1986 – Yves ‘Ik kon niet om met die grote vrijheid’ Yves stapte in 1986 vanuit Leuven richting Santiago de Compostela, stopte na ongeveer zes weken. Er waren nog drie andere jongeren en Stef en Leen waren de begeleiders … Ik denk wel dat die tocht iets heeft betekend, want er zijn niet veel mensen die dat doen. Maar ik ben er niet door veranderd, denk ik. Mijn ding moest nog komen. Sinds vijf jaar wil ik toch nog iets bereiken, en voorlopig lukt dat. … Op mijn twee jaar ben ik naar het weeshuis gevlogen. Mijn ouders hadden allebei zelfmoord gepleegd. Ik weet daar niks van. Ik heb ook een zus die drie jaar ouder is dan ik. Die mocht bij de zuster van mijn vader gaan wonen - omdat meisjes gemakkelijker zijn dan jongens, vond ze. Later hebben ze mijn zus geadopteerd. Zij heeft altijd alles gehad en ik niks. Ik heb heel mijn jeugd in instellingen gezeten. Zo zat ik bijvoorbeeld in een home met allemaal gasten waar bij wijze van spreken iets aan scheelde. Die werden altijd voorgetrokken. Toen ik twaalf of dertien jaar was, zat ik in Belsele. Wij mochten daar niks, behalve op zondag naar de chiro. Voor de rest mochten wij nooit buiten. Een paar honderd meter verder was er een home van de Lionsclub en daar mochten ze alles. Die gingen naar de cinema, die mochten naar Sint-Niklaas, alles. Wij mochten zelfs geen sigaretje roken. Ik heb ook in een pleeggezin gezeten, maar dat ging niet goed. Daar dronken ze veel. Mijn pleegvader was nen urk van ne vent. Die was zeker al zestig jaar, geen leeftijd om nog kinderen op te voeden. Ik zette altijd een grote mond op, ik heb ook veel gevochten met hem - maar daar was ik veel te klein voor. Ik was een ambetant manneke, ze konden met mij niks aanvangen. Ik ben toen vanalles beginnen uitsteken, ik deed opzettelijk dingen kapot, ik was onhandelbaar. Ik had een jeugdrechter uit Dendermonde, een oude vent. Die stuurde om op mijn dertien naar Ruiselede. Ik wist niet wat precies de bedoeling was of hoe lang ik daar eigenlijk naartoe moest, maar ergens anders wilden ze me niet meer. In Ruiselede moest ik eerst naar ‘de kleine koer’. Daar blijf je drie maanden en dan moet je proeven afleggen en zo. Daarna moest ik naar ‘de grote koer’, want zolang ze me nergens konden plaatsen, moest ik in Ruiselede blijven. Ik had niemand - ik kreeg ook nooit bezoek - en er was nog altijd geen home die me wilde. Je wordt zo’n instelling gewoon, zoals je de gevangenis ook gewoon wordt. Ik ben daar wel verschillende keren gaan lopen, maar dat is geen avance. Ze pakken je dan terug op, je vliegt een aantal dagen in het cachot en dan terug in de groep. Ik zat al drie jaar in Ruiselede toen ze me aanspraken over Oikoten. Ik weet niet meer of het een opvoeder, de directeur of de aalmoezenier was, maar ze zegden: ‘Als je die tocht uitdoet, dan kan je alleen gaan wonen.’ Ik denk wel dat ze dat iets voor mij vonden, want anders hadden ze mij niet voorgedragen, veronderstel ik. Het probleem was voor mij dat ik nergens naartoe kon. En ze wisten wel dat ik geen gemakkelijke was, maar een slechte was ik ook niet, versta je? Ze moesten gewoon zien hoe het liep en dus hebben ze dat voorgesteld.
1
Zo’n tocht zag ik wel zitten, zo in de natuur … ik wilde dat wel doen. Als ik die voettocht deed, was ik van alles vanaf. Het enige alternatief was nog eens gaan lopen. Maar dat was geen oplossing. Als iets me niet aanstaat, dan doe ik het niet. Maar die tocht zag ik helemaal zitten. Ik geraakte door de selectie en toen zijn ze me komen halen om naar Kessel-lo te gaan. Daar was de voorbereiding. Wij waren met twee van Ruiselede en twee van Mol. Maar dat ging niet goed. Ik weet ook niet meer wie dat waren, ik ken hun namen niet meer. Misschien zou ik hen nog kennen als het goed was geweest, maar dat was het niet. Die andere jongen van Ruiselede viel nog een beetje mee, maar die van Mol waren ambetante klootzakken. Die waren gewoon nog erger dan ik. Van die voorbereiding herinner ik me niet veel meer. Wel dat ze zegden dat het zwaar zou zijn en dat er om de tien dagen een rustdag was. En dat op het einde van de maand de achterban op bezoek kwam. We zouden de steden vermijden, omdat anders de verleidingen te groot zouden zijn. (lacht) Ook van het afscheid herinner ik me niks meer, behalve dat ik zin had om te vertrekken. Ik had er ook geen schrik van. Als het mij niet aanstond, zou ik wel gaan lopen. Als ‘t niet ging, was ik weg.
… de tocht … Die eerste dagen waren zwaar, dat was toch wel een beetje schrikken. Als je dat niet gewoon bent … vijfendertig kilometer, en dan nog een rugzak van veertig kilo of hoeveel was het? Maar na tien dagen, na de eerste rustdag, was het in orde. De Ardennen vielen goed mee. Maar daarna in Frankrijk, die hitte. Op een keer liepen we over asfalt en daar zakten we zo diep in (toont hoe diep). Gelukkig regende het soms, dat koelde wat af. En die muggen ’s nachts! In Frankrijk had ik ook last van tandpijn. Er was een stukje van mijn tand gebroken. Ik kon zelfs niet meer bijten in dat Frans brood. Daar heb ik zeker twee dagen mee rond gelopen, want er was geen tandarts in die buurt. Dat was een dikke merde. Maar over ’t algemeen was ik content. Ik stapte graag door de bossen. Ik heb ook nooit blaren gehad. Wij hadden geen vaste route, we keken elke dag op de kaart. Meestal kampeerden we buiten een dorpje. Soms gingen we wel vragen om in een zaaltje in ’t dorp of in een sporthal of zo te mogen slapen. Maar als er niets in de buurt was, sliepen we gewoon in de tent. Dat vond ik wel plezant. Koken deden onze begeleiders meestal, Stef en Leen. Wij waren nog jong, ik kon toen nog niet koken. En zo’n kleine potjes op zo’n kleine vuurtjes is ook niet ideaal, hé. Hoe dat juist zat met afspraken over de afwas en zo, weet ik niet meer. Maar ’t was in elk geval elke dag gedaan. In het begin stapten we meestal per twee, maar na twee à drie weken was 't iedereen apart. De sfeer was niet goed. 't Was iedereen zo wat op zijn eigen. We hadden elke dag conflicten, altijd wel iemand met iemand. De begeleiders zegden: ‘Dat moet hier stoppen, anders gaan er hier terug vliegen’. Maar dat stopte niet, dat ging zelfs verder. Eerst waren er gewoon conflicten tussen ons, maar op den duur ook met de begeleiders. Zeker met die Leen, dat was geen gemakkelijk mens. Dat was een bitch, sorry dat ik het zo moet zeggen. Daar kwam niemand mee overeen. Die heeft echt wat mogen horen! Stef viel wel mee, maar Leen niet. Als er iéts belangrijk is op tocht, dan is het dat je overeen komt. Dat was bij ons niet, niet tussen de gasten en niet met de begeleiders. Als ik iets gemist heb, dan is het toch dat je iets kan zeggen tegen iemand, iets deftigs.
2
Veel contact met mensen onderweg hadden we niet. Nu kan ik een beetje Frans maar indertijd... ik was nog nooit in Frankrijk geweest. ‘Oui’ en ‘non’ was zowat het enige wat ik kon zeggen. ’t Was vooral met handen en voeten. Ik heb wel een keer een meisje leren kennen. Dat was tijdens een pauze na een kilometer of tien en we hadden wat zitten babbelen en zo. Ik ging nogal regelmatig met meisjes om en dat viel goed mee. Toen we ’s avonds aangekomen waren, heb ik eerst gegeten en dan ben ik twintig kilometer te voet terug gegaan. En ’s nachts ook nog eens te voet terug, ik heb die dag veertig kilometer extra gedaan. Ik zag eruit als een new waver en dat kenden ze in Frankrijk niet. Mijn haar zwart geverfd en zo omhoog ... daar moeten nog ergens foto's van zijn.
… het loopt mis … ’s Morgens vertrokken wij meestal apart en dan spraken we af bij 't eerste kapelletje dat we tegenkwamen. Daar euh … maakten we dan het offerblok leeg. Al na een week of twee was een van die gasten daar mee begonnen en op den duur deden we dat allemaal. Hoe dat kwam? Wij hadden niet veel geld, en die ene had wel geld, en als wij vroegen ‘Hoe kom jij daar aan?’ dan hadden we dat rap door, hé. De ene trok de andere mee, zo simpel was dat. Niet dat dat heel veel geld opleverde, maar we kwamen wel vijf, zes kapelletjes per dag tegen. In Frankrijk stond alles open, ook ’s nachts. Huizen, auto’s, ik wist dat niet. De mensen vertrouwen elkaar daar zeker? Tot ze zo’n bende van een ander land over de vloer krijgen. We deden trouwens nog andere dingen die niet mochten. Meestal was het rap rap stappen tot achter de volgende bocht, en als we dan ver genoeg waren durfden we onze duim wel opsteken. Er waren mannen bij die elke dag liftten, zelf heb ik dat maar een keer of twee, drie gedaan. Ik was daar niet gerust in. Als ze ons zouden betrappen, riskeerden we naar huis te vliegen. Bij dat pikken stond ik zo niet stil. Op een keer passeerden we een dorpje waar een soort Vlaamse kermis was, en toen is er iemand ’s nachts geld gaan pikken. ’s Morgens kwam de Franse politie ons allemaal oppakken en we moesten alles leegmaken. Maar ze hebben niks gevonden en ze moesten ons laten gaan. Dat geld zat veel te goed verstopt. Stef en Leen hebben dat eerst zo gelaten, maar een paar dagen nadien kwam de achterban op bezoek. Die is dan met iedereen gaan praten. Ze vroegen me: ‘Alles oké?’ ‘Ah ja’, zei ik. ‘En? Moet je niks vertellen of zo?’ ‘Neen, neen’, zei ik. Toen zegden ze: ‘Ja, die andere mannen willen met een schone lei beginnen. Die hebben alles toegegeven, van dat liften en die kapelletjes en zo.’ ‘Wat? Dikke smeerlappen. Dan ben ik weg’, zei ik. Zij waren er wél mee begonnen, hé! En nu gingen ze zogezegd met een schone lei opnieuw beginnen? Dat zij dat van die kappelletjes gaan vertellen zijn, was voor mij het dieptepunt van de tocht. Ik denk trouwens dat ze nadien nog ’t zelfde gedaan hebben. Maar daar was ik niet meer bij, dat weet ik dus niet zeker. Maar ik vond het wel smeerlappen. Ze hebben nog geprobeerd mij te overhalen om verder te doen, maar het antwoord was: ‘Neen’. Ik was normaal van plan om die tocht uit te doen, maar ik ben nogal een koppige. En op de trein ging ik natuurlijk niet meer vragen of ik toch mocht blijven. Misschien had ik er toen al spijt van, maar ik kom nergens op terug. Voor mij was ’t gedaan. Ik wist dat het niet meer goed ging komen tussen mij en die andere gasten. Veel te veel ambras. Dat waren drie of vier heel verschillende karakters bij elkaar. Dat was echt een groep om naar de kl.. te gaan.
3
In een instelling zoals Ruiselede is dat anders. Daar zijn venten die over u waken - niet de begeleiders. En daar zijn ook veel meer regels, structuur. Als je van zo'n strak systeem komt, dan is zo’n tocht te los. Als je nooit iets mocht en ineens mag je alles … dan kun je niet om met die Grote Vrijheid. Ik heb er nadien wel spijt van gehad dat ik die tocht niet heb kunnen afmaken. De groepjes van Oikoten zijn nu kleiner en dat vind ik beter. Je bent tenslotte met vier jonge criminelen onderweg, dat is niet evident. Met z’n tweeën heb je meer kans om te slagen, denk ik. Zeker met twee jongeren uit dezelfde streek. Ik was onderweg met gasten uit Antwerpen en dat zijn dikke nekken. Ze kunnen alles beter, ze weten alles beter. Die van Sint-Niklaas zijn ook zo, die weten ook alles beter. Ik weet zelfs niet of die gasten de tocht hebben afgemaakt. Ik heb er nooit meer iets van gehoord.
… terug naar af … Eerst moest ik terug naar Ruiselede, maar na een week zegden ze al: ‘Pak uw boel maar in, je moet naar Gent’. Waarom ik zo snel weg moest, weet ik niet. Eerst zat ik in een opvangcentrum voor jongeren, een maand of twee later mocht ik dan op begeleid wonen. Ik zat op een studio en er was een begeleider die me regelmatig bezocht, maar dat is niet goed meegevallen. Ik kreeg geld en ik moest zogezegd werk gaan zoeken, maar ik deed niks. Interims bestonden nog niet in die tijd. Ik deed wel een klein beetje moeite maar niet om te zeggen ... Vroeger had ik al drugs gebruikt, maar toen ben ik begonnen met speed. Dat kostte duizend frank (25 euro) voor een gram. Dus moest ik wel gaan pikken en dat was het begin van het einde. Ik pikte dan geld of materiaal uit auto's en ook een keer in een school of zo, en dat materiaal verkocht of ruilde ik dan. Ik was toen 17 jaar en nog niet zo verslaafd als een paar jaar daarna - eens ik 18 was, werd het pas écht erg met die drugs - maar ze hebben me toen wel in De Sleutel gestoken. De Sleutel viel niet mee. Ik was daar één van de jongsten en we zaten daar met alle leeftijden samen. Drugs, alcohol, zelfverminking … allemaal door elkaar. Dat was daar echt niet gewoon. Als je iets mispeuterd had, moest je tegenover drie man gaan zitten en die begonnen dan te roepen en te tieren. Je mag daar ook niet over drugs praten en ik kende eigenlijk nog niks, maar toen ik daar buiten kwam, kende ik het allemaal. Ik heb daar een maand of zes gezeten. Toen ik daar buitenkwam, deed dat heel raar. Het was alsof ik 'k-weetniet-wat gepakt had, maar dat was niet zo. Ik kon echt niet van de speed blijven. Een normale mens breekt dan alles af, maar ik werd daar kalm van. Mijn zus heeft me ooit verteld dat ik naar het schijnt op mijn twee jaar al valium kreeg. ADHD bestond vroeger nog niet, maar toen dacht ik toch … ?? Maar ik weet het niet, want om te testen of je ADHD hebt, moet je zes maanden clean zijn. Dan zou ik Rilatine kunnen krijgen. Na De Sleutel ben ik terug naar Gent gegaan en twee weken voor mijn 18de verjaardag heb ik iets stom gedaan. Ik heb toen samen met twee andere mannen ergens in Limburg een juwelier overvallen, een oudere mens. We zijn toen gepakt - ikzelf niet, maar die twee anderen wel. Die werden dan twee, drie dagen in den bak gezet zonder drugs en die hebben alles verteld. Ik zou dat zelf nóóit gedaan hebben, tot op de dag van vandaag niet! Maar zij wel en toen is de politie mij komen halen in Gent. Ik kreeg meteen vijf jaar bak. Ik weet het, ik had niet in het plafond mogen schieten. Dat was er teveel aan. (zucht) Toen ik buiten kwam, was ik 23. Ik heb toen even in 't Sas in Betekom gezeten en toen moest ik terug voorkomen voor een steekpartij. Terug twee jaar zitten. En daarna nog een paar kleine zaken … twee jaar
4
buiten, maximum, terug een jaar binnen, weer twee jaar buiten, terug binnen... Ik ben zes, zeven keer in den bak gevlogen, ik heb overal gezeten: Dendermonde, Merksplas, Wortel, Gent, Leuven … alles samen heb ik elf jaar binnen gezeten. Als je de gevangenis niet kunt aanvaarden als je thuis, dan hang je jezelf op. Merksplas was het ergste. Daar steken ze je alleen maar als ze niet met je om kunnen. Dendermonde vond ik wel goed, want daar kan je altijd werken, op cel of in ’t werkhuis. Dan heb je een beetje geld en daar kon ik van leven. Dat ik geen familie had, was eigenlijk een voordeel. Ik heb er veel blètend zien binnenkomen, omdat ze zich zorgen maakten over hun vader of hun moeder. Dat probleem had ik niet. Ook niet met mijn zus. Die is me één keer komen bezoeken, omdat ik moest tekenen voor een erfenis. Anders had ik haar waarschijnlijk nooit gezien. Ik heb nooit veel contact gehad met haar. De laatste keer is toch al vijf of zes jaar geleden. Mij interesseert het niet. Ik heb kansen genoeg gehad. Maar voor mensen die drugs pakken, is de gevangenis geen oplossing. Het zit daar vol drugs, je kunt er overal alles krijgen. Ofwel moet je geld hebben, ofwel moet je met die mannen goed overeen komen. Ik was altijd actief in de gevangenis, ik droeg bijvoorbeeld het eten rond. Dan gaf ik die mannen wat meer eten, en in ruil kreeg ik een klein stukje shit of zo. Ik ken die wereld, ik trek mijn plan wel. Als ik niet in de gevangenis zat, dan werkte ik in de bouw of in de tentenbouw. Meestal in ’t zwart. Maar dat is nu ook allemaal aan ’t veranderen. Tegenwoordig moet je daar ook al een papier van goed gedrag en zeden kunnen voorleggen.
... al vijf jaar zonder bak … Vijf jaar geleden dacht ik: ‘Nu moet het echt wel stoppen’. Ik ben inmiddels 43 jaar, ’t was genoeg geweest. Ik denk niet dat ik tijdens de tocht veranderd ben, maar nu wel. Want sinds vijf jaar wil ik toch nog iets bereiken. En voorlopig lukt dat, ik hou dat nu toch al vier, vijf jaar vol. Ik heb eerst nog een maand of vijf, zes met een enkelband moeten lopen. Dat is beter dan de gevangenis, maar toch. Je mag dan maar twee uur per dag buiten. Maar het is nog vlot gegaan, ik had het erger verwacht. Ik heb geen enkele verwittiging gehad. Ik had wel het geluk dat ik begeleid werd door het CAW. Ik woonde toen met andere gasten samen in een huis en daar kwam elke week iemand van de begeleiding. Was dat er niet geweest, dan was het na veertien dagen misschien al gedaan geweest en had ik de rest van mijn straf gewoon moeten uitzitten. Toen ik de laatste keer uit de gevangenis ontslagen werd, ben ik in Leuven blijven wonen. Ik het begin heb ik nog gekraakt, maar na een tijdje ging dat niet meer. Drie jaar geleden ben ik dan naar het CAW gegaan. Sinds vorig jaar huur ik deze studio. Ik werk nu al 2,5 jaar bij een groendienst hier in de buurt. Ik was daar gekomen via iemand die ik kende die daar een werkstraf moest doen. Ik kon daar beginnen via het OCMW om terug in orde te geraken met mijn papieren. Ik ben in januari 2009 begonnen, maar in het begin lukte het niet. Omdat ik methadon pakte, mocht ik niet met machines werken. Ik mocht alleen maar gritselen. Maar ik heb meer in mijn mars natuurlijk, dus dat zag ik niet zitten. Ik was geen gemakkelijke. Toen mijn maand proef gedaan was, mocht ik al vertrekken. Ze zegden dat ik mocht terugkomen als ik van de methadon af was, als ik een vaste woonst had, en nog iets maar dat weet ik niet meer. Het was niet evident om van die methadon af te geraken. Ik
5
heb daar een jaar en een beetje over gedaan. Maar ik ben toen wel al na drie maand terug mogen beginnen en ik werk daar nog altijd. Maar ik zit daar eigenlijk niet op mijn plaats. Ze zijn allemaal zo tam! Ik denk dat ik daar de hardste werker ben van allemaal. Ik ben heel gefocust, ik werk vaak voor twee, drie man. Die anderen staan daar vaak te draaien en te keren, ze doen niks, zien geen werk ... Moest ik een rijbewijs hebben, dan was ik al ploegbaas of onderploegbaas, versta je? Ik kan wel rijden, maar ik heb mijn rijbewijs nooit gehaald, dus dat kan je niet riskeren. Nog een probleem is dat ik daar altijd in groep moet werken, terwijl ik het liefst alleen werk. Ik ga bijvoorbeeld ook graag vissen langs de vaart, want dat kan ik in mijn eentje doen. Ik kan overigens mijn mond niet houden, niet alleen tegen de andere werknemers maar ook niet tegen de bazen. Ik heb ondertussen al drie aangetekende brieven gehad. Ze hebben me ook al voorgesteld om ergens anders te gaan werken voor meer geld. Maar als ik dan geen goesting heb of het staat me er niet aan ... op dit werk kennen ze me nu en ze weten wat ik wil. Vroeger had ik een slechte naam. Veel mensen mijden je als je in de gevangenis gezeten hebt. De mensen wisten dat, want ik vertelde dat altijd als ik dronken was. Nu vertel ik dat alleen nog aan mensen die ik goed ken. Ik was niet van plan dat op mijn werk te vertellen, maar ze zijn het toch te weten gekomen van iemand die een paar maand bij ons gewerkt heeft. Ik had gezegd dat ik die kende van op de Oude Markt in Leuven, maar hij vertelde dat het vanuit den bak was. (lacht) Zelf vertel ik zoiets niet, want als er dan iets gebeurt of zo, wie is het dan geweest? Als ze zeggen dat je iemand kapot hebt gemaakt en ze geloven dat? Of als ze zeggen dat je gepikt hebt? Mensen zeggen zoveel en andere mensen geloven dat dan. En als je in de gevangenis hebt gezeten, hebben ze wel de neiging om daar rapper mee weg te zijn. Als er iets weg is dan kijken ze naar u. Ik probeer dat te vermijden. Maar nu kennen ze mij en ze vertrouwen me. De collega’s ook, want toen ik in het begin met die mannen in de camionette stapte, pakten ze allemaal hun zak mee. Nu doen ze dat niet meer. Ik let op zo'n dingen. Ik zeg misschien niet veel - als ze tegen mij niks zeggen, zeg ik ook niks terug - maar ik heb alles gezien en alles gehoord. Ik ben nogal achterdochtig. Het liefst van al zou ik halftijds bij die groendienst werken en halftijds als zelfstandig boomsnoeier. Maar dan moet ik eerst een klimcursus volgen om hoge bomen te snoeien. Ook dat rijbewijs heb ik dan nodig, anders kan ik mijn machines niet meepakken. Ik heb nu een speciale lening genomen om materiaal te kopen, dat kost veel geld. Ik wil echt werken en ik weet wat ik wil: liefst in de bomen maar eventueel ook in gsm-masten en zo. Die klimcursus kost rond de vierhonderd euro en ik moet er zo vier of vijf doen. Mijn begeleider zei: ‘Wacht maar voordat je daar geld aan geeft. We zullen dat hier zelf organiseren’. Maar dat heeft hij al een jaar geleden gezegd en ik ben een mens met weinig geduld. Als er binnen vijf maand nog niks van gekomen is, betaal ik die cursus toch zelf. Ik hoop dat het er van komt, want dat kost me minder. Maar ik kan niet blijven wachten. Ze hebben nu trouwens al geen enkele klimmer meer. Maar ja, ze zijn daar altijd vanalles aan het heropstarten en dan na twee jaar moeten ze het weer afbreken. Zo hadden ze een bosploeg, echt keigoed, voor mij toch. Maar ze gingen dan weken bij dezelfde mensen werken voor een appel en een ei, dat kon niet blijven duren.
… terugblik en vooruitblik …
6
Ik denk nog veel terug aan die tocht. Soms heb ik al gedacht dat ik die toch nog eens wil afmaken. Maar het blijft bij daar af en toe eens over dromen. Als het woord 'Oikoten' valt, ben ik de eerste om te zeggen: ‘Ik heb daaraan meegedaan’. Ik heb dat ook gezegd tegen mijn begeleider op het werk. Moest ik daar op dit moment niet werken en ze zouden het me vragen, ik zou het zeker opnieuw doen. Maar de kans is niet groot dat het ooit zover komt. Ik ben nu wat ouder en ik heb nog altijd niks, want iedere keer je in de gevangenis vliegt, ben je alles terug kwijt. Ze hebben altijd alles afgepakt. De huishuur wordt niet meer betaald en de huisbaas slaat alles aan. Of als je met drugs bezig bent en je bent een week niet thuis, komen ze alles leeghalen. Van de tocht zelf heb ik niks meer - zelfs de herinneringen zijn vervaagd. Alles wat ik heb, is van de laatste jaren. Op zich vind ik dat niet erg, ik ben totaal niet materialistisch. Maar als ik een meisje leer kennen, moet ik liegen want ik heb niks. Sinds een paar jaar probeer ik toch te maken dat ik nog iets heb. Ik mijd de mensen die ik in de gevangenis heb leren kennen. Maar het probleem is dat ik niet veel ander volk ken. Dat is mijn probleem. Iedereen die ik ken, heeft vroeg of laat al eens binnen gezeten. Niet zoveel als ik maar toch... (grijnst) Ik heb eigenlijk ook geen goesting om anderen te leren kennen. Die andere mannen op mijn werk, dat zijn gewoon collega's. Dat zijn nochtans de enige mensen die ik ken die niet hebben vast gezeten. Maar ik spreek daar niet mee af. Ik kom niet veel buiten en ik ga nergens meer naartoe, ook niet op café. Als ik dat doe, komt het toch niet goed. Zodra ik zat ben, begin ik te vechten en zo. Ik ben een asociaal iemand, maar ik doe mijn best om me altijd goed te gedragen. Daarvoor moet ik op mijn tanden bijten. Ik probeer me beter voor te doen dan ik ben, versta je? En dan lukt het misschien. Maar hier in Leuven kennen ze me overal. Om het ooit echt te doen lukken, zou ik moeten verhuizen. Ik zou terug naar Lokeren kunnen gaan, daar kennen ze me zo niet. Weet je, er is een groot verschil tussen een Vlaming, een Brabander en een Limburger. 't Zijn wel allemaal mensen ondereen maar toch... Hier in Leuven moet ik alles drie keer herhalen. In de winkel vragen ze altijd: ‘Wablief mijnheer?’ Zelfs bij de bakker moet ik alles op zijn minst twee keer zeggen. Lokeren blijft mijn streek en daar kan ik met een schone lei beginnen. Daar voel ik me thuis. Maar door mijn werk nu, gaat dat niet zomaar. Ik ben daar wel al lang over aan het nadenken. … Ik was nog maar 16 jaar toen ik op tocht ging, maar ik vind dat niet te jong. Ik denk dat het voor elke jongere de moeite is om zoiets mee te maken. Inmiddels zijn we wat ouder en een beetje wijzer … maar nog niet wijs genoeg.
7