent van de totale uitkering wordt verzekerd, hangt af van het beleggingssaldo dat volgens de Nederlandse lifecycle wordt opgebouwd. Door het verschil met de Amerikaanse lifecycle wordt niet precies de helft van de uitkering verzekerd, maar naar verwachting iets minder. 29
30
5
Resultaten: inzicht in pensioenresultaat
Om antwoord te geven op deelvragen 1 en 336 wordt in dit hoofdstuk het totale resultaat van de vier varianten onderzocht. Dat wil zeggen dat het resultaat van de vier varianten wordt gepresenteerd onder invloed van alle, gelijktijdig zich voordoende risico's. Tevens wordt uitgegaan van het werkelijke beleggingssaldo dat naar verwachting wordt opgebouwd en niet van een fictief beleggingssaldo zoals in het vorige hoofdstuk. Zo wordt een totaal beeld verkregen van het totale resultaat van de vier varianten.
5.1
Uitkomsten vier varianten
Bij de Nederlandse en Engelse variant wordt een eventuele marktrente boven de 4% gebruikt om een stijgend pensioen mee te verzekeren. Bij de Netspar variant wordt de uitkering, voor zover deze verzekerd wordt, verzekerd als een volledig waardevast pensioen (2% stijgende uitkering)37. Bij de varianten waarbij het beleggingsfonds na de pensioendatum (gedeeltelijk) wordt voortgezet (Amerikaanse, Engelse en Netspar variant), wordt de verhoging van de uitkering ter compensatie van inflatie vanuit het beleggingsrendement gecompenseerd. Er is uitgegaan van een persoon die op de leeftijd van 25 jaar begint met pensioen opbouwen. Voor iedere variant is het beleggingssaldo op de pensioendatum berekend. Vervolgens is de hoogte van de pensioenuitkeringen berekend. De ontwikkeling van de uitkering wordt voor de vier varianten in de volgende figuren weergegeven.
Figuur 11: Ontwikkeling pensioenuitkering vier varianten
Om conclusies te kunnen trekken uit bovenstaande figuren worden in de volgende paragraaf meerdere vergelijkingen gemaakt tussen de uitkomsten.
36 37
Zie paragraaf 2.6 voor deze deelvragen. Zie paragraaf 3.1.3 voor de toelichting op de Netspar variant. 31
5.2
Vergelijking uitkomsten
In de volgende figuur worden de uitkeringen van de vier varianten, zoals weergegeven in de vorige paragraaf (figuur 11), getoond als kansverdeling. Onderstaande figuur is gebaseerd op de uitkeringen die in de eerste 20 jaar plaatsvinden. De uitkering is hierbij uitgedrukt als percentage van de (fictieve) reële pensioengrondslag38.
Figuur 12: Kansverdeling pensioenuitkering
De Nederlandse variant heeft de grootste kans op een uitkering tussen de 35% en 40%. Bij de andere drie varianten is de piek lager, maar is de verdeling breder, met name aan de rechterkant. Dit betekent dat deze drie varianten een grotere kans geven op een hogere uitkering. Verder is in de figuur zichtbaar dat de kans op een lage uitkering voor alle vier de varianten dicht bij elkaar ligt. In de volgende figuur wordt de verwachtingswaarde (het gemiddelde van de uitkomsten) van de pensioenuitkering in de eerste 20 jaar als percentage van de (fictieve) reële pensioengrondslag weergegeven. Het gemiddelde is berekend voor zowel een 25-jarige als 45-jarige die vanaf die leeftijd beginnen met pensioen opbouwen.
Figuur 13: Gemiddelde pensioenuitkering
Bij de 25-jarige is de gemiddelde uitkering van de Amerikaanse variant 35%39 hoger dan van de Nederlandse variant. Het gemiddelde van de Engelse en Netspar variant ligt daar tussenin en is 18%, respectievelijk 17% hoger dan de Nederlandse variant.
38
De fictieve reële pensioengrondslag is de pensioengrondslag die vanaf pensioendatum stijgt met de veronderstelde inflatie (2%). 39 Dit betreft het procentueel verschil (niet het absoluut verschil). 32
Bij de 45-jarige is de gemiddelde uitkering voor alle vier de varianten lager, omdat deze persoon de helft minder jaren heeft om het pensioen op te bouwen (20 jaar in plaats van 40 jaar). Net zoals bij de 25-jarige is het gemiddelde bij de Amerikaanse variant het hoogst. De gemiddelde uitkering is 29% hoger dan bij de Nederlandse variant. Bij de Engelse en Netspar variant is de uitkering 16%, respectievelijk 14% hoger dan bij de Nederlandse variant. Hierna is de volgende vergelijking gemaakt: voor de vier varianten wordt de gemiddelde uitkering afgezet tegen de kans op een hoog pensioen én de kans op een laag pensioen. Voor een persoon van 25 jaar is een hoog pensioen gedefinieerd als een pensioenuitkering die vanaf de pensioendatum hoger is dan 70% (40 x 1,75%) van de (fictieve) reële pensioengrondslag. Een laag pensioen is gedefinieerd als een pensioenuitkering die vanaf de pensioendatum de helft is van een hoog pensioen (35%). De uitkomst van deze vergelijking is als volgt, zie onderstaande figuren.
Figuur 14: Vergelijking gemiddelde, laag en hoog pensioen (25-jarige)
In bovenstaande figuur kan op de x-as de gemiddelde pensioenuitkering worden afgelezen. Op de yas is af te lezen hoe groot de kans is op een laag pensioen (linker figuur) en hoe groot de kans is op een hoog pensioen (rechter figuur). In de volgende figuren wordt dezelfde vergelijking gemaakt, maar dan voor een persoon die vanaf de leeftijd van 45 jaar begint met pensioen opbouwen. Voor een juiste vergelijking worden in de definities van een hoog, respectievelijk laag pensioen, de percentages gehalveerd (35%, respectievelijk 17,5%), omdat deze persoon de helft minder jaren heeft om het pensioen op te bouwen (20 jaar in plaats van 40 jaar).
33
Figuur 15: Vergelijking gemiddelde, laag en hoog pensioen (45-jarige)
5.3
Samenvatting pensioenresultaat
Aan de hand van de vergelijkingen die in de vorige paragraaf zijn gemaakt, wordt antwoord gegeven op deelvragen 1 en 3: 1. Hoe hoog zijn de verwachte pensioenuitkeringen onder de huidige wet en- regelgeving? 3. Hoe hoog zijn de verwachte pensioenuitkeringen onder alternatieve wet en- regelgeving? In de volgende tabel worden de uitkomsten van figuren 14 en 15 uit de vorige paragraaf weergegeven. Variant
25-jarige Gemiddeld Kans op laag pensioen pensioen NL 43% 29% USA 59% 22% UK 51% 25% Netspar 51% 22% Tabel 15: Pensioenresultaten
Kans op hoog pensioen 5% 27% 16% 16%
Gemiddeld pensioen 27% 34% 31% 30%
45-jarige Kans op laag pensioen 5% 9% 10% 5%
Kans op hoog pensioen 11% 40% 30% 27%
De gemiddelde pensioenuitkering is bij de Amerikaanse variant tot wel 35% hoger dan bij de Nederlandse variant (35% bij een 25-jarige en 29% bij een 45-jarige). De gemiddelde pensioenuitkering van de Engelse en Netspar variant ligt tussen die van de Nederlandse en Amerikaanse variant in en is bij de eerstgenoemde twee varianten nagenoeg gelijk. Bij de Engelse variant is de gemiddelde uitkering tussen 16% en 18% hoger dan bij de Nederlandse variant. Bij de Netspar variant is de gemiddelde uitkering tussen de 14% en 17% hoger dan bij de Nederlandse variant. Wat betreft de kans op een laag pensioen liggen de resultaten van de vier varianten voor zowel de 25-jarige als 45-jarige opvallend dicht bij elkaar. Wat betreft de kans op een hoog pensioen is duidelijk zichtbaar dat deze kans bij de Amerikaanse variant veruit het grootst is (27% voor de 25-jarige en 40% voor de 45-jarige). Bij de Nederlandse variant bedraagt deze kans slechts 5% voor de 25-jarige en 11% voor de 45-jarige. De uitkomsten van de Engelse en Netspar variant liggen tussen die van de Nederlandse en Amerikaanse variant in. 34
6
Conclusies
In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de centrale probleemstelling: Welke maatregelen moet de Nederlandse overheid nemen met betrekking tot het verplicht op de pensioendatum verzekeren van de levenslange pensioenuitkering om de hoogte van de verwachte pensioenuitkeringen te verbeteren in combinatie met een acceptabel risico, voor individuen met een beschikbare premieregeling waarbij belegd wordt in lifecycle beleggingsfondsen? Door middel van de scenarioanalyse zijn de risico’s met betrekking tot het verwachte pensioen van een beschikbare premieregeling onder verschillende economische en demografische omstandigheden inzichtelijk gemaakt. Deze scenarioanalyse is uitgevoerd voor vier varianten, namelijk de huidige Nederlandse wet- en regelgeving en drie alternatieven (Amerikaanse, Engelse en Netspar variant). De Nederlandse variant resulteert in een pensioenuitkering met de minste onzekerheid (kleinste spreiding in de uitkomsten). Deze variant biedt met name in de uitkeringsfase een grote mate van zekerheid, omdat de uitkering op de pensioendatum verplicht verzekerd moet worden. Vanaf dat moment is de uitkering vast en gegarandeerd door de verzekeraar. Bij deze variant zijn het marktrenterisico op de pensioendatum en het inflatierisico de grootste risico’s. Als naar het verwachte pensioen gekeken wordt, dan valt op dat de gemiddelde pensioenuitkering het laagst is van alle varianten. Daarbij is de kans op een laag pensioen niet wezenlijk kleiner of zelfs groter afhankelijke van de leeftijd waarop begonnen wordt met pensioen opbouwen - dan bij de drie alternatieven. Als de verplichtstelling tot het verzekeren van de uitkering op de pensioendatum wordt losgelaten, is de uitkering niet langer vast en gegarandeerd. Door afstand te doen van de zekerheden van de Nederlandse variant gaat de pensioenuitkering (jaarlijks) fluctueren, maar neemt de hoogte van de gemiddelde pensioenuitkering wel aanzienlijk toe, zoals gebleken is uit de resultaten van de drie alternatieven. In welke mate de uitkering gaat fluctueren en hoeveel hoger het pensioen hiervoor in ruil wordt, wordt per alternatief hieronder toegelicht. De Engelse variant heeft qua opzet veel overeenkomsten met de Nederlandse variant. De lifecycle is afgeleid van de Nederlandse variant en de uitkering wordt verzekerd, alleen tien jaar later (vanaf de leeftijd van 75 jaar). Bij deze variant wordt langer in aandelen belegd. Wat betreft de hoogte van de verwachte pensioenuitkering resulteert de Engelse variant in een tot 18% hogere gemiddelde pensioenuitkering dan de Nederlandse variant. De Engelse variant heeft als nadeel echter dat er een grote kans is dat de pensioenuitkering op de leeftijd van 75 jaar wordt verlaagd. Deze kans bedraagt 39% en bovendien is de gemiddelde daling van de uitkering bijzonder hoog (27%). De hoogte van de uitkering vanaf de leeftijd van 75 jaar hangt in grote mate af van de marktrente op de pensioendatum (leeftijd van 65 jaar), het beleggingsrendement dat in de daarop volgende tien jaar wordt gemaakt en de marktrente op de leeftijd van 75 jaar. Als de uitkering verlaagd moet worden, is er bij deze variant geen mogelijkheid om deze verlaging te compenseren door een eventueel stijgende marktrente en/of goede beleggingsresultaten in latere jaren. In het algemeen is een grote kans op een hevige terugval in pensioen onwenselijk, omdat pensioen voor veel ouderen dient als een belangrijke bron van inkomsten. Aangezien het risico op een hevige terugval in inkomen bij deze variant groot is, is deze variant niet te verkiezen boven de Nederlandse variant. De Amerikaanse variant wijkt qua opzet het meest af van de Nederlandse. De uitkering wordt niet verzekerd en er wordt van alle varianten het meest in aandelen belegd. Wat betreft het verwachte pensioen levert de Amerikaanse variant gemiddeld de hoogste pensioenuitkering op. Ten opzichte van de Nederlandse variant is de uitkering gemiddeld tot wel 35% hoger. Bovendien is kans op een laag pensioen niet wezenlijk groter dan bij de Nederlandse variant. Daarnaast biedt de Amerikaanse 35
variant de beste bescherming tegen inflatie (80% bescherming tegen inflatie in de uitkeringsfase). In de uitkeringsfase is de hoogte van de pensioenuitkering echter onzeker en afhankelijk van de ontwikkeling van de marktrente en het beleggingsrendement dat gemaakt wordt. De jaarlijkse fluctuatie in de uitkering is bij deze variant behoorlijk groot. Een grote fluctuatie is niet wenselijk, omdat pensioen voor veel ouderen dient als een belangrijke bron van inkomsten. De kans dat de uitkering in enig jaar verlaagd wordt, is bij deze variant 46% en de gemiddelde daling bedraagt 10%. Omdat in Nederland de meeste pensioenregelingen een stabiel inkomen bieden40, zou een beschikbare premieregeling op basis van de Amerikaanse variant op dit moment nog een stap te ver zijn voor Nederland. Dit omdat de hoogte van de uitkering jaarlijks fluctueert en dus in bijzonder grote mate onzeker is, ondanks de voordelen: de hoogste gemiddelde pensioenuitkering, een kleine kans op een lage pensioenuitkering en de grootste kans op een hoge pensioenuitkering. De Netspar variant is een combinatie van de Nederlandse en Amerikaanse variant. Wat betreft de hoogte van het verwachte pensioen is de gemiddelde uitkering niet zo hoog als bij de Amerikaanse variant, maar nog altijd tot wel 17% hoger dan de Nederlandse variant. In ruil voor een minder hoog pensioen ten opzichte van de Amerikaanse variant, is de pensioenuitkering echter een stuk minder onzeker. De fluctuatie van de pensioenuitkering is twee keer zo klein als bij de Amerikaanse variant (5% in plaats van 10%), omdat circa de helft van de pensioenuitkering verzekerd wordt. Wat betreft het inflatierisico biedt de Netspar variant een goede bescherming tegen inflatie. Circa de helft van de uitkering wordt verzekerd als een 2% stijgend pensioen en de ander helft van de uitkering houdt 80% van de veronderstelde 2% inflatie bij. Alles overwegend biedt de Netspar variant het beste resultaat om de hoogte van de verwachte pensioenuitkeringen te verbeteren, voor individuen met een beschikbare premieregeling waarbij belegd wordt in lifecycle beleggingsfondsen. Deze variant biedt een aanzienlijk hoger pensioen dan de Nederlandse variant (in gelijke omstandigheden), met een beperkte jaarlijkse fluctuatie in de uitkering.
40
Circa 87% van de personen in Nederland (zie paragraaf 2.1.2) heeft een pensioenregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst. Deze pensioenregeling voorziet (in principe) in een stabiel pensioeninkomen. 36
7
Aanbevelingen
In het vorige hoofdstuk is geconcludeerd dat een beschikbare premieregeling met lifecycle beleggingsfondsen op basis van de Netspar variant het beste resultaat oplevert, wanneer het doel is om de hoogte van de verwachte pensioenuitkeringen te verbeteren in combinatie met een acceptabel risico. Om deze variant te implementeren, dient de huidige Nederlandse wet- en regelgeving te worden aangepast. Voor een succesvolle implementatie worden hieronder drie kernaanbevelingen gedaan, die waar nodig zijn onderverdeeld. 1. De eerste aanbeveling is de wettelijke verplichting om de volledige uitkering vanaf de pensioendatum te verzekeren, los te laten en het mogelijk te maken om het (lifecycle) beleggingsfonds na de pensioendatum voort te zetten en een gedeelte van de pensioenuitkering in de vorm van een ‘variable annuity’ te doen. 2. In dit onderzoek zijn bepaalde keuzes gemaakt en aannames gedaan. De tweede aanbeveling is daarom de consequenties van de gemaakte keuzes en aannames te onderzoeken, alvorens tot invoering van aangepaste wet- en regelgeving over te gaan. Het betreft de volgende aspecten: a. De scenarioanalyse is uitgevoerd met de genoemde veronderstellingen met betrekking tot de marktrente, beleggingsrendement en levensverwachting. Het verdient aanbeveling om een gevoeligheidsanalyse van deze parameters uit te voeren. Met deze analyse kan worden nagegaan of de conclusie van het onderzoek wezenlijk anders is wanneer andere veronderstellingen gekozen worden. b. In dit onderzoek is een inkomensvoorziening voor de partner bij overlijden na de pensioendatum buiten beschouwing gelaten41. Het verdient aanbeveling om nader te onderzoeken wat de gevolgen zijn als hiermee wél rekening gehouden wordt. 3. Als het besluit genomen wordt om de Netspar variant in te voeren, dient een aantal zaken met betrekking tot de uitvoering geregeld te worden. Voor een succesvolle implementatie van de Netspar variant worden de volgende aanbevelingen gedaan. a. Er dient een keuze gemaakt te worden vanaf welke grens het niet langer verplicht wordt gesteld om de uitkering te verzekeren. In dit onderzoek is verondersteld dat bij de Netspar variant 50% van de beschikbare premie wordt gebruikt om te sparen voor een pensioenuitkering die op de pensioendatum verzekerd wordt (fixed annuity). De ander helft wordt gebruikt om te sparen voor een pensioenuitkering in de vorm van een variable annuity. Het is echter de vraag of deze verdeling (50/50) de meest optimale is. Hierbij dient in ieder geval nagedacht te worden over de sociaal economische verschillen tussen bepaalde bevolkingsgroepen. Lagere inkomensgroepen hebben waarschijnlijk een grotere behoefte aan een stabiel pensioeninkomen (minder risico), dan hogere inkomensgroepen die doorgaans hogere financiële reserves hebben opgebouwd. Hierdoor kan de risicobereidheid verschillen, hetgeen gevolg kan hebben voor de te maken verdeling. b. Er dient fiscale wetgeving te komen met betrekking tot het bedrag dat jaarlijks vanuit het beleggingssaldo mag worden uitgekeerd. Er wordt geadviseerd hiervoor de ‘money’s worth’ methode toe te passen, waarbij afhankelijk van de actuele marktrente en meest recente inzichten met betrekking tot levensverwachting, jaarlijks een leeftijdsafhankelijke tabel wordt samengesteld met uitkeringspercentages. Deze tabel kan bijvoorbeeld door het ministerie van Financiën worden bepaald, net zoals de
41
Een inkomensvoorziening bij overlijden vóór de pensioendatum is ook buiten beschouwing gelaten. Omdat in dit onderzoek een netto premiestaffel is verondersteld, heeft dit echter geen gevolgen voor de uitkomsten. 37
maximale premiestaffels voor beschikbare premieregelingen al door dit ministerie worden bepaald. c. Er wordt geadviseerd om deling van het sterfteresultaat ook voor het variabele deel van de pensioenuitkering mogelijk te maken. Omdat bij het variabele deel van de uitkering het risico van blijven leven (en dus langer uitkeren) voor de verzekerde blijft, is van jaar tot jaar een deel van het beleggingssaldo nodig om deze langere uitkering te doen. De vrijvallende saldi van de overlijdensgevallen zouden gebruikt moeten worden om het extra benodigde saldo van de overlevenden aan te vullen. Bij implementatie van de Netspar variant moet het delen van het sterfteresultaat mogelijk gemaakt worden. Dit kan worden bewerkstelligd door de personen ook voor het variabele deel van de pensioenuitkering een ‘pool’ te laten vormen, waarbij jaarlijks de sterftewinst (vrijval van beleggingssaldi als gevolg van overlijden) wordt verdeeld onder de personen die niet zijn overleden. In dit onderzoek is bij de Netspar variant, bij het toepassen van de money's worth methode, impliciet uitgegaan van de mogelijkheid tot het delen van het sterfteresultaat. d. Er dient bepaald te worden aan welke partij(en) de uitvoering van het variabele deel van de pensioenuitkering wordt toegestaan. Hiervoor kunnen verschillende partijen optreden, zoals verzekeraars, pensioenfondsen, banken of vermogensbeheerders. De verzekeraars en pensioenfondsen verdienen hierbij de voorkeur omdat zij de fixed annuity al in beheer hebben en dus kunnen optreden als 'één loket’ naar de uitkeringsgerechtigde. Voor de pensioenfondsen geldt dit voor zover het beleggingssaldo bij het pensioenfonds zelf is opgebouwd42. Verzekeraars en pensioenfondsen hebben verder kennis van en ervaring met het vaststellen van het sterfteresultaat ten behoeve van bovengenoemde ‘pool’ (zie punt c) en het voeren van de daarbij behorende administratie. Deze beide partijen hebben bovendien ervaring met vermogensbeheer en het voeren van een uitkeringsadministratie. e. Er dient veel aandacht te komen voor communicatie rond de voor- en nadelen van de Netspar variant. Dit heeft een voorlichtingskant, maar ook een gedragsbeïnvloedende kant. De voorlichtingskant betreft de voordelen (gemiddeld een hoger pensioen dan de Nederlandse variant) en de risico’s van de Netspar variant (de pensioenuitkering kent een bepaalde mate van onzekerheid). De gedragsbeïnvloeding betreft het geven van bepaalde adviezen, zoals het aanhouden van een financiële buffer om op terug te vallen in jaren dat het minder gaat en de uitkering lager is.
42
Het is namelijk niet mogelijk om alleen de uitkering vanaf de pensioendatum bij een pensioenfonds naar keuze te verzekeren. 38
8
Literatuurlijst
Autoriteit Financiële Markten (2010). Doorrekening van beschikbare premieovereenkomsten. Autoriteit Financiële Markten (2009). Rapport Onderzoek zorgplicht bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid 2009. Actuarieel Instituut (2005). Inleiding verzekeringstechniek. 5e druk. Utrecht: Actuarieel Instituut Beroepsvereniging van Beleggingsprofessionals (2010). Het toezicht op pensioenbeleggingen: aanbevelingen van de VBA voor het FTK. Bauer, D., Kling, A., en Russ, J. (2008). A Universal Pricing Framework for Guaranteed Minimum Benefits in Variable Annuities. Astin bulletin, 2008-2 Borremans, J. en Nass, R. (2011). Life cycles in premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid. Pensioenmagazine, december 2011, 6-12 Broadbent, J., Palumbo, M., en Woodman, E. (2006). The shift from Defined Benefit to Defined Contribution Pension Plans – Implications for Asset Allocation en Risk Management. Brown, J.R., Mitchell, O.S., Poterba, J.M. (2000). Mortality risk, inflation risk, and annuity products. Brown, J. en Nijman, T. (2011). Opportunities for Improving Pension Wealth Decumulation in the Netherlands. Netspar Discussion Paper, 01/2011-008 Brown, K.C., en Reilly, F.K. (2009). Analysis of Investments and Management of Portfolios. 9e druk. Cengage Learning Buijs, A. (1997). Statistiek om mee te werken. 6e druk. Houten: Educatieve Partners Nederland B.V. Haan, J. de, Lecq, F. van der, Oerlemans, A. en Wurff, A. van der (2009). De prijs van pensioenrisico. Economisch Statistische Berichten, 94, 486-489 James, E., en Vittas, D. (2004). The decumulation (Payout) Phase of Defined Contribution (DC) Pillars. World Bank Policy Research Working Paper Law, A.M., (2007). Simulation Modeling and Analysis. 4e druk. New York: McGraw-Hill Education Ling, E. van en Soest, J. van (2012). LCP Netherlands TERzake(n) 2012, inzicht in beschikbare premieregelingen en de verschuldigde beleggingskosten. Mowbray, P. (2010). Retirement risk metrics for evaluating target date funds: a scenario modelling framework. Ormel, S. (2011). Inflatie in het kader van een Nederlands pensioenfonds. Panneman, D., (2011). De valkuil van Life Cycle beleggen. Poiesz, O., en Swinkels, L., (2012). Mythes over DC-regelingen ontkracht. Vliet, B. van (2011). Modeling Financial Markets with Excel and VBA.
39
40
9
Bijlagen
41
42
Bijlage 1: Gemiddelde Nederlandse lifecycle Voor het bepalen van de gemiddelde Nederlandse lifecycle is documentatie opgezocht over (neutrale) lifecycle beleggingsfondsen die door de volgende pensioenuitvoerders worden aangeboden: -
AEGON en AEGON PPI ASR Avero Achmea Delta Lloyd Generali Goudse PPI Nationale-Nederlanden Zwitserleven
Op de volgende pagina wordt een overzicht gegeven van de samenstelling van de lifecycle beleggingsfondsen van bovenstaande pensioenuitvoerders en het gemiddelde hiervan. De achterliggende documentatie van de verschillende (neutrale) lifecycle beleggingsfondsen is gedownload van de pensioenuitvoerders. De informatie met betrekking tot de beleggingssamenstelling is per pensioenuitvoerder bijgevoegd.
43
Leeftijd
AEGON (PPI)
25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64
Aandelen 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 55% 55% 55% 55% 55% 45% 45% 45% 35% 35%
ASR Obligaties 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 45% 45% 45% 45% 45% 55% 55% 55% 65% 65%
Aandelen 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 45% 45% 45% 45% 45% 45% 45% 45% 35% 35% 35% 35% 25% 25% 15%
Obligaties 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 55% 55% 55% 55% 55% 55% 55% 55% 65% 65% 65% 65% 75% 75% 85%
Avero Achmea
Delta Lloyd
Aandelen 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 63% 38% 38% 38% 18% 18% 18% 0% 0% 0%
Aandelen 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 62% 59% 55% 52% 38% 35% 33% 30% 28% 25%
Obligaties 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 38% 63% 63% 63% 83% 83% 83% 100% 100% 100%
Generali Obligaties 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 38% 42% 45% 48% 63% 65% 68% 70% 73% 75%
Aandelen 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 70% 50% 50% 50% 50% 50% 40% 40% 40% 40% 40% 20% 20% 20% 20% 20% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0%
Goudse PPI Obligaties 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 50% 50% 50% 50% 50% 60% 60% 60% 60% 60% 80% 80% 80% 80% 80% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Aandelen 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 35% 35% 35% 35% 35% 25% 25% 25% 25% 25% 18% 18% 18% 18% 18% 10% 10% 10% 10% 10%
Obligaties 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 65% 65% 65% 65% 65% 75% 75% 75% 75% 75% 83% 83% 83% 83% 83% 90% 90% 90% 90% 90%
NationaleNederlanden Aandelen Obligaties 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 45% 55% 18% 82% 18% 82% 18% 82% 18% 82% 18% 82% 18% 82% 18% 82% 18% 82% 18% 82% 8% 93%
Zwitserleven
Gemiddelde
Aandelen 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 65% 50% 50% 50% 40% 40% 40% 35% 25% 25% 25% 25% 25% 25% 25% 25% 0% 0% 0% 0% 0%
Aandelen 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 60% 58% 58% 57% 54% 54% 53% 52% 52% 48% 48% 44% 44% 44% 38% 35% 32% 30% 26% 20% 20% 16% 14% 12%
Obligaties 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 35% 50% 50% 50% 60% 60% 60% 65% 75% 75% 75% 75% 75% 75% 75% 75% 100% 100% 100% 100% 100%
44
Obligaties 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 40% 42% 42% 43% 46% 46% 47% 48% 48% 52% 53% 56% 56% 56% 62% 65% 68% 70% 74% 80% 80% 84% 86% 88%
Documentatie lifecycle AEGON en AEGON PPI
45
46
47
48
49
50
Documentatie lifecycle ASR
51
Documentatie lifecycle Avero Achmea
52
53
54
Documentatie lifecycle Delta Lloyd
55
56
Documentatie lifecycle Generali
57
Documentatie lifecycle Goudse PPI
58
Documentatie lifecycle Nationale-Nederlanden
59
Documentatie lifecycle Zwitserleven
60
61
62
Bijlage 2: Gemiddelde Amerikaanse lifecycle Fund T-15 Years T-10 Years T-5 Years T T+5 Years T+10 Years Alliance Bernstein 86% 79% 72% 65% 55% 45% John Hancock 88% 79% 68% 56% 50% 50% Mainstay 80% 63% 60% 55% 45% 40% Principle 74% 67% 64% 54% 44% 35% BlackRock 71% 62% 56% 52% 50% 50% TIAA-CREFF 76% 68% 60% 52% 46% 40% Fidelity Advisor Freedom 70% 65% 53% 51% 35% 20% T Rowe 76% 69% 60% 50% 48% 47% Nationwide 76% 67% 57% 49% 44% 40% Fidelity Freedom 75% 65% 53% 50% 30% 20% Goldman Sachs 72% 66% 58% 45% 40% 40% Vanguard 71% 63% 54% 42% 30% 30% JP Morgan 73% 64% 54% 40% 33% 33% Wells Fargo 61% 47% 35% 24% 19% 14% Gemiddelde 75% 66% 57% 49% 41% 36% 43 Tabel 16: Aandeel in beleggingscategorieën aandelen en vastgoed Amerikaanse lifecycle beleggingsfondsen
43
T+15 Years 35% 50% 40% 25% 50% 40% 20% 45% 35% 20% 40% 30% 33% 14% 34%
T+20 Years 35% 50% 40% 25% 50% 40% 20% 43% 30% 20% 40% 30% 33% 14% 34%
T+25 Years 35% 50% 40% 25% 50% 40% 20% 42% 30% 20% 40% 30% 33% 14% 34%
Bron: Mowbray (2010). 63
64
Bijlage 3: Aanbevelingen VBA
Figuur 16: Aanbevelingen VBA
44
44
Bron: Beroepsvereniging van Beleggingsprofessionals (2010). 65
66
Bijlage 4: Uitwerking genereren van economische scenario’s In het onderzoek worden de volgende veronderstellingen toegepast voor de economische scenario’s45, zie de volgende tabellen: Parameter Verwachtingswaarde Inflatie 2,0% Marktrente 4,5% Rendement op obligaties 5,5% Rendement op aandelen 8,5% Tabel 7: Economische parameters
Standaardafwijking 0,0% 1,0% 6,0% 17,5%
De verwachtingswaarde van de marktrente en het rendement op obligaties en aandelen zijn meetkundige rendementen. Daarnaast is het rendement op obligaties en aandelen bruto (vóór aftrek van beleggingskosten). Correlatie Marktrente Obligaties Aandelen Marktrente 1 -0,75 +0,25 Obligaties 1 +0,50 Aandelen 1 Tabel 8: Correlatiematrix economische parameters
Op basis van bovenstaande veronderstellingen zijn de economische scenario’s gegenereerd. Normaal verdeelde getallen die onderling gecorreleerd zijn, zijn met de volgende methode gegeneerd (Van Vliet, 2011): 1. Bepaal de Cholesky decompositie Matrix Vermenigvuldig een vector met willekeurig normaal verdeelde getallen (Zs) met de Cholesky decompositie matrix (L) van de correlatiematrix (C), met: C = correlatiematrix volgens tabel 8 hierboven De Cholesky decompositiematrix (L) van C is: Correlatie Marktrente Obligaties Marktrente +1,000 0,000 Obligaties -0,750 +0,661 Aandelen +0,250 +1,039 Tabel 17: Cholesky decompositiematrix (L)
Aandelen 0,000 0,000 -0,143
2. Bereken vector Zs De vector Zs bestaat bij dit onderzoek uit één kolom met drie variabelen. De standaard normaal verdeelde waarden van Zs zijn met de volgende methode bepaald (Law, 2007): 1. Genereer U uniform op (0,1) 2. Zet X = F-1 (U) 3. X is een willekeurig getal getrokken uit de verdeling f(X). De willekeurige getallen U zijn gegenereerd met de random number generator van Microsoft Excel (functie ASELECT). De functie F-1 (U) is de inverse van de integraal van f(x), met als f(x) de kansdichtheid van de normale verdeling:
45
Zie paragraaf 3.3.2 voor een toelichting op de samenstelling van de scenario’s. 67
Deze waarden van X (uitkomst van F-1 (U) ) zijn normaal verdeeld op N~(0,1) en berekend door gebruik te maken van de functie NORM.INV in Microsoft Excel. 3. Zs omzetten naar Zs’ Gegeven een vector Zs met standaard normaal verdeelde getallen, is de vector met de gecorreleerde normaal verdeelde variabelen (Zs’) als volgt: Zs’ = L * Zs
4. Bepaal de gewenste verdeelde getallen De individuele waarden Zi’ worden omgezet naar ieder gewenste Zi ~ N(µi, σi) door middel van de volgende stap: Zi = µi + zi’ . σi
Het omzetten van de vector Zs’ naar de individuele waarden Zi van de parameters (marktrente, rendement op obligaties en rendement op aandelen) is gedaan met de verwachtingswaarde en standaardafwijking zoals opgenomen in tabel 7.
68
Bijlage 5: Uitkomsten genereren van economische scenario’s In deze bijlage zijn figuren opgenomen met de resultaten van de simulatie van de marktrente, obligaties en aandelen. De figuren in deze bijlage geven de uitkomsten van een willekeurig jaar weer.
Rendement De volgende figuren geven de resultaten met betrekking tot het rendement weer.
Figuur 17: Resultaten simulatie marktrente
Figuur 18: Resultaten simulatie rendement obligaties
Figuur 19: Resultaten simulatie rendement obligaties
69
Correlatie De volgende figuren geven de resultaten met betrekking tot de correlatie tussen marktrente, obligaties en aandelen weer.
Figuur 20: Resultaten correlatie marktrente en obligaties
Figuur 21: Resultaten correlatie marktrente en aandelen
Figuur 22: Resultaten correlatie obligaties en aandelen
70
Bijlage 6: Uitwerking genereren van demografische scenario’s De gehanteerde methode voor het genereren van de demografische scenario’s is grotendeels analoog aan de methode zoals gebruikt voor het genereren van de economische scenario’s46. Eerst is een vector met 1.000 willekeurige getallen met een waarde tussen 0 en 1 getrokken. Daarna is deze vector omgezet in een vector met levensverwachtingen. Deze levensverwachtingen zijn getallen die normaal zijn verdeeld op N(µj,σj), met µj en σj volgens de prognoses van het CBS47. De overlevingskansen die resulteren in de individuele waarden van Lj zijn vervolgens afgeleid van de overlevingskansen die resulteren in µj. Hierbij is gebruik gemaakt van de algemene formule voor het berekenen van de levensverwachting (Actuarieel Instituut, 2005):
De overlevingskansen die resulteren in een individuele waarde van Lj zijn gevonden door een vergelijking op de lossen, waarbij de overlevingskansen die resulteren in µj worden vermenigvuldigd met een correctiefactor (Cf), zodanig dat uitkomst gelijk is aan de gewenste waarde Lj.
Het vinden van de correctiefactor (Cf) is gedaan door de vergelijking e’z=Lj op te lossen door middel van een iteratief proces.
46 47
Zie hiervoor bijlage 4. Zie hiervoor paragraaf 3.3.3. 71
72
Bijlage 7: Uitwerking van het rekenmodel Het rekenmodel berekent de ontwikkeling van het beleggingssaldo in de opbouwfase en de hoogte van de uitkeringen in de uitkeringsfase van de beschikbare premieregeling. Bij de Nederlandse variant wordt de uitkering op de pensioendatum eenmalig vastgesteld. Bij de andere drie varianten hangt de hoogte van de uitkering af van de ontwikkelingen van het beleggingssaldo in de uitkeringsfase. De ontwikkeling van het beleggingssaldo van jaar tot jaar is als volgt, zie de volgende tabel. + -/+ +
Beleggingssaldo aan het begin van het jaar Investeringspremie Cashflow uitkering Bijschrijving bonus bij leven Netto beleggingsrendement Beleggingssaldo aan het eind van het jaar
Tabel 18: Ontwikkeling beleggingssaldo
Investeringspremie De premie is een bepaald percentage van de pensioengrondslag (salaris verminderd met de franchise). Het salaris en de franchise stijgen jaarlijks met de inflatie. Daarnaast stijgt het salaris jaarlijks extra als gevolg van de loopbaanontwikkeling. In het rekenmodel is voor de loopbaanontwikkeling in relatie tot leeftijd gebruik gemaakt van de volgende tabel (deze tabel wordt ook door de overheid toegepast bij het bepalen van de premiestaffels). Leeftijd Loopbaanontwikkeling 25 tot en met 34 3,0% 35 tot en met 44 2,0% 45 tot en met 54 1,0% 55 tot en met 64 0,0% Tabel 19: Loopbaanontwikkeling
De pensioengrondslag wordt door middel van de volgende formules berekend48: Salaris Franchise Pensioengrondslag
De premie wordt berekend door de pensioengrondslag te vermenigvuldigen met de leeftijdsafhankelijke premiepercentages zoals vermeld staan in tabel 1 in paragraaf 2.2.1 In het rekenmodel wordt rekening gehouden met de verschillende kosten die samenhangen met beleggen49. De investeringspremie is de premie na aftrek van aankoopkosten. Premie Investeringspremie
48 49
In de formules is x de leeftijd en t de tijdsvariabele in jaren. Zie hiervoor paragraaf 2.2.3. 73
Cashflow uitkering Bij de vier varianten is sprake van twee manieren waarop de pensioenuitkering wordt berekend. De eerste manier is voor het deel van de uitkering dat wordt verzekerd. De tweede manier wordt gebruikt voor het deel dat niet wordt verzekerd. Bij de Nederlandse variant wordt de gehele uitkering verzekerd volgens manier 1. De uitkering bij de Engelse en Netspar variant wordt gedeeltelijk berekend volgens manier 1 en gedeeltelijk volgens manier 2. Bij de Amerikaanse variant wordt de uitkering volledig berekend volgens manier 2. Manier 1: hier wordt de uitkering eenmalig op de pensioendatum vastgesteld als het beleggingssaldo verminderd met 0,5% verkoopkosten, gedeeld door het verwachte tarief. Het tarief is de koopsomfactor voor direct ingaand levenslange prenumerando lijfrente. Het tarief hangt af van de (reële) marktrente en levensverwachting. De algemene formule voor het tarief is (Actuarieel Instituut, 2005) als volgt.
Als een samengesteld stijgende uitkering wordt verzekerd, wordt in bovenstaande formule i (nominale marktrente) vervangen door r (reële marktrente).
De jaarlijkse uitkering wordt verondersteld aan het begin van ieder jaar te worden uitgekeerd. Bij het berekenen van de kasstromen van de uitkering wordt rekening gehouden met de kans dat de verzekerde in leven is (tP65). Uitkering
Cashflow uitkering(t)
Manier 2: hier wordt de uitkering jaarlijks opnieuw berekend volgens de ‘money’s worth’ methode. Deze methode heeft veel weg van manier 1, alleen wordt de uitkering ieder jaar opnieuw vastgesteld in plaats van uitsluitend op de pensioendatum. Ieder jaar wordt gekeken welke uitkering er naar verwachting voor de resterende levensduur kan worden gedaan met het aanwezige beleggingssaldo. Hierbij wordt rekening gehouden met de kans dat de verzekerde op dat moment nog in leven is.
Uitkering
Omdat er sprake is van voortzetting van het beleggingsfonds wordt er bij het bereken van de kasstromen van de uitkeringen ook rekening gehouden met verkoopkosten. Cashflow uitkering(t)
74
Bonus bij leven Voor het toekennen van de bonus bij leven gaan pensioenuitvoerders uit van de verwachte eenjarige sterftekansen (1qx). De sterftekansen zoals gebruikt in dit onderzoek worden beschreven in paragraaf 3.3.3. Bonus bij leven
Beleggingsrendement Het jaarlijks beleggingrendement wordt bepaald door de samenstelling van de lifecycle (percentage aandelen en obligaties) en het rendement per beleggingscategorie.
In het rekenmodel wordt rekening gehouden met TER50 kosten van beleggingsfondsen. Deze kosten worden met het bruto rendement verrekend. Netto rendement%(t) Netto rendement(t)
50
Voor een toelichting zie paragraaf 2.2.3. 75