1
Aandacht voor allochtone armoede
Inhoud Inleiding......................................................... 3 Aanleiding voor het project........................................................3 Historische context...................................................................3 En de beleidscontext? ...............................................................3 Maatschappelijke context...........................................................4 Een opbouwwerkproject............................................................4 Een opbouwwerkproces met drie aspecten....................................5 Gelijke en specifieke problemen..................................................6
Het thema Inkomen.. ..........................................8 Conclusies en bemerkingen........................................................9 Enkele opmerkelijke rubrieken................................................... 10 Opmerkingen.......................................................................... 12 Tradities en familie ................................................................. 12 Leningen............................................................................... 13 Voeding ................................................................................ 13 BESLUIT .................................................................................. 14
Relatie tussen allochtone en autochtone armoede.... 17 Een 2de taal verwerven............................................................. 17 Onderzoek OASeS..................................................................... 18 Relatie tot het middenveld........................................................ 18 Apart of gezamenlijk ?.............................................................. 19 Een Antwerps experiment.........................................................20 Een Vlaams experiment.............................................................20 Consequenties........................................................................20 Gekleurde armoede.................................................................. 21
Mensen in armoede aan het woord....................... 22 Arm in Arm ............................................................................ 22 Recht-Op Borgerhout............................................................... 23
Panelgesprek .................................................. 25 Besluit .................................................................................. 27 Reactie op het verslag van het panelgesprek ................................28
Slottoespraak ................................................. 31
Inleiding Met dit verslagboek willen we vanuit Samenlevingsopbouw Antwerpen stad een tussentijdse balans opmaken van de uitdrukkelijke aandacht die we aan armoede bij allochtonen gegeven hebben. Begin 2009, bij de afsluiting van het vorige meerjarenplan, kwam een einde aan het opbouwwerkproject Arm in Arm. In het nieuwe meerjarenplan 2009-2015 blijven we echter bijzondere aandacht schenken aan allochtone armoede, zij het onder een andere vorm. Onder dezelfde titel Arm in Arm spreiden we de aandacht voor armoede bij allochtonen breder over de organisatie. Het is één van de transversale accenten. Daarmee bedoelen we dat er in alle geledingen van de organisatie aan gewerkt moet worden. In alle teams vooral in de thematische teams van arbeid, inkomen en wonen – moet voldoende aandacht naar allochtonen in armoede gaan.
Aanleiding voor het project Samenlevingsopbouw Antwerpen stad heeft altijd intens samengewerkt met Antwerpse verenigingen waar armen het woord nemen, lang voordat Arm in Arm ingevoerd werd. Centrum Kauwenberg begon ooit als een buurtwerk rond de Ossenmarkt en werd toen vanuit de opbouwwerksector ondersteund. Het eerste initiatief van Recht-Op in Dam-Schijnpoort startte vanuit het opbouwwerk. Een opbouwwerker coördineerde en ondersteunde jarenlang het Antwerps Platform Generatiearmoede (APGA), vanaf de oprichting tot het moment waarop APGA over voldoende eigen middelen beschikte om een eigen coördinator te financieren. Tot vandaag maken we vanuit het opbouwwerk mee deel uit van het APGA-bestuur en volgen we verschillende overleggroepen. APGA groeide door de jaren heen uit tot een bevoorrechte gesprekspartner van het stadsbestuur omtrent armoede. Dat stond uitdrukkelijk in het vorige bestuursakkoord. In de praktijk geldt dit vandaag nog steeds. We merkten echter dat in verenigingen waar armen het woord nemen bijna geen allochtonen aanwezig waren. Nochtans was het vanuit de praktijk duidelijk dat ook onder allochtonen heel wat armoede voorkwam. In overleg met APGA beslisten we om vanuit het opbouwwerk rond dit thema te werken. In 2004 startten we met een terreinverkenning.
Historische context Antwerpen kende doorheen de jaren verschillende migratiegolven: • de zogenaamde ‘gastarbeiders’, hoofdzakelijk uit Marokko en Turkije • politieke en economische vluchtelingen uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika • inwijking uit Centraal-Europa (val van de Berlijnse Muur). • De inwijkelingen kregen verschillende benamingen: migranten, asielzoekers, vluchtelingen, nieuwkomers, mensen zonder papieren…
En de beleidscontext? Aanvankelijk werden de gastarbeiders van overheidswege actief geronseld en als aanvullende werkkrachten verwelkomd. Wie toekwam, had onmiddellijk werk. Er werd op dat moment weinig aandacht besteed aan integratie en aan het verwerven van de Nederlandse taal. De overheid leefde immers in de overtuiging dat het om een tijdelijk fenomeen ging. Wat toen
3
4
voor ‘inburgering’ had kunnen doorgaan, was in de verste verte niet aan de orde. Na enkele jaren, toen langzaam maar zeker duidelijk werd dat het toch niet om een fenomeen van voorbijgaande aard ging, stelde het beleid zich veel minder ontvankelijk op. Een beleid van ontrading volgde. Migranten werden niet langer als gasten onthaald en – hoewel de aanvankelijke leefomstandigheden niet bepaald comfortabel te noemen waren - kwamen ze in bedenkelijke leefsituaties terecht. De belangrijkste zorg van nieuwe migranten had echter niet met leefomstandigheden te maken. Die waren voor hen vaak nog redelijk in vergelijking met de situatie in hun thuisland. Hun eerste bekommernis in ons land was - en is nog steeds in vele gevallen - aan de juiste papieren geraken. Daarnaast hadden zij af te rekenen met de nadelen die volgen uit het feit dat men vreemdeling is en de gewoonten en handelwijzen van het land niet kent.. Dat is wellicht ook de reden waarom de meeste werkingen met allochtonen niet in de eerste plaats om hun armoede bekommerd waren, maar hoe ze zich administratief in regel konden stellen. Want vaak is de armoede mede een gevolg van wettelijk niet in orde zijn, en in extreme gevallen van illegaal te moeten overleven. Voor de overheid en de integratiesector gaat het dus om een integratiebeleid, meer dan om een armoedebeleid.
Maatschappelijke context Aanvankelijk vingen de eigen gemeenschappen de armoedesituatie nog op. Maar na enkele generaties nam de draagkracht van de eigen gemeenschappen stilaan af, ook omdat de laatste jaren meer nieuwkomers terechtkwamen in de gezinnen die hier al vele jaren waren. De armoede bij allochtonen nam duidelijk toe. Enkele jaren na onze terreinverkennning werd dit trouwens bevestigd door het onderzoek van OASeS.
Een opbouwwerkproject Na een terreinverkenning beslisten we in 2005 om te starten met een opbouwwerkproject. Er waren twee duidelijk afgelijnde sporen: ofwel met nieuwkomers en illegalen werken (hun situatie was vaak het meest schrijnend), ofwel werken met allochtonen die al langer in onze stad verbleven. Omdat het verblijf van de eerste groep te onzeker was om er vanuit het opbouwwerk systematisch mee te werken, kozen we voor de tweede optie. We wilden bewust de focus leggen op Marokkaanse gezinnen in armoede, omdat zij de grootste groep allochtonen in Antwerpen vormen en omdat we vanuit het opbouwwerkproject ‘Mankracht en Zonen’ al over waardevolle contacten met een aantal Marokkaanse gezinnen in armoede beschikten. Onze algemene doelstelling was onderzoeken langs welke kanalen allochtonen in armoede optimaal hun boodschap omtrent armoedebestrijding in Antwerpen en Vlaanderen tot bij de overheid konden krijgen. Moesten er voor allochtone mensen in armoede aparte kanalen komen, of was het kanaal van de verenigingen waar armen het woord nemen via APGA een valabele optie?
In het opbouwwerkproject Arm in Arm gingen we te werk zoals in de meeste verenigingen waar armen het woord nemen. Tijdens tweewekelijkse samenkomsten werden eerst systematisch de elementen besproken die met armoede te maken hebben. Zo kwamen we tot een oplijsting van de verschillende aspecten van armoede bij allochtone gezinnen in armoede. In vergelijking met autochtone gezinnen in armoede leverde het een aantal gelijke en een aantal specifieke problemen op. We richtten ons tot heel het gezin. Vermits we hier echter te maken kregen met traditionele Marokkaanse gezinnen, werkten we noodgedwongen apart met mannen en vrouwen. De volledige duur van het project konden we met een mannengroep werken. Het vrouwenspoor startte later op vanwege financieringsproblemen. Met hen hebben we tot nu nog niet in groep kunnen werken. Dit spoor loopt in samenwerking met het wijkteam van Borgerhout nog minstens door tot oktober 2009. Het spoor van de jongvolwassenen verliep minder vlot. Om hen te bereiken, hebben we een jobclub opgestart. Ook dit spoor loopt in het volgende meerjarenplan door, nl. vanuit het Team Arbeid. We gingen ook voorbij onze stadsgrenzen poolshoogte nemen. Met de mannengroep brachten we een bezoek aan drie verenigingen waar armen het woord nemen, twee in Brussel en één in Gent. Daar stelden we vast dat de problemen van autochtonen en allochtonen in armoede zeer gelijklopend zijn. We komen er verder nog op terug.
Een opbouwwerkproces met drie aspecten In ons opbouwwerkproces onderscheiden we drie aspecten: individuele ondersteuning, groepswerk en beleids- of beleidsvoorbereidend werk. Opbouwwerk is gekend voor zijn groepswerk en beleidsvoorbereidend werk. Individuele ondersteuning echter is niet vanzelfsprekend. We gaan er daarom even dieper op in. Voor verschillende groepen is tussentijdse individuele ondersteuning nodig. Het geeft hen de kracht om aan het groepswerk en het beleidsvoorbereidend werk te blijven deelnemen. We spreken met opzet over ‘individuele ondersteuning’ en niet over ‘individuele hulpverlening’ of ‘individuele dienstverlening’. Deze twee laatste begrippen willen we blijven voorbehouden voor het algemeen welzijnswerk en de openbare dienstverlening. Voor alles wat daarmee te maken heeft, verwijzen we onze gezinnen naar andere instanties door. Doorverwijzingen volgen we uiteraard ook actief op om zeker te zijn dat de gezinnen effectief geholpen worden. Wanneer de hulp- en dienstverlening het laat afweten, springen we eventueel zelf in. We doen dit enkel om te verzekeren dat onze deelnemers het groepsproces kunnen blijven volgen. Zonder deze individuele ondersteuning verkleint de kans dat de gezinnen die het meest in armoede leven bij het opbouwwerkproces betrokken kunnen blijven. We zijn ervan overtuigd dat deze individuele aanpak noodzakelijk is in het opbouwwerk met mensen die het meest in armoede leven. We voorzien dit dan ook in de tijdsbesteding van onze opbouwwerkers.
5
6
Gelijke en specifieke problemen Marokkaanse mensen in armoede kampen deels met dezelfde problemen als hun Vlaamse lotgenoten. We denken concreet aan huisvesting, werkgelegenheid, inkomen, dienstverlening, onderwijs, gezondheid, gezin, opvoeding en vrije tijd. Daarnaast zijn er een aantal specifieke problemen. Allereerst zijn er extra zorgen betreffende hun statuut. Zij moeten erin slagen om aan de juiste papieren te geraken en die ook te behouden. Willen zij tot naturalisatie overgaan, dan brengt dit administratief een hele reeks nieuwe problemen met zich mee. Daarbovenop komt het probleem van de communicatie. De meeste arme Marokkaanse gezinnen in Antwerpen spreken Berbers, en niet Arabisch. Een meerderheid van hen slaagt er niet in om Nederlands te leren op een niveau dat ze zich verstaanbaar kunnen maken, laat staan dat ze over hun armoede kunnen spreken. Hieruit volgt logischerwijs dat in alle contacten - individueel of in groep - Berbers de voertaal is. Dit betekent dat enkel met allochtone collega’s gewerkt kan worden die de taal machtig zijn. De quasi onkunde op het vlak van Nederlands brengt dan weer meer administratieve problemen met zich mee. Voor Vlamingen in armoede zijn officiële brieven al vaak onverstaanbaar. Hun Marokkaanse lotgenoten herkennen echter vaak niet eens belangrijke documenten. Daardoor reageren ze te laat, met alle gevolgen van dien, tot zelfs het verlies van hun statuut. Wat inkomen betreft veroorzaakt de factor ‘gezinshereniging’ een bijkomend probleem. Het gezinshoofd – meestal de vader – moet een verklaring ondertekenen dat hij zelf zal instaan voor de gezinsleden die hij laat overkomen. Het OCMW confronteert het gezin achteraf met deze verklaring om bijkomende steun te weigeren. Het gevolg is dat een gezin met vijf of zes leden moet zien rond te komen met een uitkering voor een alleenstaande. Dit is uiteraard onbegonnen werk. Maar het is vanuit hun oogpunt gezien te begrijpen dat men dergelijke verklaring ondertekent om als gezin terug samen te kunnen zijn. Een andere bepalende factor is de grootte van de gezinnen. Marokkanen in armoede behoren vaak tot een omvangrijk gezin. Wat opvoeding en school betreft hebben de oudsten vaak nog alle aandacht gekregen van de ouders. Deze inspanning neemt echter af bij de jongste kinderen, omwille van het moeilijke contact met de school en toenemende stress door de armoedesituatie. Twee bijkomende elementen die de armoedesituatie zeer ernstig beïnvloeden, zijn racisme en discriminatie. Die doen zich op vele vlakken voor, niet in het minst op de werkvloer. Daardoor heerst een hoge jeugdwerkloosheid. Er doen zich ook spanningen met de politie voor, waardoor allochtonen in armoede al snel in situaties verzeild geraken waarbij de verdenking op hen valt, louter omdat ze allochtoon zijn. Ook bij justitie hebben zij een eerder zwakke uitgangspositie. En wat met advocaten die ze moeten vertrouwen, maar die niet altijd hun zaak ter harte nemen? En dan is er ten slotte de verschillende culturele achtergrond met andere gewoonten en verwachtingspatronen. Het is allemaal vreemd voor hen of ze begrijpen ze gewoonweg niet en kunnen er dan ook niet op ingaan.
7
He t t hema Inkomen 8
Tijdens tweewekelijkse vergaderingen stonden we stil bij ervaringen, knelpunten en voorstellen ter verbetering van de armoedesituatie bij Marokkaanse gezinnen. Na eerst gekeken te hebben wat allemaal meespeelt in hun leefomstandigheden wilden we één thema uitdiepen. We kozen voor ‘Inkomen’, en meer specifiek bronnen van inkomsten en bestedingspatronen. Enerzijds omdat dit een ruim thema is waarbij aspecten van verschillende levensdomeinen ter sprake komen. Anderzijds omdat we ook merkten dat de meeste gezinnen die wij ondersteunen het heel moeilijk hebben om rond te komen met hun huidig inkomen. Zowel de inkomsten als de uitgaven zijn aan bod gekomen. We konden hierdoor verschillende linken leggen met andere thema’s. Zo viel het bijvoorbeeld op dat bijna niemand van de gezinnen een vast inkomen had uit arbeid. Dit legde de moeilijkheden van de zoektocht naar een job bloot. Daarnaast kwamen ook de hoge uitgaven voor energie en huishuur geregeld aan bod. Op de groepsbijeenkomsten vonden ook infomomenten plaats: we gaven uitleg over het leefloon, werkloosheidsuitkeringen, kindergeld etc. Vanuit deze vormingsessies kwamen meer knelpunten rond andere thema’s aan het licht. Na verloop van tijd verlegden we de focus naar één concrete vraag: ‘zijn de inkomens van de gezinnen van Arm in Arm leefbaar’? Hebben ze met andere woorden voldoende middelen om menswaardig te kunnen leven? Op zoek naar een antwoord verzamelden we een aantal gegevens. Enerzijds deden we een rondvraag bij 29 gezinnen van Arm in Arm. We vroegen hen een overzicht door te geven van hun maandelijkse uitgaven, verdeeld over een aantal categorieën (voeding, kleding, woning, gezondheid etc.). Omdat dit niet voor alle uitgavenposten even vlot liep, nodigden we een aantal mannen uit om samen met hen een schatting te maken voor de ontbrekende gegevens. Anderzijds kregen we inzage in onderzoeksgegevens van de Hogeschool Kempen. In een grootschalig onderzoek berekenden ze de minimale uitgaven om menswaardig te kunnen leven en te participeren aan de maatschappij. Ze deden dit voor een aantal verschillende gezinstypes zoals bijvoorbeeld alleenstaanden, gezinnen met één of meer kinderen, gezinnen met jonge of oude kinderen. De resultaten zijn zeer gedetailleerd, wat ons ruim voldoende vergelijkingsmateriaal opleverde. Op het moment dat wij de gegevens konden inkijken, was de studie nog niet volledig afgerond. De exacte cijfers van deze studie werden gepubliceerd in mei 2009.1 Toen is gebleken dat het eindtotaal van de Hogeschool Kempen nog een 200 euro hoger ligt dan wij aanvankelijk wisten. We behouden echter de cijfers waarover we toen beschikten met de bedenking dat het verschil tussen beide onderzoeken nog groter is dan we hier in cijfers voorstellen. Door de resultaten van deze twee onderzoeken naast elkaar te leggen, konden we nagaan hoe de uitgaven van de gezinnen van Arm in Arm zich verhouden tot wat nodig is voor een menswaardig leven volgens het onderzoek van de Hogeschool Kempen. Enkele kanttekeningen voor we overgaan tot de conclusies. Onze gegevens gaan zowel over de gemiddelde uitgaven van de gezinnen als over geschatte kosten, en dit voor een gezin met 3 1 . Bérénice Storms en Karel van den Bosch, Wat heeft een gezin minimaal nodig? Een budgetstandaard voor Vlaanderen, Acco, 2009.
kinderen. Bij de analyse van het onderzoek van de Hogeschool Kempen hebben we ons steeds gebaseerd op de gegevens van een gezin met 2 kinderen, respectievelijk 8 jaar en 15 jaar. Verder gaat het hier over het minimale budget dat nodig is om aan de samenleving te participeren, gebaseerd op actuele prijzen. Dit cijfermateriaal is veel gedetailleerder en vollediger dan de data die Samenlevingsopbouw Antwerpen stad verzameld heeft. Ons doel was vooral een idee te krijgen van de uitgavenpatronen van de gezinnen waar wij mee werken. We mogen de cijfers dus niet zomaar naast elkaar leggen en vergelijken. Wel hebben we geprobeerd een aantal grote lijnen of trends te ontdekken en tot specifieke conclusies te komen.
Vergelijking Arm in Arm
Hogeschool Kempen
Grote uitgavenposten Voeding
€ 400,00
€ 385,90
Kleding
€ 151,00
€ 156,20
Huishuur
€ 361,00
€ 545,00
Water + elektriciteit
€ 135,00
€ 171,00
Wassen
€ 41,00
€ 7,49
Steun familie
€ 92,50
€ 0,00
Opvallende rubrieken
Ontspanning
€ 12,50
€ 76,13
Kindertijd
€ 75,00
€ 201,43
Gezondheidszorg en verzorging
€ 57,00
€ 118,37
€ 0,00
€ 33,77
Computer, internet, printer Telefoon
€ 53,00
€ 31,61
Vervoer
€ 18,00
€ 33,84
Verzekeringen
€ 10,50
€ 17,08
Diversen
€ 69,70
€ 176,98
€ 1476,20
€ 1954,80
Wat hebben ze in totaal nodig? Totaalbudget
Conclusies en bemerkingen Wat de grote uitgavenposten betreft kunnen we stellen dat de uitgaven in het algemeen gelijk lopen. • Gezinnen van Arm in Arm besteden een groot deel van hun budget aan voeding. Als we bekijken aan welke voedingsartikelen vooral geld wordt uitgegeven, valt op dat veel gespendeerd wordt aan vlees, vis, brood en fruit. • Voor kledij rekenen de families van Arm in Arm € 151 per maand. Dit lijkt veel, zeker omdat ze aangeven vooral in de solden of tweedehandsartikelen te kopen. Een bepalende factor voor dit hoge bedrag is ongetwijfeld de aankoop van traditionele feestkledij voor de vrouwen. Om naar feesten te gaan, dragen de vrouwen een kleed dat al snel rond de € 300 kost. Dit bedrag weegt zeker zwaar door op de maandelijkse kost. Verder geven vooral kledij en schoenen voor de kinderen de doorslag.
9
10
• Het bedrag dat men in het onderzoek van de Hogeschool Kempen aan de huishuur spendeert, ligt bij de gezinnen van Arm in Arm lager. Dit is opmerkelijk. De gezinnen die wij bereiken, geven wel aan dat de huur die zij betalen veel te hoog is, zeker wanneer men rekening houdt met hun inkomen, hun gezinssituatie en de staat van de woning. De woonsituatie zorgt voor heel wat stress en problemen. Men heeft gezondheidsproblemen, moet jaren wachten op een sociale woning, enz. • Voor water en elektriciteit is het bedrag lager dan in het onderzoek van de Hogeschool Kempen. Ook dit is opmerkelijk. Men verwacht immers dat gezinnen in slechtere woningen ook hogere energiekosten hebben. In werkelijkheid wonen de gezinnen van Arm in Arm vaak erg klein. De grootte van de woning beperkt dus het energieverbruik. Bovendien verplicht het inkomen van de gezinnen hen waarschijnlijk tot een lager water- en energieverbruik. Vaak beschikken ze bijvoorbeeld niet over een wasmachine of computer, twee typische energievreters. Tot slot merken we ook op dat het bedrag in het onderzoek van de Hogeschool Kempen overeenkomt met de maandelijkse afrekening. Het bedrag van de eindafrekening – dat vaak zeer hoog is - wordt niet in rekening gebracht.
Enkele opmerkelijke rubrieken • Er is een duidelijk verschil tussen de twee onderzoeken wat betreft de uitgaven voor het
wassen van kleding. We verklaren dit vanuit de veronderstelling in het onderzoek van de Hogeschool Kempen dat elk gezin thuis een wasmachine heeft staan. De meeste Arm in Arm-gezinnen hebben echter geen eigen wasmachine en moeten wekelijks naar de wasserette. Maandelijks besteden de – vaak grote – gezinnen gemiddeld € 36 aan het wassen en drogen van kleding. • Een grote specifieke uitgavenpost is de financiële steun van de gezinnen aan familie in Marokko. Gemiddeld gaat het over € 92 die men maandelijks naar ouders en/of kinderen stuurt die in Marokko zijn achtergebleven. Dit is een aanzienlijk bedrag dat voor velen eigenlijk niet haalbaar is. Toch wordt er maar zelden een maand overgeslagen. De meeste gezinnen vinden het immers hun plicht om de achtergebleven familie in Marokko te ondersteunen. Ze gaan zelfs zo ver dat ze geld lenen om toch maar iets te kunnen opsturen. De meeste gezinnen van Arm in Arm geven aan dat ze moeite hebben met het foute beeld van de familie in Marokko over hun situatie hier. Vaak begrijpt de familie in Marokko niet dat ze hier ook moeite hebben om de maand rond te komen. • Aan ontspanning en vrije tijd wordt door de gezinnen van Arm in Arm heel weinig uitgegeven. Het verschil met wat de Hogeschool Kempen als wenselijk aangeeft, is opvallend groot. Dit is grotendeels te verklaren omdat bij de Hogeschool Kempen een groot deel van dit budget naar reizen en avondjes uit gaat. Bij de families van Arm in Arm worden deze 2 zaken niet gerekend. Ze geven aan dat ze de laatste jaren niet op reis zijn geweest en ook nauwelijks uitstapjes maken. • Bij de Arm in Arm-gezinnen is er geen apart budget voor de kinderen. Men trekt enkel € 75 uit voor onderwijs. In het onderzoek van de Hogeschool Kempen daarentegen gaat een aanzienlijk bedrag naar de kinderen. Als we dit in detail bekijken, spendeert men € 53,46
aan onderwijs. Het resterende bedrag wordt besteed aan zakgeld, uitstapjes, lidgeld voor verenigingen of sportclubs. Dit zijn allemaal kosten die de families van Arm in Arm niet maken of waar ze juist op besparen. • Opvallend is het verschil in uitgaven voor gezondheid en verzorging. De gezinnen van Arm in Arm besteden de helft minder aan gezondheid dan de gezinnen in het onderzoek van de Hogeschool Kempen. De verklaring hiervan ligt deels in de hospitalisatieverzekering die de Hogeschool Kempen in rekening brengt, terwijl geen enkel gezin van Arm in Arm hierover beschikt. Verder zorgen de uitgaven voor medicatie en algemene verzorging (kapper) voor het hogere bedrag in het onderzoek van Hogeschool Kempen. De gezinnen van Arm in Arm zetten voor medicatie bijna geen geld opzij. De families geven aan dat ze enkel in noodsituaties een beroep doen op een dokter en/of geneesmiddelen nemen. • In het onderzoek van de Hogeschool Kempen geeft men aan dat het tegenwoordig geen luxe meer is om over een computer met internetverbinding en een printer te beschikken. Deze kosten vallen dan ook binnen hun totaalbudget. Geen enkele familie van Arm in Arm beschikt echter over deze toestellen. • Het bedrag van de telefoonkosten ligt hoger bij de gezinnen van Arm in Arm. Dit is deels te verklaren omdat zij geregeld naar familie in Marokko bellen. • In het onderzoek van de Hogeschool Kempen zien we in de rubriek vervoerskosten twee grote categorieën: fietsen en openbaar vervoer. De gezinnen van Arm in Arm maken vooral gebruik van het openbaar vervoer, zij het sporadisch. Ze geven aan dat in Borgerhout bijna alles te vinden is wat ze nodig hebben en daarom vaak in de nabije omgeving blijven. Als ze dan toch het openbaar vervoer gebruiken, is dit vooral om familie te bezoeken of om naar het werk te gaan. Van de volwassenen heeft slechts één iemand een fiets zodat ook deze uitgavenpost beperkt blijft. Twee families beschikken wel over een auto omdat het noodzakelijk was om op het werk te geraken. Voor hen liggen de vervoersonkosten aanzienlijk hoger. • Het bedrag dat naar verzekeringen gaat, ligt lager bij de Arm in Arm-gezinnen. Wat vooral opvalt, is dat er andere soorten verzekeringen worden afgesloten. De verplichte zorgverzekering rekenen we hier overigens niet mee, deze zit vervat in de rubriek gezondheid. De Hogeschool Kempen vermeldt de kosten voor een brand- en een familiale verzekering. Bij de 29 Marokkaanse families die we bevraagd hebben, beschikken slechts 5 gezinnen over deze verzekeringen. Wel hebben de families van Arm in Arm bijna allemaal een repatriëringsverzekering waar men maandelijks € 7,5 voor betaalt. Deze verzekering garandeert bij een overlijden in België dat men tijdig naar Marokko zal worden overgevlogen om daar te worden begraven. Het is een kost die we niet terugvinden in het onderzoek van de Hogeschool Kempen. • Onder diversen vallen artikelen of uitgaven waar we in onze vergelijking geen rekening mee konden houden. Concreet gaat het vooral over uitgaven aan persoonlijke artikelen, huisraad en inrichting. De berekening van deze rubrieken in beide onderzoeken is zo verschillend dat we dit niet mee in rekening hebben gebracht. We vermelden ze slechts voor de volledigheid van het totaalbudget.
11
12
Opmerkingen Tijdens het opstellen van de vergelijkende tabel botsten we in de groepsvergaderingen op enkele specifieke zaken. Het gaat hier om onderliggende factoren die het verschillend uitgavenpatroon van Marokkaanse gezinnen verder kunnen verklaren.
Tradities en familie In de categorie kleding valt het op dat Marokkaanse gezinnen redelijk veel geld uitgeven aan kledij. Voor Marokkaanse families zijn tradities en familie enorm belangrijk. Ze schenken ruime aandacht aan feesten en samen eten. Dit kost uiteraard veel geld, net als de traditionele feestkledij voor de vrouwen. Het valt op dat de gezinnen die het financieel veel moeilijker hebben ook steeds veel belang hechten aan tradities en familie. Verschillende factoren maken dat er heel wat geld gespendeerd wordt aan tradities en familiebanden. In de eerste plaats zijn er de feesten waarbij men traditioneel gekleed gaat. Voor Marokkaanse vrouwen is dit heel belangrijk. Afhankelijk van waar ze het kleed kopen of voor welke stoffen en afwerking ze kiezen, varieert de prijs tussen de 200 en 350 euro per kleed. Zowel voor trouwfeesten, geboortes, besnijdenisfeesten als verlovingsfeesten worden kleden gekocht. Het gaat dus al snel om een drietal kleden per jaar. Bovendien moet ook voor de dochters van het gezin een traditioneel kleed worden gekocht. Naast de kledij is het ook de gewoonte om een cadeau mee te nemen naar een feest. Een laatste element dat de feesten zo duur maakt, is het feit dat heel wat gezinnen familie en vrienden elders in Europa hebben. Heeft het gezin een trouwfeest in Nederland of Duitsland dan komen daar ook nog eens extra vervoerskosten bij. Gezinnen die eigenlijk het geld niet hebben om al deze kosten te maken, doen dit vaak toch. Men voelt zich verplicht om in te gaan op een uitnodiging. Niet opdagen zou immers fout geïnterpreteerd kunnen worden, namelijk dat men de gastheer minder belangrijk vindt en het niet belangrijk vindt om aanwezig te zijn. Ook wil men niet onderdoen voor de andere gasten. In de tweede plaats geven de Marokkaanse gezinnen heel wat geld aan het ontvangen van
gasten. Familiebanden en gastvrijheid zijn heel belangrijk. Men komt vaak samen en dan is het de gewoonte om steeds iets te eten aan te bieden. Ook bij grote gebeurtenissen of feesten staat de deur altijd open voor familie, buren en vrienden. Wanneer er in het gezin iets te vieren valt en er eigenlijk geen geld is om iets te organiseren, zullen zij eerder geld gaan lenen bij familie of vrienden dan niets te doen. Het is heel belangrijk om de tradities in ere te houden en daar willen ze dan ook niet van afwijken.
Tot slot verwijzen we hier ook naar het hoge bedrag dat wordt doorgestort naar familie in
het buitenland. Aan deze uitgavenpost wordt – zoals eerder vermeld – bijna nooit verzaakt. Ook hier geldt het principe dat men eerder de riem wat strakker zal aantrekken of geld zal lenen bij familie of vrienden, dan dat men met deze traditie breekt.
Leningen Kijken we naar het soort leningen dat Marokkaanse gezinnen aangaan, dan valt het op dat ze bijna geen beroep doen op de klassieke lening bij de bank. Dit betekent geenszins dat zij geen leningen afsluiten. Ze gebruiken gewoon andere systemen. In eerste instantie leent men van familie of vrienden. Bij dit type lening gaat het meestal om kleinere bedragen tussen de 200 en 300 euro. De meeste gezinnen hebben immers familie die in even moeilijke omstandigheden moet (over)leven. Toch geven ze aan dat ze ook bij grote aankopen, zoals bv. een auto, liever van familieleden dan van de bank lenen. Het systeem is immers veel soepeler en de voorwaarden van terugbetaling zijn veel minder strikt: je betaalt een stuk terug op het moment dat het past. Het geld wordt gewoonlijk in de hand gegeven en niet gestort op een rekening. Uiteraard is dit systeem sterk gebaseerd op vertrouwen. Er zijn geen garanties op terugbetaling want niets staat op papier. Dit impliceert dat het moeilijker is om je geld terug te eisen wanneer de familiebanden scheef lopen. Een tweede type leningen zijn die bij Marokkaanse winkels. Dit is een specifieke overlevingsstrategie die de gezinnen toelaat om (vooral) voedingswaren te kopen, zelfs al heeft men op dat ogenblik geen geld. Het systeem berust volledig op vertrouwen binnen de gemeenschap. Meestal vragen families vanaf de tweede helft van de maand aan winkeliers of het mogelijk is om iets te kopen dat men later pas zal betalen. Als de winkelier toestemt, bewaart hij de bonnetjes en noteert hij alle bedragen die nog te betalen zijn. Aan het begin van de volgende maand wordt dan gekeken of en hoeveel je van je schuld kan terugbetalen. Heb je bv. een rekening van 200 euro openstaan, dan hoef je niet onmiddellijk alles te betalen, maar kan je dit spreiden over een aantal maanden. Er is niet echt een maximumtermijn waarbinnen men moet terugbetalen, de winkeliers houden zelf een beetje in de gaten wat voor hen werkbaar is. Over het algemeen hebben gezinnen in één à twee winkels een rekening openstaan. Met de stijgende voedselprijzen is dit systeem vandaag voor veel families onmisbaar om te kunnen overleven. Veel winkeliers geven dan ook aan dat ze momenteel veel meer namen op de lijst hebben staan dan voordien, ook van mensen die hun afspraak niet nakomen.
Voeding De meeste gezinnen geven aan dat ze voornamelijk in grote hoeveelheden kopen. Zo kopen ze bijvoorbeeld alles per kilo. Zelfs al heeft men maar één tomaat nodig, toch wordt een hele kilo gekocht. Dit principe valt vooral op als we kijken naar de aankoop van vlees. In tegenstelling tot de meeste Belgische gezinnen worden geen kleine porties, maar wel volledige kippen of schapen aangekocht. Verschillende winkels in de buurt van Antwerpen bieden vlees in grote hoeveelheden aan. Voor een volledig schaap betaalt men bijvoorbeeld
13
14
in Turnhout zo’n 5,50 euro per kilo. Ook in Boom en Heist-op-den-Berg vinden we dit soort winkels. Het systeem werkt zo dat men enkele personen zoekt die mee de kosten willen delen. Eén iemand rijdt dan met de auto naar de winkel en koopt het vlees. De prijs wordt daarna gedeeld door het aantal geïnteresseerden. Indien men geen andere kopers vindt, vriest men de overschot in. Meestal wordt deze aankoop om de drie maanden gedaan. Dat men zo ver moet rijden voor vlees, vinden de meeste gezinnen geen probleem. Ook voor andere zaken wordt ver gereden. Zo houdt men er bv. rekening mee dat veel artikelen in Nederland of Duitsland goedkoper zijn. De vervoerskosten worden gecompenseerd door de winst die men maakt door met een volle auto goedkopere producten terug te keren. Heel frequent wordt dit niet gedaan, maar als men bv. een feest heeft in Nederland of Duitsland, wordt hier wel rekening mee gehouden. Een laatste opmerking is dat men heel bewust de winkel uitkiest waar men iets zal kopen. Zo zal men nauwkeurig prijzen vergelijken en enkel daar kopen waar het het goedkoopste is. De meeste gezinnen gaan naar de Handelsstraat omdat daar verschillende winkels naast elkaar liggen en men er bijna alles kan vinden. Voor groenten en fruit zijn er momenteel weinig prijsverschillen te merken, zodat men hiervoor voornamelijk naar de kleinere groentewinkels gaat of naar Aldi.
Besluit Totaalbudget De totaalbedragen van de gemiddelde en geschatte uitgaven bij Arm in Arm-gezinnen (€ 1476,2) liggen lager dan het bedrag dat men bij de Hogeschool Kempen als wenselijk beschouwt voor een menswaardig leven (€ 1954,8). Op basis hiervan besluiten we dat onze gezinnen zich in een erg kwetsbare positie bevinden. Ze moeten rondkomen met een bedrag dat niet volstaat om het ‘wenselijke’ uitgavenpatroon te volgen en kunnen geen levensstandaard aanhouden die algemeen als menswaardig wordt beschouwd. Ze moeten daarentegen trachten te overleven met een ontoereikend inkomen, creatief omgaan met hun inkomen en moeilijke keuzes maken. Zo zullen ze onder andere besparen op verzekeringen, reizen of uitstapjes en zich tevreden moeten stellen met een minder goede woning, zonder computer of wasmachine. Het zijn keuzes die hen vaak nog kwetsbaarder maken.
Optrekken van minimumuitkeringen De gezinnen van Arm in Arm beschikken meestal over een vervangingsinkomen. Van de 29 gezinnen die wij ondervroegen, kregen 15 gezinshoofden een werkloosheidsuitkering, 2 personen een invaliditeitsuitkering en 3 personen een leefloon. Daarnaast hadden 3 van hen vast en 4 van hen tijdelijk werk (waarvan 2 met statuut van artikel 60, de sociale tewerkstelling van het OCMW). Een aantal van deze minimumuitkeringen bevinden zich echter onder de Europese armoedegrens. In de volgende tabel hebben we ter illustratie de vervangingsinkomens voor alleenstaanden vergeleken met de armoedegrens. De armoedegrens voor een alleenstaande bedraagt € 860. Als we dan kijken welke uitkeringen er onder liggen, gaat het over de tegemoetkoming aan mensen met een handicap, de minimale werkloosheidsuitkering en het leefloon.
We stellen echter ook vast dat de armoedegrens zelf ook lager ligt dan het bedrag dat de Hogeschool Kempen aangeeft voor een menswaardig leven voor alleenstaanden, nl. € 976. Zelfs als de minimumuitkeringen de armoedegrens zouden bereiken, volstaan ze dus niet om een menswaardig leven te leiden. Dezelfde redenering gaat ook op voor de inkomens van de gezinnen. Bedragen per maand voor minimumuitkeringen, -loon en de Europese armoedegrens voor een alleenstaande Europese armoedegrens
€ 860,00
Bron: EU-SILC 2006
Inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap
€ 711,91
Gegevens van kracht op 1 september 2008 – bron: FOD Sociale Zekerheid
Inkomensgarantie voor ouderen
€ 885,90
Gegevens van kracht op 1 oktober 2008 – bron: Rijksdienst voor pensioenen
Leefloon
€ 711,56
Gegevens van kracht op 1 september 2008 – bron: POD maatschappelijke integratie
Werkloosheidsuitkeringen Gegevens van kracht op 1 september 2008 – bron: Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling
Gewaarborgd minimumpensioen
minimum € 830,18 maximum € 1144,00 € 975,60
Gegevens van kracht op 1 september 2008 – bron: Rijksdienst voor pensioenen
Invaliditeitsuitkeringen Gegevens van kracht op 1 oktober 2008 – bron: RIZIV
Bruto minimumloon voor werknemers vanaf 21 jaar
minimum € 975,52 maximum € 1618,24 € 1387,49
Gegevens van kracht op 1 oktober 2008 – bron: Nationale arbeidsraad
Budget alleenstaande Hogeschool Kempen
€ 976,00
Omdat de gezinnen van Arm in Arm meestal van een vervangingsinkomen leven, moeten ze rondkomen met een inkomen dat onder de armoedegrens ligt. Het ‘wenselijke’ uitgavenpatroon dat de Hogeschool Kempen suggereert voor een menswaardig leven is voor hen zeker niet haalbaar. We willen dit thema dan ook afsluiten met de oproep of aanbeveling om de minimumuitkeringen op te trekken tot een niveau dat minstens boven de armoedegrens uitstijgt, idealiter zelfs tot boven de bedragen die de Hogeschool Kempen heeft berekend. In 2008 werd de inkomensgarantie voor ouderen opgetrokken tot net boven de armoedegrens. Het wordt hoog tijd om ook de andere uitkeringen op te trekken.
15
16
Rel at ie t ussen allochtone en autochtone armoede In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de relatie tussen armoede bij allochtonen en armoede bij autochtonen (Vlamingen). Een groot probleem waarmee de Antwerpse Marokkanen in armoede te maken krijgen, is de taal. We willen hier enerzijds uitleggen waarom wij in het project zelf Berbers gebruiken en bij contacten en bijeenkomsten met Vlamingen in armoede voor hen moeten vertalen. Anderzijds is dit taalaspect ook van belang voor het voorstel dat we straks als conclusie willen formuleren.
Een 2de taal verwerven Laat dit duidelijk zijn: kennis van de Nederlandse taal is en blijft belangrijk om je kansen in onze maatschappij op vele vlakken waar te maken. Het is nodig voor werk, voor communicatie met de school van je kinderen over o.a. hun schoolresultaten, voor communicatie met buren en met allerlei diensten waar je afhankelijk van bent. Vele Marokkaanse mensen slagen er effectief in om het Nederlands behoorlijk meester te worden. Maar ondanks de vele pogingen die we Marokkaanse mensen in armoede zien doen, merken we dat het voor hen een erg moeilijke kwestie blijft. Daarom zijn we op zoek gegaan naar een verklaring. Immers, al te snel horen we zowel beleidsmakers als de gewone man in de straat roepen dat als men lang genoeg zijn best doet, het wel lukt. En lukt het niet, dan is wellicht er slechte wil in het spel. We hebben enkele taaldeskundigen en hun onderzoeken ter zake geraadpleegd en willen een aantal bevindingen onder de aandacht brengen die al te gemakkelijk opzij geschoven worden. Onderzoek en praktijkervaring leert ons dat een aantal factoren het leren van een 2de taal beïnvloeden: • de leeftijd van de persoon • de beheersing van de eerste taal of moedertaal • of men al dan niet reeds een vreemde taal op een schoolse manier geleerd heeft • de graad waarin de grammatica van de moedertaal verschillend is van het Nederlands We bespreken de eerste twee elementen. Uit onderzoek blijkt dat de verblijfsduur in een bepaald land er niet toe doet. Belangrijker is de factor ‘leeftijd bij aankomst’. Wie op jonge leeftijd met de verwerving van een 2de taal begint, haalt over het algemeen een hoger niveau in die taal dan wie op hogere leeftijd een 2de taal leert. Wie op oudere leeftijd aan een 2de taal begint, botst sneller op het ‘plafondeffect’: na bepaalde tijd vindt er geen uitbreiding van de nieuwe taal meer plaats, behalve misschien enkele woorden die men nog bijleert. De taalvaardigheid stagneert echter. Bij taalcursussen wordt vaak een beroep gedaan op schriftelijke ondersteuning. Of men in zijn moedertaal kan lezen en schrijven of niet speelt dan een grote rol. Analfabeten die niet kunnen lezen of schrijven en andersgealfabetiseerden die wel kunnen lezen en schrijven, maar niet in ons Latijns schrift, kunnen van deze schriftelijke ondersteuning in een les geen gebruik maken. Bij de andersgealfabetiseerden kan je nog het onderscheid maken tussen de groep die een schrift heeft dat gebaseerd is op het alfabet (zoals degenen die het Cyrilisch schrift kennen) of degenen die een ander schriftsysteem hebben zoals het Chinees of het Arabisch en het Berbers. Dat laatste is voor de meeste van Marokkaanse gezinnen waarmee we werken het geval.
17
18
Voor gealfabetiseerden die kunnen lezen en schrijven in ons schrift liggen de zaken anders. Zij kunnen tijdens de les aantekeningen maken of een vertaling in hun moedertaal noteren. Daardoor leren zij sneller dan andersgealfabetiseerden en analfabeten. Verder moeten we er ook rekening mee houden dat dit alles zich in onze hersenen afspeelt in een talencentrum dat bij iedereen verschillend ontwikkeld is. Hoeveel Vlaamse mensen zijn immers evenmin in staat om een andere taal te verwerven? Bovendien is er een groot verschil tussen het Nederlands dat men nodig heeft om zich te behelpen bij de beenhouwer en de bakker en het Nederlands dat ervaringen rond armoede moet uitdrukken. Dit laatste vraagt om veel meer nuancering en taalbeheersing, wat vaak tekortschiet in de Marokkaanse gezinnen in armoede. Daarom voeren wij de groepsgesprekken van Arm in Arm in de taal van onze doelgroep en is vertaling nodig in andere groepssamenkomsten, bv. van APGA en het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen. Beleidsmakers zouden zeker meer rekening kunnen houden met deze overwegingen in plaats van te vlug besluiten dat men niet genoeg inspanningen doet. Erger wordt het nog wanneer men op basis van talenkennis dreigt of besluit om een uitkering op te schorten of de toegang tot andere basisnoden zoals (sociale) huisvesting ontzegt.
Onderzoek OASeS We wisten al langer dat armoede bij allochtonen een ernstig probleem was, maar pas toen onderzoeksgroep OASeS daar cijfers opplakte, schrikte de goegemeente op. 10% van de mensen in armoede is van Belgische afkomst. Daartegenover staat dat maar liefst 55 tot 59% van de mensen in armoede van Marokkaanse en Turkse afkomst is. Het verschil is frappant. Deze nuchtere vaststelling versterkt alleen maar ons pleidooi om iets te doen aan allochtone armoede. Als we die percentages voor heel België naar de Antwerpse bevolking vertalen, dan stellen we vast dat het om aanzienlijke groepen van mensen gaat. Alleen al voor de Antwerpenaren in armoede van Marokkaanse (19.900) en Turkse (6.880) afkomst zien we dat ze bij elkaar geteld in de buurt komen van het aantal Belgen (34.650) in armoede 1. En dan zijn er nog de andere nationaliteiten die in kleinere aantallen voorkomen en waarvan niet iedereen geregistreerd is. We mogen dus gerust aannemen dat er in Antwerpen quasi evenveel mensen van allochtone herkomst in armoede leven als er Belgische mensen in armoede leven. Indien het mogelijk zou zijn om de krachten te bundelen en samen de situatie van armoede te bekampen dan zouden we meteen wel eens met het dubbel aantal mensen kunnen zijn. Dit kan de armoedebestrijding alleen maar krachtiger maken.
Relatie tot het middenveld Om tot de conclusie van Arm in Arm te komen, willen we even bekijken wat er met Vlamingen in armoede gebeurt op het Vlaamse middenveld. Met het middenveld bedoelen we organi1 . Eigen berekening van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad
saties die niet per se met armoede hoeven bezig te zijn, maar die soms ook te maken hebben met dezelfde thema’s of domeinen. Het gaat dan om bewonersgroepen, arbeiders- of vrouwenorganisaties, socioculturele organisaties, sport- en vrijetijdsverenigingen, enz… Op alle domeinen die met armoede te maken hebben, domineerde de ervaring dat de organisaties van het Vlaamse middenveld niet openstonden voor mensen in armoede of niet de juiste aanpak hadden om hen te bereiken. Het was nodig om mensen in armoede apart samen te brengen in verenigingen waar armen het woord nemen en om ook die verenigingen samen te brengen om de krachten te bundelen in het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen. We hebben gezien dat er een plek moet zijn waar mensen in armoede in alle vertrouwen en respect voor mekaar ervaringen kunnen uitwisselen omtrent hun armoedesituatie. Van daaruit kunnen zij zich versterken om al dan niet samen met het middenveld verschillende niveaus van het beleid aan te spreken. Eenzelfde proces ondervonden we in de relatie van Marokkaanse gezinnen in armoede tegenover het Marokkaanse middenveld. Marokkaanse zelforganisaties wilden wel open staan voor Marokkaanse mensen in armoede. Echter, in de praktijk hebben ze vaak al zo’n moeilijke positie naar de Vlaamse samenleving toe dat ze niet graag met armoede geïdentificeerd worden. Verder hebben zij ook onvoldoende personeel en middelen om Marokkaanse mensen in armoede in hun organisaties op te nemen. Ook hier merkten we dat een eigen uitvalsbasis voor Marokkaanse mensen in armoede belangrijk is om van daaruit het Marokkaanse en Vlaamse middenveld te benaderen en er hopelijk op termijn - een vaste plaats in te veroveren.
Apart of gezamenlijk ? Voor een eigen uitvalsbasis kunnen we twee kanten op: beginnen met een eigen Marokkaanse vereniging waar armen het woord nemen of aansluiten bij bestaande verenigingen van mensen in armoede. Door deel te nemen aan de samenkomsten van APGA en het Vlaams Netwerk vielen vooral de vele gelijkenissen en herkenningspunten met Vlaamse mensen in armoede op. Misschien is het nog meer opgevallen bij de Marokkaanse mensen van Arm in Arm dan bij de Vlaamse mensen die in armoede leven.
Op basis van onze werking tot nu toe komen wij tot de conclusie dat Marokkaanse en Vlaamse mensen in armoede zoveel gemeen hebben dat het aangewezen is dat zij zich samen via hetzelfde kanaal richten tot het beleid. In Antwerpen is dat via APGA, in Vlaanderen is dat via het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen. We hadden graag het experiment doorgedreven, niet alleen in de gezamenlijke samenkomsten van APGA , maar ook concreet in een vereniging zelf. Het project dat we daarvoor bij het Vlaamse armoededecreet indienden, werd jammer genoeg niet weerhouden. We zouden daarom willen voorstellen om ook op dit niveau het experiment verder te zetten en na te gaan hoe Marokkaanse mensen kunnen opgenomen worden in één van de Antwerpse verenigingen waar armen het woord nemen. Dit veronderstelt, o.m. omwille van de grote taalmoeilijkheden en ook de andere cultuur die binnenkomt, dat de betreffende vereniging versterkt moet worden met een extra Marokkaanse werker. Extra budget dat van de Antwerpse of Vlaamse overheid zou moeten komen, is dus nodig. We hebben deze vraag voorgelegd tijdens het panelgesprek op 7 januari 2009. Een verslag hiervan volgt verder in deze publicatie.
19
20
Een Antwerps experiment In het project dat we voor het armoededecreet indienden, benadrukten we het belang van met de nodige omzichtigheid te werk te gaan. In een eerste fase moet diepgaand overleg plaatsvinden onder de verenigingen van APGA om de randvoorwaarden en succesfactoren te bepalen voor de slaagkansen van het experiment. Daarna moet gezamenlijk bekeken worden welke vereniging bereid is om het experiment op te nemen en waar het meeste kans tot slagen biedt. Er moeten gesprekken opgestart worden met iedereen die betrokken is bij de vereniging in kwestie. Hiervoor moet voldoende tijd genomen worden. Het biedt geen enkel voordeel om overhaast te werk te gaan. Indien dit proces voldoende gevorderd is en in de richting van instemming evolueert, kunnen contacten opgestart worden met de Marokkaanse gezinnen die het meest in aanmerking komen om zich aan te sluiten bij de vereniging. Onder de gezinnen van Arm in Arm zijn er al enkele die er klaar voor zijn. Vervolgens kunnen kennismakingscontacten plaatsvinden, stilaan gevolgd door intensievere deelname van de Marokkaanse gezinnen aan de werking van de vereniging. Op een tijdsspanne van een jaar kunnen zo bijvoorbeeld (de leden van) vijf gezinnen meedraaien in de vereniging. Bij dit alles moet de nodige omzichtigheid in acht genomen worden en voldoende tijd uitgetrokken worden. Maar we sluiten niet uit dat het wel eens vlugger zou kunnen gaan dan wij nu vermoeden. De grote herkenbaarheid - zowel bij de Vlaamse als bij de Marokkaanse mensen in armoede - van het gemeenschappelijke tussen hen kan het hele proces versnellen. Uiteraard moeten zij zelf het tempo aangeven waarmee het experiment kan uitgevoerd worden.
Een Vlaams experiment We hadden het plan opgevat om onze ervaringen te toetsen in twee andere grootsteden, nl. Brussel en Gent, telkens in een samenwerking tussen het opbouwwerk en een samenwerkingsverband van verenigingen waar armen het woord nemen. We hebben daarvoor extra financiële middelen gezocht, maar niet gevonden. Blijkbaar was de tijd nog niet rijp. Men kende toen immers de alarmerende cijfers nog niet die het onderzoek van OASeS aan het licht zou brengen.
Consequenties Als we het voorstel van Arm in Arm op Vlaamse niveau willen tillen, is het nodig om ook op andere plaatsen met grote concentraties van allochtonen een soortgelijk experiment op te zetten. Grootsteden zoals Brussel en Gent, maar ook sommige landelijke gemeenten komen hiervoor in aanmerking.
Gekleurde armoede Er is ondertussen wel een initiatief opgezet vanuit de Vlaamse Minister van Welzijn. ‘Gekleurde Armoede’ liep van september 2007 tot april 2008. Positief was dat in de stuurgroep – naast kabinet en administratie - 3 sectoren aanwezig waren: de armoedesector, de minderhedensector en de sector samenlevingsopbouw, aangevuld met nog een aantal andere partners zoals de onderzoeksgroep OASeS, Kind en Gezin, KBS, CERA-projecten en een wijkgezondheidscentrum. Het initiatief bereikte zijn hoogtepunt op een colloquium dat 68 beleidsvoorstellen opleverde. Wat we in dit verslag vanuit Arm in Arm voorstellen, is ook terug te vinden in deze aanbevelingen. We lichten er hier enkele toe. Naar aanleiding van het panelgesprek in januari vroegen we de vertegenwoordiger van de – toen kersverse - minister van welzijn om te vertellen wat er met deze aanbevelingen al gebeurd is of wat men er mee zal aanvangen 1.
Aanbeveling 10 ‘Kies als uiteindelijke weg voor een gemeenschappelijke aanpak met allochtonen en autochtonen. De wederzijdse erkenning van armoede is een grote sterkte. Deze biedt meer mogelijkheden. Benadruk verschillen niet overmatig, moffel ze ook niet weg. De voorwaarden zijn echter nog niet zo duidelijk. Experimenteren is noodzakelijk.’
Aanbeveling 3 ‘We pleiten voor een begrijpbare taal op alle niveaus.’ Uiteraard doelen we hier op inhoud, maar we willen dit ook in zijn maximale, letterlijke betekenis begrijpen als het spreken van de moedertaal en als het leren van een 2de taal een probleem is. Eerlijkheidshalve willen we niet verzwijgen dat er ook aanbevelingen zijn die er voor pleiten om ook een aparte start met allochtonen in armoede mogelijk te maken. Het gaat in dit geval om aanbevelingen 5 en 7: ‘5. Zorg voor een gefaseerde aanpak bij het betrekken van allochtone armen: mensen moeten voldoende steun vinden bij elkaar voor ze samen de stap kunnen zetten naar andere groepen. Zorg daarom voor mogelijkheden dat allochtone armen zich in een eerste stap ‘onder elkaar’ kunnen organiseren rond armoede. Dat ze autonomie ontwikkelen, eigen strategie bepalen, steun vinden bij elkaar en dat ten aanzien van autochtone armen het potentiële ‘wij-zij’-gevoel omzeild wordt.’ ‘7. Laat als beleid de mogelijkheid open om al dan niet met een gemengde doelgroep te werken. Het hoeft niet altijd per se gemengd (inclusief). Het is in elk geval een én-én-verhaal. Werk categoriaal als je wil focussen op een aantal groepsgebonden kenmerken. Werk inclusief als je wil focussen op algemene kenmerken of op gemeenschappelijkheden in groepsgebonden kenmerken. Categoriaal werken is dikwijls nodig om mensen te mobiliseren.’ Samenlevingsopbouw Antwerpen stad is van mening dat we met Arm in Arm dit stadium al voorbij zijn. Er is een groep van Marokkaanse mensen in armoede die wij voornamelijk ook meenemen in de thematische teams van het nieuwe meerjarenplan 2009-2015. Wij vinden dat het nu tijd is om een nieuwe stap te zetten. In het panelgesprek van januari 2009 hebben we reacties gevraagd aan een aantal personen die verbonden zijn aan organisaties of diensten die ook bij deze materie betrokken zijn. Vooraleer we daarover verslag uitbrengen, willen we enkele reacties laten horen van mensen in armoede zelf.
1 . Begin januari 2009 verhuisde Vlaams minister van Welzijn Steven Vanackere naar de federale regering en nam Veerle Heeren zijn plaats in. Na de inwerkingsperiode van de nieuwe minister daagden de regionale verkiezingen op, zodat op dit punt geen uitspraken over eventuele toekomstplannen konden worden gedaan.
21
Mensen in armoede a an he t woord 22
Hoe hebben mensen in armoede de aanwezigheid en samenwerking ervaren? We sprokkelden enkele reacties bij elkaar bij Recht-Op Borgerhout en Arm in Arm. We laten enkele Marokkaanse mannen en nadien ook enkele Vlaamse mensen aan het woord over hun ervaringen. Even meegeven dat dit voornamelijk gebeurde in drie types van bijeenkomsten. Eerst zijn er de grote samenkomsten van APGA (Antwerps Platform Generatiearmen). Ze vinden een paar keer per jaar plaats en focussen op een thema waar één van de verenigingen intensief aan werkt en waarvan de resultaten voorgelegd en besproken worden met mensen uit de andere verenigingen. Daarnaast is er de jaarlijkse manifestatie van APGA ter gelegenheid van 17 oktober, de werelddag van verzet tegen extreme armoede. In 2007 richtte de mannengroep van Arm in Arm er een werkgroep in rond het thema ‘Inkomen en werk’. Ten slotte zijn er de forumvergaderingen van het ‘Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen’, die eveneens enkele keren per jaar rond een bepaald thema doorgaan.
Arm in Arm “De problemen van armoede zijn dezelfde” “In het begin dachten we dat armoede enkel een probleem was van Marokkaanse mensen en dat Belgische mensen geen problemen hadden, dat zij allemaal over een voldoende hoog inkomen beschikten. Na een tijdje en na verschillende contacten zijn we van mening veranderd en merkten we dat de problemen gelijkaardig zijn. Ons inkomen is te laag om goed te kunnen leven. Zowel Belgische als Marokkaanse mensen leven in armoede en hebben problemen met wonen, energie, onderwijs, … Er is wel veel begrip, dat hebben we duidelijk gemerkt in de samenkomsten.”
“Als je thuis brieven krijgt, dan begint de paniek” “Wel is er één groot verschil: het taalprobleem. Als wij immers naar één of andere administratieve dienst moeten gaan, naar de politie, willen solliciteren voor een job,… kunnen we nooit echt duidelijk maken wat we juist willen of waar we problemen mee hebben. Na elk contact komen we buiten met meer vragen in plaats van met oplossingen.”
Recht-Op Borgerhout “Als de mensen van Arm in Arm er niet waren, werden we ongerust” “Het eerste contact met de mensen van Arm in Arm was op de Dag van armoede in 2007. We hebben onze activiteit toen verzet, omdat het project Arm in Arm ook wou deelnemen en het op de voorziene datum Ramadan was. Daarna kwamen we ze nog verschillende keren tegen, op de grote samenkomsten bijvoorbeeld. Wat we daar wel merkten was dat ze zich niet verdeelden over verschillende groepjes, maar steeds samen bleven omwille van het taalprobleem. Er moest steeds getolkt worden. Dit zorgde er wel voor dat rechtstreeks communiceren moeilijker was. Echt ervaringen uitwisselen gaat moeilijker, want je hebt dat taalprobleem. Dat is een belemmering.”
“Ze lossen het meer op in familiekring” “We merkten wel dat we dezelfde problemen hebben. Maar er wordt anders omgegaan met armoede. Bij de Marokkaanse gezinnen worden de problemen eerder in familiale kring besproken en ook daar gehouden. De buitenwereld moet dit niet weten. Zo zal men in een groepsvergadering rond geestelijke gezondheidszorg bijvoorbeeld niet gemakkelijk over zijn problemen praten, dit is een taboe, maar individueel spraken ze er wel over.”
“Uitsluiting was voor hen discriminatie” “Ook de kijk op armoede is verschillend. Bij Belgische mensen is het niet enkel het financiële, maar ook het innerlijke speelt een grote rol. Bij Marokkaanse gezinnen wordt uitsluiting vaak bekeken als discriminatie, ze benoemden het ook dikwijls zo. Maar dit neemt niet weg dat er wel een gemeenschappelijk gevoel is.”
“Wij Belgen hangen zo niet samen als familie” “Rond het thema inkomen en de conclusies van Arm in Arm daarover: er zijn heel veel gelijkenissen, maar ook enkele verschillen. Bijvoorbeeld dat er zoveel geld aan feesten wordt gegeven en niet zoveel aan kinderen, is anders. De Marokkaanse families hangen ook veel meer aan elkaar, ze zullen eerder bij hen hulp zoeken dan een voedselpakket te vragen.”
23
24
Panelge sprek Tijdens het debatmoment van 7 januari 2009 hielden we een panelgesprek. Centraal stond de vraag of er aparte of gezamenlijke kanalen naar het beleid moeten bestaan voor allochtone en autochtone mensen in armoede, en dit zowel in Antwerpen als in Vlaanderen. Deze vraag werd voorgelegd aan een aantal sleutelfiguren. Er namen vertegenwoordigers aan deel van: • Onderzoek ‘De kleur van armoede’ (Bea Van Robaeys, freelance onderzoekster bij OASeS, Onderzoeksgroep Armoede, Sociale Uitsluiting en de Stad) • Antwerpse verenigingen waar armen het woord nemen • Diane Moras, coördinator van APGA – Antwerps Platform Generatiearmen • Stad Antwerpen (Abdellatif Akhandaf, medewerker Samenleven in Diversiteit) • Het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen (Frederik Vanhauwaert, verantwoordelijke armoedebeleid) Normaal zou ook een vertegenwoordiger van het Kabinet van Vlaams Minister van Welzijn aanwezig zijn. Door de politieke verschuivingen bleek dit niet mogelijk, aangezien kersvers minister Veerle Heeren pas een dag eerder de eed had afgelegd. Wel hebben we achteraf naar een reactie gepeild die we op het einde van dit deel meegeven. Zoals eerder aangegeven, zagen we vanuit het project Arm in Arm twee mogelijkheden: ofwel een Marokkaanse vereniging oprichten waar armen het woord nemen ofwel – gezien de vele gelijkenissen en wederzijdse herkenningspunten – een gezamenlijk kanaal naar het beleid toe inzake armoedebestrijding. Concreet zou dit in Antwerpen via APGA kunnen lopen.
Enkele reacties: • Bea van Robaeys merkt op dat er geen twijfel over kan bestaan dat er armoede is onder allochtonen. De cijfers spreken immers voor zich. Een gedeelde leefwereld of ervaringen zijn echter niet voldoende om ook samen actie te voeren. Veel heeft immers met identificatie te maken, ofwel met een thema ofwel met een doelgroep. Op het thema armoede rust misschien nog een te groot taboe om mensen te mobiliseren om actie te voeren. En ondanks het feit dat er zeker een band bestaat met autochtone mensen in armoede betekent dit nog niet dat ze er zich volledig mee identificeren. Er mag immers niet vergeten worden dat de Marokkaanse mensen in armoede zich ook zeker zullen identificeren met de eigen etnisch-culturele groep. • Voor Abdellatif Akhandaf is het essentieel om duidelijk voor ogen te houden wat je wil bereiken. Het doel is hier om zoveel mogelijk steun te krijgen voor de situatie van mensen in armoede. Je zoekt steeds naar gelijkgezinden om samen je recht op te eisen. Voor de dienst Diversiteit van stad Antwerpen is het belangrijk om één gesprekspartner te hebben die breed kijkt. Hoe die partner juist gestructureerd is, speelt voor hen minder een rol. • Diane Moras vindt het belangrijk om mensen in armoede samen te brengen. ‘Hoe talrijker we zijn, hoe meer gewicht we in de strijd kunnen werpen. Armoede is zeker divers, maar ook de kennis over armoede is divers en deze moeten we samen opbouwen.’ Net zoals er in de laatste 20 jaar kennis is opgebouwd over armoede bij Belgische mensen binnen de verenigingen waar armen het woord nemen, zijn er ook groepen van allochtonen in
25
26
armoede nodig om diepgaande kennis op te bouwen rond hun armoedeproblematiek en hun leefwereld. Vandaar dat Diane er niet voor zou kiezen om allochtonen zomaar in de verenigingen te laten insijpelen. Zij ziet als alternatieve mogelijkheid het opstarten van een soort van tweelingvereniging: één vereniging waarbinnen twee groepen rond eenzelfde thema werken, een allochtone groep en een autochtone groep. Elke groep kan dan specifieke elementen ontdekken die ze achteraf samen kunnen leggen en met een gezamenlijke actie naar het beleid kunnen trekken. • Frederik Vanhauwaert brengt in dat er op dit moment in Vlaanderen al verenigingen te vinden zijn die ‘gekleurd’ zijn en waar een grote diversiteit heerst. Met het armoededecreet bestaat al een goed kanaal naar het beleid toe. Het Vlaams Netwerk moet geconsulteerd worden en zal in zijn verhaal naar de ministers ook die diversiteit zoveel mogelijk aan bod laten komen. Maar dit heeft wel als consequentie dat de basis, de verenigingen, genoeg kansen moeten krijgen om te kunnen experimenteren. Er moet voldoende worden geïnvesteerd, zodat ook de verhalen van allochtone mensen in armoede mee kunnen worden genomen naar het beleid. Een andere vaststelling was dat, net zoals Belgische mensen in armoede moeilijk aansluiting vonden tot de organisaties van het middenveld, ook Marokkaanse mensen in armoede op dezelfde drempel botsten. Nochtans is er een alternatieve piste, nl. aansluiting proberen te vinden bij het allochtone middenveld en van daaruit het beleid trachten te bespelen. Wat zijn de reacties op deze stelling? • Abdellatif Akhandaf geeft aan dat het allochtone middenveld bezig is rond een aantal thema’s zoals werk, onderwijs, wonen … en dat er weinig of geen energie wordt gestoken in de armoedeproblematiek. Het middenveld moet niet belast worden met dit thema, maar heeft wel een rol te spelen rond toeleiding en/of doorstroming. • Voor Diane Moras hebben de organisaties van het middenveld zeker een verantwoordelijkheid op te nemen. Men moet rekening houden met mensen in armoede. Het is niet vanzelfsprekend dat allochtone mensen in armoede hier direct een plek vinden, dit heeft tijd nodig. Maar het is wel belangrijk dat ze op termijn ook aanwezig kunnen zijn in deze organisaties. • Veronique Grossi van Antwerps integratiecentrum de8 reageert op de stelling door te zeggen dat de Antwerpse integratiesector veel jaren gewerkt heeft rond empowerment en emancipatie van basisgroepen. De laatste jaren hebben ze echter een andere opdracht gekregen en zijn ze zich beginnen focussen op structureel werk en de toegankelijkheid van
verschillende sectoren. In een aantal projecten worden ze nu echter geconfronteerd met een toename van armoedeproblemen. In het nieuwe meerjarenplan willen ze daarom ook concreter inzoomen op thema’s die meer gelinkt zijn aan armoede en bekijken wat de rol van de8 en de integratiesector op dit terrein kan zijn. Volgens Veronique Grossi zijn er veel herkenningspunten en raakvlakken. Culturele aspecten kunnen zeker een rol spelen, maar we mogen daar niet teveel op focussen. Armoede is voor iedereen een moeilijk thema om zich op te profileren, om mensen voor te mobiliseren. Voor haar geldt dan ook de stelling: categoriaal waar moet, maar van zodra het kan zoveel mogelijk in diversiteit, samen. Na het debat kreeg de zaal ook nog even de mogelijkheid om te reageren. We beperken ons hier enkel tot de reacties die met de voorgelegde stellingen te maken hadden. Bob Jacobs van Recht-Op, een vereniging waar armen het woord nemen, verwoordde het zo: “Blijkbaar zijn we het erover eens om samen naar het beleid te stappen, samen staan we immers sterker. Wel is er nog onduidelijkheid over de methode waarmee we willen werken: categoriaal of eerder inclusief?” Bob Jacobs zelf pleit eerder voor een categoriale aanpak, de meeste emancipatiebewegingen zijn immers zo begonnen. Pas na een bepaalde periode volgde een inclusieve reflex. Waarom zou dit dan voor Marokkaanse mensen in armoede anders en sneller moeten gebeuren? Ook Frederik Vanhauwaert sluit zich hier deels bij aan: “Samen naar het beleid stappen maakt ons inderdaad sterker.” Toch denkt hij dat de methodiek van werken van gemeente tot gemeente kan verschillen. Het is echter wel de verantwoordelijkheid van verschillende overheden om subsidies te voorzien, om te investeren in verenigingen die juist willen experimenteren met verschillende methodieken. Vanuit stad Antwerpen ontvingen we een hoopvol signaal dat zij zeker bereid zijn om mee aan tafel te gaan zitten, om samen te bekijken of er ruimte is om te experimenteren.
Besluit Centraal stond de vraag of er aparte of gezamenlijke kanalen naar het beleid moeten bestaan voor allochtone en autochtone mensen in armoede. Het was onze bedoeling om het debat los te weken, wat ook gelukt is. We hebben interessante bouwstenen gekregen om mee verder te werken. Globaal gezien zouden we kunnen stellen dat er eensgezindheid bestaat over de meerwaarde van samen naar het beleid te stappen. We staan zelf sterker en ook het beleid heeft zo maar rekening te houden met één gesprekspartner die voor diverse groepen kan spreken. Over de methodiek op lokaal niveau is minder eensgezindheid. Er zijn zowel voorstanders van een categoriale als een meer inclusieve benadering. Ook tussenoplossingen zijn mogelijk. Zo verdient het voorstel om een tweelingvereniging op te starten zeker verder onderzoek. Daarnaast blijven andere experimentele vormen mogelijk, maar die vragen in eerste plaats natuurlijk om de nodige investeringen van verschillende overheden. We kunnen misschien afsluiten met één van de stellingen van het debatmoment: apart werken als het moet en (zo vlug mogelijk) samen als het kan.
27
28
Reactie op het verslag van het panelgesprek Herwig Hermans, raadgever armoedebestrijding, samenlevingsopbouw, schulden kabinet minister Veerle Heeren, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Met interesse heb ik het verslag van het debatmoment op 7 januari gelezen. Dit was trouwens één van de onderliggende doelstellingen van het project dat eind 2007 – begin 2008 liep onder de titel: ‘Gekleurde armoede’. Het seminarie had zeker niet de ambitie om het laatste woord te zeggen of de ultieme oplossing te bieden. De 68 beleidsvoorstellen dienden om het beleid en de partners op het terrein te voeden voor verder gesprek en actie. We stelden immers vast dat sectoren die met armoedebestrijding bezig zijn en sectoren die mensen van een andere etnische afkomst bereiken, nog onvoldoende de krachten in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting bundelen. Het is dan ook mijn hoop dat het debat op 7 januari naast een goede gedachtewisseling ook tot goede contacten heeft geleid.
Enkele reacties op het verslag: Of je nu categoriaal of inclusief moet werken, zal altijd een discussiepunt blijven; zelfs al geven alle gesprekspartner dezelfde betekenis aan die ‘dure’ begrippen. Feit is dat het Vlaamse Armoedebestrijdingsbeleid vandaag is opgebouwd volgens de grondrechten die ook de ruggengraat van het Algemeen Verslag over de Armoede vormden. Dat heeft zijn voordeel. Ongeacht je jong-oud, man-vrouw, autochtoon-allochtoon, met of zonder handicap, levenslang of pas arm,…bent: je hebt recht op een menswaardig leven. En de drempels die maken dat je niet menswaardig leven kan, moeten geslecht. Wie je ook bent. Maar als je naar die drempels en naar de specifieke oorzaken gaat kijken, dan moet je vaststellen dat de ene deelgroep de andere niet is. Beleid voeren is ook keuzes maken. Tot op heden zijn die – althans nog niet bewust – voor deze of gene deelgroep gemaakt. Er wordt al rekening gehouden met diversiteit, maar misschien nog onvoldoende. Misschien moet het beleid durven meer prioriteit te maken van de problematieken bij specifieke doelgroepen (en dan bedoel ik niet noodzakelijk etnisch –culturele) dan het vandaag doet. Terecht werd in het debat gewezen op de moeilijkheden voor bepaalde groepen om de Nederlandse taal te verwerven. Daar wordt al aan gewerkt. Via ‘Kind in Beeld’ van Kind en Gezin wordt de informatie voor de gezondheid en de opvoeding van baby’s aan ouders die de taal niet machtig zijn (omwille van andere moedertaal of analfabetisme) via pictografisch materiaal verspreid. Moeten allochtonen nu in een vereniging waar armen het woord nemen, of als aparte groep in een vereniging of een aparte vereniging? Natuurlijk wil niemand onze samenleving zo opsplitsen dat je aparte groepjes hebt voor elk type… maar je vormt ook maar een groep als er voldoende overeenkomsten zijn. Ik denk dat het beleid heel voorzichtig moet zijn met opsplitsen. Dat er in de praktijk diversiteit is van gemengde, min of meer gemengde en niet-gemengde groepen… dat lijkt me dan weer evident. Laat daar het ritme van de mensen maar bepalend zijn. Maar liefst toch nergens met gesloten deuren. Integendeel, hoe groter de openheid, hoe beter.
Een ander voorstel betreft de vraag aan de lokale of Vlaamse overheid om extra werkers in te zetten om de banden tussen bv. Marokkanen en Sinjoren in de Antwerpse verenigingen waar armen het woord nemen te realiseren. In ben niet overtuigd dat dit de enige en meest haalbare (lees: betaalbare) piste is om de diversiteit in verenigingen te laten groeien. Er zijn wel extra contacten nodig, zeker met sleutelfiguren. En misschien zal men vlugger vooruit geraken of op grenzen stoten door in eerste instantie zaken te doen, dan wel ze te bestuderen en er veel over te vergaderen. Niet dat men ondoordacht te werk moet gaan. Maar beleving is dikwijls een grotere ‘klik’ naar verandering, dan bedenking. Ik hoop dan ook dat Samenlevingsopbouw en de verenigingen waar armen het woord nemen, gebruik maken van de ruimte die ze vandaag hebben om die belangrijke maatschappelijke uitdaging aan te gaan. Men zal bruggen moeten slaan naar de organisaties van andere etnische groepen. Die zullen trouwens nood hebben aan ‘expertise’ op vlak van bestrijden van armoede. Want als armoede in het verleden nog geen ‘hot item’ was, of eerder een taboe, dan zal de realiteit hen dwingen om hier actief rond te werken in de toekomst. We moeten immers vermijden dat er een nieuwe generatie generatiearmen in onze samenleving groeit. Die zorg delen we in elk geval.
29
30
Slot toe spr a ak door Jean-Marc Delizée, Staatssecretaris voor Armoedebestrijding We vroegen de Staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Jean-Marc Delizée, om het debatmoment af te sluiten. We ronden dit verslagboek af met zijn toespraak.
ARM IN ARM VOOR EEN VERHOGING VAN DE LAAGSTE UITKERINGEN Geachte aanwezigen, In barre tijden als deze met vriestemperaturen van zoveel graden onder nul is het een hartverwarmende gebeurtenis om hier naar een studiedag te komen over het project ‘Arm in Arm’. We hebben mekaar immers hard nodig, niet alleen om de winterkoude te trotseren, maar ook om te timmeren aan de zo broodnodige solidariteit in onze samenleving. En dat is precies wat Samenlevingsopbouw in Antwerpen doet: allen samen bouwen aan een leefbare en veelkleurige stad waar er kansen zijn voor iedereen, ook voor diegenen die het het moeilijkst hebben. Het is duidelijk dat mensen van buitenlandse afkomst vaak met extra moeilijkheden worden geconfronteerd. Het recente onderzoek rond de ‘Kleur van de armoede’ dat werd uitgevoerd door OASeS van Antwerpen en de Universiteit van Luik en dat deze voormiddag werd samengevat, bracht schrijnende cijfers aan het licht in verband met het onderwerp dat ons vandaag bezig houdt. De studie toonde zwart op wit aan dat 1 op 3 mensen van niet-Europese afkomst een armoederisico lopen in België. Voor Belgen gaat het over 1 op 7. Meer dan de helft van de mensen met Marokkaanse of Turkse achtergrond (respectievelijk 56 en 59%) moet rondkomen met minder dan 1805 euro per maand voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen. Dergelijke cijfers leggen een enorme hypotheek op het uitbouwen van een harmonieuze en veelkleurige samenleving en betekenen ook een onverantwoorde verspilling van talenten waar elk kind mee geboren wordt. Die 1805 euro per maand voor een gezin is de fameuze armoederisicogrens die door de Europese Unie wordt gebruikt. Hoe komt men aan dit bedrag? Europa maakt hiervoor gebruik van het zogenaamde mediaan inkomen per land: als alle personen volgens de grootte van hun inkomen zouden worden gerangschikt, neemt men het inkomen van de middelste persoon. Het gaat wel degelijk over het netto inkomen, dus het bedrag dat iemand effectief overhoudt om van te leven. Er wordt ook rekening gehouden met het gezinstype. Om de armoederisicogrens te bepalen, neemt men dan 60% van dit mediaan inkomen. Zo komen we aan een bedrag van 860 euro voor een alleenstaande, 1375 euro voor een alleenstaande met 2 kinderen en 1805 euro voor
31
32
een koppel met 2 kinderen. Bovendien moet je er rekening mee houden dat het gaat over inkomens van 2 jaar terug.
Het instrument is dus verre van perfect, maar het heeft het voordeel van te bestaan en het is een referentie voor Europa en voor de lidstaten. Op basis van deze grens telt België 14,7% armen, een cijfer dat al een aantal jaren constant is gebleven. Het leefloon dat door het OCMW wordt uitgekeerd, zit duidelijk onder deze grens. Maar niet alleen het leefloon, ook andere minimale uitkeringen. Zelfs werk zorgt er niet altijd voor dat mensen aan de armoede ontsnappen, vermits België 4% ‘working poor’ telt. De eerste vraag die zich stelt, is of de Europese armoedegrens een goed meetinstrument is. Ook Arm in Arm heeft hier problemen mee en gaat liever uit van de reële uitgaven van de gezinnen. Het is ook mijn overtuiging dat het beter is om uit te gaan van een noodzakelijk pakket van goederen en diensten dat iemand nodig heeft om menswaardig te kunnen leven. Als we dit op een wetenschappelijke manier zouden vastleggen, kunnen we evolueren naar een ’sociale standaardnorm’ waar een consensus over bestaat, zowel bij de overheid als bij de armoedeorganisaties. Dat is de doelstelling van een studie die momenteel loopt en wordt uitgevoerd door de Universiteit van Antwerpen, de Universiteit van Luik en de Hogeschool Kempen en waarvan de resultaten worden verwacht tegen september van dit jaar. België zou hierin binnen Europa een voortrekkersrol kunnen spelen om tot een Europese ‘sociale standaardnormering’ te komen. Ik heb daarom het werken aan een dergelijke sociale standaardnorm opgenomen in mijn Programma voor 2010, het Europees Jaar van de Strijd tegen Armoede, maar ook het jaar waarin België het Europees voorzitterschap op zich neemt. Ik heb dit ook al vorig jaar officieel aangekaart op de informele ministerraad van alle Armoedeministers in Marseille. We moeten binnen Europa immers absoluut verder kunnen gaan dan de aanbevelingen
van de EU-Raad uit 1992, waarbij aan de Lidstaten werd gevraagd om sociale beschermingssytemen met minimum uitkeringen uit te bouwen. In de meeste landen is dat ondertussen inderdaad gebeurd (met uitzondering van Hongarije en Griekenland), maar daarom nog niet op een ernstig niveau. Een bestaansminimum van bv. 19 euro per maand in Bulgarije is dramatisch onvoldoende, ook al houden we rekening met de veel lagere levensstandaard in dat land.
In 2000 kwam dan de Lissabonstrategie met de ambitieuze doelstelling om tegen 2010 een wezenlijke impact te hebben op de uitroeiing van de armoede in Europa. Het ziet er niet naar uit dat deze ambitieuze doelstelling waargemaakt zal worden.
Sinds 2006 wordt binnen de EU gewerkt rond het begrip actieve inclusie. Dit begrip biedt een veel omvattender benadering om armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan en is gebaseerd op 3 pijlers:
1.
werk voor wie kan werken (met extra aandacht en individuele begeleiding voor al wie ver van de arbeidsmarkt staat)
2.
een degelijk inkomen voor wie dat niet kan
3.
toegankelijke diensten voor iedereen (kinderopvang, gezondheidszorg, huisvesting, opleiding).
In deze strategie kan ik mij volledig inschrijven, op voorwaarde dat de 3 pijlers wel degelijk evenwaardig worden behandeld. Zeker de eerste pijler is uiteraard erg belangrijk voor al wie in armoede leeft, maar bij uitstek voor de allochtone armen die méér nog dan de autochtonen, getroffen worden door achterstelling op de arbeidsmarkt.
Een recente OESO-studie toonde eind vorig jaar aan dat in geen enkel ander land de tweede generatie allochtonen het zo moeilijk heeft om aan werk te geraken als in België. Niet alleen geeft lage of gebrekkig scholing (vaak omwille van taalhandicap) heel wat minder kansen op de arbeidsmarkt, maar erg verontrustend is dat, zelfs bij gelijkwaardige diploma’s, allochtonen een achterstand hebben als het erop aan komt om werk te vinden.
Hier is duidelijk sprake van discriminatie. Niet alleen op het vlak van werk maar ook op het vlak van huisvesting, gezondheid, sociale contacten,.. trekken allochtonen vaak aan het kortste eind en treft armoede hen dieper dan autochtonen. In mijn eigen Federale Armoedeplan stel ik ook een dergelijke algemene aanpak van de armoedeproblematiek voor: niet alleen de noodzakelijke verhoging van de minima (inclusief het minimumloon om ervoor te zorgen dat werken loont), maar ook zorgen voor de realisatie op het terrein van onze sociale grondrechten voor iedereen: recht op werk, op gezondheidszorg, op huisvesting, op onderwijs en op goede openbare dienstverlening. Deze globale benadering van het armoedefenomeen mag er ons echter niet van weerhouden om ook aan het verhogen van het inkomen te werken. Al bij de vorming van deze regering vroegen de 3 federaties van de OCMW’s in ons land het optrekken van het leefloon. In een studie van de Waalse OCMW federatie van augustus laatsleden, genoemd ‘le panier de la ménagère pauvre’, wordt duidelijk gesteld dat leven in menselijke waardigheid met een leefloon onmogelijk is. En dat vaak onmenselijke keuzes moeten gemaakt worden: ofwel eten ofwel zich verwarmen ofwel zich verzorgen. Ook het Tweejaarlijks Verslag van het Steunpunt voor Armoedebestrijding drong aan op een verhoging, niet alleen van de uitkeringen, maar ook van het minimumloon. Het is daarom dat in de loop van 2009 de laagste uitkeringen opnieuw met 2% zullen opgetrokken worden, bovenop de index die in 2008 drie keer werd overschreden. Het gaat hierbij om de vijf minimale sociale uitkeringen, namelijk het leefloon, de sociale hulp, de inkomensvervangende tegemoetkoming voor gehandicapten, de wachtuitkering voor jongeren en de invaliditeitsuitkering voor onregelmatige werknemers. In totaal zijn meer dan 250.000 mensen betrokken. Daarnaast werden ook nog andere koopkrachtverhogende maatregelen genomen die
33
34
ook de leefloners ten goede komen, zoals o.a. het optrekken van de kinderbijslag voor
alleenstaande ouders vanaf 2008 en het optrekken van de leeftijdstoeslagen voor kinderen of nog de verhoging van de energiepremies. De 250.000 mensen die deze verhoging hebben gekregen, vormen maar 1/6 van de totaliteit van 1,5 miljoen mensen die in België onder de armoededrempel leven. Ook voor die anderen werden stappen gezet door o.a. het optrekken van de pensioenen, van de IGO (Inkomensgarantie voor Ouderen), van de minimumlonen… e.d.
Als u mij vraagt of dit voldoende is, antwoord ik duidelijk neen! Voor mij is de geplande verhoging van het leefloon met 2% een eerste stap in de verdere optrekking die wat mij betreft zo snel mogelijk moet kunnen doorgevoerd worden. Maar zoals u weet zitten we in een coalitieregering en is het dus belangrijk om ook de coalitiepartners te kunnen overtuigen van deze noodzakelijke ingreep. Ik denk dat het jaar
2010, het Europees Jaar van Strijd tegen Armoede, hiervoor een hefboommoment zou kunnen worden. Binnen Europa zijn niet veel landen erin geslaagd om de armoederisicodrempel te bereiken. Dit is bijvoorbeeld wel het geval voor het Verenigd Koninkrijk (als men de huisvestingstoelagen meerekent), en dit voor alle huishoudenstypes. Nederland, Denemarken, Zweden en Ierland zitten boven de drempel met hun uitkeringen voor alleenstaanden. Het moet absoluut onze ambitie zijn om ook op dit vlak tot de kopgroep van Europa te behoren. Ondertussen moeten we proberen ervoor te zorgen dat een tekort aan inkomen er niet voor zorgt dat mensen nog dieper in de armoede verzeilen: o.a. door uithuiszettingen zoveel mogelijk te vermijden en door ervoor te zorgen dat ook mensen in schuldoverlast minstens een inkomen boven de armoederisicogrens behouden om van te leven. Deze maatregelen, vervat in mijn federaal armoedeplan, vormen mijn prioriteiten voor dit jaar. We moeten er eveneens voor zorgen dat mensen in problemen ook effectief gebruik maken van alle bestaande maatregelen. Ook hier stelt zich nog altijd een probleem. Door het feit dat heel wat rechten niet automatisch worden toegekend, maar moeten aangevraagd worden, vallen heel wat mensen uit de boot. Zeker mensen van buitenlandse afkomst hebben het vaak moeilijk om hun weg te vinden in het woud van de Belgische voorzieningen.
De automatische toekenning van rechten moet hier soelaas bieden. Dit jaar wordt de automatische toekenning van het sociaal energietarief eindelijk een feit. Aan de automatische toekenning van het OMNIO-statuut wordt volop gewerkt en ik wil ook een nieuw
initiatief nemen rond de automatische toekenning van de Inkomensgarantie voor Ouderen. Heel wat senioren zijn niet op de hoogte van deze regeling. Ik doe dan ook een warme oproep aan alle senioren- en armenverenigingen om hier voldoende ruchtbaarheid aan te geven in afwachting van de meer automatische regeling. De IGO (Inkomensgarantie voor Ouderen) is voor mij trouwens een voorbeeld dat navolging verdient. Op vrij korte termijn zijn we er als België in geslaagd om de IGO boven de Europese armoederisicogrens te brengen. Niet in één beweging, maar met een gerichte programmatie, gespreid over een aantal jaren.
Waar een wil is, is er een weg. Onder de vorige legislatuur stond de IGO nog op 500 euro. Er zijn opeenvolgende verhogingen geweest van 60 euro en 90 euro, de laatste verhoging dateert van 1 juli 2008 (plus 2%) en bracht de IGO op 865 euro, met de laatste indexering van 1/10/08 kwam hij op 885 euro. Ook in 2009 en 2010 zijn nog verdere verhogingen voorzien. Dit moet ook voor het leefloon mogelijk
zijn. Het is hoog tijd dat wij als Belgen die altijd een voortrekkersrol hebben gespeeld om te ijveren voor een meer sociaal Europa, opnieuw onze nek uitsteken. Dames en heren, ik rond af met de hamvraag die mij door de organisatoren werd gesteld: het is 5 voor 12 voor de verhoging van de minima. Sociale bescherming is nodig, zeker meer dan ooit in tijden
waarin het casinokapitalisme bewijst op zijn eigen grenzen te stuiten. Het is hoog tijd voor méér solidariteit met de zwaksten in onze samenleving, ongeacht kleur, ras of afkomst; hoog tijd voor een correctie op het recht van de sterkste dat al te lang heeft geregeerd binnen Europa de laatste jaren. Het is aan ons om van Europa een sociaal verhaal te maken waar iedereen beter van wordt. Het is daarom dat initiatieven zoals deze zo belangrijk zijn, initiatieven die erop gericht zijn om een sociale boodschap te brengen, een boodschap van hoop, van samenwerking, van solidariteit, een boodschap van arm in arm en hand in hand om de uitkeringen op te trekken en iedereen de kans te geven op een menswaardig leven. Stelt u mij de vraag of het mogelijk is? Met een grote mobilisering van veel mensen van goede wil (met hoe meer, hoe beter), en met de steun van veel actoren, inclusief de politici, dan antwoord ik u in mijn best mogelijke Nederlands:
Yes we can!
35
36
Samenlevingsopbouw Antwerpen stad vzw Breughelstraat 31-33 2018 Antwerpen T 03 325 67 00 F 03 326 11 15
[email protected] www.samenlevingsopbouw.be/antwerpenstad
COLO F ON Redactie: Ludo Horemans Eindredactie: Serge Spoelders Lay-out: MadeByHanna.com Verantwoordelijke uitgever: Luk Groffy Alle rechten zijn voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een automatisch gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, op film of op enig andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.